De Nederlandse aanpak van OS

advertisement
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Datum
Kenmerk
Blad
Bijlage(n)
Betreft
17 maart 2006
DGIS/CE u305/2006
1/26
1
Voortgang OS-beleidscoherentie
DGIS/CE
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Behandeld Jan Klugkist
Telefoon +31.70.3486355
Fax
+31.70.3486188
[email protected]
Graag wil ik u namens het kabinet informeren over de voortgang op het terrein van
OS-beleidscoherentie.
De notitie Aan Elkaar Verplicht identificeerde beleidscoherentie als één van de hoofdpunten van het kabinetsbeleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (OS).
Een en ander is uitgewerkt in Memories van Toelichting en in brieven aan de Kamer.
Incidenteel, waaronder bij de begrotingsbehandelingen, heb ik met de Kamer
besproken hoe hieraan uitvoering wordt gegeven. Ook hebben collega-ministers in de
afgelopen periode in diverse brieven aan de Kamer gewag gemaakt van Nederlandse
posities die mede door het OS-belang zijn ingegeven, zoals in de instructies voor en
verslaglegging van WTO ministeriële conferenties.
Hieronder schets ik meer systematisch hoe OS-beleidscoherentie nu wordt aangepakt
vanuit Nederland en welke voortgang tot heden is geboekt. Tevens blik ik vooruit,
vooral naar aanleiding van recente ontwikkelingen op EU-niveau. De RAZEB (Raad
Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) van 10-11 april 2006 zal mogelijk
besluiten nemen over een concreet werkprogramma op het gebied van OSbeleidscoherentie.
De Nederlandse aanpak van OS-beleidscoherentie
Bij OS-beleidscoherentie gaat het om het besef dat rijke landen niet alleen op het
gebied van hulp, maar ook op vele andere beleidsterreinen (handel, landbouw,
intellectueel eigendom, migratie, vrede en veiligheid, visserij, milieu,
voedselveiligheid, etc.) een bijdrage kunnen en moeten leveren aan het bereiken van de
Millennium Doelstellingen (MDG’s). Dit uiteraard in aansluiting op en ter
ondersteuning van een goed nationaal beleid van ontwikkelingslanden zelf. Deze
verplichting vloeit ook voort uit het huidige EG Verdrag, artikel 178: “De Gemeenschap houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de
ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van [het ontwikkelingsbeleid].” In
OESO verband wordt de volgende werkdefinitie gebruikt: Policy Coherence for
Development means working to ensure that the objectives and results of a
government’s development policies are not undermined by other policies of that
government, which impact on developing countries, and that these other policies
support development objectives, where feasible”. Deze definitie wijst zowel op het
voorkomen van incoherenties als het streven naar synergie tussen beleidsterreinen
vanuit een OS-perspectief. Dit vormt ook de leidraad voor de Nederlandse aanpak van
OS-beleidscoherentie. Daarnaast speelt de zogenaamde tweezijdigheid van OSbeleidscoherentie, dat wil zeggen dat in het hulpbeleid ook aandacht wordt besteed aan
thema’s waarop de andere beleidsterreinen ontwikkelingsdoelstellingen ondersteunen
zoals bijvoorbeeld bij handel en landbouw.
Terugblikkend kunnen we vaststellen dat in het eerste kabinet Balkenende met de
notitie “Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking - Landbouw”1 een stevige
basis is gelegd voor het Nederlandse coherentiebeleid op een aantal prioritaire
beleidsterreinen. De aanbevelingen ten aanzien van landbouwhervorming in de EU, de
WTO-onderhandelingen, productstandaarden en de inzet van hulpmiddelen op deze
terreinen vormden een belangrijke leidraad voor het huidige kabinet. In het verloop
van deze brief worden de inzet en de resultaten op de vier onderdelen beschreven,
waarbij verwezen wordt naar eerdere brieven van de ministers van EZ en LNV.
De oprichting van een aparte DGIS Coherentie Eenheid in de loop van 2002 vergrootte
binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken de capaciteit om intensief aan OSbeleidscoherentie te werken. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) “Effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking”2 leverde een aantal concrete
aanbevelingen op die in “Aan Elkaar Verplicht” zijn overgenomen. Het eerste
Nederlandse MDG8 Rapport van mei 2004 bracht de meest betrokken departementen
om de tafel om gezamenlijk de hoofdlijnen van een coherent Nederlands beleid ten
aanzien van de MDG’s weer te geven3. Tevens werd daarmee internationaal een trend
“Notitie Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking - Landbouw” van Minister Veerman
van LNV en Staatsecretaris Van Ardenne van Buitenlandse Zaken, mede namens de
Staatsecretaris van Economische Zaken en de Staatsecretaris voor Europese Zaken, 2 december
2002 (TK, 2002-2003, 28318, nr 2).
2
‘Effectiviteit en coherentie van ontwikkelingssamenwerking’, Interdepartementaal
Beleidsonderzoek, 2002-2003, nr 1, oktober 2003.
3
‘Millenniumdoel 8; Het ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling;
Voortgangsrapport Nederland, Ministerie van Buitenlandse Zaken, juni 2004.
1
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
2/26
gezet op het gebied van publieke verantwoording door ontwikkelde landen over hun
beleidsinspanningen in het kader van de MDG’s.
Inmiddels is in de samenwerking tussen de ministeries in Den Haag een praktijk
gegroeid waarbij OS-belangen op veel terreinen doorgaans goed worden meegenomen
en gewogen bij de voorbereiding van de Nederlandse inzet in EU- en internationaal
verband. In de voorbereiding van de standpuntbepaling op EU niveau gebeurt dit op
systematische wijze. Dit is van belang aangezien de competentie rond vele (potentiële)
coherentiedossiers geheel of gedeeltelijk aan de EU is overgedragen. Eén van de
concrete aanbevelingen van het IBO was het instellen van een toets bij de beoordeling
van nieuwe Commissievoorstellen in de BNC-fiches. Die toets is opgenomen in mei
2004. In paragraaf 13 van het betreffende fiche geven vakdepartementen in overleg
met BZ/OS aan wat de effecten op ontwikkelingslanden kunnen zijn van de Europese
beleidsvoornemens. Vervolgens wordt afgewogen hoe hierop door Nederland kan
worden geïntervenieerd. Vanuit BZ/OS worden OS-belangen ook in de andere
voorbereidende trajecten ingebracht: de Coördinatie Commissie voor Europese Zaken
die onder leiding van Staatssecretaris Nicolai alle Europese Raden voorbereidt en het
Coreper instructieoverleg waar de instructie voor PV Brussel wordt gecoördineerd. Bij
de uiteindelijke vaststelling van de betreffende posities en instructies in de
Ministerraad kan ik zonodig nog interveniëren op politiek niveau, als minister voor
Ontwikkelingssamenwerking en hoeder van OS-beleidscoherentie binnen het kabinet.
Daarbij blijft de eindverantwoordelijkheid uiteraard bij de competente vakministeries.
De DGIS Coherentie Eenheid functioneert vanuit Buitenlandse Zaken als aanjager en
focal point voor OS-beleidscoherentie, zowel binnen Den Haag als richting Brussel,
andere EU-lidstaten en relevante multilaterale fora. Samen met de deskundigen van BZ
worden in de vorm van projectteams specifieke coherentiekwesties aangepakt,
bijvoorbeeld bij de EU suikerhervorming en toegang tot betaalbare medicijnen in de
internationale discussie over bescherming van intellectuele eigendomsrechten
(TRIP’s). Met vakdepartementen identificeert het BZ-team de mogelijkheden voor een
gezamenlijke inzet, zowel inhoudelijk als strategisch. Als het om EU besluitvorming
gaat, is coalitievorming met andere lidstaten onontbeerlijk. Met OS-collega’s in andere
lidstaten zijn contacten en netwerken opgebouwd om waar mogelijk tot een
gezamenlijke aanpak van coherentiekwesties te komen. Dit wordt verderop in deze
brief beschreven.
Een intensieve en proactieve aanpak van een beperkt aantal actuele coherentiekwesties
vormt samen met het screenen van nieuw EU-beleid op effecten voor
ontwikkelingslanden en het bevorderen van internationale samenwerking en bewustwording de driepoot van het Nederlandse beleid ten aanzien van OS-beleidscoherentie.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
3/26
Daarnaast wordt in de samenwerking met andere departementen de tweezijdigheid van
coherentie vorm gegeven door het strategisch inzetten van OS-middelen rond
coherentiekwesties, zoals bij landbouw en handel. Mijn brief aan de Eerste Kamer van
juni 2005 bevat een gedetailleerd overzicht van dergelijke OS-activiteiten om het
commerciële potentieel van de landbouwsector in ontwikkelingslanden te vergroten4.
Een ander voorbeeld is de Nederlandse inzet voor het realiseren van de
ontwikkelingsdimensie van de huidige WTO-handelsronde. In aanvulling op de door
EZ geleide inzet voor het realiseren van de Nederlandse doelstellingen in de WTO
Doha ronde, stelt BZ/OS hulp beschikbaar voor vergroting van de
onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden in de WTO en voor de opbouw
van handelscapaciteit. Dit om ontwikkelingslanden beter in staat te stellen te
participeren in de onderhandelingen en te profiteren van nieuwe handelskansen. Op
vrijwel alle hieronder genoemde coherentiekwesties zet BZ/OS middelen in ter
ondersteuning van het coherente beleid dat op die terreinen wordt nagestreefd.
Voortgang en resultaten op een aantal specifieke coherentiekwesties
De ervaring van de afgelopen jaren leert dat vaak een intensieve en pro-actieve aanpak
van OS-coherentiekwesties nodig is om daadwerkelijk resultaten te kunnen boeken.
Hieronder volgt een aantal voorbeelden van deze benadering en geboekte resultaten.
Landbouw, handel en ontwikkeling
De notitie Beleidscoherentie OS-Landbouw gaf een impuls aan Nederlandse
activiteiten gericht op een coherente hervorming van het Europese Landbouwbeleid
(GLB) en een ontwikkelingsvriendelijke inzet in de WTO Doha Ronde. Om het debat
internationaal te bevorderen werd de notitie vertaald en onder meer via het postennetwerk aangeboden in Europese hoofdsteden, binnen de OESO en in andere fora. De
mid-term review van het GLB in juni 2003 vormde een belangrijk aanknopingspunt.
Met de ontkoppeling van productie en steun als uitgangspunt van die hervorming heeft
de EU een nieuwe koers ingeslagen. Deze ontkoppeling - samen met de afschaffing
van exportsteun per eind 2013 - zal het GLB op termijn veel minder handelsverstorend
maken voor concurrerende producenten in ontwikkelingslanden.
De notitie onderschreef het belang van de landbouwsector in ontwikkelingslanden voor
armoedebestrijding, zoals onlangs nog bevestigd in het slotdocument van de VN Top
in september 2005. Ook werd een impuls gegeven aan de inzet van
Ontwikkelingssamenwerking op dit terrein (zie bijlage 1 voor een overzicht van de
Nederlandse OS-steun aan de landbouw- en voedselsector in ontwikkelingslanden).
4
Brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking naar aanleiding van de motie van het
lid Rabbinge, 9 juni 2005 (EK 2004-2005, 29 800 V, E).
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
4/26
Vooral middels het bedrijfslevenprogramma, de activiteiten op het gebied van goed
(economisch) bestuur (economic governance) en via intermediaire structuren worden
OS-middelen ingezet op het bredere terrein van landbouwontwikkeling,
voedselproductie en agrarisch ketenbeheer.
Zoals verwoord in bovengenoemde notitie zal ik de inzet van OS voortzetten ter
ondersteuning van de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden, met
name middels de verdere uitbouw van publiekprivate partnerschappen. Als follow-up
van de Johannesburg Top (WSSD) zijn partnerschappen opgezet met een aantal
ontwikkelingslanden ter ondersteuning van het Nederlandse beleid op het gebied van
markttoegang en standaarden voor producten uit ontwikkelingslanden. Hierin werken
LNV, BZ/OS, het bedrijfsleven uit Nederland en de betreffende landen nauw samen.
Exporteurs in ontwikkelingslanden kunnen soms niet (meer) voldoen aan voorwaarden
die hier worden gesteld op het gebied van voedselveiligheid, milieu en veterinaire en
fytosanitaire zaken. Doel van de partnerschappen is hiervoor oplossingen aan te
dragen, om zo te bevorderen dat ontwikkelingslanden nieuwe kansen op het gebied
van markttoegang (WTO-afspraken) kunnen benutten en te voorkomen dat bestaande
afzetmogelijkheden verloren gaan. In Indonesië en Maleisië werkt Nederland in een
partnerschap aan problemen met betrekking tot de productgroepen garnalen, palmolie
en tropische groenten en fruit. In overleg tussen overheid, bedrijfsleven en
maatschappelijke organisaties zijn actieplannen opgesteld om integraal
ketenmanagement en duurzame productie te bevorderen. In Vietnam is een actieplan
voor de vissector opgesteld, met speciale aandacht voor ketenmanagement, de
organisatie van kleine ondernemers en uitwisseling van kennis en informatie. De
samenwerking in Oost-Afrika (Oeganda, Tanzania, Zambia en Kenia) is gericht op het
vergroten van markttoegang voor groenten, fruit en bloemen. Onder meer in
samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven worden knelpunten in de keten
aangepakt, zoals logistieke problemen en infrastructuur, de kwaliteit van fytosanitaire
diensten, ‘post-harvest’ problemen en betrokkenheid van kleine boeren bij
exporttuinbouw.5 Als follow-up van de FAO-Nederland conferentie “Water for Food
and Ecosystems” worden momenteel de mogelijkheden onderzocht voor
publiekprivate partnerschappen op het gebied van water.
Katoen
Katoen was in de notitie “Beleidscoherentie Ontwikkelingssamenwerking Landbouw” geïdentificeerd als speerpunt voor een coherenter landbouwbeleid van de
EU en de VS. Katoenteelt draagt immers in grote delen van het West-Afrikaanse
Voor een recent overzicht van de activiteiten in het WSSD partnerschap ‘markttoegang’ wordt
verwezen naar de Voortgangsrapportage Duurzame Daadkracht 2005 (TK 2005-2006, 30196,
nr.3).
5
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
5/26
platteland sterk bij aan armoedebestrijding, zeker in onze partnerlanden Mali, Burkina
Faso en Benin. Hoge subsidies in de VS ($ 3 – 4 miljard) en de EU (€ 800 miljoen)
drukten de afgelopen jaren de katoenprijzen. In Afrika loopt de derving aan
opbrengsten op tot honderden miljoenen Euro’s per jaar. Een klassiek geval van
incoherent beleid. Nederland kaartte dit eind 2002 in een discussiedocument aan in
OESO/DAC-verband. Toen Brazilië begin 2003 een WTO panel aanvroeg ten aanzien
van het Amerikaanse katoenbeleid heb ik de West-Afrikaanse partners gewezen op de
mogelijkheden om zich hierbij aan te sluiten. Benin en Tsjaad werden ‘derde partij’ in
dit geschil. Vervolgens lanceerden ze samen met Burkina Faso en Mali in de WTO
onderhandelingen het zogenaamde katoeninitiatief. Dit voorstel beoogt in het licht van
de Doha Ontwikkelingsagenda alle katoensubsidies met voorrang af te schaffen.
Sindsdien staat katoen hoog op de onderhandelingsagenda van de WTO. Samen met
enkele andere donorlanden (de ‘cotton club’ met Frankrijk, Zweden, Zwitserland,
Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Denemarken) draagt Nederland vanaf 2003 bij aan
de versterking van de onderhandelingscapaciteit van de vier West-Afrikaanse
katoenlanden in de WTO-onderhandelingen, in samenwerking met de Zwitserse nietgouvernementele organisatie IDEAS.
In de Kamerbrief over hervorming van mediterrane producten van november 20036 gaf
Minister Veerman de Nederlandse inzet ten aanzien van het EG-katoenbeleid:
volledige ontkoppeling van de € 800 miljoen katoensteun. Daardoor zou de Europese
productie in Griekenland en Spanje sterk terug kunnen lopen. Vervolgens is rond deze
positie samenwerking met andere EU-lidstaten gezocht, door het circuleren van
discussiedocumenten en het organiseren van bijeenkomsten en gesprekken met andere
lidstaten. BZ/OS en LNV werkten hierbij in tandem. Het eindresultaat in de
Landbouwraad van april 2004 (65% ontkoppeling vanaf 2006 en rapportage over de
internationale effecten per eind 2009) was beter dan het oorspronkelijke
Commissievoorstel en geen slecht resultaat gezien de forse weerstand van zuidelijke
lidstaten en het Europese Parlement. De gedeeltelijke ontkoppeling in combinatie met
de al bestaande vrije markttoegang en het ontbreken van exportsteun voor katoen,
betekende dat de EU zich in de WTO-onderhandelingen over katoen aan de zijde van
Afrika kon opstellen.
Met de oprichting van het EU-Afrika katoenpartnerschap ten tijde van het Nederlandse
EU-voorzitterschap werd bovendien de Europese hulpinzet voor de Afrikaanse
katoensector versterkt. Door het opstellen van nationale strategieën en het ter
beschikking stellen van OS-middelen daarvoor (rond € 70 miljoen) willen de EU en de
Afrikaanse katoenlanden gezamenlijk knelpunten in de katoenproductie oplossen,
“Hervorming marktordeningen tabak, olijfolie, katoen en suiker”, brief van de Minister van
LNV, 11 november 2003 (TK 2003-2004,28 625, nr. 12) .
6
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
6/26
zodat de Afrikaanse katoen ook op de langere termijn kan concurreren op de
wereldmarkt.
Suiker
Ook voorafgaand aan de hervorming van het EG-suikerbeleid werkten BZ/OS, LNV
en EZ nauw samen om belangen van ontwikkelingslanden een behoorlijke plaats te
geven. Vanwege verschillende belangen en deels tegenstrijdige inzichten tussen de
ontwikkelingslanden was dit enigszins complex. BZ stelde in overleg met LNV
meerdere discussiedocumenten op over de OS-dimensie in de hervorming, die met
andere lidstaten en de Commissie in informeel overleg zijn besproken. Het compromis
dat de Landbouwraad in november 2005 overeenkwam is naar mijn oordeel ook vanuit
OS-oogpunt evenwichtig. Alle suikerproducenten buiten de Unie - en zeker grote
suikerexporteurs zoals Brazilië, Zuid-Afrika en Thailand - zullen profiteren van het
einde aan de gesubsidieerde export dat met deze hervorming in zicht komt. Op korte
termijn (vanaf zomer 2006) komt bovendien al meer dan tien procent van de
wereldhandel vrij, doordat de EU in lijn met de veroordeling door de WTO de export
drastisch inkrimpt.
De 36% daling van de interne EU-suikerprijs over de komende vier jaar is ingrijpend
voor de 18 ACS-landen met historische preferentiële quota. Adequate flankerende
maatregelen met voldoende financiële steun van EU-zijde zijn nu dringend nodig om
de negatieve effecten op te vangen, vooral in de minder efficiënte Caribische
suikersector. Voor de MOL’s (Minst Ontwikkelde Landen), die vanaf juli 2009 vrije
markttoegang voor suiker krijgen onder het Everything but Arms (EBA)-initiatief, is de
prijsdaling teleurstellend. De EU-prijs blijft echter ook na deze hervorming nog ver
boven de gemiddelde wereldmarktprijs. Tevreden ben ik over het feit dat het EBAinitiatief voor vrije markttoegang voor de MOL’s door het recente Raadsbesluit niet is
uitgehold. Nederland wilde vóór 2009 de EBA-quota voor MOL’s nog verruimen maar
kreeg daarvoor nauwelijks bijval in de EU. Ook de Nederlandse wens om de flankerende maatregelen voor de ACS-landen te bekostigen onder het Landbouwbudget7,
wordt tot heden slechts door enkele lidstaten gedeeld. Nederland heeft er daarom mee
ingestemd dat de uitgaven in 2006 (€ 40 miljoen) worden betaald uit de middelen voor
het externe beleid van de EU. De kosten voor de flankerende maatregelen kunnen
oplopen tot mogelijk € 100 - 200 miljoen per jaar. De Commissie wil dit in de periode
2007-2013 financieren onder het nieuwe instrument voor Ontwikkelingssamenwerking
en Economische Samenwerking. Naast de bron van financiering, vormt ook de
Nederlandse wens tot verruiming van de handelsmogelijkheden voor de meer
efficiënte (met name Afrikaanse) ACS-suikerproducenten - als alternatief voor
flankerende hulpmaatregelen - nog een belangrijk punt van aandacht.
7
Zie de kamerbrief van Minister Veerman van 12 september 2005 (TK 2004-2005, 28 625 en
21 501-32, nr 28).
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
7/26
WTO Doha Ronde
Op handelsgebied is de WTO Doha Ronde één van de concrete actuele
coherentiedossiers waarop de samenwerking tussen de departementen is
geïntensiveerd. Versterking van de ontwikkelingsdimensie in de Doha ronde is een
gezamenlijk streven van EZ, LNV en BZ. Dit vindt onder meer zijn weerslag in het
optreden van Nederland in Brussel en in de instructie voor de Nederlandse delegaties –
waarvan ik als plaatsvervangend delegatieleider deel uitmaakte- tijdens de WTO
Conferenties in Cancún en Hong Kong8. Na Cancún heeft een BZ-team onder mijn
leiding in een discussiedocument aangegeven hoe de ontwikkelingsdimensie in de
Doha Ronde nader vorm zou kunnen krijgen. De nadruk lag daarbij op vergrote
markttoegang voor landbouw- en industrieproducten, vrije markttoegang voor de
MOL’s, handelsfacilitatie en Aid for Trade. In samenwerking met EZ en LNV en in
overleg met de Commissie is hierover vervolgens een Nederlands discussiedocument
opgesteld. Dit discussiestuk is onder meer gepresenteerd bij de informele OS-Raad in
Leeds en in het seminar over ‘handel en ontwikkeling’ dat het Verenigd Koninkrijk in
oktober 2005 organiseerde Europese Directeuren-generaal voor Ontwikkelingssamenwerking en Directeuren-generaal voor Handel. De posities in het
discussiedocument vormden een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse inzet ten
aanzien van de OS-dimensie in de instructie voor Hong Kong.
De Ministeriële Verklaring van 18 december 2005 heeft weliswaar de voortgang in de
Doha Ronde gered, maar de resultaten waren bescheiden. Zo werd op het gebied van
landbouw –op voorwaarde van parallelliteit- een einddatum vastgesteld van eind 2013
voor de afschaffing van alle exportsubsidies en andere vormen van exportsteun met
soortgelijke effecten (inclusief handelsverstorende voedselhulp). Daarbij moet een
aanzienlijk deel zijn gerealiseerd voor het einde van de eerste helft van de
implementatieperiode van het nieuwe Landbouwakkoord, waarschijnlijk voor eind
2010. Voor katoen is een eerste aanbetaling in 2006 overeengekomen. Ondanks grote
publieke druk op de VS, kregen de Afrikaanse katoenlanden in Hong Kong echter geen
duidelijke toezegging ten aanzien van afschaffing van interne steun – het meest
handelsverstorende onderdeel van de katoensubsidies. Onder druk van de MOL’s en de
EU werd wel overeengekomen dat alle OESO-landen en rijkere ontwikkelingslanden
(“declaring themselves in a position to do so”) vanaf 2008 vrije markttoegang aan de
MOL’s zullen bieden voor ten minste 97% van hun exportproducten. Rijkere
ontwikkelingslanden hebben daarbij flexibiliteit ten aanzien van het tempo en
productdekking. De resterende 3% voor ontwikkelde landen biedt echter ruimte voor
Zie: “Instructie voor de delegatie van het Koninkrijk der Nederlanden naar de zesde
Ministeriële conferentie van de WTO, Hong Kong, 13 t/m 18 december 2005” 21 november
2005 (TK 2005-2006, 25 074, nr. 104) en “Verslag van de 6e Ministeriele WTO Conferentie te
Hong Kong, 13-18 december 2005”, 22 december 2005 (TK 2005-2006, 25074, nr. 119).
8
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
8/26
het uitzonderen van gevoelige producten, zoals textiel, kleding en rijst die van groot
belang zijn voor bepaalde MOL’s. Ook ontbreekt een einddatum voor het realiseren
van de toezegging tot volledig vrije markttoegang door ontwikkelde landen, zoals de
VS en Japan die tot heden het EBA-initiatief van de EU niet hebben gevolgd.
De meest gevoelige knelpunten in de Doha ronde werden echter doorgeschoven naar
de onderhandelingen in 2006 waarvoor een ambitieus tijdpad is uitgezet. De
belangrijkste invulling van de OS-dimensie blijft liggen op het gebied van vergrote
markttoegang voor landbouw- en industrieproducten en diensten, ook in de Zuid-Zuid
handel. Daarbij blijft behoefte bestaan aan een speciale en gedifferentieerde
behandeling van ontwikkelingslanden in de nieuwe WTO-disciplines, rekening
houdend met hun ontwikkelingsniveau. Complementair aan ambitieuze en evenwichtige handelsliberalisatie als uitkomst van de Doha-ronde per eind 2006 zal
gewerkt worden aan versterking van de handels- en aanbodcapaciteit van arme
ontwikkelingslanden (Aid for Trade). In Hong Kong is afgesproken dat eind 2006
effectieve Aid for Trade programma’s operationeel moeten zijn. Deze programma’s
worden met nauwe betrokkenheid van OS- en handelsministers uit ontwikkelde
landen, handelsministers van ontwikkelingslanden en internationale instellingen
uitgewerkt. De OESO heeft aangeboden om bij te dragen vanuit haar gecombineerde
handels- en ontwikkelingsexpertise.
TRIPs & medicijnen
Op het onderwerp TRIPs & medicijnen heeft langjarige actieve bemoeienis van
Nederland bijgedragen aan verruiming van WTO-afspraken en een beter EU-beleid.
Daarbij is samengewerkt met coalities van ontwikkelingslanden en met inhoudelijk
betrokken NGO’s, zoals Artsen zonder Grenzen en Oxfam. Ontwikkelingslanden
zullen nu minder belemmeringen (kosten) ondervinden bij het aanschaffen van
medicijnen in het kader van hun volksgezondheidsbeleid. Voorafgaand aan de WTO
Ministeriële Conferentie te Cancún (september 2003) besloten handelsministers om
onder bepaalde omstandigheden de export onder dwanglicentie naar
ontwikkelingslanden mogelijk te maken van generieke versies van medicijnen onder
octrooi. Nederland paste in 2004 als eerste EU-lidstaat zijn nationale regelgeving aan.
BZ en EZ hebben vervolgens met een tweetal discussiestukken een bijdrage geleverd
aan de totstandkoming van de Europese verordening dwanglicenties. In november jl.
bereikten de Raad en het EP een politiek akkoord over de verordening. Daarin is een
flink aantal punten uit de Nederlandse aanpak overgenomen. Kort voor de Ministeriële
Conferentie in Hong Kong is het besluit van de WTO van 2003 omgezet in een
amendement van het TRIPs-verdrag. Daarmee lijkt het juridische kader voldoende
aangepast. Het is nu aan ontwikkelingslanden die zelf geen generieke medicijnen
kunnen produceren om gebruik te maken van de mogelijkheid om met een
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
9/26
dwanglicentie goedkopere generieke medicijnen te importeren. Nederland zal wel alert
blijven op de werkbaarheid van het mechanisme in de praktijk.
Productstandaarden
Voortbouwend op de notitie Beleidscoherentie OS-Landbouw bevordert Nederland
binnen de EU een tweesporenbeleid bij het vaststellen van nieuwe normen ter
bescherming van gezondheid van mens, plant en dier gericht op:
(i) het voorkomen van negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden door onnodig
strikte EG standaarden;
(ii) het ondersteunen van ontwikkelingslanden met technische assistentie bij het
voldoen aan WTO-conforme standaarden.
Veel energie is gestoken in specifieke, vaak technische dossiers, waarbij ook concrete
resultaten zijn geboekt. Zo drong VWS op voorstel van BZ/OS in 2004 met succes in
Brussel aan op een realistisch maximumniveau voor ochratoxine (een schimmel) in
koffie. De aanvankelijk door de Commissie voorgestelde norm was vanuit
gezondheidsoogpunt onnodig zwaar en zou ontwikkelingslanden naar schatting $ 160
miljoen aan inkomsten per jaar hebben gekost. Bij de aanscherping van het
inspectieregime voor geïmporteerde snijbloemen heeft LNV op voorstel van BZ/OS
een WTO-conform systeem bevorderd waarbij exporteurs uit landen met meer
ongedierte in de bloemen meer moeten betalen. Hierdoor worden de doorgaans schone
Afrikaanse snijbloemen minder belast dan aanvankelijk was voorgesteld. In de EG
verordening voor officiële controles op voedsel en diervoeders is op voorstel van
Nederland opgenomen dat de lengte van de overgangstermijn voor
ontwikkelingslanden mede afhankelijk is van de mate waarin de EU technische
assistentie biedt bij het voldoen aan de nieuwe eisen.
Aan de hand van het product maca (een inheemse Peruaanse knol die daar al eeuwen
wordt geconsumeerd) opende Nederland de discussie over vereenvoudiging van de EG
Novel Food verordening. Deze verordening is onder meer van toepassing op
traditionele producten uit ontwikkelingslanden die na 1997 op de Europese markt zijn
geïntroduceerd, en omvat oneconomisch lange en dure procedures. Ook brachten
BZ/OS, EZ en VROM met een Nederlands non-paper de discussie op gang over de
effecten op ontwikkelingslanden van REACH, de nieuwe chemicaliënwetgeving van
de EU. Op voorstel van Nederland moet het nieuwe Europese Chemicaliënagentschap
nu ook expertise ontwikkelen op het gebied van technische assistentie aan producenten/exporteurs uit ontwikkelingslanden. In de informele OS-Raad onder Nederlands
voorzitterschap in oktober 2004 heb ik mijn collega’s aan de hand van een
discussiestuk over markttoegang en productstandaarden gestimuleerd na te denken
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
10/26
over dit soort praktische coherentiekwesties9. Een aanbeveling aan de betrokken
Commissiediensten om systematischer impact beoordelingen van beleidsvoorstellen
uit te voeren en ontwikkelingslanden meer te betrekken bij consultaties is in mei 2005
overgenomen door de RAZEB. Het document droeg bij aan bewustwording en
algemene steun voor OS-beleidscoherentie. Het vrijmaken van capaciteit voor het
monitoren van dergelijke technische kwesties blijft echter voor de meeste OS-collega’s
voorlopig een brug te ver.
Duurzaam extern visserijbeleid
Minister Veerman en ik hebben vorig jaar een werknotitie over het externe
visserijbeleid vastgesteld om de samenwerking tussen LNV en BZ/OS rond dit
coherentiethema te intensiveren. Kernpunten zijn de externe visserijakkoorden van de
EU, visserijsubsidies in de WTO-onderhandelingen en markttoegang voor vis(producten) uit ontwikkelingslanden. Ook worden de mogelijkheden onderzocht voor
het opzetten van publiekprivate partnerschappen in enkele West-Afrikaanse landen,
samen met LNV en het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven. De externe
visserijakkoorden die de Europese visserijvloot toegang geven tot de viswateren van
onder meer Mauritanië, Senegal, Ivoorkust, Angola, Tanzania en Mozambique,
vormen al vele jaren een belangrijk aandachtspunt in het OS-coherentiebeleid van
Nederland. Deze akkoorden worden op basis van de conclusies van de Visserijraad van
juli 2003 omgevormd tot ‘partnerschapsovereenkomsten’. Deze transformatie vindt
plaats bij de herziening van de akkoorden, maar krijgt naar Nederlands oordeel
inhoudelijk en procedureel nog onvoldoende gestalte. Nederland heeft onlangs nog
samen met een aantal andere lidstaten (Zweden, Verenigd Koninkrijk, Duitsland,
België, Denemarken, met steun van Spanje en Frankrijk) een voorstel opgesteld voor
verbeterde en meer transparante onderhandelingsprocedures. Vooral de vraag of er
werkelijk een surplus aanwezig is dat Europese vissers duurzaam kunnen bevissen
zonder de lokale visserij te schaden, wordt vaak nog onvoldoende beantwoord. Dit
ondanks de erkenning door de Commissie en de Raad van het belang van
wetenschappelijke bestandsgegevens. Om betere bestandsgegevens beschikbaar te
krijgen steunt Nederland met OS-middelen een samenwerkingsverband tussen de
nationale instituten voor visserijonderzoek van Nederland en van Mauritanië (RIVO en
IMROP). Mede dankzij onomstotelijke gegevens uit dit onderzoek besloten de
Commissie en Mauritanië in 2004 om het aantal licenties voor Europese (veelal
Spaanse) octopusboten te beperken. Over dit belangrijkste externe akkoord van de
Unie wordt dit jaar opnieuw onderhandeld. Om ook in Spanje - veruit de grootste
belanghebbende bij deze overeenkomsten - meer aandacht voor de OS-aspecten van
het externe visserijbeleid te krijgen, is hiervoor op zowel ambtelijk als politiek niveau
“Enhancing Policy Coherence for Development in the EU; Discussion Paper for the Informal
Meeting of EU Development Ministers”, oktober 2004.
9
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
11/26
overleg gevoerd. Dit heeft er mede toe geleid dat Spanje een voorstel voor meer
transparantie rond de onderhandelingen van visserijakkoorden steunt.
Klimaat, energie en duurzame ontwikkeling
De internationale conferentie Energy for Development , die ik in december 2004 met
Staatsecretaris Van Geel organiseerde, gaf ook een impuls aan het Nederlandse beleid
inzake energie en ontwikkeling. Centrale beleidsthema’s zijn de beschikbaarheid,
betaalbaarheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid van moderne energiediensten, in het
bijzonder voor de armste groepen in ontwikkelingslanden. Als follow-up werkt
Nederland nauw samen met Zuid-Afrika, UNDP, de Wereldbank en de World
Business Council for Sustainable Development. In het VN Committee on Sustainable
Development (CSD) staan energie en klimaat in 2006 en 2007 hoog op de agenda. In
dit forum worden concrete acties bepleit ter verbetering van de toegang van de armste
groepen tot moderne energiediensten, ondersteuning van ontwikkelingslanden bij
integratie van energie in hun armoedestrategieën (PRSP’s) en het beter betrekken van
de particuliere sector en de Internationale Financiële Instellingen om investeringen in
de energiesector ook met het oog op duurzame energievoorziening te bevorderen.
BZ/OS heeft zich gecommitteerd aan de doelstelling om in 2015 tenminste 10 miljoen
armen toegang tot moderne energiediensten te bieden. In het tweede MDG rapport10,
dat dit najaar verschijnt, zal de regering wederom rapporteren over de inspanningen
onder MDG 7, ter waarborging van een duurzame leefomgeving, duurzame
ontwikkeling en het keren van verlies van natuurlijke hulpbronnen. Als onderdeel van
het Nederlandse ODA-doel van 0,8% van het Bruto Nationaal Inkomen wordt 0,1%
gereserveerd voor milieu en ontwikkeling.
Het internationale klimaatbeleid is momenteel onderwerp van een interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO). Dit zal inzicht moeten geven in de consequenties van
verschillende post-Kyoto regimes en de mogelijkheden voor verbreding van het
klimaatbeleid naar technologie-, ontwikkelings- en financieringsbeleid.
Economic Partnership Agreements (EPA’s) van de EU met ACS-regio’s
De EU onderhandelt met de ACS-landen over nieuwe handelsovereenkomsten (EPA’s)
omdat de eenzijdige preferenties in het huidige Cotonou verdrag in strijd zijn met de
WTO-regels. Een tijdelijke uitzondering (waiver) loopt af per eind 2007. Er ligt een
grote uitdaging om in de praktijk invulling te geven aan de afspraak dat EPA’s zullen
bijdragen aan armoedevermindering en integratie van de ACS-landen in de
wereldeconomie. Dat kan alleen als de nieuwe afspraken over wederkerige
10
Zie voor het eerste MDG rapport Ministerie van Buitenlandse Zaken, Millenniumdoel 8: het
ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling, juni 2004.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
12/26
handelsliberalisering rekening houden met het ontwikkelingsniveau van de regio’s en
voorrang geven aan het regionale integratieproces. Naast gunstige afspraken moeten
ook extra EU-middelen ingezet worden om de negatieve effecten van liberalisering en
regionale integratie te verzachten en handels- en aanbodscapaciteit op te bouwen. De
eerste stappen hiertoe zijn gezet. Zo worden ACS-landen door de EU financieel en
d.m.v. technische assistentie ondersteund in de EPA-onderhandelingen en worden
maatregelen genomen om de regionale integratie te versterken. BZ/OS financiert een
EPA-programma van TRALAC (een Zuid-Afrikaanse NGO die zich richt op
versterking van onderhandelingscapaciteit in Zuidelijk en Oostelijk Afrika). Bij de
programmering van het tiende Europese Ontwikkelingsfonds (EOF) zal BZ/OS de
ambassades meer betrekken in de dialoog over de nieuwe landenprogramma’s.
Om de relatie tussen handel en ontwikkeling te waarborgen heeft de Raad
aangedrongen op een rapport van de Commissie over de voortgang op handels- en
ontwikkelingsaspecten van de EPA’s. De Raad zal, binnenkort raadsconclusies
aannemen over het eerste voortgangsrapport. Naar verwachting vindt in het najaar een
gezamenlijke evaluatie van de voortgang door de EU en ACS-landen plaats. Mede op
aandringen van Nederland,zal dit vooraf worden besproken in de Raad. Samenwerking
tussen gelijkgezinde lidstaten heeft er al toe geleid dat de Commissie de lidstaten meer
betrekt bij de onderhandelingen. Ook heeft een aantal lidstaten, waaronder Nederland,
in een non-paper op aangedrongen dat de lidstaten meer betrokken worden bij de
‘Regional Preparatory Task Forces’. Deze Task Forces proberen de samenhang tussen
de handels- en ontwikkelingscomponenten te bevorderen. De Commissie zal dit
verzoek nu met de ACS-regio’s bespreken.
Migratie en ontwikkeling
In juli 2004 bood ik samen met Minister Verdonk de Kamer de notitie Ontwikkeling
en Migratie aan11. Aandachtspunten die daaruit voortvloeien zijn onder meer het
belang van tijdelijke (met name circulaire) arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden en
het voorkomen van braindrain in kwetsbare sectoren in ontwikkelingslanden, zoals
gezondheidszorg en onderwijs.
De mogelijkheden tot verruiming van tijdelijke arbeidsmigratie uit
ontwikkelingslanden zijn beperkt. In eerste instantie zal gekeken worden of er binnen
het huidige arbeidsmigratiebeleid mogelijkheden zijn die nog niet optimaal zijn benut.
Daarnaast zullen wellicht de uitkomsten van het Project Reguliere Toelating van het
ministerie van Justitie nieuwe mogelijkheden bieden. Het Project Reguliere Toelating
beoogt de reguliere toelating van personen uit derde landen te vereenvoudigen en te
komen tot een andere indeling van verblijfsdoelen. Over dit project zal de Minister
voor Vreemdelingenzaken en Integratie in het voorjaar van 2006 een beleidsnotitie
11
Kenmerk
Blad
Notitie Ontwikkeling en Migratie, juli 2004, (TK 2003-2004, 29 693, nr. 1)
DGIS/CE u305/2006
13/26
naar de Kamer sturen. Een belangrijk element in de discussie over verruiming van
tijdelijke arbeidsmigratie is hoe te stimuleren dat tijdelijke arbeidsmigratie in de
praktijk ook daadwerkelijk een tijdelijk karakter kent. De regering wil in dat verband
de SER (Sociaal Economische Raad) om advies vragen over het faciliteren en
reguleren van tijdelijke arbeidsmigratie uit ontwikkelingslanden. Op EU-niveau vormt
het EU-beleidsplan legale migratie (december 2005) een belangrijk aanknopingspunt.
Nederland heeft verschillende initiatieven genomen om de samenhang tussen migratie
en ontwikkeling te versterken. Zo worden projecten opgezet waarin de tijdelijke
uitzending van gekwalificeerde migranten vanuit Nederland wordt gestimuleerd, zodat
deze bij kunnen dragen aan de wederopbouw en ontwikkeling van hun land van
herkomst (o.a. Afghanistan, Soedan en Sierra Leone). Een vergelijkbaar project loopt
reeds in Ghana, gericht op de ondersteuning van de gezondheidssector. Nederland
ondersteunt ook een project in Zambia dat er op gericht is de braindrain tegen te gaan.
Zo krijgen Zambiaanse artsen een bonus als ze op het platteland gaan werken. In EUverband hebben de OS-ministers van de Benelux eind 2005 een memorandum over
migratie en ontwikkeling gepresenteerd, waarin onder meer wordt aangedrongen op
concrete acties. De RAZEB van 10-11 april bespreekt de vraag hoe de onttrekking van
menskracht aan de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden kan worden tegengegaan.
In 2006 zal bovendien een gezamenlijke ministeriële conferentie over migratie met de
Afrikaanse Unie plaatsvinden. Doel daarbij is het vaststellen van mogelijkheden voor
concrete samenwerking met Afrikaanse landen. Op internationaal niveau is de High
Level Dialogue over migratie van belang. Deze vindt in september plaats in de VN, op
basis van het rapport van de Global Commission on International Migration (GCIM)12.
Dit rapport bevat aanbevelingen die vanuit OS perspectief ondersteuning verdienen. In
de recente voortgangsrapportage Ontwikkeling en Migratie13 gaf ik samen met de
minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie op het rapport.
Vrede, veiligheid en ontwikkeling
Op 7 september 2005 vond het Algemeen Overleg plaats over de gezamenlijke
notitie14 van Minister Kamp, Staatsecretaris Van Gennip en mij inzake ‘Wederopbouw
na gewapend conflict’. Een belangrijk uitgangspunt van de notitie is dat duurzame
wederopbouw een geïntegreerde aanpak op het gebied van veiligheid en stabiliteit,
bestuur, en sociaal-economische ontwikkeling vereist. De notitie biedt een kader voor
verdere samenwerking en beleidsafstemming tussen de meest betrokken
departementen. Deze geïntegreerde aanpak voor wederopbouw vindt nu ook plaats in
‘Migration in an interconnected world: New directions for action’, Report of the Global
Commission on International Migration, oktober 2005.
13
Verband tussen Ontwikkeling en Migratie, 23 december 2005 (TK 2005-2006, 29 693, nr. 6).
14
Notitie ‘Wederopbouw na Gewapend Conflict’, maart 2005, TK 2004-2005, 30 075, nr. 1.
12
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
14/26
de vijf prioritaire landen/regio’s waar Nederland op dit moment wederopbouw na
conflict activiteiten ondersteunt (Soedan, Burundi, Democratische Republiek Congo,
Afghanistan en de Balkan)
Op initiatief van Nederland werd in de OESO/DAC in april 2005 overeenstemming
bereikt over uitbreiding van de lijst van activiteiten op het gebied van vrede en
veiligheid die aan de ODA-criteria voldoen. Dit betreft activiteiten op het gebied van
hervorming van de veiligheidssector, civiele vredesopbouw, conflict preventie en
oplossing van conflicten, het voorkomen van kindsoldaten en kleine en lichte wapens.
Bij de inzet van militairen in post-conflict situaties zijn de aard van de activiteit en de
verleende goedkeuring door de VN bepalend voor de kwalificatie als ODA. De
internationale donorgemeenschap maakte hiermee duidelijk dat vrede en veiligheid
onlosmakelijk verbonden zijn met ontwikkeling.15
Het verband tussen kleine wapens en ontwikkeling krijgt internationaal steeds meer
aandacht. Een door Nederland ingediende resolutie over dit onderwerp is eind vorig
jaar met brede steun aangenomen in de Algemene Vergadering van de VN. Een
belangrijk kader voor de aanpak van deze problematiek is het VN-Actieprogramma
inzake kleine en lichte wapens16. Hiermee probeert de internationale gemeenschap
meer greep te krijgen op illegale (tussen)handel en bezit. Dit heeft vorig jaar geleid tot
afspraken over het identificeerbaar en traceerbaar maken van kleine wapens, terwijl nu
verder over een instrument ten aanzien van illegale tussenhandel (brokering) wordt
gesproken. De conferentie over herziening van het nu vijf jaar lopende VNActieprogramma voor kleine wapens zal in juni 2006 plaatsvinden. Nederland speelt
bij deze initiatieven vaak een voortrekkersrol, ook bij de voorbereiding en invulling in
de EU, de OVSE en de OESO. Zo is onlangs samen met het Verenigd Koninkrijk een
non-paper opgesteld over de aanpak van de kleine wapens problematiek binnen
nationale actieplannen en programma’s gericht op armoedebestrijding en DDR
(Demobilisation, Disarmament and Reconstruction). Het document is begin dit jaar in
VN-verband verspreid tijdens de voorbereiding van de herzieningsconferentie.
Zeker nu deze activiteiten (onder strikte voorwaarden) kunnen kwalificeren als
officiële ontwikkelingshulp, is er groeiende belangstelling voor projecten en
programma’s in ontwikkelingslanden gericht tegen de destabiliserende effecten van
kleine wapens. Nederland financiert dergelijke activiteiten reeds vanuit het
Stabiliteitsfonds, onder meer in Albanië, Bosnië en Herzegovina, Cambodja en de
Grote Meren Regio en de Hoorn in Afrika. Het is echter belangrijk om de kleine
15
Zie de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de uitkomsten van de
jaarlijkse High Level bijeenkomst van het ontwikkelingscomité van de OESO (TK 2004-2005,
29800 V, nr. 99)
16
United Nations Programme of Action to Prevent, Combat and Eradicate the Illicit Trade in
Small Arms and Light Weapons in All Its Aspects, juli 2001.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
15/26
wapens problematiek in de komende periode beter te integreren in bredere
programma’s voor armoedebestrijding. Nederland pleit in de onderhandelingen over de
reikwijdte van de nieuwe instrumenten ten aanzien van het externe beleid van de EU
voor een geïntegreerde aanpak met zowel aandacht voor de ontwikkelingsdimensie als
GBVB-aspecten. Daarbij wil Nederland dat een belangrijk deel van de activiteiten op
het gebied van kleine wapens, met name waar ze raken aan vredesopbouw, onder het
Stabiliteitsinstrument zal vallen.
Tenslotte wil ik wijzen op het wapenexportbeleid van Nederland, dat naar mijn oordeel
een goed voorbeeld is van geïntegreerd en coherent beleid. Hiervoor geldt dat de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking wordt geconsulteerd indien een
vergunningaanvraag voor de uitvoer van strategisch materieel een land betreft dat deel
uitmaakt van één van de eerste drie categorieën van de OESO DAC-lijst17.
Aanknopingspunt is daarbij het achtste criterium van de EU-Gedragscode inzake de
uitvoer van militair materieel. Dit criterium ziet toe op de mate waarin het
ontvangende land voldoende financiële en economische middelen heeft voor de
aanschaf van het betreffende materieel. Voor het Nederlandse wapenexportbeleid
betekent dit concreet dat bij ontwikkelingslanden een vergelijking gemaakt wordt
tussen het percentage van het BNP dat uitgegeven wordt aan defensie en aan de sociale
sectoren onderwijs en gezondheidszorg. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de in
Europees verband uitgewerkte ‘best practices’ beoordeling van dit criterium. Mede
gezien de negatieve invloed die kleine wapens kunnen hebben op de ontwikkeling van
arme landen, acht de Regering het van belang dat het initiatief om tot een
wapenhandelsverdrag (ATT) te komen, breed wordt gedragen. Daartoe brengt
Nederland in internationale fora en in bilaterale contacten een wapenhandelsverdrag
veelvuldig op. Bij een aantal grote wapenexporterende landen buiten de Europese Unie
bestaat nog steeds scepsis ten opzichte van een wapenhandelsverdrag. Deze landen
zullen actief worden benaderd.
Overige coherentiekwesties
De hierboven beschreven coherentiedossiers vormen een greep uit de bredere
coherentieagenda. De OS-coherentieagenda waar Nederland aan werkt omvat ook
thema’s zoals het schuldenbeleid, handelsverstorende voedselhulp, TRIPs &
genetische bronnen, het EG bananenregime, enzovoort.
17
Dit betreft alle ontwikkelingslanden behalve de hoge middeninkomenlanden met per capita
BNI hoger dan $3256 in 2004.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
16/26
Ontwikkelingen ten aanzien van coherentiebeleid in de EU, OESO en VN
EU
De grootste uitdaging ten aanzien van het Nederlandse streven naar OSbeleidscoherentie ligt zonder twijfel op het EU-niveau: hoe krijgen we het voor elkaar
om ‘coherente’ Nederlandse posities vaker in de uiteindelijke besluitvorming op EUniveau te realiseren? Veel bevoegdheden op belangrijke beleidsterreinen waar
coherentie een rol speelt, zijn immers overgedragen naar de EG. Artikel 178 van het
EG verdrag biedt een stevige juridische verankering en geeft een duidelijke opdracht
om rekening te houden met effecten op ontwikkelingslanden bij al het EG-beleid.
Binnen de Commissie vervult DG Ontwikkeling binnen haar mogelijkheden de rol van
toezichthouder. Dit gebeurt onder meer via het instrument van de interservice
consultaties (bespreking van conceptverordeningen en mededelingen van andere DG’s)
en de impact beoordeling (waarbij in principe de externe dimensie meegenomen kan
worden). Echter, een expliciete invulling en een duidelijk beleidskader voor OSbeleidscoherentie was op EU-niveau tot voor kort afwezig. Zonder zo’n kader is het
ook moeilijk om vanuit Nederland de Commissie aan te spreken en in de verschillende
Raadsformaties concrete resultaten te bereiken.
Nederland heeft deze lacune de afgelopen jaren proberen te vullen door samen met
enkele andere lidstaten (vaak Zweden, Denemarken, Finland, Verenigd Koninkrijk,
Duitsland, soms ook met Ierland, Frankrijk en andere lidstaten) en DG Ontwikkeling
informele ‘kopgroepen’ te vormen. Zo ontstond een aantal gespecialiseerde
thematische netwerken rond actuele coherentiedossiers, waaronder het Agriculture,
Trade and Development Network, de ‘cotton club’, de ‘fish club’ en de ‘sugar club’.
Ook heeft BZ/OS eind 2003 een informeel PCD-netwerk geïnitieerd (Policy
Coherence for Development, OS-beleidscoherentie). Via dit informele netwerk van
contactpersonen wisselen geïnteresseerde lidstaten en de Commissie (DG
Ontwikkeling) informatie uit over actuele coherentiekwesties en de aanpak ervan. In
de praktijk was het overigens meestal Nederland die via dit netwerk diverse
discussiestukken deelde met collega’s in andere lidstaten. Recent vonden ook PCDnetwerkbijeenkomsten plaats waar meer strategisch is nagedacht over de agenda op
EU-niveau en informatie wordt uitgewisseld.
Wat betreft de mogelijkheden voor een coherenter beleid op EU-niveau zien we
tegenstrijdige tendensen. Meer lidstaten raken doordrongen van het belang ervan voor
armoedebestrijding, ook mede dankzij discussies in OESO-verband (zie hieronder) en
externe druk als gevolg van initiatieven zoals de Commitment to Development Index
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
17/26
van het Centre for Global Development. We kunnen op dit moment een drietal
categorieën onderscheiden18:
(i) Lidstaten die zowel beleid hebben geformuleerd als bepaalde institutionele
mechanismen hebben opgezet voor OS-beleidscoherentie. Hiertoe behoren naast
Nederland ook Denemarken, Duitsland, Finland, Ierland, Luxemburg, Zweden
en het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld werkt aan
een nieuw beleidsdocument voor internationale samenwerking (White Paper)
waarin beleidscoherentie een centraal element vormt. In Finland, Duitsland en
Zweden kent het coherentiebeleid zelfs een wettelijke basis. Zweden,
Luxemburg, Duitsland en Nederland hebben speciale coherentie eenheden of
secretariaten (soms slechts 1 of 2 personen) die PCD-beleid bevorderen.
(ii) Lidstaten die wel beleidsverklaringen over OS-beleidscoherentie kennen, maar
geen of slechts zeer beperkte institutionele mechanismen en capaciteit om hier
vorm aan te geven. Hiertoe behoren België, Estland, Frankrijk, Griekenland,
Italië, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slowakije, Spanje en Tsjechië.
(iii) Lidstaten die geen beleid hebben op het gebied van OS-beleidscoherentie.
Hiertoe behoren Cyprus, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Slovenië.
Ondanks de uitbreiding van het aantal lidstaten dat actief is op PCD, lijken de marges
voor een vooruitstrevend PCD beleid beperkt te zijn door de uitbreiding met nieuwe
lidstaten. Zij hebben op dit gebied geen traditie en vrezen vaak (terecht of onterecht) te
verliezen bij EU-beleid dat belangen van ontwikkelingslanden beter meeneemt en mee
weegt. Bij hun opstelling op specifieke dossiers scharen de nieuwe lidstaten zich vaak
aan de kant van de zuidelijke lidstaten. Deze zijn over het algemeen minder
toeschietelijk naar ontwikkelingslanden als het gaat om bijvoorbeeld handelsbeleid of
landbouwhervorming. Een dossier waarop die nieuwe realiteit bleek, was de
herziening in EU-25 verband van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) in 2005.
Het vernieuwde APS bood aanzienlijk minder marktopening dan aanvankelijk als
haalbaar werd gezien toen de EU nog bestond uit 15 leden.
Afgelopen jaar is op EU-niveau echter institutioneel een flinke stap vooruit gezet en
begint zich een behoorlijk kader voor het OS-coherentiebeleid af te tekenen. DG
Ontwikkeling heeft hierbij een actieve rol gespeeld. In vervolg op de informele OSRaad onder Nederlands voorzitterschap, presenteerde de Commissie in april 2005 een
nuttige Mededeling over OS-beleidscoherentie (PCD)19. Vervolgens nam de RAZEB
Gebaseerd op het nog niet gepubliceerde rapport ‘Scoping study: EU mechanisms that
promote policy coherence for development’; ECDPM/ Maastricht, ICEI/Madrid.; final draft
version July 2005.
19
“Policy Coherence for Development - Accelerating progress towards attaining the
Millennium Development Goals”; Communication from the Commission to the Council, the
18
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
18/26
ter voorbereiding van de VN Top van september conclusies aan met daarin een
twaalftal ‘PCD Commitments’20. Deze twaalf toezeggingen dekken in feite alle
(potentiële) coherentiethema’s: handel, milieu, klimaatverandering, veiligheid
(inclusief wapenhandel), landbouw, visserij, globalisering, migratie, onderzoek en
innovatie, informatiemaatschappij, transport en energie. Ook wil de Raad dat de
Commissie het bestaande instrument voor Impact Beoordeling versterkt (en zonodig
nieuwe instrumenten ontwikkelt) om bij het formuleren van beleid de gevolgen voor
ontwikkelingslanden beter mee te nemen. In de RAZEB is tevens afgesproken is dat de
Commissie samen met de lidstaten iedere twee jaar een voortgangsrapport zal
opstellen over de invulling van de PCD toezeggingen. Het eerste rapport is voorzien
voor medio 2007.
De twaalf toezeggingen inzake OS-beleidscoherentie zijn vooralsnog in vrij algemene
termen geformuleerd en weinig operationeel. Daarom is het van belang dat in de
nieuwe OS Beleidsverklaring van november 200521 is vastgelegd dat de Commissie en
de Lidstaten gezamenlijk een werkprogramma zullen opstellen op basis van de
toezeggingen ten aanzien van OS beleidscoherentie. In dat werkprogramma moeten
duidelijke prioriteiten worden gesteld, met concrete tijdschema’s voor actie, en een
duidelijke rolverdeling tussen lidstaten, Commissie en Raad. BZ/OS leverde voor het
werkprogramma eind 2005 een aanzet die in het informele PCD netwerk met de
Commissie en de lidstaten is besproken. Mede op basis hiervan werkt de Commissie
aan een werkprogramma 2006-2007 dat mogelijk in de RAZEB van 10-11 april zal
worden vastgesteld. Ook het Finse voorzitterschap in de tweede helft van 2006 heeft
PCD hoog op haar agenda staan. Met de Finse collega onderhoud ik nauw contact op
dit thema.
OESO
Ook in de OESO die zich met haar interdisciplinaire karakter daar goed voor leent,
heeft OS-beleidscoherentie de afgelopen jaren een plek veroverd. Nederland heeft
daaraan actief bijgedragen, door financiering van personeel, onderzoek en rapporten en
met actieve deelname van meerdere departementen in de beleidsdiscussies. LNV
organiseerde in 2004 samen met OESO een seminar over beleidscoherentie Landbouw
European Parliament and the European Economic and Social Committee; COM (2005) 134
final, Brussels, 12.04.2005.
20
‘Millennium Development Goals: EU Contribution to the Review of the MDGs at the UN
2005 High Level Event’, Conclusions of the Council and the Representatives of the
Governments of the Member States Meeting within the Council, Brussels, 24 May 2005.
21
Joint Statement by the Council and the representatives of the Governments of the Member
States meeting with the Council, the European Parliament and the Commission, ‘The European
Consensus on Development’, December 2005. In de Unie betreft het PCD-beleid zowel het
EG/Commissiebeleid als het EU (Commissie/Lidstaten) beleid.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
19/26
en Ontwikkelingssamenwerking. Vooral in de OESO-comités over Landbouw,
Visserij, Investeringen, Migratie, Milieu en Handel is het thema actief opgepakt22.
Binnen de beleidsdiscussie in het DAC vormt beleidscoherentie uiteraard ook een
belangrijk element en worden ervaringen over ‘best practices’ uitgewisseld23. In het
reguliere DAC-examen van donoren is het coherentiebeleid nu één van de zes
hoofdthema’s. Zowel het beleid als de organisatie van beleidscoherentie worden onder
de loep genomen. Daarbij wordt getoetst op elementen die vrijwel allemaal
kenmerkend zijn voor het Nederlandse coherentiebeleid. Tenslotte kan nog het OESO
Development Centre genoemd worden dat, mede met steun van Nederland, uitgebreid
onderzoek doet naar de gevolgen voor ontwikkelingslanden van tegenstrijdig
(incoherent) beleid van OESO landen op het gebied van handel, migratie,
investeringen en hulp.
VN
In VN-verband is tijdens de Top van september 2005 de noodzaak van coherent
internationaal beleid herbevestigd en hebben alle VN-leden zich opnieuw
gecommitteerd aan de ‘Millennium Declaration’, de Monterrey Consensus, het
‘Johannesburg Plan of Implementation’ en de MDG’s. De VN-leden hebben ook
toegezegd om in 2006 nationale ontwikkelingsstrategieën op te stellen om de MDG’s
in 2015 te bereiken. Voor Nederland betreft het in de eerste plaats MDG8, het
ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling. Daarin is immers
vastgelegd wat de ontwikkelde landen moeten bijdragen aan het verwezenlijken van
MDG’s 1 tot en met 7 door de ontwikkelingslanden.
Tenslotte is ook de informele bilaterale dialoog van belang om bewustwording op het
gebied OS-beleidscoherentie te vergroten. Vanuit dit oogmerk heb ik bijvoorbeeld
samen met het German Marshall Fund (GMF) in oktober 2004 in Washington een
seminar op hoog niveau georganiseerd over de OS-coherentiethema’s
landbouwhervorming (waaronder het in de VS erg omstreden katoendossier) en
migratie en ontwikkeling. Met het GMF wordt nu gesproken over de mogelijkheden
voor verdere gezamenlijke activiteiten.
22
Zie
bijvoorbeeld
de
OESO
rapporten
"Agriculture and Development The Case for Policy Coherence" (2005), Special Chapter on Policy Coherence for
Development in Fisheries in “Review of Fisheries in OECD Countries” (2005), “Migration,
Remittances and Development” (2005),
23
Zie bv ‘DAC Guidelines: Poverty Reduction’, OESO 2001, en recent “Policy Coherence for
Development: Promoting Institutional Good Practice”, OESO 2005.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
20/26
Uitdagingen in de komende periode
De belangrijkste elementen van de Nederlandse aanpak van OS-beleidscoherentie
worden internationaal als ‘good practice’ beschreven24. Ook een recente externe
evaluatie25 bevestigt dat we op de goede weg zijn. De rol en inbreng van BZ/OS op
terreinen van vakdepartementen worden breed geaccepteerd, zo constateert de
evaluatie. En er worden bescheiden resultaten bereikt, zoals de beschrijving hierboven
aangeeft. In de onafhankelijke ‘coherentie-index’ van het niet-gouvernementele Centre
for Global Development staat Nederland al enkele jaren in de top drie26. Al met al
geven we op het punt van de OS-beleidscoherentie regeringsbreed uitvoering aan “Aan
Elkaar Verplicht”.
Onze ambitie reikt verder. Het gaat uiteindelijk om het realiseren van concrete beleidsveranderingen waar arme mensen in ontwikkelingslanden echt baat bij hebben.
Daarvoor moeten met name op het Europese en internationale niveau meer resultaten
worden geboekt. De bewustwording ten aanzien van OS-beleidscoherentie is binnen de
EU aantoonbaar verbreed; coalities van gelijkgezinde lidstaten zijn vaker actief. Maar
concrete veranderingen in EU-beleid en -standpunten realiseren blijft erg lastig in een
EU met 25 lidstaten. Dit geldt met name wanneer belangentegenstellingen optreden
tussen machtige lidstaten/belangengroepen en ontwikkelingslanden. Dat betekent dat
Nederland ook vaker zal moeten inzetten op de dialoog met niet-gelijkgezinde
lidstaten.
Uitgaande van deze realiteiten bieden de recente ontwikkelingen op EU-niveau
niettemin goede aanknopingspunten voor aanscherping van het OS-coherentiebeleid.
Eerste prioriteit is nu het vaststellen van een sterk operationeel Werkprogramma OS
Beleidscoherentie 2006-2007. Dat werkprogramma moet, conform de opdracht in de
EU Beleidsverklaring, duidelijkheid scheppen over de prioriteiten voor actie; de
onderscheiden rollen en verantwoordelijkheden voor de Raad, de lidstaten en de
Commissie; de planning en het tijdschema; het versterken van het impact
beoordelingsinstrument van de Commissie. In de RAZEB van 10-11 april zal mogelijk
een voorstel van de Commissie voorliggen. Middels de geannoteerde agenda zal ik u
hierover nader informeren.
“Policy Coherence for Development: Promoting Institutional Good Practice”, OECD Paris
2005.
25
Evaluatie van de DGIS Coherentie Eenheid; Wijmenga, Plaisier, Van Maare; ECORYS,
Rotterdam juni 2005.
26
In de 2005 Index eindigde Nederland op de tweede plaats, in 2004 op een gedeelde eerste
plaats en in 2003 op een eerste plaats. Deze verschuiving is het gevolg van methodologische
veranderingen in de Index (en niet veranderingen in Nederlands beleid): indien ook in 2003 en
2004 de methodologie van 2005 was toegepast, zou Nederland al deze jaren op plaats twee
hebben gestaan, net onder Denemarken.
24
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
21/26
Het meest prioritaire coherentiedossier dit jaar is de WTO Doha Ronde. Inzet van
Nederland blijft een ambitieus en evenwichtig resultaat waarin de ontwikkelingsdimensie optimaal is gerealiseerd. Markttoegang (zowel in Noord-Zuid als Zuid-Zuid
handelsrelaties) staat centraal, naast evenwichtige disciplines die rekening houden met
verschillende ontwikkelingsniveaus en gerechtvaardigde beleidsruimte. Alleen met
snelle intensivering van de onderhandelingen, grotere compromisbereidheid van alle
partijen en een strakke leiding van het proces is succesvolle afronding per eind 2006
mogelijk27.
Binnen de bredere Nederlandse doelstellingen in de Doha ronde gaat het vanuit een
OS-perspectief in het bijzonder om:
(i)
Ambitieuze markttoegang voor landbouw- en industrieproducten. Bij landbouw
wordt in ontwikkelingslanden rekening gehouden met speciale producten;
(ii) Voor een aantal landbouwproducten dat van speciaal belang is voor
ontwikkelingslanden vindt versnelde afschaffing (vóór eind 2010) van
exportsteun (inclusief gebonden voedselhulp) plaats;
(iii) Scherpe reductie van handelsverstorende, interne landbouwsteun, met name
voor producten van belang voor ontwikkelingslanden (ambitieuzer en sneller
voor katoen);
(iv) Een concrete einddatum voor volledig vrije markttoegang voor de MOL’s in alle
ontwikkelde landen (niet later dan 2010) en in rijkere ontwikkelingslanden die
daartoe in staat zijn (niet later dan 2015);
(v) Afspraken over handelsfacilitatie (efficiëntere douaneprocessen) met haalbare
verplichtingen voor MOL’s en geloofwaardige toezeggingen voor hulp;
(vi) Effectieve ‘Aid for Trade’ programma’s om arme ontwikkelingslanden (met
name in Afrika) te steunen om WTO-disciplines uit te voeren, hun
aanbodstructuren te versterken, nieuwe handelskansen te grijpen en zich aan te
passen aan meer liberalisering.
Het krachtenveld binnen de EU bepaalt voor een belangrijk deel of de bovenstaande
Nederlandse inzet succesvol zal zijn. Omdat er binnen de EU verschillend wordt
gedacht over sommige van deze onderwerpen, is een intensieve strategische aanpak
vereist.
In het najaar zal het kabinet het tweede nationale MDG 8 rapport presenteren.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die is gemaakt tijdens de VN-Top
van september 2005 om nationale MDG plannen te maken. Om het binnenlandse
draagvlak voor de Nederlandse rapportage verder te vergroten, wordt het tweede
rapport samen met het Nederlandse maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en de
27
Zie de brief van Minister Brinkhorst van 13 februari 2006 over de voortgang in de WTOronde (Tweede Kamer, 2005-2006, 25074, nr. 121).
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
22/26
kennisinstellingen opgesteld. De MDG 8 rapportage zal ook gebruik maken van de OS
Resultaten Rapportage die ik in november 2005 naar de Kamer heb gestuurd.
Naast deze prioriteiten wil ik in samenwerking met en met steun van de collega’s in
het kabinet voortgaan met de aanpak zoals hierboven beschreven. Dat betekent dat aan
een beperkt aantal concrete coherentiekwesties intensief en proactief zal worden
gewerkt, nieuw EU-beleid over de volle breedte wordt gescreend op effecten voor
ontwikkelingslanden en ook aan de tweezijdigheid van coherentie vorm wordt
gegeven. Coherentiekwesties die de komende tijd in ieder geval de aandacht zullen
vragen zijn de EPA-onderhandelingen, de herziening van de preferentiële
oorsprongsregels (o.a. om EBA effectiever te maken) en migratie en ontwikkeling.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
23/26
Bijlage 1: Overzicht van de Nederlandse OS-steun aan de landbouw- en
voedselsector in ontwikkelingslanden
Nederland steunt met OS-middelen de ontwikkeling van de landbouw- en
voedselsector in ontwikkelingslanden langs vier lijnen: (i) onder het
bedrijfslevenprogramma; (ii) via intermediaire structuren; (iii) middels
partnerschappen; en (iv) binnen het bilaterale OS-programma. 28
(i) Bedrijfslevenprogramma
Het bedrijfslevenprogramma is traditioneel voor een groot gedeelte gericht op de
agrarische sector. Ter illustratie de landbouwgerelateerde uitgaven in 2004:
 70% van het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) (€ 25
miljoen).
 16% van het programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) (€ 14
miljoen).
 37% van het Programma Uitzending Managers (PUM) (€ 1.3 miljoen).
(ii) Intermediaire organisaties
Steun voor landbouw in ontwikkelingslanden loopt voor een belangrijk deel via
intermediaire organisaties:
 FAO, het Nederland-FAO partnerschapprogramma, met thema's voedselzekerheid,
agro-biodiversiteit, water en bossen (€ 5 miljoen).
 Landbouwkundig en milieuonderzoek via de CGIAR (Consultative Group on
International Agricultural Research). Core funding circa € 15 miljoen per jaar.
International Watermanagement Institute- IWMI: watermanagement programma in
de landbouw (€ 1,5 miljoen). World Agroforestry Centre –ICRAF: Green Water
Harvesting Network (€ 0,5 miljoen).
 Steun aan de exportlandbouw in ontwikkelingslanden om te voldoen aan
voedselveiligheid- en kwaliteitseisen via het CBI en door ondersteuning van de
Standard Trade Development Facility (met oa WTO, Wereldbank, FAO, WHO,
OIE).
 Via thematische medefinanciering versterking van producentenorganisaties,
landbouwproductie, fair trade, ketenontwikkeling (ca. 15 organisaties, € 10
miljoen). Voorbeelden: IDE (International Development Enterprises; innovatie in
de landbouw met goedkope watertechnologie), stichting Practica (betaalbare
technologieën, waterpompen en windmolens op platteland in
28
Voor een uitgebreid overzicht kan tevens worden verwezen naar de brief van de Minister
voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Eerste Kamer naar aanleiding van de motie van het
lid Rabbinge, 9 juni 2005 (EK 2004-2005, 29 800 V, E) en de Voortgangsrapportage Duurzame
Daadkracht 2005 (TK 2005-2006, 30196, nr.3).
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
24/26






ontwikkelingslanden), Agriterra en IFAP (International Federation of Agricultural
Producers).
IFDC (International Centre for Soil fertility and Agricultural development) met
een programma gericht op betaalbare landbouw-inputs waaronder kunstmest in
West-Afrika (€ 1,5 miljoen) en het SALIN programma gericht op intensivering
van de landbouw in Afrika (€ 2 miljoen).
Steun voor waterbeheer in de landbouw (oa efficiënte irrigatie) via diverse
internationale en regionale activiteiten, zoals het door de Wereldbank
gecoördineerde Nile Basin Initiative (€ 1 miljoen). Tevens programma’s met ICID
(International Commission on Irrigation and Drainage), IPTRID (International
Programme for technology and Research in Irrigation and Drainage) en IMPIM
(International Network on Participatory Irrigation Management).
Samenwerking met de WUR (oa ketenontwikkeling, capaciteitsopbouw), nieuwe
overeenkomst is in de maak.
Oprichting Agri-Profocus, een consortium van 19 organisaties op het gebied van
ondersteuning van producentenorganisaties en landbouwontwikkeling.
Ondersteuning van de West-Afrikaanse boerenorganisatie ROPPA, die een
belangrijke rol speelt naar Ecowas en NEPAD.
Onderzoek in het kader van het partnerschapprogramma met de Wereldbank
(BNPP), oa kansen en belemmeringen tav marktketens groente & fruit.
Uitkomsten worden door het World Bank Institute gebruikt in
trainingsprogramma’s in Afrika.
(iii) Partnerschappen
Ook middels partnerschappen wordt de steun aan de landbouwsector geïntensiveerd:
 WSSD partnerschap Markttoegang en Capaciteitsopbouw, met LNV opgezet in
tripartiet verband (middenveld, bedrijfsleven, overheid). Component Azië in
Indonesië, Maleisië, Vietnam (garnalen/vis, palmolie en fruit); component Afrika
in Zambia, Kenia, Tanzania en Oeganda gericht op knelpunten in exportketen
bloemen en groenten & fruit (€4 miljoen).
 Het partnerschap om kleine boeren in Kenia en Senegal te helpen bij het kunnen
voldoen aan de Europese detailhandelstandaard EUREPGAP voor
tuinbouwproducten, opgezet samen met LNV en het Centraal Bureau
Levensmiddelen.
 Nieuwe publiekprivate partnerschappen (PPPs) zijn of worden gestart, waaronder
9 op het thema landbouw oa in Colombia, Ghana, Mozambique, Rwanda, Sri
Lanka, Zambia en twee wereldwijde initiatieven (oa met OIM, Café de Narinõ en
Starbucks in Colombia, met CHC Zambia, Rabobank, Rwanda Tea Trading,
VLISCO, Union Fleurs). Uitgaven maximaal €1 miljoen Euro per initiatief.
 Partnerschap LAND (Land Alliances for National Development) op het gebied van
landrechten o.a. Indonesië, Filippijnen, Zuid-Afrika en Guatemala (€ 0.4 miljoen).
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
25/26
(iv) Bilaterale OS-programma
Activiteiten van de ambassades in de partnerlanden zijn onder het thema “verbetering
van het ondernemingsklimaat” in de praktijk vaak gericht op economische activiteiten
in de landbouwsector. Nederland draagt bij aan meer effectieve en efficiënte wet- en
regelgeving door de overheid, en buiten de overheid aan versterking van de positie van
boerenorganisaties, brancheverenigingen, partijen in de productieketen,
microfinancieringsinstellingen, enzovoort.
 In zes partnerlanden is het programma expliciet gericht op landbouwontwikkeling
of rurale economische transformatie: Bolivia, Ethiopië, Mali, Rwanda, Suriname
en Zambia. In andere partnerlanden worden in mindere mate ook activiteiten
ondernomen die te maken hebben met economische ontwikkeling op het platteland
en landbouw, in het kader van het thema “verbetering van het
ondernemingsklimaat”.
 De betreffende uitgaven onder de begrotingsposten Plattelandsontwikkeling (SBE
610S13) en Economische ontwikkeling (SBE 610S04) belopen resp. € 43 miljoen
en € 19 miljoen in 2005.
Kenmerk
Blad
DGIS/CE u305/2006
26/26
Download