Preek op Witte Donderdag 2013 over Johannes 13: 1-15 DE HEER ALS KNECHT 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 En vóór het feest van Pasen, toen Jezus wist dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader, heeft hij de zijnen, die hij in de wereld liefhad, ten einde toe liefgehad. En terwijl de maaltijd was en de duivel al in het hart van Judas, Simons zoon Iskariot, had ingegeven om hem over te leveren, stond hij op van de maaltijd – hij wist dat de Vader hem alle dingen in handen had gegeven en dat hij van God was uitgegaan en naar God heenging –, hij legde zijn klederen af, en hij nam een linnen doek en omgordde zich. Vervolgens goot hij water in het bekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee hij omgord was. Hij kwam bij Simon Petrus. Die zei tegen hem: ‘Heer, u wast mijn voeten?’ Jezus antwoordde en zei tegen hem: ‘Wat ik doe weet jij nog niet, maar je zult het verstaan na deze dingen.’ Petrus zei tegen hem: ‘U zult mijn voeten niet wassen, in eeuwigheid!’ Jezus antwoordde hem: ‘Als ik je niet was, heb je geen deel met mij.’ Simon Petrus zei tegen hem: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd!’ Jezus zei tegen hem: ‘Wie zich heeft gebaad, heeft niets nodig dan alleen de voeten te laten wassen, hij is geheel rein. Jullie zijn rein, maar niet allen.’ Want hij wist wie hem zou overleveren, daarom zei hij: jullie zijn niet allen rein. Toen hij dan hun voeten gewassen had, zijn klederen genomen had en opnieuw aanzat, zei hij tegen hen: ‘Verstaan jullie wat ik voor jullie gedaan heb? Jullie noemen mij Meester en Heer, en dat zeggen jullie goed: want ik ben het. Als ik dan jullie voeten heb gewassen, als de Heer en de Meester, zijn jullie het ook verschuldigd elkaars voeten te wassen. Want een toonbeeld heb ik jullie gegeven, opdat, zoals ik aan jullie heb gedaan, ook jullie het zullen doen.’ Jezus viert een maaltijd samen met hen die bij hem horen. De evangelist Johannes neemt er veel tijd voor om dat te vertellen. Johannes legt daar veel nadruk op: Jezus eet met zijn leerlingen. Terwijl de andere verhalenvertellers (Marcus, Matteüs en Lukas) die maaltijd helemaal aan het eind van het verhaal zetten, haalt Johannes dat naar voren. Al in hoofdstuk 13 gaat Jezus met zijn leerlingen aan tafel. En bij de anderen is het een korte scène, maar bij Johannes duurt die maaltijd hoofdstukken lang. Een groot deel van zijn verhaal bestaat uit gesprekken aan tafel. En zo komen wij ook aan die tafel vanavond. En we horen de woorden van Jezus. Wij zien hem zitten en horen hoe hij spreekt. We zien hoe zijn handen zijn woorden kracht bij zetten. Hoe hij steeds de kring rondkijkt, en elke tafelgenoot aanspreekt, een ieder bij het gesprek betrekt… Deze dingen, deze woorden – het gaat jou aan. Het is voor jou, voor jullie allemaal. II Ze waren Jeruzalem binnengekomen. Dat was een heel gebeuren geweest! Menigten waren naar buiten gekomen, hadden Hosanna! geroepen. Gezegend hij die komt in de naam van de Heer! En ze hadden geroepen: Hier, de koning van Israël! (Joh. 12:13) Ja, dat hadden ze allemaal wel aangevoeld. Dit was het uur U! Hij was binnengehaald als een koning, nu zou het gebeuren. Nu ja, en daarna hebben ze een ruimte gezocht. Om samen te eten, samen de maaltijd te hebben. En nu zijn alle dingen gereed, ze gaan aan tafel, een ieder zoekt een plek. De leerlingen scharrelen wat door elkaar, druk pratend. Ze hebben trek, dus ze gaan aanliggen. En ze kijken vervolgens allemaal naar Jezus. Want zo gaat dat steeds, hij is degene die de berachah uitspreekt, de zegenspreuk over het eten, het brood en de wijn: ‘Gezegend zijt Gij, HEER onze God, koning van de wereld, om alles wat Gij ons geeft…’ De bekende woorden die Jezus altijd zegt, omdat ze nu eenmaal bij de joodse maaltijd horen. Zo kijken ze naar hem. Maar het gebeurt niet, hij zegt de woorden niet. Jezus staat op. Dat staat er met veel nadruk: hij staat óp van de maaltijd. Het gaat anders, hij breekt met de traditie, doorbreekt de gebruikelijke gang van zaken. Hij staat op. En dan kleedt hij zich uit. III Hè? Wat gebeurt hier! Hij kleedt zich uit. Hij legt zijn kleed af. Jezus loopt naar een hoek van de ruimte, en kleedt zich uit. Daar staat hij, zonder kleren. En hij pakt een linnen doek, en doet die om zijn heupen. Lieve gemeente, alleen dit beeld al! Hoe Jezus zijn kleed aflegt, hoe hij daar staat. In al zijn kwetsbaarheid. Ongelofelijk aangrijpend. Hoe hij daar staat. Net werd er nog geroepen: De koning komt! Die koning staat daar nu als een slaaf. Want dat is de zeggingskracht van dit beeld: Jezus wordt hier openbaar als slaaf. Hij toont zijn ware gezicht, zijn ware gedaante. Hij staat op, naakt als een slaaf, om het slavenwerk te doen. Dat moeten we goed verstaan, denk ik: Jezus doet hier niet alsof. Het is niet zo dat hij zijn hand over zijn hart strijkt en zegt: ‘Nou goed, iemand moet het doen, laat ik dan het vuile werk maar even opknappen.’ Dat zou al heel nobel zijn! Maar het gaat dieper. Let op, het is erger! Het verhaal is radicaler: Jezus wordt hier zichtbaar als wie hij ten diepste is: hij doet niet even alsof, hij verkleedt zich niet even, tijdelijk, als een slaaf. Nee, Jezus wordt hier openbaar. Het is alsof het licht aangaat, en onze ogen geopend worden. En we zien hem zoals hij is. Deze koning is – een slaaf. Hij is degene die voor ons neerknielt. Hij is degene die ons een weldaad doet, die ons geeft wat wij nodig hebben. Die zich over ons ontfermt. Die vol erbarmen voor ons neerbuigt. Die ons de voeten wast. Zo is Jezus dus. IV En nu nog een stap verder. Want stel je nu voor dat het waar is. Stel je nu voor dat het waar is wat wij altijd zeggen en zingen, namelijk: dat wij in Jezus Gods gezicht zien. Dat wij in Jezus zien wie Gód nu eigenlijk is. Dat Jezus Gods Zoon is, een zoon die sprekend op zijn vader lijkt – als dat waar is, dan zien wij dus inderdaad God in het gezicht. Dan zien wij hier, op dit moment, aan deze tafel, God in het gezicht. Maar dan is God dus geen Heer in de hoogte. Dan is deze God beslissend anders dan wat wij normaal gesproken onder ‘god’ verstaan. Dan is hij niet die God die vanuit de verte alle dingen regelt (of niet regelt). Dan is hij een God die voor ons neerknielt. Dan is hij een Heer die een knecht is. Dan zien we hem – of liever gezegd, dan ziet hij óns – in de diepte. Dan is hij daar waar wij het niet meer weten. Waar wij moe zijn en geen voet meer kunnen verzetten. Dan is hij – God! – de slaaf die ons een weldaad doet. Die beslissende weldaad. Die ongelofelijke genade. V Lieve gemeente, en dat is – eerlijk gezegd – onbegrijpelijk. Ik denk echt dat je een leven lang nodig hebt om dit te verstaan. Jezus stelt die vraag ook: Verstaan jullie wat ik gedaan heb? Nee! Ik begrijp er niets van. Want alles gaat hier overhoop, alles gaat op z’n kop. Petrus kan het ook totaal niet verdragen: Gij wast míjn voeten? Onmogelijk! En Jezus antwoordt heel rustig: ‘Ja maar ik ga het toch doen. Ik zal het toch doen, en ik doe het steeds weer. Want zo ben ik er voor jou. Zo ben jij met mij. Zo is het nu eenmaal.’ Dat blijft onbegrijpelijk. Want zo is het toch: wij zijn gewend om te vereren wat hoog en aanzienlijk is. Wij kijken óp tegen mensen, instanties, machten, die het gemáákt hebben. Die wat voorstellen. Dat is waar we het normaal gesproken mee doen, daar trekken we ons aan op. In het gunstigste geval hebben we wat compassie, wat medelijden met de kleine mensen, de gebukten van onze wereld. Maar hij! Hij is daar. Hij is dat zelf. Zo knielt hij bij ons neer. En hij neemt ons hoe wij zijn. Met alles wat we met ons meedragen. Het stof van de straat. De moeite, de zwaarte, de vuiligheid van een mensenleven. Zo neemt hij ons aan. Met alles wat er aan ons is en in ons is, zoals wij zijn. En hij wast het van ons af. Hij pakt je beet en doet je goed. Hij een slaaf, zodat jij geen slaaf meer hoeft te zijn. En je ademt op, je kunt weer voort. Je wordt mens. Onbegrijpelijk. Lof zij u, Christus!