Romeins wereldrijk steunt op eerste supply chain network

advertisement
Canon van de supply chain
Deel 4: het logistieke netwerk van
de Romeinen, 100 v.Chr. - 300 n.Chr.
Legers van het Romeinse Rijk opereerden in alle uithoeken van de toenmalig
bekende wereld. Ze veroverden niet alleen een gebied dat tot dan toe ongekend
was, maar wisten dat gebied ook succesvol honderden jaren lang onder
Romeins gezag te houden. Dankzij een uniek logistiek systeem waren de
legioenen in staat om zo ver van huis succesvol de orde te bewaren.
Nadat zwaar bepakte legionairs het Rijk hadden veroverd, werd
het in stand gehouden dankzij een verfijnd systeem van
legerkampen, in feite het eerste wereldwijde
supply chain network.
Door Marco van der Hoeven
Van menselijk
lastdier tot
castellum
S U P P LY C H A I N M A G A Z I N E
9 200 8
64
Romeins wereldrijk steunt op
eerste supply chain network
A
ls er één woord is dat het Romeinse
Rijk door de eeuwen heen typeert
en onderscheidt van andere landen,
zowel contemporain als na de ineenstorting van het rijk, dan is het organisatie.
Het heeft vele honderden jaren geduurd
voor de organisatiegraad die het Romeinse
Rijk op alle niveaus kenmerkte enigszins
terug te vinden was in andere landen. En
dan nog leunde de organisatie van diverse
staatsvormen sterk op zijn klassieke voorgangers. Niet voor niets is de roem van
een van de grootste legerhervormers uit
de Europese geschiedenis, Maurits van
Nassau, gestoeld op zijn herintroductie
van principes die beschreven staan in de
werken van de Romeinse militair-theoreticus Vegetius. Want nergens kwam het
organisatievermogen van de Romeinen
beter tot zijn recht dan in de krijgsmacht.
Alleen dankzij een ongeëvenaarde strategische, tactische én logistieke organisatie
wisten de Romeinen een wereldrijk te
veroveren dat ook nog eens eeuwenlang
standhield.
De eerste eeuwen van Rome – vanaf de
stichting van de stad, volgens de over-
Belegeringen waren ingewikkelde logistieke operaties, waarbij
een stad soms volledig werd ingesloten door nieuwe muren
levering 753 voor Christus – werden
gekenmerkt door een beperkte regionale
expansie, waarbij alle buurvolken op het
Italiaanse schiereiland hun zelfstandigheid verloren aan Rome. Steeds vaker
kwamen de Romeinen daarbij in conflict
met buitenlandse heersers, van Pyrrhus
van Epeiros tot de Carthager Hannibal.
Met de strijd tegen Hannibal, de Punische Oorlogen, komt de expansie buiten
Italië goed op gang.
De periode dat Rome een onbetwist
machtige en dominante rol gaat spelen op
het wereldtoneel begint tijdens de Republiek en gaat in de eerste eeuw van onze
jaartelling over in het keizerrijk. Hoewel
er over het Romeinse leger in alle perioden van zijn bestaan veel interessante
dingen zijn te melden, vindt het “klassieke” Romeinse leger zoals veel mensen
het kennen zijn oorsprong in de eerste
eeuw voor Christus, toen Gaius Marius
(156-86) consul werd. Hij voerde belangrijke militaire hervormingen door, niet in
de laatste plaats op logistiek gebied.
Op tactisch gebied maakte hij van centuriën en cohorten de basiseenheden
van een legioen (zie kader), en perfectioneerde hij het gebruik van de standaardwapens van de legionair: gladius (kort
zwaard), pilum (werpspeer) en scutum
(schild). En hij professionaliseerde de
organisatie van het leger, dat in toenemende mate bestond uit beroepssoldaten,
ook logistiek, en niet altijd tot vreugde
van zijn mannen.
ieder geval een bedrol, mantel, drie dagrantsoenen aan graan en scheepsbeschuit,
een eetgamel en een graafhouweel. Dit
woog bij elkaar al ruim veertig kilo. Daarnaast werden nog de benodigdheden voor
kamperen in het veld meegedragen door
een eenheid van acht man, een contubernium, die samen een tent deelden. Zij
hadden voor de zwaarste voorwerpen,
zoals de tent en een kleine molensteen,
de beschikking over een muilezel, maar
moesten zelf zorgen voor het dragen van
manden voor het vervoer van aarde, pikhouwelen, plaggenstekers, en dubbel
gepunte stalen stokken om het dagelijks
te bouwen castra (kamp) te versterken.
Soms droegen ze daarvoor ook gepunte
houten palen mee. Dit laatste is een uniek
element van de Romeinse oorlogvoering.
Want aan het einde van een dagmars in
vijandelijk gebied konden de soldaten
niet even hun tent opzetten om uit te rusten voor de volgende dag, maar bouwden
ze een volledig ommuurd castra. Op die
manier waren ze beter beschermd tegen
onverhoedse nachtelijke aanvallen. Deze
castra waren daarmee tevens de eerste
etappeplaatsen op de bevoorradingsroute
van het leger op veldtocht.
Kampen
In de jaren dat het Romeinse Rijk voortdurend expandeerde waren flexibele logistieke voorzieningen de levensader van de
De legioenen
De basiseenheid van het Romeinse leger is altijd het legioen geweest. Na de legerhervormingen van Marius bestond een legioen van ongeveer zesduizend man uit tien cohorten
van zeshonderd man, die elk weer waren onderverdeeld in zes centuriën van elk honderd
man, met aan het hoofd een centurion. De centuria was de kleinste tactische gevechtseenheid van het Romeinse leger, maar voor de logistieke organisatie werkte het leger met nog
kleinere eenheden, de contubernia van acht man die een tent deelden. Dit maakte de voedselvoorziening van de legioenen enigszins overzichtelijk omdat ieder contubernium per dag
één modius (de Romeinse graanmaat, iets minder dan negen kilo) aan graan nodig had.
9 2 0 08
Net als in de legers van Philippus van
Macedonië en zijn zoon Alexander de
Grote waren de Romeinse soldaten
gewend om veel uitrusting zelf mee te
dragen. Marius ging daarin nog een paar
stappen verder, zo ver zelfs dat zijn legioensoldaten al snel bekend stonden als
muli Mariani, de muilezels van Marius.
Deze benaming was niet geheel onterecht, omdat een gemiddelde legioensoldaat niet alleen de bovengenoemde
wapens meevoerde plus helm en maliënkolder, maar ook een grote diversiteit aan
kookgerei en gereedschappen.
Een legionair droeg tijdens de mars in
S U P P LY C H A I N M A G A Z I N E
Etappeplaatsen
65
Evocatietekening van het stenen castellum van Oudenburg in Vlaanderen (door professor J. Mertens,
1972). Recent onderzoek heeft aangetoond dat er geen tussentorens waren en dat de indeling binnen
de kampmuren helemaal niet zo strikt was.
Links: Romeinse
legionairs figureerden op de Amerikaanse openluchttentoonstelling ‘A
Day in Pompeii’.
Rechts: Een nagebouwde Romeins
Castra, zoals die
in 2007 was te zien
op de Amerikaanse
tentoonstelling ‘A
Day in Pompeii’.
S U P P LY C H A I N M A G A Z I N E
9 2 0 08
66
legioenen die overal oorlog voeren, van
de Afrikaanse woestijnen tot de Germaanse wouden. Maar hoever ze geografisch gezien ook van elkaar opereerden, de werkwijze van de legioenen was
identiek, en een belangrijk element in
de oorlogvoering was bouwen, wat een
bijzonder beslag legde op de logistiek.
Niet alleen moest een veldheer rekening houden met de voedselvoorziening
van zijn leger – hoewel dat veruit de
belangrijkste logistieke vereiste was –,
hij moest er ook voor zorgen dat er voldoende grondstoffen aanwezig waren
voor het bouwen van kampen. En bij de
veelvuldig voorkomende belegeringen
was een grote hoeveelheid hout nodig.
Belegeringen waren ingewikkelde logistieke operaties, waarbij een stad soms
volledig werd ingesloten door nieuwe
muren.
Zo bouwde Julius Caesar tijdens de
belegering van Alesia, de hoofdstad
van de Gallische opstandelingenleider
Veringetorix, niet alleen een wal om de
belegeraars in te sluiten, maar daaromheen nog eens een tweede muur om
zijn eigen soldaten te beschermen tegen
aanvallen van een eventuele ontzettingsmacht. En tijdens de belegering van
Jeruzalem door Flavius Josephus werd
voor dergelijke verdedigingswerken een
gebied van vijftien vierkante kilometer
volledig ontbost. Behalve voor muren,
werd een deel van het hout ook gebruikt
voor zware belegeringsmachines.
Castellae
Tijdens de expansieperiode waren tijdelijke kampen de regel in het Romeinse
leger. Maar naarmate de veroveringen
geconsolideerd werden – vooral in de
eerste twee eeuwen van onze jaartelling – ontstonden aan de grenzen van
het rijk, de limes, steeds meer perma-
nente legerplaatsen, de castellae, om de
inheemse bevolking rustig te houden en
invallen van buitenaf tegen te houden.
De levensader van het Romeinse Rijk
waren de fameuze wegen, waarover legioenen in tot dan toe ongeëvenaard tempo
iedere uithoek van het Rijk konden bereiken. Maar dit staaltje logistieke vernuft
was geen vervanging voor een gedegen
defensiesysteem aan de grenzen. Dit
werd gevormd door een stelsel van castellae die op strategische punten langs
de limes waren gebouwd. Deze limes
bestonden in een groot deel van het rijk
uit natuurlijke hindernissen, zoals de
Rijn in Noord-Europa. In een groot castellum werd meestal een volledig legioen
gehuisvest, zoals in Nijmegen (Noviomagus) Legioen X Gemina gelegerd was. In
kleinere kampen lagen kleinere onderdelen, vaak bestaande uit lokaal geworven
auxilia (hulptroepen).
Daarmee hadden deze legerplaatsen
langs de limes een belangrijke regionale
functie. De bewoners van castra en castellae hadden sterke economische en sociale
banden met de bevolking van de streek
waar ze gelegerd waren. En omdat veel
Romeinse legerplaatsen langs een rivier
lagen, vormden ze ook cruciale overslagplaatsen voor goederenvervoer. Met enige
fantasie zouden die legerplaatsen de regionale distributiecentra genoemd kunnen
worden van de BV Rome. De boten die
archeologen de afgelopen tijd gevonden
hebben bij opgravingen langs de Rijn,
geven het belang van deze waterwegen
aan voor het economische leven van de
regio en de logistiek van de castellae.
Ondanks het permanente karakter van
de legerplaatsen in de eerste eeuwen van
onze jaartelling, bevatte de strategische
gedachte achter het defensiesysteem nog
veel elementen van de oude mobiele en
flexibele legerkampen. De grens was
namelijk geen ononderbroken muur die
invallers moest tegenhouden, met uitzondering misschien van de muur van
Hadrianus in Groot-Brittannië. Het strategisch concept van de grensverdediging
was een flexibele en mobiele verdediging
in de diepte, waarbij niet een lijn maar
een heel gebied de invallers moest opvangen. Invallers konden dan wel tussen de
legerkampen doorglippen, maar wanneer
ze eenmaal de limes gepasseerd waren
hadden de Romeinen altijd voldoende
legioensoldaten en auxilia in de buurt
die vanuit hun kampen optrokken om de
invallers in het gebied achter de grenzen
alsnog, in het open veld, te verslaan.
Deze strategie werkte dankzij de logistieke organisatie van de castellae bijna
tweehonderd jaar lang vrijwel feilloos. En
ook het einde van het Romeinse Rijk is
paradoxaal genoeg deels een gevolg van
zijn eigen succes. Want van de “barbaren” die Rome uiteindelijk ten val brachten hadden velen een gedegen opleiding
gehad in de Romeinse grensprovincies,
bij de auxilia. Uiteindelijk keerden zij
zich tegen hun overheersers, met dank
voor alles wat zij van hun voormalige
meesters geleerd hadden over strategie,
tactiek en logistiek.
Marco van der Hoeven is militair historicus.
Meer lezen?
• Stanley Bing, De BV Rome (Schiedam 2007)
• E. Luttwak, The grand strategy of the Roman
Empire (Londen 1976)
• H.M.D. Parker, The Roman Legions (New York
1926)
• Jonathan P. Roth, The Logistics of the Roman Army
at War (264 BC-AD 235)
• H. Roos ed., Van Marketentster tot logistiek netwerk (Amsterdam 2002)
Download