Afdeling Werkgelegenheidsbeleid Koning Albert II-laan 35 bus 20 1030 BRUSSEL www.werk.be Nota aan de leden van VESOC Inhoudelijk kader sectorconvenants 2016-2017 ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// 1 Inleiding De huidige generatie sectorconvenants (2013 - 2014) liep eind december 2014 af en werd in 2015 verlengd met 1 jaar. Ondertussen doen zich nieuwe uitdagingen voor en blijft ons arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid, in een zoektocht naar passende antwoorden, volop in beweging. We bevinden ons in een transitieperiode als gevolg van onder andere de staatshervorming en staan voor een aantal belangrijke ‘werven’ die de volgende jaren het arbeids- en onderwijslandschap sterk zullen beïnvloeden. In wat volgt presenteren we de inhoudelijke krijtlijnen voor de volgende generatie sectorconvenants die zal ingaan op 1 januari 2016 en die loopt tot en met 31 december 2017. Deze inhoudelijke krijtlijnen bouwen in de eerste plaats voort op het inhoudelijk kader van 2013-2014. Net omwille van het feit dat we ons volop in een transitieperiode bevinden en het moeilijk is om nu voorafnames te doen op beleid dat in volle ontwikkeling is, is het belangrijk te zorgen voor inhoudelijke continuïteit. We introduceren wel het principe van resultaatgerichtheid in het convenant. Uiteraard zijn de krijtlijnen ook gebaseerd op het regeerakkoord, de beleidsnota’s en de actuele beleidslijnen en worden er een aantal inhoudelijke klemtonen gelegd. Daarnaast werd voor de krijtlijnen onder meer rekening gehouden met de sectorale evaluaties van de convenants 2013-2014 en tussentijds overleg met de ambtelijke werkgroep. Ter inspiratie bezorgen we sectoren bijkomend ook een geactualiseerde versie van het inspiratiemenu bij de generatie 2013-2014. 2 Inhoudelijke basis voor de sectorconvenants 2016-2017 De decretale kapstokken blijven de structurele basis voor de generatie sectorconvenants 2016 – 2017. Daarnaast onderscheiden we ook een aantal transversale thema’s zoals onder andere intersectorale samenwerking, aandacht voor KMO’s, partnerschappen,… (zie verder). 2.1 Decretale kapstokken Via het decreet sectorconvenants, dat in werking trad op 1 januari 2010, bieden we continuïteit en zekerheid, niet alleen op het vlak van werking maar ook op het vlak van thema’s. Het decreet benoemt 3 thematische kapstokken, namelijk het ondersteunen en uitvoeren van: - de afstemming tussen onderwijs en de arbeidsmarkt; een competentiebeleid waaronder leven lang leren; het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Aan deze kapstokken blijft ook het inhoudelijk kader voor de sectorconvenants 2016-2017 opgehangen. Elke convenant dient engagementen op te nemen rond deze 3 decretaal verankerde thema’s. De thema’s worden in elk convenant ingevuld rekening houdend met de sectorale realiteit en uitdagingen. 2.2 Inhoudelijke kapstokken gebaseerd op bredere kaders Een van de vertrekpunten van het inhoudelijk kader 2016-2017 is de beleidsnota Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie. Centraal in de beleidsnota staan twee pijlers: een investerings- en een activeringspijler. We willen enerzijds investeren in competenties en loopbaanwendingen stimuleren en anderzijds het aanwezig talent activeren. Verder vinden we in de beleidsnota met betrekking tot het sectoraal beleid het volgende: “Naast clusters spelen ook sectororganisaties een belangrijke rol in het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. In deze legislatuur blijven we hen dan ook als belangrijke partners in een slagkrachtig werkgelegenheidsbeleid inschakelen. Via het sectoraal beleid engageren de sectorale sociale partners zich verder om de prioriteiten van het arbeidsmarktbeleid mee gestalte te geven. In de eerste plaats zal dit arbeidsmarktbeleid in de komende jaren uitgebreid worden door de bijkomende bevoegdheden vanuit de staatshervorming. We zetten het sectoraal beleid en het bijhorende proces daarom in de eerste plaats in als facilitator voor de sectorale doorvertaling van het werkgelegenheids-, activerings en competentiebeleid. In 2015 willen we, in het kader van VESOC, samen met de interprofessionele sociale partners concreet het kader voor een vernieuwd sectoraal beleid vorm geven. Dat moet in 2016 van start gaan, voortbouwend op de fundamenten die hiervoor reeds werden gelegd in de afgelopen regeerperiode.” In de beleidsnota Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie alsook in de beleidsnota Onderwijs vinden we daarnaast aanknopingspunten m.b.t.: - het versterken van de sectorale aanpak in het nieuwe duale stelsel van leren en werken; voldoende en kwalitatieve werkplekplaatsen; STEM-doelen; Knelpuntberoepen en – sectoren; ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 2 van 12 - De Vlaamse kwalificatiestructuur. Daarnaast blijven kaders zoals het loopbaanakkoord, Pact 2020, NIB en het STEM-actieplan ook van belang. 3 Vertaling inhoudelijk kader naar een sterk sectoraal convenant In de sectorconvenants 2013-2014 werd door elke sector een grondige visieoefening gedaan. We vragen van sectoren om hun visie verder te ontwikkelen of de bestaande visie uit het sectorconvenant 2013-2014 opnieuw onder te loep te nemen en na te gaan of deze nog overeenstemt met de sectorale realiteit, uitdagingen en trends van de toekomst. We vragen aan sectoren om, volgens de principes van de geschetste beleidsvisie en de beleidsdoelstellingen, na te denken over hun rollen en verantwoordelijkheden hierin (in het bijzonder op het vlak van aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt, competentiebeleid, diversiteit en aandacht voor KMO’s). Dit op basis van de eigenheid, de context en de toekomstige uitdagingen en transitie(s) van de sector. De sectorale visie dient: 1. te vertrekken van een omgevingsanalyse (de sector in cijfers) waar een analyse op vlak van diversiteit en KMO-aandeel deel van uitmaken; 2. oog te hebben voor toekomstige competentienoden en de hieraan gekoppelde, noodzakelijke, engagementen (de uitgevoerde VLAMT-projecten kunnen hier o.a. inzichten verschaffen); 3. vanuit de omgevingsanalyse te komen tot een sterkte-zwakte analyse met daaraan gekoppeld de uitdagingen mbt de sectorale arbeidsmarkt op korte en lange termijn (mbt instroom, doorstroom, uitstroom, diversiteit,…). De omgevingsanalyse wordt hierbij ruim opgevat. Ook de effecten van economische transformaties en trends op de sectorale arbeidsmarkt dienen meegenomen te worden; 4. waar mogelijk intersectorale aanknopingspunten aan te geven 5. die uitdagingen aan te duiden waar men prioritair werk van zal maken (en waarom) en aan te geven welke rol de sector hierin zal opnemen. De sector spreekt zich uit over hoe men zal trachten werk te maken van de geschetste uitdagingen en de daaruit voortvloeiende prioriteiten; 6. te passen in de contouren van de beleidsnota’s en in (de principes van) de globale visie van de hierboven vermelde bredere kaders. De op basis van de visie geformuleerde prioriteiten worden vervolgens verder ingevuld met acties die de sector tijdens de looptijd van de convenant wenst te ondernemen. Voor nieuwe sectoren die in het verleden nog geen ervaring hadden met de sectorconvenants, is de aanpak enigszins verschillend. Bij nieuwe sectoren leggen we de focus heel sterk op het garanderen van een goede opstart. Hier is nog meer sprake van maatwerk in de vorm van een opstapconvenant. Bij een goede opstart, het opzetten van acties en het behalen van goede resultaten spelen een aantal factoren een rol. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 3 van 12 In eerste instantie wordt de sector via voorbereidende gesprekken met departement WSE ondersteund in de opstart. Voorwaarde is hierbij wel dat er voldoende draagvlak is tussen de sociale partners van de sector om een convenantwerking op te zetten. In het eerste jaar van de werking vooral focussen op: een goed omgevingsanalyse en sterkte-zwakteanalyse van de sector het uitbouwen van een netwerk met relevante partners Op basis van de startpositie en de maturiteit van de sector wordt de focus in het opstartconvenant dus heel sterk gelegd op het opbouwen van kennis en expertise en het uitwerken van een netwerk van relevante actoren. Daarna kan de sector gericht acties opzetten rond de uitdagingen die prioritair zijn voor de sector. Om van start te gaan, nemen nieuwe sectoren dus eerst contact op met departement WSE. 4 Naar een resultaatgerichte opvolging 4.1 Doelstelling Vanaf 2016-2017 wordt het principe van resultaatsfinanciering geïntroduceerd. Hiervoor zijn verschillende redenen. - - Transparantie en overzicht van realisaties en vooruitgang Door de jaren heen hebben heel wat verschillende thema’s en soorten acties hun plaats in het sectorconvenant gevonden. Door resultaatgerichter te werken in de convenants, krijgen we opnieuw meer focus en overzicht in de belangrijkste realisaties van de verschillende sectoren. Administratieve lastenverlaging Gezien de inspanningsverbintenissen maakten de sectoren tot nog toe steeds een uitgebreide rapportage over de geleverde inspanningen op actieniveau. Van rapportering op actieniveau gaan we naar een inhoudelijke evaluatie per prioriteit. Dit wordt aangevuld met een rapportering over de resultaatsindicatoren per prioriteit. Met de invoering van een meer resultaatgerichte aanpak en een beperktere rapportage komen we tot een administratieve lastenverlaging voor de sector. 4.2 Resultaatsindicator per prioriteit We trekken het principe van maatwerk door in de aanpak van resultaatsindicatoren. Op basis van de sectorale analyse en visie bepaalt een sector een aantal prioriteiten in het convenant. Per prioriteit in het convenant wordt er één resultaatsindicator afgesproken. Indicatoren moeten steeds meetbaar en éénduidig zijn. De sector doet op basis van zijn gekozen prioriteiten en acties een voorstel voor de indicator en de doelstellingen. Deze vormen dan verder onderwerp van de onderhandeling. In het inspiratiemenu wordt informatie aangeboden om indicatoren te bepalen. Voor verdere begeleiding en ondersteuning bij de opmaak van de indicatorenset kan voorafgaandelijk aan de onderhandelingen reeds beroep gedaan worden op het departement WSE. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 4 van 12 4.3 Financiering De loonfinanciering van consulenten in het kader van het convenant blijft in de generatie van 20162017 behouden. Het bedrag van 49.000 euro per VTE per jaar (cfr. 2015) blijft ook in 2016 en 2017 behouden. 4.3.1 Inspanningsfinanciering De modaliteiten voor 90% van de subsidie blijven onveranderd in 2016-2017. Een sector ontvangt 90% van de subsidie als men in voldoende mate aantoont dat de engagementen in het convenant werden opgenomen. Het gaat hier om inspanningsverbintenissen die, tussentijds en op het einde van de convenantperiode, geëvalueerd en door de minister goedgekeurd worden. Enkel de rapporteringswijze voor de sector wijzigt dus tov voorheen omdat men niet meer per actie zal rapporteren, maar een evaluatie op het niveau van de prioriteiten maakt. Deze rapportering kan zich bv. focussen op goede praktijken, op wijzigingen en bijsturingen en het onderbouwen en motiveren ervan,... 4.3.2 Resultaatsfinanciering De modaliteiten voor de laatste schijf van 10% wijzigen vanaf 2016-2017. 10% van de subsidie wordt gekoppeld aan het behalen van de afgesproken doelstelling voor de vastgelegde resultaatsindicatoren. We hanteren hierbij volgende berekeningswijze: 10% / het aantal prioriteiten = % per resultaatsindicator Als een sector voor elke prioriteit de vastgelegde doelstelling van de resultaatsindicator realiseert, ontvangt de sector de resterende 10% van de subsidie. Realiseert een sector niet al de vastgelegde doelstellingen, dan wordt de schijf van 10% verhoudingsgewijs verminderd. Er zijn bijvoorbeeld 5 prioriteiten (met dus een doelstelling per indicator) opgenomen in het convenant. Per gerealiseerde resultaatsindicator ontvangt men 2% van de subsidie (10% / 5 = 2%). 5 Inhoudelijk kader 2016-2017 5.1 Decretale kapstokken 5.1.1 Afstemming tussen onderwijs en de arbeidsmarkt Algemene beleidsdoelstelling Afstemming tussen het onderwijs- en opleidingsveld en de (behoeften op de) arbeidsmarkt is een sleutelelement om tot een kwalitatief arbeidsaanbod te komen, rekening houdend met de arbeidsvraag. Onderwijs en arbeidsmarkt zijn nauw verbonden. Een onvoldoende aansluiting bemoeilijkt de intrede op de arbeidsmarkt. Sectorfondsen en de respectievelijke sectorale sociale partners staan dicht bij de ondernemingen, kennen de (huidige en toekomstige) competentiebehoeften en hebben zicht op de gevoeligheden, knelpunten, moeilijkheden, toekomstige evoluties, trends,… Dit maakt van hen de uitgelezen partners ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 5 van 12 om het onderwijs- en opleidingsveld hierin te ondersteunen en te begeleiden en ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingspartners een realistisch beeld hebben van de bedrijfswereld. Wij vinden het belangrijk dat sectoren een belangrijke rol opnemen in het aanbieden van voldoende én kwaliteitsvolle stage- en werkervaringsplaatsen om zo bruggen te slaan tussen onderwijs en werk en ervoor te zorgen dat de werkervaringscomponent van de jongere kan geschieden in een optimale leeromgeving. Sectoren kunnen een bijdrage leveren aan een kwalitatief arbeidsaanbod. Via aandacht voor de arbeidsvraag en het ondersteunen van ondernemingen in het uitwerken van een competentiegericht selectie- en rekruteringsbeleid (vb. opstellen van realistische en competentiegerichte vacatures,…), kunnen sectoren een belangrijke rol spelen. Specifieke accenten Kwaliteitsvol werkplekleren We vragen dat sectoren kwaliteitsvol en voldoende werkplekleren, o.a. in het kader van het duaal leren en werken, blijven ondersteunen als middel om te oriënteren, om leerervaring op te doen en om vroegtijdige en ongekwalificeerde uitstroom (uit onderwijs, opleiding) te voorkomen. Een kwalitatieve begeleiding vervult hierin een belangrijke rol om tot optimaal rendement te komen. Werkplekleren is geen doel op zich, maar een middel met als doel ondernemingen en werknemers, werkzoekenden en leerlingen competenties te laten opbouwen. We vragen aan sectoren om mee hun schouders te zetten onder de huidige beleidsontwikkelingen en werkplekleren verder te stimuleren binnen deze contouren. Sectoren dienen een integraal beleid te voeren met betrekking tot werkplekleren. Iedereen heeft recht op een kwalitatieve leer- en werkomgeving. Een sectorale aanpak is belangrijk voor de concretisering van het duale leren en werken. Daarom vragen we sectoren initiatieven rond de werf Duaal Leren te ondersteunen of mee vorm te geven. Samen met andere stakeholders zien we sectoren als een belangrijke schakel in het nog dichter bij elkaar brengen van onderwijs en de arbeidsmarkt en vanuit de werkplekken in de bedrijven signalen te geven ten aanzien van de opleidings- en onderwijsverstrekkers; Sectoren kunnen hun ondernemingen ondersteunen in het creëren van de juiste condities voor werkplekleren. Sectoren kunnen bedrijven sensibiliseren en ondersteunen in het uitbouwen van een leercultuur als onderdeel van hun HR- en strategisch competentiebeleid; Sectoren kunnen ook de schakel zijn tussen de scholen en de bedrijven; Tenslotte is het naast inzetten op kwaliteit ook belangrijk dat sectoren mee blijven bewaken dat er voldoende werkplekken zijn voor een succesvol leertraject. Daar waar er (kwantitatieve) knelpunten opduiken of gesignaleerd worden, neemt de sector een actieve rol op in het zoeken en vinden van werkplekken en het informeren van bedrijven hieromtrent. Alleen zo kunnen we de garantie op een werkervaring voor elke jongere mee realiseren. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 6 van 12 STEM-actieplan en intersectorale studie- en beroepskeuze Sectoren zijn een belangrijke actor als het gaat over acties mbt studie- en beroepskeuze. In eerste instantie vragen wij van sectoren dat zij het STEM-actieplan en pact verder mee ondersteunen. Onder meer in het kader van STEM willen we toewerken naar een meer intersectorale en coherente strategie. We vragen daarom dat sectoren tijdens de looptijd van deze convenant in hun acties mbt studie- en beroepskeuze toewerken naar een intersectorale aanpak en krachtenbundeling. De acties richten zich zowel op ‘high potentials’, doorstroomprofielen als op technische finaliteitsprofielen (met focus op knelpuntberoepen). 5.1.2 Een competentiebeleid waaronder leven lang leren Algemene beleidsdoelstelling Werkgevers voelen de dag van vandaag sterk de druk van de markt. De druk om te innoveren, de druk om zuinig met energie om te springen, de druk van de crisis, de druk van de vergrijzing…. Recente en toekomstige uitdagingen dwingen ondernemingen om strategische keuzes te maken. De visie en de strategie van het bedrijf zetten de paden van de toekomst uit. Hoe ondernemingen met deze druk en uitdagingen omgaan is essentieel in functie van hun eigen concurrentiële marktpositie en het realiseren van een competitieve en duurzame economie in het algemeen. Op vlak van levenslang leren werd er een lichte vooruitgang geboekt, maar er is nog veel werk aan de winkel om de 15%-doelstelling te bereiken. De deelname aan permanente vorming moet kaderen in een breder loopbaantraject waarin de opleidingen een meerwaarde betekenen, ook in de brede loopbaan van de werknemer. De stijging in opleidingsdeelname is echter vooral vast te stellen bij werkzoekenden en hooggeschoolden. Ouderen, kortgeschoolden en beroepsinactieven blijven ondervertegenwoordigd in de deelnamecijfers waardoor zij extra aandacht verdienen. Sectoren hebben dus een dubbele rol te vervullen. Enerzijds zijn zij een belangrijke motor voor competentieontwikkeling. Ze tekenen een beleid uit op zowel het ontwikkelen, onderkennen als inzetten van competenties in hun sector. Daarnaast hebben sectoren een rol te spelen bij verschillende transities in de loopbanen van mensen: vb. gedwongen door ontslag of herstructurering, noodzakelijk omwille van veranderingen in de aard van het werk en de werkomgeving of vrijwillig in het perspectief van ambities en wensen voor ontplooiing en carrière. Sectoren(sectorfondsen) hebben traditioneel als core business het financieren en organiseren van vakopleiding van werknemers (in het bijzonder werknemers uit de kansengroepen). Door in te zetten op competentieversterking kan het arbeidsaanbod beter afgestemd worden op de vraag en wordt ook de positie van kansengroepen versterkt. Daarnaast zijn sectoren belangrijke partners voor ondernemingen als het gaat over het globale competentiebeleid. Onlosmakelijk hebben deze keuzes en de visie van een bedrijf gevolgen op de gevraagde competenties, de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden in de onderneming. Het is daarom belangrijk dat duurzaam en strategisch omgaan met werknemers en hun competenties en talenten in het bedrijf een essentieel onderdeel uitmaken van de strategische bedrijfsvoering. Sectoren staan vaak dicht bij de ondernemingen, kennen de (huidige en toekomstige) competentiebehoeften en hebben zicht op de gevoeligheden, knelpunten, moeilijkheden, toekomstige ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 7 van 12 evoluties, trends,… Dit maakt van hen de uitgelezen partner om ondernemingen hierbij te ondersteunen. We streven ernaar dat meerdere sectoren in de sectorconvenants de impact van transformaties op de (economische) markt op hun sector erkennen of bevestigen met het uitrollen van concrete acties. Specifieke accenten Werkplekleren en informeel leren In het kader van levenslang leren zijn werkplekleren en informeel leren voor werknemers essentieel (zie ook hoger “werkplekleren” onder aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt). Werkbaarheid Bedrijven en organisaties worden geconfronteerd met een krappe arbeidsmarkt en knelpuntvacatures. Bedrijven en organisaties moeten daarom anticiperen op deze toenemende arbeidskrapte en werken aan een optimale context in het bedrijf opdat werknemers er graag blijven werken en om toekomstige kandidaten aan te trekken. Daarenboven is de vergrijzing van de bevolking een trend die zich in de komende jaren sterk verder zal doorzetten. Werkbaarheid en duurzame inzetbaarheid wordt in dit licht een steeds belangrijker element van ‘reputatiemarketing’ en retentiebeleid. Heel wat sectoren zijn in het kader van de addenda bij het sectorconvenant 2013-2014 aan de slag gegaan met de thematiek rond werkbaarheid. Werkbaarheid is een thema waar we in de nieuwe convenants aandacht voor zullen vragen. Sectoren krijgen de kans om het ingeslagen pad op vlak van werkbaarheid verder zichtbaar te maken en vorm te geven. Met name in de visie verwachten we van sectoren een invulling van het thema “werkbaarheid” voor alle werknemers, maar zeker ook specifiek voor oudere werknemers. De analyse van de Stichting Innovatie en Arbeid van de SERV over de addenda werkbaarheid en de gegevens van de werkbaarheidsmonitor kunnen waar van toepassing achtergrondinformatie of inspiratie bieden. Ook kan worden ingezet op disseminatie via de toolbox ‘Werkbaar werk’ en Talentontwikkelaar. Uiteraard kan een geïntegreerde aanpak van werkbaarheid/werkvermogen en competentieontwikkeling eveneens een belangrijk rol spelen (met oog voor kansengroepen). Sectoren kunnen hierin een faciliterende rol spelen. In de uitwerking van de acties wordt hierbij rekening gehouden met de specificiteit en mogelijkheden van KMO’s. Partnerschappen met VDAB, SYNTRA Vlaanderen,... VDAB is voor veel sectoren een structurele partner. Het spreekt voor zich dat de sectorconvenants bijzonder waardevol zijn voor de VDAB bij de uitvoering van zijn kernopdracht: afstemmen van vraag en aanbod op de sectorale arbeidsmarkt. De sectorconvenants zijn voor de VDAB de richtbakens voor sectorale samenwerking geworden. Juist omdat de sectorconvenants de tewerkstellings- en competentiebehoeften op korte en op lange termijn in kaart brengen (via de visie) kunnen daaruit, in functie van de arbeidsreserve, gerichte acties gedefinieerd worden. De VDAB wil met deze acties prioritair de sectorale knelpuntvacatures invullen. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 8 van 12 Daarnaast dienen sectoren hun partnerschappen nog breder open te trekken (naar minder klassieke partners) om het hoofd te kunnen bieden aan de vele structurele knelpuntberoepen op de arbeidsmarkt en om de instroom van technisch gekwalificeerd personeel te verbeteren. Met SYNTRA Vlaanderen kunnen soortgelijke partnerschappen opgezet worden i.f.v. het bereiken van KMO’s, het verder uitbouwen van de sectorale samenwerking binnen de overlegstructuren van het Agentschap, het kunnen inspelen op de noden van sectoren op hun opleidingsbehoeften e.d.m.. Sectoren als aanspreekpunt voor bedrijven op vlak van loopbaanbeleid Sectoren dragen mee de principes uit op vlak van loopbaanbeleid en dit zowel in hun eigen beleid in de sector, als in hun aanpak naar ondernemingen en werknemers. Sectoren nemen engagementen op rond: De deelname aan permanente vorming in de sector. Sectoren zien er op toe dat dit zoveel als mogelijk kadert in een breder loopbaantraject waarin de opleidingen een meerwaarde betekenen, ook in de brede loopbaan van de werknemer. Hierbij wordt speciale aandacht gegeven aan de deelname van groepen die minder bereikt worden; De ondersteuning van ondernemingen op vlak van duurzaam en strategisch omgaan met de competenties en talenten van hun werknemers. Sectoren staan vaak dicht bij de ondernemingen, kennen de (huidige en toekomstige) competentiebehoeften en hebben zicht op de gevoeligheden, knelpunten, moeilijkheden, toekomstige evoluties, trends,… Dit maakt van hen de uitgelezen partner om deze ondersteuning op te nemen. De sensibilisering rond loopbaanbegeleiding en loopbaanontwikkeling van werknemers. Het leven lang leren kan maar slagen wanneer een werknemer een duidelijk zicht heeft op de verdere loopbaanontwikkeling. Vandaag de dag komt naar voor dat elke werknemer zijn rugzak “competenties” moet vullen doorheen zijn loopbaan onder andere aan de hand van leven lang leren. 5.1.3 Het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Algemene beleidsdoelstelling Het Pact 2020 stelt dat Vlaanderen zorgt voor een diversiteitsbeleid dat een essentieel onderdeel is van het personeelsbeleid in elke Vlaamse onderneming en organisatie. Daartoe moeten ondernemingen en organisaties worden ondersteund, geresponsabiliseerd en gestimuleerd. Streefdoel in het pact 2020 is dat de werkzaamheidsgraad van kansengroepen stijgt met 1 ppt. per jaar of dat de stijging minstens dubbel zo hoog ligt als de algemene werkzaamheidsgroei. Dit is ambitieus en willen we deze doelstelling bereiken dan hebben wij sectoren als partner in dit verhaal nodig. Het is en blijft immers een feit dat de kansengroepen oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheidsgraad en ondervertegenwoordigd zijn in de tewerkstellingsgraad. Een sterk diversiteitsbeleid vereist aandacht voor (ook onbedoelde) discriminatie. Voor de ondernemingen heeft het voeren van een competentiebeleid dat bijdraagt aan meer diversiteit een belangrijke meerwaarde: ze krijgen de kans om alle aanwezige talenten op de arbeidsmarkt aan te boren wat zeker van belang en noodzakelijk is in een situatie van krapte of bij knelpuntvacatures. Een divers personeelsbestand heeft bovendien ook nog volgende positieve neveneffecten: vinden van een ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 9 van 12 grotere afzetmarkt, betere bedrijfsvoering, meer winst, groei in personeel, hogere productiviteit, meer creativiteit en innovativiteit door de verschillende manieren van denken/aanpakken,… Tenslotte slagen diverse ondernemingen er in om klanten uit diverse groepen beter te bedienen. We vinden het dan ook belangrijk dat diversiteit inherent en structureel deel uitmaakt van het ganse personeelsbeleid van een onderneming. Duurzame diversiteit, met aandacht voor discriminatie, moet daarom een aandachtspunt zijn in elk sectorconvenant waarbij in sommige gevallen specifieke acties voor bepaalde groepen noodzakelijk blijven om bepaalde drempels voor instroom of doorstroom uit de weg te ruimen. M.a.w. een dubbele focus (inclusief waar het kan, specifiek waar nodig) kan noodzakelijk blijken in de acties van het sectorconvenant. Actie rond diversiteit en discriminatie De sector vertaalt de visie in specifieke acties die geclusterd worden in een aparte prioriteit. Elke sector heeft dus een aparte prioriteit die focust op diversiteit en discriminatie en die ook een overzicht geeft van hoe (via welke acties) de sector de aandacht voor diversiteit en discriminatie verweeft in de verschillende prioriteiten die naar voren worden geschoven in het sectorconvenant. Het is aangewezen om op een of enkele centrale acties uit de convenant een diversiteitsmonitoring uit te voeren die zowel de beoogde kwantitatieve als kwalitatieve effecten oplijst en verduidelijkt langs welke weg die zullen gerealiseerd worden. Sectoren kunnen op verschillende manieren een belangrijke preventieve en ondersteunende rol spelen op het vlak van diversiteit en discriminatie. Zo ondernemen de sectoren bijvoorbeeld acties omtrent de instroom van oudere werknemers en een diverse instroom in onderwijsrichtingen en werkzoekendenopleidingen. Daarnaast kan de sector een sectorale non-discriminatiecode opstellen (of naar analogie met de uitzendsector een collectief akkoord) en bekendmaken bij de ondernemingen van de sector, aangevuld met de promotie van een (waar nuttig sectorspecifieke) nondiscriminatieclausule die in de arbeidsreglementen kan worden opgenomen. In de sectorale opleidingen kan een vormings-en trainingsmodule rond discriminatie worden opgenomen, of wordt gewerkt met het eDiv-instrument; sectoren kunnen de bibliotheek van cases binnen dit instrument bijvoorbeeld aanvullen met sectorspecifieke uitdagingen of goede praktijken. Sectoren kunnen eveneens onderzoeken welke acties uit het te actualiseren Actieplan Bestrijding Arbeidsgerelateerde Discriminatie (ABAD) voor hen het belangrijkste zijn en die mee opnemen in hun actieplan. 5.2 Transversale thema’s Intersectorale samenwerking We willen sectoren stimuleren om hun blik te verruimen over de sectormuren heen en vertrekkende vanuit gemeenschappelijke noden en behoeften de samenwerking aan te gaan. We moeten in de toekomst meer vertrekken van sectoroverschrijdende waardeketens en van transversale competenties. Dit vraagt een versterkte intersectorale samenwerking. We verwachten van sectoren in deze een reflex wanneer ze werk maken van de voorbereiding van een nieuw sectorconvenant: hoe ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 10 van 12 kan een samenwerking met één of meerdere andere sectoren een meerwaarde betekenen in de uitvoering van de vooropgestelde acties? KMO’s erkennen en inzetten als drijvende motoren in het sectoraal beleid Kleine en middelgrote ondernemingen worden steeds belangrijker in onze maatschappij. Ze bieden werkgelegenheid en spelen een sleutelrol in het welzijn van lokale en regionale gemeenschappen. Ook op vlak van innovatie spelen KMO’s een belangrijke rol. Gezien het belangrijke KMO-weefsel van onze Vlaamse economie, willen we dit soort ondernemingen in de meest diverse sectoren op een nog meer aangepaste manier ondersteunen en begeleiden. Een KMO-vriendelijk beleid moet de norm worden. Daarom moet het principe “denk eerst klein” onherroepelijk verankerd worden in de beleidsvorming. De praktijk van enkele generaties sectorconvenants leert ons dat KMO’s een aparte (vaak tijdsintensieve) aanpak en benadering vragen. Bedrijfsbezoeken of het bij elkaar brengen van KMO’s is hierin cruciaal. Het meenemen van deze “KMO-invalshoek” bij het opmaken van een visie, het bepalen van prioriteiten en het uitwerken van een actieplan is daarom van groot belang. Competenties in kaart Sectorfondsen en de respectievelijke sectorale sociale partners staan dicht bij de ondernemingen, kennen de (huidige en toekomstige) competentiebehoeften en hebben zicht op de gevoeligheden, knelpunten, moeilijkheden, toekomstige evoluties, trends,… Dit maakt van hen de uitgelezen partners om het onderwijs- en opleidingsveld hierin te ondersteunen en te begeleiden en ervoor te zorgen dat de onderwijs- en opleidingspartners een realistisch beeld hebben van de bedrijfswereld en de noden. We verwachten van sectoren dat zij een prominente rol blijven opnemen in de Vlaamse kwalificatiestructuur, het opstellen of actualiseren van beroepskwalificatiedossiers en het ervaringsbewijs en EVC. Ook in het kader van COMPETENT is de expertise die sectoren leveren van belang voor het ontwikkelen en actualiseren van de Competentfiches. Synergie zoeken via brede, mobiliserende partnerschappen De complexe uitdagingen waar we in onze arbeidsmarkt voor staan, zullen niet in voldoende mate door één enkele organisatie afzonderlijk aangepakt kunnen worden. Daarom moet een langetermijnstrategie van innovatieve (en meer efficiënte) partnerschappen op het vlak van opleiding en oriëntering tussen de verschillende arbeidsmarktactoren en opleidingsaanbieders ontwikkeld worden. Sectoren moeten hun partnerschappen dus breed opentrekken, om via een efficiënte inzet van middelen acute en toekomstige arbeidsmarktdoelstellingen te realiseren. Vanuit een gedeelde visie over het voorkomen en de aanpak van de sectorale arbeidsmarktknelpunten kunnen binnen deze partnerschappen preventieve of remediërende acties gedefinieerd worden: van opleidingen en competentieversterkende acties (leren op de werkvloer, mobiel aanbieden van opleidingen, erkenning van verworven competenties en assessments) tot toeleidingsacties en informatieverstrekking over beroepen en opleidingen. De sectorale sociale partners kunnen een centrale rol vervullen bij de implementatie van deze partnerschappen. Eén sectoraal paritair vormingsfonds of meerdere fondsen samen kunnen het trekkerschap opnemen van dergelijk partnerschap. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 11 van 12 6 Uitleiding Binnen de contouren van deze inhoudelijke krijtlijnen krijgen sectoren de kans om hun eigen weg te gaan. We blijven hierin vasthouden aan dezelfde filosofie van visieontwikkeling (vanuit een grondige omgevingsanalyse), prioriteitenbepaling, actiekeuze en meetbare resultaatsindicatoren op maat van de sector. Dit inhoudelijk kader geeft een richting aan, waar sectoren mee hun schouders onder kunnen zetten. ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// pagina 12 van 12