Casus mw. S., Elckerlijckcongres. 29 oktober 2015. Deel 1. Mw. S. is een jonge vrouw, begin 40, van Marokkaanse afkomst. Ze is bekend met ovariumca met uitzaaiingen. Hierdoor heeft ze veel ascites. Mw is bekend met terugkerende periodes van somberheid. Mw. S. komt vanuit het ziekenhuis naar huis. Ze verdraagt, krijgt en neemt weinig voeding en heeft een maaghevel. Mw. is gehuwd met een Nederlandse man. Het echtpaar heeft geen kinderen. Haar familiaire sociale netwerk bestaat verder uit zussen en broers met wie we goed contact heeft. Daarnaast heeft ze een beperkt netwerk van vriendinnen. Het is mevrouw en haar partner duidelijk verteld dat genezing niet meer tot de mogelijkheden behoort en dat haar levensverwachting beperkt is. Een concrete uitspraak hierover is niet gedaan. Mevrouw klampt zich echter vast aan elke strohalm, zoals nu de relatieve rust die de maaghevel geeft doordat ze niet meer steeds zo misselijk is, en vind het daarnaast moeilijk om over haar naderende levenseinde te praten. Haar man ziet de situatie veel somberder in, maar het lukt hem niet goed om met haar hierover te spreken. Hij maakt zich grote zorgen, wil eigenlijk tijdelijk stoppen met werken om er voor haar te zijn, maar durft ook dit niet aan te gaan vanwege haar waarschijnlijke reactie hierop. Casus mw. S., Elckerlijckcongres. 29 oktober 2015. Deel 2. De thuiszorg komt dagelijks bij mevrouw langs vanwege de maaghevel en om haar te ondersteunen bij de dagelijkse verzorging. Daarnaast is de VPTZ ingeschakeld en samen met haar netwerk van familie en vrienden, zorgen zij dat er elke middag (met uitzondering van de weekenddagen) iemand aanwezig is. Mevrouw heeft veel vertrouwen in de vrijwilligers van de VPTZ en heel af en toe laat zij iets meer zien van haar gevoelens. Na een relatief stabiele periode gaat mevrouw S. plots hard achteruit. Haar somatische klachten nemen toe (pijn, klachten vanwege de toenemende ascites, benauwdheid) en ook psychisch raakt ze ontregeld. Ze lijkt zich meer en meer te realiseren dat de ziekte onontkoombaar snel voortschrijdt en dat haar levenseinde in zicht komt. De verpleegkundige van de thuiszorg wil, na overleg met haar man (hij is ondertussen toch gestopt met werken om voor zijn vrouw te kunnen zorgen) met haar gaan praten over haar wensen en behoeften in haar laatste levensfase, maar mevrouw wil dit gesprek niet met haar aangaan. Ze zegt dat ze genoeg heeft aan haar man, vrienden & familie en niet te vergeten de vrijwilliger van de VPTZ waarin ze in toenemende mate vertrouwen heeft om haar verhaal in rust te kunnen doen. Ondanks dat de situatie van mevrouw steeds slechter wordt, is haar hart zodanig krachtig dat haar laatste levensfase langer duurt dan de huisarts, die ondertussen de hoofdbehandelaar is geworden, had gedacht. Haar man is aan het eind van zijn Latijn, en heeft aan de thuiszorgverpleegkundige laten weten dat hij het ‘niet lang meer gaat volhouden’. Ze spreken over overplaatsing naar een hospice, maar ook dit gesprek kan door de verpleegkundige niet met mevrouw gevoerd worden. De verpleegkundige heeft het moeilijk met haar rol als puur ‘technische zorgverlener’ en blijft ingangen zoeken voor een gesprek met mevrouw S. De vrijwilliger biedt haar aan hieraan een bijdrage te leveren, en na enig aarzelen accepteert de verpleegkundige dit aanbod. Het gesprek verloopt moeizaam, omdat zowel mevrouw als meneer S. zich nog nooit zo expliciet hebben uitgesproken tegen elkaar en bang zijn elkaar verdriet te doen. Toch is dit het begin van enige toenadering in de communicatie. Helaas is de resterende tijd te kort en mevrouw te ziek om alle onuitgesproken zaken en zorgen bespreekbaar te maken. Haar pijn wordt erger en ophoging van pijnmedicatie middels een morfinepompje is nodig. In de laatste week van haar leven is mevrouw erg slaperig van de morfine, de pijn is echter aanvaardbaar. Professionele thuiszorg wordt uitgebreid evenals nachtzorg van de VPTZ. Mevrouw overlijdt uiteindelijk rustig, haar man is blij dat het toch nog is gelukt haar de zorg op haar plek van voorkeur te geven, thuis!