Ben jij ook zo nieuwsgierig?... Nieuwsgierigheid als motor van betekenisvol ontdekkend leren Afstudeeronderzoek Universiteit voor Humanistiek December 2008 Student: Carla Bellers Erasmusstraat 6 7412 DP Deventer Studentnummer 00970043 Studiejaar 2008-2009 [email protected] Begeleider: Dr. Dieuwertje Bakker Meelezer: Drs. Marco Otten Lay-out: Ontwerp: Carla & Sophia Foto: Sophia op Terschelling (in 2007) 1 Voor Sophia Mijn nieuwsgierige dochter 2 Inhoudsopgave Pagina: Voorwoord 6 Hoofdstuk 1 Algemene inleiding en methodologische verantwoording 7 Inleiding 7 1.1. Vragen die hebben geleid tot mijn probleemstelling 7 1.1.1. Persoonlijke nieuwsgierigheid ` 7 1.1.2. Beroepsmatige nieuwsgierigheid 7 1.1.3. De eigenlijke vraag als basis voor de probleemstelling 8 1.2. Probleemstelling 8 1.2.1. Voorlopig theoretisch kader 9 1.3. Vraagstelling en doelstelling 10 1.3.1. Vraagstelling 10 1.3.2. Doelstelling 10 1.3.2.1. Theoretische relevantie 10 1.3.2.2. Praktische relevantie 11 1.3.2.3. Persoonlijke relevantie 11 1.4. De link met de Humanistiek 12 1.5. Structuur van deze scriptie 13 1.5.1. Opbouw 13 1.5.2. Leeswijzer 13 Hoofdstuk 2 Wat is nieuwsgierigheid? 14 Inleiding 14 2.1. Instincttheoretische modellen 14 2.1.1. Homeostatische driftmodellen 15 2.1.2. Dynamische driftmodellen 15 2.2. Sociaal-cognitieve modellen 16 2.3. Nieuwsgierigheid en motivatie 18 2.3.1. Nieuwsgierigheid en intrinsieke motivatie 18 2.3.2. Motivatie en doelgerichtheid 19 2.3.3. Motivatie, cognitie en emotie 20 3 2.3.4. Nieuwsgierigheid en ‘flow’ 20 2.4. Kenmerken van nieuwsgierigheid 21 Deelconclusie 24 Hoofdstuk 3 Wat is leren? 26 Inleiding 26 3.1. Leerpsychologische benadering van leren 27 3.1.1. Behavioristische leertheorieën 27 3.1.2. Cognitieve leertheorieën 27 3.2. Pedagogische benadering van leren 28 3.2.1. Leren en ‘transfer’ 28 3.2.2. De rol van de omgeving 29 3.2.3. Constructivistische leeropvatting 30 3.3. Dimensies van leren 30 3.3.1. Betekenisvol leren versus mechanisch leren 30 3.3.2. Meervoudige leertheorie 31 Deelconclusie 34 Hoofdstuk 4 Nieuwsgierigheid en leren 36 Inleiding 36 4.1. Nieuwsgierigheid en leren: waar komen ze samen? 36 4.1.1. Een vergelijking van de werkdefinities 36 4.1.2. Het proces van aandacht en opmerkzaamheid 37 4.1.3. Nieuwsgierigheid als sterkste drijfveer voor cognitieve processen 37 4.1.4. Het verleggen van grenzen 38 4.1.5. Nieuwsgierigheid als expliciet uitgangspunt van betekenisvol ontdekkend leren 39 4.2. Nieuwsgierigheid en leren in de onderwijspraktijk 41 4.2.1. De leerling als ontdekkingsreiziger 41 4.2.2. Hoe houd je de nieuwsgierigheid vast? 42 4.2.3. Ruimte voor rust, bezinning en zelfreflectie 43 4 4.3. De concrete uitwerking van nieuwsgierigheid in de onderwijspraktijk 44 4.3.1. Een krachtige leeromgeving 44 4.3.2. Schema ‘leren en ontwerpen’ 45 Hoofdstuk 5 Eindconclusie 48 Inleiding 48 5.1. Conclusie 48 5.2. Terugkoppeling naar beginvragen en veronderstellingen 49 5.3. Kritische reflectie op theorie en praktijk 50 5.4. Suggesties voor vervolgonderzoek 51 Tot slot 52 Samenvatting 53 Literatuur 55 5 Voorwoord ‘Je zou niet leren als je niet nieuwsgierig bent, dan zou je niet opletten op de dingen om je heen. Als je niet goed kijkt naar de dingen om je heen, dan leer je niks en ben je ook niet nieuwsgierig, dus ieder mens móet wel nieuwsgierig zijn. Je bent nieuwsgierig als je iets om je heen ziet wat je interesseert, maar dat is voor ieder mens verschillend, want de één vindt filosofie leuk en de ander geschiedenis. Als je iets interessant vindt, dan wil je er heel veel over weten en dan zoek je het overal op, je onthoudt het dan beter.Een kind is meer nieuwsgierig dan grote mensen, want het moet de wereld nog ontdekken…’ (Sophia, 9 jaar) Dit citaat van mijn dochter geeft een essentie weer waar ik in mijn afstudeeronderzoek naar op zoek ben geweest. De vraag wat nieuwsgierigheid met leren te maken heeft, houdt mij al lange tijd bezig. Ik heb ervaren dat nieuwsgierigheid het leren bijzonder plezierig maakt. Een plek waar dit plezier in leren veelvuldig voorkwam is aan de Universiteit voor Humanistiek. Bij deze leeromgeving wil ik dan ook eerst stilstaan om mijn dank te betuigen. Ik wil alle docenten danken voor hun wijsheid en inspirerende intellectuele en persoonsvormende voeding. Ook dank ik Gerjos die ik op de UvH leerde kennen, voor onze prachtige dochter. Zonder haar had ik deze scriptie niet tot een goed einde kunnen brengen. Sophia gilde regelmatig tegen mij ‘kom op mama, je gaat het halen!’ op een wijze dat ik alleen maar kon glimlachen en de moed weer verzamelde om door te gaan. In het bijzonder dank ik mijn fantastische begeleiders Dieuwertje Bakker en Marco Otten. Zonder hun ondersteuning en opbouwende kritiek was het me echt niet gelukt! Dank voor het vertrouwen dat jullie in mij hebben gesteld. Als je vertrouwen geeft is de kans altijd groot dat het waargemaakt wordt. Deze scriptie is voor mij een mijlpaal. Na zoveel jaren van studie, werk en leven is het een bekroning op een waardevolle periode vol dynamiek en bezinning. De afgelopen jaren ben ik als mens veranderd in positieve zin. Ik voel meer wat er écht toe doet in mijn leven en als professional durf ik steeds meer los te laten en mee te gaan in de stroom. Ik hoop dat de lezer zich zal herkennen als nieuwsgierige leerling met een open blik op de wereld die nooit af is en voortdurend verandert. Nieuwsgierigheid is leuk en spannend en geeft de wereld kleur en zin! Ik hoop tevens dat docenten en hulpverleners zich aangesproken voelen door mijn betoog, zodat lerenden gestimuleerd worden om als ontdekkingsreizigers de tocht van het leven te omarmen. 6 Hoofdstuk 1 Algemene inleiding en methodologische verantwoording Inleiding In dit hoofdstuk geef ik een verantwoording van mijn onderzoeksopzet. Ik leg uit hoe ik tot mijn onderliggende vragen ben gekomen die uiteindelijk hebben geleid tot mijn probleemstelling (1.1.). Daarin zal mijn theoretisch kader uitgewerkt worden aan de hand van voorlopige veronderstellingen die ik nader wil onderzoeken (1.2.). Vervolgens zet ik mijn probleemstelling uiteen in een vraagstelling en een doelstelling waarin op drie gebieden de relevantie wordt opgesplitst (1.3.). De relevantie met betrekking tot de Humanistiek geef ik weer in de volgende paragraaf (1.4). Tot slot licht ik de structuur van deze scriptie toe (1.5.). 1.1. Vragen die hebben geleid tot mijn probleemstelling 1.1.1. Persoonlijke nieuwsgierigheid Als kind was ik heel nieuwsgierig en wilde ik graag de dingen om me heen begrijpen. Zo herinner ik mij vele leuke momenten van verbazing en vertwijfeling als ik iets te weten kwam wat ik niet meteen kon plaatsen. Ik stelde veel vragen maar deze werden lang niet altijd gehoord. Sterker nog, het werd me niet altijd in dank afgenomen, zowel thuis als op school. Op school moesten we vooral luisteren naar wat de juf of meester te vertellen had. Mijn nieuwsgierigheid werd met de jaren minder en het bloeide pas weer op toen ik voor langere tijd naar Amerika ging om als au-pair te gaan werken. Daarna volgde ik een HBO-studie waarvoor ik gemotiveerd was. Ik was inmiddels tweeëntwintig jaar en kroop langzaamaan uit mijn schulp. Ik liet mijn stem weer horen en leerde met veel plezier.Tevens had ik gemerkt dat mijn nieuwsgierigheid mij veel opleverde zoals nieuwe ervaringen en het begrijpen van de wereld om mij heen. Verliezen kinderen naast hun onschuld en onbevangenheid, soms ook hun nieuwsgierigheid door de jaren heen? En wat heeft de omgeving daarmee te maken? 1.1.2. Beroepsmatige nieuwsgierigheid In mijn rol als hulpverlener betrapte ik mezelf wel eens op een nieuwsgierigheid die niet helpend was voor de relatie met de cliënt. Zoals ik dat nu zie, ging ik soms te ver in het bevragen van de ander. Blijkbaar was er, in de context van een hulpverleningssituatie, een zekere grens om in de wereld van de ander te duiken. Op het moment dat ik een zekere sensatie zocht, was ik met mezelf bezig in plaats van met de ander. Ik herinner mij nog goed dat een cliënt niet meer was komen opdagen na het eerste kennismakingsgesprek. Via andere bronnen vernam ik later dat deze cliënt mijn ‘vragenvuur’ als zeer onprettig had ervaren. Ik had haar overspoeld met mijn nieuwsgierigheid. Cliënten die gemotiveerd zijn om uit hun moeilijke situatie te komen, hadden op de een of andere manier de drang en het 7 verlangen weer greep op zichzelf en hun situatie te krijgen. Ik ondervond dan een nieuwsgierigheid van hun kant, die gericht was op het willen begrijpen en het zoeken naar nieuwe ervaringen en inzichten. Wat heeft nieuwsgierigheid te maken met het verlangen naar greep op de wereld om je heen en het zoeken naar nieuwe ervaringen en inzichten? In mijn rol als hogeschooldocent had ik gemerkt dat nieuwsgierigheid lang niet altijd zichtbaar was bij studenten. Ik constateerde zelfs een passieve, consumerende en conformerende houding van veel studenten.Waren de kersverse, net van de middelbare school afkomende studenten, soms door het eerdere onderwijssysteem afgestompt zoals ik dat persoonlijk ook had ervaren? Om studenten bij ‘de les te houden’ had ik vaak het gevoel dat ik alles uit de kast moest halen. Studenten waren lang niet altijd vanuit een eigen ‘innerlijke drive’ enthousiast en ik maakte mij in de rol van docent meester in het ‘verleiden’. Dat lukte lang niet altijd en hoe enthousiasmerend ik zelf ook kon zijn, lang niet alle studenten werden actief en gemotiveerd in hun zoektocht naar nieuwe kennis en ervaringen. Sterker nog, ze hadden soms een uiterst negatief oordeel over de studie en vonden vooral de praktijkervaring (stage) leerzaam. Wat heeft het onderwijssysteem te maken met nieuwsgierigheid? En wat heeft nieuwsgierigheid met motivatie en enthousiasme van doen? 1.1.3. De eigenlijke vraag als basis voor de probleemstelling Nieuwsgierigheid is mijns inziens een kracht met een bijzondere werking en toen ik op een zondagochtend op televisie Roland van der Vorst hoorde spreken over zijn nieuwste boek ‘Nieuwsgierigheid’(2007), werd ik geprikkeld om in het kader van mijn afstuderen op zoek te gaan naar het antwoord op de vragen: “Wat is nieuwsgierigheid?” “Wat heeft nieuwsgierigheid met motivatie te maken?” “Wat is leren?” “Wat is de relatie tussen nieuwsgierigheid en leren?” “Hoe kan nieuwsgierigheid in het onderwijs worden ingezet?” 1.2. Probleemstelling Onderstaand theoretisch kader heeft geleid tot mijn vraagstelling en doelstelling (zie 1.3.). Dit kader is gebaseerd op de inzichten van: Berlyne (1960, 1971), Beswick (1971, 1974, 1976), Csikzentmihalyi (2004), Dewey (1999), Edelmann (2000), Lewin (Lewin in Ihmsen 2005), Stevens (2002), Van der Vorst (2007) en Zimbardo, Weber en Johnson (2005). 8 1.2.1. Voorlopig theoretisch kader Volgens Dewey heeft de mens een aangeboren drang en vermogen om te leren van ervaringen die hij in zijn leven opdoet. Leren vindt uitsluitend plaats in wisselwerking met de omgeving en in context. Als voorwaarde noemt hij dat leren zonder dwang van buitenaf moet plaatsvinden: de lerende moet zelf actief worden uitgedaagd om vanuit zijn eigen unieke ervaring betekenissen toe te kennen aan nieuwe ervaringen (Dewey, 1999, p.107). Persoonlijke betrokkenheid en aandacht voor de omringende uitdagende wereld zijn in deze visie in het geding. Wat heeft nieuwsgierigheid met deze voorwaarde voor leren te maken? De omgeving van de lerende wordt lang niet altijd als uitdagend ervaren, zoals ik in 1.1. heb beschreven. Hoe is te verklaren dat mensen in potentie de drang en het vermogen hebben tot leren, terwijl er zoveel desinteresse en demotivatie van leerlingen te constateren valt? Nieuwsgierigheid is volgens Van der Vorst een belangrijke voorwaarde voor leren. Sterker nog, zonder nieuwsgierigheid stop je met leren. Het is een authentieke drijfveer om iets te willen weten en te ervaren (Van der Vorst, 2007, p.11). De gedachte dat nieuwsgierigheid een voorwaarde voor leren is, wordt onderstreept door Stevens. Volgens hem zijn mensen motivationeel in beginsel volledig toegerust voor hun ontwikkeling. Nieuwsgierigheid is een dispositie en zorgt voor de nodige afwisseling in ons leven. Het wordt anders al gauw saai (Stevens, 2002, p.6). Nieuwsgierigheid als aangeboren aanleg (dispositie) van mensen wordt veelal verward met nieuwsgierigheid als ‘drive’, dat opgevat kan worden als een door biologisch processen veroorzaakte motivatie.Volgens Edelman (1997) is dat ook de moeilijkheid in de theorievorming rondom nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid, motivatie en drijfveer zijn met elkaar verstrengelende begrippen in de theoretische modellen, met als gevolg dat het moeilijk is precies de vinger te leggen op de kern van de afzonderlijke begrippen. Drijfveren en motieven zijn latente of manifeste behoeften van mensen die zich vertalen in het gedrag en handelen en door de omgeving worden geactiveerd. Het verschil tussen drijfveer en motief is dat een drijfveer uitsluitend biologisch bepaald is, terwijl motieven eerder aangeleerde behoeften betreffen. Motivatie is het verlangen om met een bepaalde activiteit te beginnen. Dit verlangen kan onbewust of bewust zijn. Beide begrippen zijn interne sturingsmechanismen die gedragspatronen selecteren en aansturen (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000). Aangenomen wordt dat ieder mens behoeften, interessen, neigingen, verlangens en wensen hebben die bevredigd willen worden (Edelmann, 2000, p.240; Zimbardo, 1992, p.344). Theorieën over nieuwsgierigheid leggen afwisselend de nadruk op nieuwsgierigheid als drijfveer of als motivatie. Nieuwsgierigheid heeft als onderliggende behoefte het willen begrijpen, verkennen en greep houden op de omringende wereld (Beswick, 2000). Een gevoel van zinvol bezig zijn ontstaat wanneer er door veel inzet en inspanning over grenzen van eigen kunnen heen wordt gegaan. De drang om te ontdekken heeft met nieuwe uitdagingen te maken waarvan je leert. Mensen hebben volgens Csikszentmihalyi (2004) een fundamentele behoefte aan ervaringen die als betekenisvol worden ervaren. De kracht en bevrediging zijn dan gelegen in de bezigheden zélf. 9 Nieuwsgierigheid vertrekt vanuit het individu en is in ieder van ons in potentie aanwezig. De geconcentreerde aandacht en opmerkzaamheid die van nieuwsgierigheid uitgaat, is bevorderlijk voor de fase van kennisverwerving en kennisverwerking (Edelmann, 2000). Dit leidt tot veronderstelling vier veronderstellingen:. 1. De omgeving van de lerende versterkt of vermindert de aangeboren nieuwsgierigheid. 2. Nieuwsgierigheid is een innerlijk sturingsmechanisme dat motiveert tot leren waardoor het leven verandert en blijft boeien. 3. Nieuwsgierigheid heeft als onderliggende behoeften het willen begrijpen, verkennen en greep willen krijgen op de omringende wereld en het verlangen naar betekenisvolle ervaringen waardoor je leert. 4. Om leren te optimaliseren is het van belang dat leerlingen in heel hun unieke wezen en complexiteit worden aangesproken en dat ze gestimuleerd worden om vanuit de eigen nieuwsgierigheid te vertrekken in het leerproces. 1.3. Vraagstelling en doelstelling De vraagstelling en doelstelling is op te vatten als twee samenhangende onderdelen van de probleemstelling (Maso & Smaling, 1998). 1.3.1. Vraagstelling Mijn vraagstelling luidt: “Wat is het verband tussen nieuwsgierigheid en leren en hóe wordt nieuwsgierigheid gestimuleerd?” 1.3.2. Doelstelling Mijn doelstelling is drieledig en is theoretisch, praktisch en persoonlijk van aard. Ik licht deze driedeling kort toe. 1.3.2.1. Theoretische relevantie Verschillende onderzoeken over nieuwsgierigheid zijn incompleet en spreken elkaar tegen (Edelman, 1997) 1. Dit wordt bevestigd door andere onderzoekers zoals Edelmann (2000) en Beswick (2000). Volgens Beswick speelt nieuwsgierigheid een veel te bescheiden rol in leerprocessen en verdient het alle wetenschappelijke aandacht als apart fenomeen met een eigen bijzondere werking. Wanneer nieuwsgierigheid in relatie tot leren beter begrepen wordt, dan zal dat volgens hem brede toepassingsmogelijkheden hebben in zowel het onderwijs als andere gebieden (wetenschap, kunst, 1 Edelman, Susan (1997). Curiosity and Exploration. Gevonden op 15-01-2008 18:15 op http://www.csun.edu/~vcpsyooh/students/explore.htm 10 management, spiritualiteit en religie). Daarbij is het zinvol om na te gaan in hoeverre nieuwsgierigheid als grondconcept van het betekenisvol leren doordacht en geëxpliciteerd kan worden. Met andere woorden, ik wil met deze studie een theoretische bijdrage leveren aan de wetenschappelijke theorievorming rondom nieuwsgierigheid en leren. 1.3.2.2. Praktische relevantie De discussie rond onderwijsvernieuwing is nog steeds actueel. De status en de rolinvulling van het docentschap ligt onder vuur en er is sprake van veel schooluitval en gedemotiveerde leerlingen. Onderwijsvernieuwers en hun tegenstanders kunnen het niet eens worden over enerzijds de manier waarop kennis wordt verworven en anderzijds de vakinhouden zelf. Het ‘leren leren’ en ‘het opdoen van kennis’ staan op gespannen voet met elkaar. Een centrale vraag in de maatschappelijke discussie richt zich op prioriteitenstelling: ‘de vragen en leerbehoeften en unieke geestelijke groei van de leerling zelf of de leerstof en vakinhouden?’(Swaen, 2002). 2 Er is dus sprake van een spanningsveld aangaande de vormgeving en invulling van het onderwijs en het beoogde onderwijsdoel. Dient onderwijs zich te richten op het bevorderen van leren en veranderen of dient onderwijs zich bezig te houden met het overdragen van kennis en leerinhouden? In dat laatste geval kan men zich afvragen of dat wat het onderwijs aanbiedt ook werkelijk geleerd wordt. Hóe, waarom en wanneer leren mensen? Door mijn focus op het fenomeen nieuwsgierigheid en de veronderstelling dat dit mechanisme bevorderlijk is voor leren, bevind ik mij in dit spanningsveld. Ik denk met deze scriptie een zinvolle bijdrage te kunnen leveren aan deze maatschappelijke discussie en aan de verdere invulling van onderwijsvernieuwingen. 1.3.2.3. Persoonlijk relevantie Als hulpverlener en als docent heb ik er belang bij dat ik meer inzicht krijg in het fenomeen nieuwsgierigheid en leren. Ik kan me voorstellen dat ik in hulpverleningssituaties eerder in de gaten heb, wanneer mijn eigen nieuwsgierigheid mij in de weg zit en wellicht overslaat naar een vorm van sensatiezucht. Ook kan ik me voorstellen dat mijn eigen nieuwsgierigheid de blik verruimt naar de andere of het andere (vreemde), waardoor er meer verbinding met de wereld om mij heen ontstaat. Naar cliënten toe zou ik wellicht manieren kunnen vinden om meer in contact met hun eigen nieuwsgierigheid te komen, zodat ze plezieriger en minder neerslachtig in het leven leren staan en opnieuw leren om open te staan en te genieten van nieuwe onbekende levenservaringen. In de veronderstelling dat nieuwsgierigheid bevorderlijk is voor leren, heb ik als docent er baat bij als ik gemotiveerde studenten in de groep heb, die vanuit hun eigen nieuwsgierigheid leerprocessen aangaan. Kortom, een beter inzicht in de werking en het verband van nieuwsgierigheid en leren, versterkt in positieve zin mijn professioneel handelen zowel in de rol van hulpverlener als docent. 2 Swaen, J.W. (2002). Gevonden op 08-09-2008 17:45 op http://www.blikopdewereld.nl/Onderwijs/onderwijs_en_mythen__een_onderwi.htm 11 Persoonlijk heb ik een prachtig nieuwsgierige dochter van tien jaar die ik het van harte gun om haar nieuwsgierige aard zoveel mogelijk te behouden. Hoe kan ik als opvoeder alle ruimte geven voor haar nieuwsgierige aanleg en vermogen om het leven te verkennen, ontdekken en begrijpen? Daarnaast zou ik zelf meer vanuit mijn nieuwsgierigheid in het leven willen staan omdat het zo’n fijn gevoel is en het leven kleur en betekenis geeft. Ik heb ervaren dat het persoonlijke creativiteit versterkt. 1.4. De link met de Humanistiek Voor de Humanistiek in het bijzonder zie ik aangrijpingspunten om nieuwsgierigheid en leren te articuleren als aandachtsgebied of onderzoeksthema. De reden is dat nieuwsgierigheid en het leren van mensen als fenomeen in het domein van zingeving en humanisering past. Zingeving voorziet in menselijke behoeften. Nieuwsgierigheid is zo’n menselijke behoefte die gericht is op het verlangen de omringende wereld te verkennen, te ontdekken en te begrijpen. De behoeften om een zekere greep op het leven te willen houden en het zélf kunnen bepalen wat je wilt leren, liggen ook ten grondslag aan nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid draagt in die zin bij aan een zinvol bestaan! Jezelf kunnen ontplooien, het vermogen tot veranderen en leren, je optimaal kunnen ontwikkelen en je vanuit openheid kunnen verbinden met anderen/het andere, zijn waarden die benadrukt worden in de humanistische levensbeschouwing. Deze waarden sluiten aan bij nieuwsgierigheid, omdat het vertrekt vanuit de eigen unieke persoon in wisselwerking en verbinding met de omgeving. In interactie kijkt de nieuwsgierige mens met een positieve open blik op de wereld, met gevoelens van verrassing en verwondering. De nieuwsgierige mens is een actief autonoom handelend individu dat op zoek is naar het nieuwe onbekende. In dit zoekproces zit de bevrediging. In het onderzoekprogramma van de UvH (2005-2010) wordt uitgegaan van het zogenaamde ‘actorperspectief’, waarin de regie voeren over het eigen leven en het vermogen om zelfstandig keuzen te maken in een context die te beïnvloeden is, belangrijke waarden zijn. Dit actorperspectief sluit aan bij nieuwsgierigheid en leren. Humanistiek houdt zich tevens bezig met kritische theoretische reflecties op mogelijke barrières in de samenleving. Hoe komt het dat er zoveel mensen niet geïnteresseerd zijn in leren, terwijl mensen in aanleg uitgerust zijn voor ontwikkeling en groei? Hoe is te verklaren dat er zoveel demotivatie en schooluitval is onder leerlingen? Welke machtswerkingen of uitsluitingmechanismen zijn in het onderwijs in het geding? Wat is de positie van Humanistiek in het onderwijsvernieuwingsdebat? Vragen die mijns inziens geleefd en beantwoord willen worden. Ik hoop met mijn theoretische uiteenzetting over nieuwsgierigheid en leren, een aanzet en een positieve bijdrage te leveren aan de kritische reflecties op deze thematiek. 12 1.5. Structuur van deze scriptie 1.5.1.Opbouw In het volgende hoofdstuk (2) ga ik in op de vraag wat nieuwsgierigheid is. Ik werk toe naar een begripsverheldering, gebruikmakend van instincttheoretische modellen en sociaal-cognitieve modellen uit de psychologie. In hoofdstuk 3 ga ik vervolgens in op de vraag wat is leren? Leren wordt benaderd met hulp van leerpsychologische, pedagogische en onderwijskundige theorieën. Het meervoudig leertheoretische model van Edelmann (2000) biedt daarbij een overzichtelijk schema. Nieuwsgierigheid en leren worden in hoofdstuk 4 samen belicht. De deelconclusies van hoofdstuk 2 en 3 en de geformuleerde werkdefinities zijn leidraad in het formuleren van raakvlakken en verschillen tussen de beide begrippen. Ik beantwoord in dit hoofdstuk ook het tweede deel van mijn hoofdvraag, namelijk: hóe wordt nieuwsgierigheid gestimuleerd? Ik eindig met een eindconclusie in hoofdstuk 5 waarin ik een terugkoppeling maak met deze methodologische verantwoording. De vraagstelling wordt beantwoord op basis van alle opgedane theoretische inzichten. Tevens verwoord ik mijn kanttekeningen in de vorm van een kritische reflectie. 1.5.2.Leeswijzer Voor wat betreft de mannelijke taalvorm dient ook de vrouwelijke vorm gelezen te worden. 13 Hoofdstuk 2 Wat is nieuwsgierigheid? Inleiding Nieuwsgierigheid is een begrip van alle tijden maar het denken erover heeft pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw wetenschappelijke aandacht gekregen. De psycholoog Berlyne publiceerde voor het eerst in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw onderzoekswerk waarin nieuwsgierigheid als wetenschappelijk thema in relatie tot cognitieve leerprocessen werd bestudeerd en beschreven (Beswick, 2000). Voor die periode werd nieuwsgierigheid benaderd als een van de menselijke basale instincten zoals honger, dorst en seks (Borowski, 2005). Om tot een begripsbepaling van nieuwsgierigheid te komen ga ik te rade bij inzichten uit de psychologie. Deze inzichten zijn in twee theoretische modellen in te delen: instincttheoretische modellen (2.1.) en sociaal-cognitieve modellen (2.2.). Nieuwsgierigheid en motivatie zijn gerelateerde begrippen die ontward moeten worden (2.3.). Daarnaast komen een aantal thema’s (2.4.) naar voren die extra aandacht verdienen omdat ze leiden naar specifieke kenmerken van nieuwsgierigheid. Dat is het dubbelzinnige karakter van nieuwsgierigheid (2.4.1), de doelgerichtheid van nieuwsgierigheid (2.4.2.), de kenmerken die nieuwsgierigheid versterken (2.4.3.) en de relatie tussen nieuwsgierigheid en ‘flow’(2.4.4.).Tot slot geef ik aan de hand van voorafgaande theoretische ontdekkingen mijn werkdefinitie van nieuwsgierigheid. 2.1. Instincttheoretische modellen Tot de instincttheoretische modellen behoren de homeostatische3 driftmodellen en dynamische driftmodellen.Gemeenschappelijk uitgangspunt in deze modellen is dat nieuwsgierigheid als een aangeboren instinct (of drijfveer) tot handelen wordt gezien, dat het gedrag in grote mate bepaalt. Het verschil is dat de homeostatische modellen nieuwsgierigheid als een genetisch bepaald gedragspatroon beschouwen dat door een specifieke stimulus wordt ontketend, terwijl de dynamische modellen rekening houden met de effecten van leren. In de dynamische modellen wordt nieuwsgierigheid meer als verklaring in plaats van als label van menselijk gedrag onderzocht. 3 Homeostasis wil volgens deze theorie zeggen dat het organisme bij voorkeur in een uitgebalanceerde toestand verkeert met name ten aanzien van voedingsstoffen, water en temperatuur. Bijvoorbeeld bij een hongergevoel: er is dan in het lichaam sprake van een onevenwichtigheid in de energievoorraad dat wordt opgeheven wanneer er gegeten wordt.De biologische aandrang van eten is direct op de prikkel voedsel gericht om het evenwicht te herstellen. (Zimbardo, Weber en Johnson, 2005, p.358). 14 2.1.1. Homeostatische driftmodellen Nieuwsgierigheid is volgens Freud op te vatten als een aangeboren dierlijk en menselijk instinct. ‘Freud views curiosity as a derivative of the sex drive. The partial impulse of looking motivates the child’s great interest in all things and all events that have to do with sexuality’(Edelman, 1997, p.2 )4. Freud koppelde nieuwsgierigheid aan de derde (fallische) fase van de ontwikkeling van het kind in de leeftijd van drie tot vijf jaar, waarin het de eigen seksualiteit spelenderwijs leert ontdekken en lustgevoelens beleeft door de eigen geslachtsorganen. Voor een gezonde ontwikkeling is het van belang dat het kind alle ruimte krijgt om deze fase goed te doorlopen. Nieuwsgierigheid heeft in deze opvatting met ontdekken te maken en wordt aangestuurd door de primaire biologische behoefte van seksualiteit. Om helder te krijgen wat de doelgerichtheid van nieuwsgierigheid is, stelt McDougall vast dat nieuwsgierigheid één van de ‘springs of action’ is. Nieuwsgierigheid en verbazing liggen ten grondslag aan alle verkennen en weten. Zonder deze aangeboren ‘drive’ staan dieren en mensen stil en overleven ze niet. Een ‘drive’is in zijn theorie drieledig: het heeft een cognitief (waarnemen), affectief (ervaren van een gevoel) en conatief (aanzet tot handeling) bestanddeel (Van Parreren, 1993). Bijvoorbeeld: een nieuwsgierige mens hoort een vreemd geluid (cognitief) en gaat er vol spanning (affectief) op af (conatief) om te verkennen wat het precies is. 2.1.2. Dynamische driftmodellen William James (1842-1910) was de eerste psycholoog die getracht heeft om buiten de kaders van de homeostatische driftmodellen het begrip nieuwsgierigheid te omschrijven. Hij probeerde nieuwsgierigheid als ‘drive’ te koppelen aan de effecten van leren. Nieuwsgierigheid is in die zin meer dan het bevredigen van gevoelens van lust en onlust. Het menselijk gedrag wordt in dit model niet uitsluitend bepaald door aangeboren factoren. Nieuwsgierigheid is volgens James onder te verdelen in ten eerste: ‘a mechanism of instinct drive behavior that serves in approaching new objects’ en ten tweede: ‘the scientific curiosity and metaphysical wonder’ (Edelman, 1997, p.2 ). In de eerste interpretatie van James staat de biologische functie van nieuwsgierigheid als drijvende aangeboren kracht om te onderzoeken centraal. In de tweede interpretatie speelt de verbazing een rol en het besef van inconsistentie of het ontbreken van bepaalde kennis. Met name de tweede interpretatie is baanbrekend te noemen in die tijd. Het accent van de instincttheorie komt nu meer te liggen op cognitieve, affectieve en conatieve aspecten. Er wordt rekening gehouden met de effecten van leren in een dynamiek tussen het nieuwsgierige individu en de omgeving. Het denken en het bewustzijn van mensen berusten in deze opvatting niet meer op een ‘automatische piloot’, maar op eigen wilshandelingen. De mens is ‘een bewuste automaat’ (James, in 4 Edelman, Susan (1997). California State University Northridge. Gevonden op 15-01-2008 15:20 op http://www.csun.edu/~vcpsyooh/students/explore.htm 15 Draaisma, 1992, p.71). De behoeften die ten grondslag liggen van nieuwsgierigheid zijn nog wel steeds biologisch bepaald. De theoretische aanzet om buiten de kaders van de homeostasis te treden werd verwelkomd door Berlyne die met name de cognitieve processen van nieuwsgierigheid bestudeerde. Hij borduurde voort op de gedachte dat het denken en leren van mensen het gedrag kunnen bepalen. Nieuwsgierige mensen worden sterk geactiveerd om op onderzoek uit te gaan. Berlyne maakt onderscheid tussen een algemene gevoeligheid om te willen onderzoeken en risico’s op te zoeken en een specifieke gevoeligheid om een probleem of object te onderzoeken om het te begrijpen. Berlyne spreekt in termen van ‘exploratory behavior’ en ‘activation level for the organism’. Nieuwsgierigheid heeft in zijn theorie met optimaal motiverend onderzoekend gedrag te maken. Specifieke nieuwsgierigheid is gericht op nieuwe kennis en ervaringen en heeft vier karakteristieke kenmerkende externe stimulansen: ‘complexity, novelty, uncertainty en conflict’ (Borowske, 2005, p.347). Deze vier kenmerken zijn nog steeds gericht op een balans in het biologische organisme, dat verondersteld wordt voortdurend actief te zijn dan wel streeft naar activiteiten. De vier kenmerken kunnen twee richtingen uit. Het is té spannend waardoor je angstig wordt of te weinig opwindend waardoor je verveeld raakt. Optimale nieuwsgierigheid bevindt zich in het midden van deze twee tendensen. Stel dat ik zweefvliegen, als geheel nieuwe ervaring, heel erg spannend zou vinden waardoor ik verhoogde hartslag en trillende handen krijg, dan is de kans groot dat ik me op het laatste moment bedenk om een vlucht te gaan maken. Voor hetzelfde geld heb ik al heel veel gevlogen en voel ik geen uitdaging meer om nog een ritje te gaan maken (‘novelty’). Het kan ook zijn dat het zweefvliegtuig er heel anders uitziet dan ik van te voren had kunnen bedenken. Ik zou me dan kunnen voorstellen dat ik een afweging maak om niet in dat rare ding te stappen en veilig op de grond blijf (‘conflict’). En dan ineens vraag de instructrice of ik het vliegtuig mee wil besturen! Uiteraard voel ik me gevleid door haar verzoek deze bijzondere uitdaging aan te gaan, maar grote kans dat ik er van afzie en mijn nieuwsgierigheid in bedwang houd (‘complexity’). Ondertussen worden mij door mijn bezorgde moeder allerlei artikelen opgestuurd over ongelukken met zweefvliegtuigjes. Ik kan natuurlijk denken ‘ach die moeder van mij’ en me niets aantrekken van de informatie. Het is ook mogelijk dat ik onzeker wordt over de veiligheid van zweefvliegen in het algemeen en mezelf terugtrek (‘uncertainty’). 2.2. Sociaal-cognitieve modellen Een belangrijke vertegenwoordiger van de sociaal-cognitieve modellen is Beswick (2000). Hij ziet nieuwsgierigheid als een proces van creëren, het in stand houden en oplossen van conceptuele conflicten. Hoe vreemder, ongewoner en onverwachter de externe gebeurtenissen zijn, hoe groter de behoefte om ‘het conflict’ op te lossen. Een conceptueel conflict kun je in deze sociaal-cognitieve theorie opvatten als een informatieverwerkingsprobleem. Concepten zijn mentale categorieën aan de 16 hand waarvan we onze kennis en ervaringen kunnen organiseren (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000). Mensen hebben volgens Beswick de behoefte om de wereld om hen heen overzichtelijk en begrijpelijk te maken. In navolging van Jean Piaget noemt hij in dit verband de termen ‘assimilatie’en ‘accommodatie’. Bij assimilatie gaat het erom de nieuwe informatie in te passen in wat al bekend is. ‘Accommodatie’ verwijst naar veranderingen in het biologisch organisme dat plaatsvindt als gevolg van externe gebeurtenissen. Aangenomen wordt dat mensen de behoefte hebben aan informatie die kloppend is. Wanneer je iets ontdekt of ervaart wat voor je gevoel niet overeenstemt met eerdere bevindingen, zul je gestimuleerd worden om op zoek te gaan naar informatie die harmonie en consistentie teweeg kan brengen. Als ik een foto zie met daarop een groot dik lijf en een kinderhoofdje, dan kan ik me voorstellen dat ik verontwaardigd reageer. Sterker nog, ik ben niet alleen verontwaardigd, ik voel me ook in de war en verbaas me over het waargenomen beeld. Mijn eerste reactie zal zijn dat ik niet geloof wat ik zie. Een kind heeft niet zo’n groot dik lichaam, maar een klein postuur passend bij de leeftijd. Vervolgens zal ik proberen een verklaring te vinden voor wat ik zie. Ben ik psychisch aan het doordraaien waadoor ik dingen zie die er niet zijn? Of heb ik misschien een betere bril nodig om scherper te kunnen waarnemen? Of word ik wellicht voor de gek gehouden door gegoochel met de waarneembare werkelijkheid? In deze tijd is niets immers ondenkbaar. Kortom, ik zal op zoek gaan naar informatie om mijn beeld van deze werkelijkheid weer kloppend te maken. Ik kom er dan vervolgens achter dat het een reclamestunt is waarin gepleit wordt om meer oog te hebben voor de vele jonge kinderen met overgewicht in onze maatschappij. Nu stelt Beswick dat nieuwsgierigheid niet alleen een aangeboren instinct is om te willen ontdekken en te willen onderzoeken wanneer de omgeving dat vraagt, maar ook dat nieuwsgierigheid een bijzondere eigenschap (‘trait’) van mensen is. Volgens hem verschillen mensen in de mate waarop ze gevoelig zijn voor conceptuele conflicten. Mensen met contrasterende karaktereigenschappen als openheid voor nieuwe ervaringen en de behoefte aan het ordenen, begrenzen of rangschikken, zijn zich sneller en meer bewust van de cognitieve conflicten (informatieverwerkingsproblemen) dan mensen die deze twee tegengestelde eigenschappen niet bezitten. Hiaten en tegenstrijdigheden in informatie en kennis worden dan intenser geprikkeld om weer een harmonisch consistent en kloppend geheel van cognities te maken. Dit leidt tot optimale nieuwsgierigheid, dat wil zeggen wanneer er de juiste balans is tussen spanning en ontspanning. Beswick voegt daaraan toe dat niet alleen het oplossen van conceptuele conflicten aan de orde is. Ook het creëren en het in stand houden van die conflicten zijn kenmerken van nieuwsgierigheid. De vraag is waarom de mens conceptuele conflicten zou willen creëren en ook nog in standhouden als aangenomen wordt dat ze tegelijkertijd behoefte hebben aan harmonie, orde en rust in hoofd en hart. Van der Vorst formuleert het scherp. Hij zegt: ‘Iedereen is nieuwsgierig. Nieuwsgierig zijn is noodzakelijk voor je voortbestaan. Nieuwsgierigheid is een belangrijke voorwaarde voor je 17 ontwikkeling; zonder haar stop je met leren’(2007, p.11). Als je nieuwsgierig bent, sta je bovendien op een positieve manier open voor nieuwe dingen. Het maakt het leven spannend en levendig, want er valt zoveel te ontdekken. Die ontdekkingsdrang zorgt ervoor dat de nieuwsgierige mens in zijn zoektocht over grenzen gaat. Juist die beweging kan volgens hem leiden tot vernieuwingen in persoonlijke als maatschappelijke zin. 2.3. Nieuwsgierigheid en motivatie De onderlinge verwevenheid tussen nieuwsgierigheid en motivatie vraagt om opheldering. Het begrip motivatie heeft betrekking op een complex geheel aan factoren die zich uitdrukken in het menselijk gedrag. Het houdt zich bezig met menselijke interne processen die ons aanzetten om sommige dingen na te streven en andere te ontwijken (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000, p.355). Het gaat bij motivatie om het verlangen om met een activiteit te beginnen. Drijfveren en motieven zijn de onderliggende latente of manifeste behoeften die zich vertalen in het menselijke gedrag en handelen om dit verlangen te bevredigen. Nieuwsgierigheid en motivatie worden veelal door elkaar gehaald. In deze paragraaf sta ik stil bij enkele aspecten van motivatie, te weten intrinsieke versus extrinsieke motivatie (2.3.1.), motivatie en doelgerichtheid (2.3.2.). Met gebruik van de theorie van Atkinson en Weiner, wordt het verband tussen motivatie, cognitie en emotie zichtbaar (2.3.4.). Tot slot behandel ik kort de motivatietheorie van Cziksentmihalyi met betrekking tot nieuwsgierigheid (2.3.5.). 2.3.1. Nieuwsgierigheid en intrinsieke motivatie Tegenover intrinsieke motivatie staat extrinsieke motivatie. Bij extrinsieke motivatie is het handelen en leren van mensen aangestuurd door externe factoren zoals bijvoorbeeld een beloning of het vermijden van onaangename gevoelens. Het doel van de handeling ligt dus buiten de handeling zelf. Extrinsieke motivatie bestaat uit een positieve versterking (vorm van beloning) of een negatieve versterking (vorm van dwang) (Edelmann, 2000). Aangezien intrinsieke motivatie als ideaal uitgangspunt wordt beschouwd voor optimaal (leer)resultaat, is het van belang te omschrijven wat eronder wordt verstaan. Het handelen en leren van mensen vanuit een intrinsieke motivatie is belonend vanuit zichzelf en staat voor “an Sachen interessiert sein”(Edelmann, 2000, p.258). Intrinsieke motivatie betekent dat het doel van een handeling in de handeling zelf ligt en door de manier waarop de handeling verloopt als effectief, dus als intern belonend wordt ervaren (Ihmsen, 2005). Edelmann onderscheidt drie componenten aan intrinsieke motivatie: nieuwsgierigheid als cognitieve component, de prikkel als positieve emotionele component en het te verwachten resultaat. 18 Schema Intrinsieke motivatie Nieuwsgierigheid Cognitief Affectieve prikkels Doel/resultaat Door conceptuele conflicten wordt nieuwsgierigheid en onderzoekend gedrag geprikkeld en bevredigd. In navolging van Berlyne stelt hij dat de factoren nieuwheid, complexiteit en onzekerheid van belang zijn. Zij veroorzaken een discrepantie tussen actuele informatie en de vertrouwde denkschema’s. Beswick voegt daar in zijn conflicttheoretische theorie nog de hiaten in kennis aan toe en stelt dat het creëren en in stand houden van de conceptuele conflicten een intrinsiek motiverende werking heeft. Gevoelens van twijfel zoals geloof en ongeloof in Sinterklaas, gevoelens van verwarring, zoals tegenovergestelde overtuigingen die elkaar weerleggen en tegenstrijdigheden in begrippenkaders, begeleiden deze conflicten. Deze drie componenten samen, dus nieuwsgierigheid, de begeleidende gevoelens en het doel dat in de activiteit zelf besloten ligt, zijn volgens deze redenering als dynamische aspecten van intrinsieke motivatie te beschouwen. 2.3.2. Motivatie en doelgerichtheid Doelstellingen van mensen hebben twee functies. Enerzijds worden er behoeften door bevredigd en anderzijds geven ze richting aan het menselijke gedrag. De doelstellingentheorie (“goalsettingtheory”) van Locke (Ihmsen, 2005, p.40) 5 is bruikbaar om het verband tussen nieuwsgierigheid, motivatie en leren nader te verkennen. Zijn veronderstelling is namelijk dat de theorie alleen opgaat wanneer de persoon in kwestie echt in zijn doelstellingen is geïnteresseerd en betrokken is vanuit een intrinsieke motivatie. Pas dan zal de doelstelling het daaropvolgende gedrag en resultaat gunstig beïnvloeden. De theorie verklaart welk soort doelstellingen effectief is wanneer je ze optimaal wilt motiveren. 5 Ihmsen, H. (2005-2006). Thema 2 Motivatie en motivatieprocessen. Module Pedagogische Psychologie ILOAN module 1, KHLimburg, Media en Design. p.16-39. 19 Doelstellingentheorie van Locke schematisch weergegeven: Behoeften/verwachtingen Doelstellingen Gedrag Resultaat 2.3.3. Motivatie, cognitie en emotie Wanneer voelt iemand zich uitgedaagd voor een bepaald doel? En wanneer gaat het bepaalde gestelde taken uit de weg? Deze vragen zijn relevant voor de relatie tussen nieuwsgierigheid en motivatie. In de cognitieve motivatietheorieën wordt er verondersteld dat het handelen en gedrag van mensen niet door de prikkels op zich worden gestimuleerd, maar door de denkprocessen en begeleidende affectieve factoren. Volgens Atkinson (1983) hebben mensen een aangeboren behoefte om te presteren. Succeservaringen bevredigen deze behoefte positief en mislukkingen van gestelde doelen leiden tot een onaangenaam frustrerend gevoel. Atkinson neemt aan dat mensen gelukkiger zijn als ze slagen in moeilijke en aantrekkelijke taken. Daarbij is de neiging van mensen om mislukkingen te vermijden ook een gegeven. De attributiebenadering van Weiner (1988) geeft antwoord op de vraag wat cognitieve en affectieve psychologische reacties van het eigen gedrag, te maken hebben met afnemende of toenemende prestatiebehoefte van mensen.Verklaringen die toegekend worden aan ervaringen van succes of mislukken, bepalen volgens deze theorie het handelen die aan de hand van vier criteria worden beoordeeld. - De ‘locus of control’: Ligt de oorzaak van het resultaat aan jezelf (interne toeschrijving) of buiten jezelf (externe toeschrijving)? - Stabiliteit: is de oorzaak veranderlijk (inspanning) of onveranderlijk (toeval)? - Controleerbaarheid: Is er greep op de oorzaak of voelt het als machteloos? - Globaliteit: dat wil zeggen is er sprake van een algemene invloed op heel wat taken of gaat het om een specifieke oorzaak? Uiteindelijk zullen de cognitieve en affectieve gevolgen het toekomstige gedrag bepalen. 2.3.4. Nieuwsgierigheid en ‘flow’ Nieuwsgierigheid bevindt zich in een spanningsboog tussen angst en verveling en komt in de juiste middenbalans optimaal tot haar recht (zie 2.2.). Een zelfde middenbalans wordt vereist in een toestand van ‘flow’, een term voor een ‘optimale ervaring’ afkomstig van de hoogleraar psychologie Csikszentmihalyi (2004). Hij verricht onderzoek naar motivatieprocessen. Zijn bevindingen bevestigen de hypothese dat mensen gedreven kunnen worden door het verlangen naar zinvolle betekenisvolle nieuwe ervaringen die intrinsiek motiverend zijn. De vraag is of hij het hierbij niet impliciet over nieuwsgierigheid heeft. Creatieve mensen schijnen volgens Csikszentmihalyi een bijzondere nieuwsgierigheid te hebben. Zij stimuleren nieuwe ontwikkelingen in een bepaald gebied. 20 Ze worden voortdurend verrast en plaatsen vraagtekens bij al die dingen die anderen als vanzelfsprekend beschouwen. Het voorzien en herkennen van problemen en de drang deze te willen oplossen typeert de creatieve mens. Ze weten ook de juiste balans te vinden tussen de tegengestelde menselijke neigingen van enerzijds het teveel spannende prikkels opzoeken en anderzijds de prikkels helemaal vermijden. Nieuwsgierigheid, in de zin van aandacht schenken aan de wereld om ons heen, is de eerste stap naar een creatief leven. Kinderen hebben daarin een voorsprong aangezien zij zich nog kunnen verwonderen en verbazen over alles wat ze tegenkomen in de wereld om hen heen. Het vreemde en onbekende is oneindig en dit besef verliezen we volgens Csikszentmihalyi meer en meer naarmate we ouder worden. Het ‘ontginnen van de nieuwsgierigheid’, vooropgesteld dat je daarvoor kiest, is de weg naar een creatief leven. Het opnieuw leren genieten van de eigen nieuwsgierigheid (hoe oud je ook bent), kan de ‘flow’ weer in het dagelijkse leven terugbrengen. 2.4. Kenmerken van nieuwsgierigheid Uit bovenstaande theoretische inzichten komen een aantal thema’s naar voren die behulpzaam zijn bij het omschrijven van het begrip nieuwsgierigheid. Dubbelzinnigheid Uit instincttheoretische modellen komt naar voren dat gevoelens van lust en onlust begeleidende factoren zijn als het gaat om nieuwsgierigheid. Sociaal-cognitieve modellen laten een zelfde soort dubbelheid zien. Aan de ene kant word je door het conceptuele conflict geconfronteerd met een gemis of een tekort aan informatie om het beeld van de werkelijkheid weer kloppend te maken. Dat brengt gevoelens van verwarring en twijfel met zich mee. Het tekort aan kennis of informatie geeft met andere woorden, een onaangenaam gevoel. De behoefte aan het begrijpen en een bepaalde greep houden op de omringende wereld liggen daaraan ten grondslag. Tegelijkertijd kan het uitzicht op het vinden van de passende informatie of kennis die het conceptuele conflict opheft, veel voldoening geven. Het uitzicht op bevrediging van de nieuwsgierigheid weegt op tegen het onaangename gevoel van het tekort (Van der Vorst, 2007). Zo zagen we ook dat het domein van nieuwsgierigheid zich in een spanningsveld bevindt. De middenbalans tussen spanning en ontspanning vraagt om een ‘open mind’ voor nieuwe impulsen en tegelijkertijd de behoefte van het ordenen en begrenzen van die nieuwe impulsen. Naar mijn idee is het van belang om dit dubbelzinnige karakter van nieuwsgierigheid te (h)erkennen. Het op zoek gaan naar nieuwe kennis en ervaringen vanuit een diep verlangen kan ook pijn doen, omdat oude vertrouwde cognities losgelaten moeten worden. Het toelaten en verwerken van nieuwe risicovolle ontdekkingen impliceert weerstand omdat je in je zoektocht over grenzen gaat. Grensoverschrijdend gedrag is spannend en bij voorbaat onveilig. Mensen zijn geneigd om veiligheid en zekerheid te zoeken in het bekende vertrouwde domein, omdat het gemakkelijker is. Het is minder 21 onvoorspelbaar en je hoeft minder zelf te kiezen. Onzekerheid van mensen neemt toe naarmate er meer keuzemogelijkheden zijn (Van der Vorst , 2007). Doelgerichtheid Volgens de homeostatische driftmodellen is nieuwsgierigheid een fundamenteel en aangeboren instinct dat in beweging komt door de onderliggende biologische behoefte van zelfbehoud en overleven. De nieuwsgierigheid wordt door het organisme bevredigd, waardoor het lichamelijk innerlijk evenwicht (homeostase) wordt hersteld. De psychoanalytici Freud en McDougall brengen de doelgerichtheid van nieuwsgierigheid direct in verband met de onderliggende onbewuste motivatie die gericht is op een lichamelijk herstel van het biologisch evenwicht. De effecten van leren en denken worden niet meegewogen in deze theorie. Voor de cognitieve psychologen was dit een veel te enge opvatting van nieuwsgierigheid. In deze theoretische opvattingen ligt de doelgerichtheid van nieuwsgierigheid op de effecten van het nieuwsgierige gedrag. Nieuwsgierigheid is in deze modellen een aangeboren én een zich ontwikkelend vermogen. Bijvoorbeeld het nieuwsgierige kind dat spelenderwijs zijn omgeving verkent, wordt bevredigd én gestimuleerd in zijn zoektocht. Gedrag en handelen van mensen zijn gericht op ontdekken en leren en belonend in zichzelf . Externe stimulansen De conflicttheoretische interpretatie van nieuwsgierigheid laat zien dat externe stimuli uit de omgeving van invloed zijn op het gedrag en handelen van mensen. Nieuwsgierigheid laat zich het beste verklaren door te kijken naar de mens in wisselwerking met zijn omgeving. Belangrijk is dat mensen willen ontdekken en nieuwe dingen willen weten. Ik kan bijvoorbeeld wel uitermate nieuwsgierig zijn naar de wijze waarop je een veranda bouwt, maar afhankelijk van een scala aan factoren zoals bijvoorbeeld de moeilijkheidsgraad of de te verwachten opbrengst van de activiteit, ga ik op mijn doel af. Cognitieve en affectieve processen die plaatsvinden in wisselwerking met de omgeving, zijn van invloed op mijn nieuwsgierigheid om de veranda te leren bouwen. Nieuwsgierigheid kan in deze visie geprikkeld worden door een zogenaamde krachtige leeromgeving waaraan duidelijke eisen worden gesteld. Mensen kunnen nieuwsgieriger gemaakt worden door externe factoren die de aangeboren nieuwsgierige aard van mensen versterken en laten opbloeien. De conflicttheoretische interpretatie van nieuwsgierigheid laat zien dat externe stimuli uit de omgeving van invloed zijn op het gedrag en handelen van mensen. Een optimale ervaring Cziksentmihalyi brengt nieuwsgierigheid in verband met de behoefte aan zinvolle ervaringen. Mensen kunnen in hun handelen gedreven worden door het verlangen naar zinvolle nieuwe ervaringen die intrinsiek motiverend zijn. Bijzonder nieuwsgierige mensen worden voortdurend verrast en 22 verwonderen zich in de omringende wereld over alles wat als vanzelfsprekend voor anderen wordt beschouwd. Wanneer je gevoelig bent om het vreemde en het nieuwe te omarmen en er aandachtig op in kunt gaan, dan ben je creatief en stimuleer je nieuwe ontwikkelingen op een bepaald gebied. Dit proces is voedend in zichzelf. Hoe meer je in een toestand van ‘flow’ raakt, hoe meer je de waarde ervan voelt en verlangt naar meer. Die waarde is onder meer dat je leert en dat je daardoor verandert in wisselwerking met je omgeving. Het is volgens Csikszentmihalyi een optimale genotervaring wanneer je de wonderbaarlijke raadsels in de wereld om je heen herkent, beseft en creëert (conceptuele conflicten) en de pogingen deze op te lossen, als zinvol ervaart. 23 Deelconclusie Er valt nog veel te onderzoeken over het fenomeen nieuwsgierigheid. De verwarring in de theoretische oriëntaties ontstaat omdat de ene keer nieuwsgierigheid als hypothetisch theoretisch concept wordt behandeld om het gedrag te verklaren en de andere keer het nieuwsgierige gedrag zélf centraal staat. Daarbij lijkt nieuwsgierigheid een afhankelijk begrip. In mijn zoektocht naar het ‘eigene’ van nieuwsgierigheid stuit ik telkens weer op verwante of gerelateerde terminologie, zoals ‘drive’, motivatie, exploratie, verwondering, zinvol ontdekken en creativiteit. De psychologie heeft echter belangrijke aanknopingspunten gegeven om het begrip nieuwsgierigheid beter in kaart te brengen. De instincttheorieën laten zien dat het nieuwsgierig gedrag van mensen wordt bepaald door de behoefte aan een biologisch evenwicht. Biologische gefundeerde behoeften liggen ten grondslag aan de aangeboren nieuwsgierigheid. Dynamische driftmodellen geven meer gewicht aan cognitieve, affectieve en conatieve aspecten van nieuwsgierigheid, maar zijn nog wel steeds biologisch gefundeerd. De juiste middenbalans tussen spanning en ontspanning zorgt voor optimaal onderzoekend gedrag. De factoren complexiteit, nieuwheid, onzekerheid en conflict spelen volgens Berlyne een belangrijke rol. Aangezien de effecten van leren en denken in deze modellen niet of onvoldoende worden meegenomen, laat ik deze theorievorming verder buiten beschouwing. Om een relatie te leggen tussen nieuwsgierigheid en leren, richt ik mij op de sociaal-cognitieve modellen. Volgens deze theorieën is de mens geen speelbal van prikkels uit de omgeving en spelen innerlijke mentale denkprocessen en de effecten van leren een belangrijke rol in de verklaring van het menselijk gedrag. Nieuwsgierigheid is in deze modellen een aangeboren én zich ontwikkelend vermogen waarin de doelgerichtheid intrinsiek motiverend is. Nieuwsgierigheid kan zich vormen omdat interne en externe stimuli invloed uit kunnen oefenen. Nieuwsgierigheid wordt in wisselwerking en in interactie met de omgeving, verstaan. Volgens Beswick hebben mensen de behoefte om gevoelens van wanorde, chaos en betekenisloosheid op te heffen.Wanneer je geconfronteerd wordt met zaken die tegen je verwachtingen ingaan of jouw beeld van de werkelijkheid compleet verstoren, dan zul je geprikkeld worden op zoek te gaan naar informatie om het conceptuele conflict op te lossen. Deze conflicten zijn op te vatten als informatieverwerkingsproblemen. De tegengestelde karaktereigenschappen ‘openheid’ en ‘ordentelijkheid’ zorgen voor optimale gevoeligheid voor conceptuele conflicten waardoor nieuwsgierigheid tot haar recht komt. Uit de apart belichte kenmerken blijkt dat nieuwsgierigheid een dubbelzinnig karakter heeft. Nieuwsgierigheid is spannend en leuk maar ook pijnlijk, omdat de nieuwsgierige mens over grenzen gaat waardoor het nieuwe onbekende wordt opgezocht. Dit is een cognitief proces begeleid door aangename en minder aangename gevoelens, waarin het beeld van de werkelijkheid weer kloppend gemaakt wordt. Mensen hebben een onderliggende behoefte aan harmonie en consistentie tussen de verschillende cognities (Beswick, 2000). 24 Het belang van persoonlijke doelen, verwachtingen, gevoelens en toegekende betekenissen aan het nieuwsgierige gedrag, wordt in de cognitieve opvattingen benadrukt. De attributietheorie van Weiner toont aan dat cognitieve leerprocessen begeleid worden door affectieve processen. Gevoelens van hoge of lage zelfwaardering, van hoop of wanhoop en van trots of schaamte en schuld, spelen een belangrijke rol. Persoonlijke verwachtingen en gevoelens bepalen het toekomstig (leer)gedrag. Zowel Beswick als Csikszentmihalyi brengen nieuwsgierigheid in verband met processen van creativiteit. Beswick beschrijft in zijn conflicttheoretische theorie dat nieuwsgierigheid niet alleen het proces is van het oplossen van informatieverwerkingsproblemen, maar ook het proces van creëren en in standhouden van die conceptuele problemen. Mensen die nieuwsgierig zijn worden voortdurend verrast en verwonderen zich over alles wat anderen in de omringende wereld als vanzelfsprekend beschouwen. Wanneer je gevoelig bent om het vreemde en het nieuwe te omarmen en er aandachtig op in kunt gaan, dan ben je creatief en stimuleer je nieuwe ontwikkelingen op een bepaald gebied. Aan de hand van mijn bevindingen in dit hoofdstuk met als leidende vraag ‘wat is nieuwsgierigheid?’ hanteer ik de volgende werkdefinitie: ‘Nieuwsgierigheid is een aangeboren én een zich ontwikkelend menselijk vermogen dat gericht is op het zélf ontdekken van nieuwe betekenisvolle kennis en ervaring. Het is een cognitief, affectief en intrinsiek motiverend proces, waarin conceptuele conflicten worden gecreëerd, in stand gehouden en opgelost, met als onderlinge behoefte het beeld van de werkelijkheid weer kloppend te maken en het verlangen naar nieuwe uitdagingen en zinvolle ervaringen’. 25 Hoofdstuk 3 Wat is leren? Inleiding In dit hoofdstuk ga ik op zoek naar een werkdefinitie van leren. De vele verschillende theorieën over leren tonen aan dat dit fenomeen niet zo gemakkelijk in kaart te brengen is. Het handelen en leren van mensen is een complexe en meervoudige aangelegenheid. De omgeving speelt hierin een prominente rol. Mensen zijn in hun leeractiviteiten afhankelijk van zowel persoonlijke factoren als omgevingsfactoren. In dit hoofdstuk zal ik een aantal visies op leren naast elkaar zetten om antwoord te krijgen op de vraag ‘wat is leren?’. Allereerst sta ik in paragraaf 3.1. stil bij een leerpsychologische benadering en maak daarbij gebruik van een onderscheid tussen de behavioristische leertheorieën en de cognitieve leertheorieën. Daarna belicht ik in 3.2. vanuit een pedagogische benadering van leren een aantal thema’s die van belang zijn om antwoord te vinden op mijn vraagstelling. Dat zijn de rol van ‘transfer’ (3.2.1.) en de rol van de omgeving (3.2.2.). Het meervoudige leertheoretische model van Edelmann wordt uitgelegd nadat ik heb ingezoomd op het onderscheid tussen ‘betekenisvol leren’ en ‘mechanisch leren’(3.3.). Ik stel mezelf daarbij de vraag in welke theorie nieuwsgierigheid het best tot haar recht komt. 3.1. Leerpsychologische benadering van leren Behavioristische leertheorieën zijn nog steeds van waarde voor veel leermodellen. Deze modellen gaan uit van ‘stimulus-respons-leren’. De aandacht van de modellen richt zich met name op verschillende vormen van bekrachtiging van stimuli om de gewenste respons te versterken. Daarmee staat de buitenkant (waarneembaar gedrag) van het menselijk organisme centraal. Ik sta bij deze leertheorie dan ook niet te lang stil, omdat ik er in deze scriptie vanuit ga dat nieuwsgierigheid een aangeboren én een zich ontwikkelend menselijk vermogen is, dat gericht is op het zélf ontdekken van nieuwe betekenisvolle kennis en ervaring in wisselwerking met de omgeving. Cognitieve leertheorieën kijken verder dan het conditioneren van gedrag en vinden dat er wel iets meer komt kijken bij het leren van mensen. Zo kan een student die voor een ingewikkeld probleem wordt gesteld waarin ze bijvoorbeeld mentale vergelijkingen moet maken en een samenhang moet zien te ontdekken, niet uit de voeten met een relatief simpele manier van leren zoals in de behavioristische leertheorie het geval is. Complexe innerlijke mentale structuren als denken, herinnering, conceptvorming, probleemoplossing en intelligentie staan in de cognitieve leermodellen centraal (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000, p.236). Aangezien nieuwsgierigheid veel met deze mentale structuren te maken heeft, behandel ik deze leertheorie uitvoeriger in 3.1.2.. 26 3.1.1. Behavioristische leertheorieën Het proces van klassieke conditionering werd ontdekt door de Russische fysioloog en behaviorist Pawlow (rond 1900) die een onderzoek deed naar de spijsvertering van honden.Watson deed soortgelijk onderzoek bij kinderen en constateerde dat elk gedrag wordt aangeleerd door een simpel S (Stimulus van buitenaf) R (Reactie van het organismes) schema. Wanneer alle gedrag aan en afgeleerd kan worden, dan is er sprake van de mens als onbeschreven blad, dat wil zeggen dat de omgeving van grote invloed is op zijn vorming en ontwikkeling. De mens is geen actief zelfsturend handelend wezen, maar onderhevig aan prikkels uit de wereld om hem heen. Nieuw en complexer gedrag kan volgens de latere behavioristen Thorndike en Skinner aangeleerd worden door bekrachtiging van stimuli, met name met behulp van belonen en straffen. Veelgebruikte belonende consequenties zijn bijvoorbeeld geld, complimenten, voedsel of hoge cijfers. Dit leermodel (geselecteerde Stimulus) R (Respons van het organisme) C (Consequentie/effect), zien we heden ten dage nog veel terug in het onderwijs. Ook is deze theorie later uitgebreid doordat cognitieve psychologen het operante conditioneringmodel op innerlijke mentale processen probeerden toe te passen. Bijvoorbeeld naar een situatie dat een leerkracht een kind positief bekrachtigt door veel complimenten te geven over zijn grote mate van nieuwsgierigheid in de klas. De beloning verandert het toekomstig gedrag van het kind, want het verwacht door deze houding opnieuw in een positief daglicht bij de juf te komen. Op die wijze neemt de kans toe dat het kind de optimale nieuwsgierigheid behoudt dan wel versterkt. 3.1.2. Cognitieve leertheorieën De latere behavioristische opvatting, waarin mensen leren door van te voren ander gedrag en consequenties in gedachten te overwegen, gingen de cognitieve psychologen nog lang niet ver genoeg. Kritiekpunten waren onder meer dat de mens als handelend individu onvoldoende tot zijn recht komt en er te weinig dynamisch samenspel is tussen de persoon, het gedrag van anderen en de omgeving. De belangrijkste cognitieve leertheorie komt van de Canadese psycholoog Albert Bandura (1925). Tijdens zijn onderzoeken merkte hij op dat kinderen veel gedrag aanleren door het observeren en imiteren van anderen, voornamelijk ouders, leraren en vriendjes. Ook leren volwassenen volgens Bandura op deze ‘sociale’ manier (‘modelling’). Leren is een dynamisch proces en het gevolg van interactie tussen de persoon, het gedrag van anderen en de omgeving. De omgeving kan volgens Bandura versterkende of tegenwerkende effecten op het leren van mensen bewerkstelligen. Versterkende stimuli van buiten zijn echter niet perse noodzakelijk, maar werken wel leerbevorderend. Persoonsfactoren spelen in dit leerproces een relevante rol, in het bijzonder de eigen verwachtingen over de opbrengst van het gedrag (afweging van voor en nadelen van het effect) en of men zichzelf in staat acht het gewenste gedrag uit te voeren (Bandura, 1995). Ook het ‘model’ (een persoon of een medium zoals film, boek) dat waargenomen wordt, heeft een relevante rol in het leerproces. Mensen zijn sneller geneigd om gedrag van een model over te nemen wanneer dit 27 een positief gevoel oplevert en de functionele waarde van het gedrag op dat moment herkend wordt. Psychologen noemen dit leermodel sociaal leren of leren door observatie (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000). Zo is aan de hand van deze theorieën te begrijpen dat bijvoorbeeld de ‘sms-taal’, zo gemakkelijk geleerd wordt door de jeugdige gebruikers, omdat het een vermakelijke bezigheid is onder leeftijdgenoten. Het verspreidt zich daardoor in een rap tempo. Volgens Bandura vindt het daadwerkelijke leren plaats in de zogenaamde ‘acquisition’ fase (het verwerven van kennis) waarop de ‘performance’ fase (het verwerken van de kennis) volgt. In de kennisverwervingfase is het proces van aandacht en opmerkzaamheid van grote betekenis. Dat betekent dat cognitieve informatieverwerking en centrale integratieprocessen de hoofdrol spelen tijdens het leren van mensen. Er vindt een cognitief denkproces plaats, waarbinnen de stimuli van het model actief schematisch omgevormd, geordend, geclassificeerd en georganiseerd worden (Edelmann, 2000). Bandura onderscheidt daarin het beeldend cognitief vermogen (door middel van associaties en voorstellingen) en het verbale cognitief vermogen. Dat laatste blijkt uit zijn onderzoek sterker tot leren aan te zetten. Tot slot is een belangrijk verschil met de ‘operante conditioneringtheorie’, dat de waarnemer in zichzelf een motiverend mechanisme heeft (‘self-control’). Door zelfregulering kunnen persoonlijke doelen en strategieën van binnenuit in beweging komen. Dit werkt dus intrinsiek motiverend. 3.2. Pedagogische benadering van leren Pedagogische leertheorieën bouwen voort op psychologische inzichten. Zo is het pedagogische begrip ‘transfer’ van belang als het gaat om de wijze waarop kennisverwerving en kennisverwerking gestalte krijgt. Dit is net als bij het fenomeen nieuwsgierigheid, een cognitief conceptueel proces en in die hoedanigheid interessant om verder te onderzoeken (3.2.1.). Daarnaast is de rol van de omgeving tijdens leerprocessen belangrijk om het verband tussen leren en nieuwsgierigheid te begrijpen. Ik ga er namelijk in mijn werkdefinitie vanuit dat nieuwsgierigheid niet alleen een aangeboren, maar ook een zich ontwikkelend (aan te leren) menselijk vermogen is. Aan de hand van Dewey sta ik stil bij een aantal relevante aspecten van leren in die interactie met de omgeving (3.2.2.). Hij wordt gezien als de onderwijsfilosoof van het constructivisme. De constructivistische leertheorie licht ik kort toe in 3.2.3.. 3.2.1. Leren en ‘transfer’ Evenals Bandura legt de cognitieve psycholoog Jerome Bruner nadruk op het actief structureren van het menselijk waarnemen, denken en leren. Hij ziet de mens als informatieverwerker die in staat is conceptuele problemen creatief en rationeel op te lossen. Hij legt daarom een sterk accent op een cognitieve aanpak van leren. Je bent als lerend mens geen speelbal van prikkels uit je omgeving, maar een intentioneel actief handelend individu, initiatiefvol en doelgericht 6. 6 Bruner, J.S. (2008). Gevonden op 08-11-2008 18 :55 op http://www.projecthu.wikispaces.com/Jerome+Bruner 28 Bruner introduceerde het begrip ‘transfer’. Transfer is een tweeledig proces. Enerzijds verwijst het naar de ontwikkeling van het nieuwe geleerde aan de bestaande kennisinhouden, vaardigheden en houdingen. Anderzijds verwijst het naar de mate van nut en toepasbaarheid van het geleerde in nieuwe leersituaties. Die situaties betreffen zowel leer-, werk-, of privé-situaties. Wanneer het nieuwe geleerde nuttig en toepasbaar is voor de toekomst dan spreekt men van een ‘positieve transfer’. Wanneer het nieuw geleerde tot verwarring en fouten leidt, dan is er sprake van een ‘negatieve transfer’ (Koorn, 2005). Er zijn verschillende dimensies van transfer. Wanneer de nieuwe situatie een grote overeenkomst heeft met de situatie waarin kennis, vaardigheden of houdingen verworven zijn, spreekt men wel van ‘nabije transfer’. Nieuwe leersituaties die aanzienlijk verschillen van de oorspronkelijke situatie waarin de betrokkene actief op zoek moet gaan naar adequate handelingen en oplossingen, appelleren aan een ‘verre transfer’ (Ruikes, 2000).7 Complexe problematische situaties en contexten waarvoor geen standaardoplossingen zijn en waarin tegengestelde opvattingen mogelijk een rol spelen, nodigen uit tot een bewuster zoek-en selectieproces naar relevante kennis en inzichten. Dit ‘bewuste zoek en selectieproces’ zou wel eens te maken kunnen hebben met nieuwsgierigheid. 3.2.2. De rol van de omgeving Volgens Dewey leren mensen uitsluitend in lichamelijke interactie van mens en omgeving (Dewey, 1966). Het is interessant om bij deze veronderstelling stil te staan. Hoe kijkt hij naar leerprocessen en wat betekent zijn zienswijze voor nieuwsgierigheid? Dewey stelt dat er twee voorwaarden zijn die leerprocessen bevorderen. Ten eerste dient het probleem niet van buitenaf voorgeschreven te worden. Het moet voortkomen uit de voorwaarden van de ervaring die iemand op een bepaald moment heeft en binnen het bereik van de mogelijkheden van de leerling liggen. Ten tweede dient het probleem van dien aard te zijn, dat het bij de leerling een actieve zoektocht naar informatie en het formuleren van nieuwe ideeën uitlokt. Dewey gaat uit van een aangeboren natuurlijke drang en vermogen tot leren. Mensen hebben een aangeboren vermogen om met gezond verstand en oordeelsvermogen te leren van opgedane ervaringen en adequaat om te gaan met situaties die hij in zijn leven tegenkomt (Dewey, 1999). Dat betekent dat het een complex dynamisch samenspel is tussen omgeving en individu. Hedendaagse ervaringen van mensen zijn stuwende krachten voor de toekomst en staan niet los van het verleden. Je leert met andere woorden, door reconstructie van die feitelijke levenservaringen elke dag weer, een leven lang in interactie en in context. 7 Ruikes, T. (2000). Gevonden op 11-11-2008 02-10-2008 op http://www.centre-aurillange.nl/cgibin/OutputTool.cgi?MAIN_PAGE_ID=4 29 3.2.3.Constructivistische leeropvatting Het constructivisme gaat er van uit dat het verwerven van kennis en vaardigheden niet het gevolg is van een directe overdracht van kennis en ervaring door bijvoorbeeld de docent, maar eerder het resultaat is van denkactiviteiten van de leerlingen zelf. Dit wil zeggen dat we leren door nieuwe informatie te verbinden aan wat we al weten. Deze leertheorie richt haar aandacht op het proces van informatieverwerving en informatieverwerking bij lerenden van wie een actieve rol wordt gevraagd. De constructivisten richten zich op het mentale gebeuren dat zich tussen het moment van input en output afspeelt in het niet waarneembare handelen en leergedrag. Dit handelen en leren vindt plaats in de sociale interactie. Nieuwe kennis wordt dus niet alleen individueel geconstrueerd, maar ook steeds weer in relatie gebracht met de opvattingen van anderen. Het komt tot stand door interpretatie van informatie. Omdat interpretatie afhankelijk is van de voorkennis en associaties van lerenden, is deze per definitie subjectief van aard. Door eigen kennis te spiegelen aan de kennis van anderen, wordt deze niet alleen verrijkt, maar bereikt deze een hogere mate van intersubjectiviteit.8 Het is volgens deze leertheorie van groot belang om te onderkennen dat leren begint bij de lerende zelf. Het zelf betekenis verlenen aan het onbekende en nieuwe uit de omgeving is een sociaal proces. De opvatting dat leren plaatsvindt in wisselwerking tussen individu en omgeving, wordt door zowel traditionele als recentere onderwijsvernieuwers als Montessori en Stevens, ondersteund (zie hoofdstuk 4 ). 3.3. Dimensies van leren De vele factoren die van invloed zijn op leren, de grote variëteit in leersituaties en de wijze waarop leren plaatsvindt, maken het tot een complex geheel. In deze paragraaf maak ik een onderscheid tussen de verschillende perspectieven waar vanuit leren benaderd en begrepen moet worden. Tot slot geef ik aan welke theorievorming het beste gerelateerd kan worden aan nieuwsgierigheid. 3.3.1. Betekenisvol leren versus mechanisch leren In het proces van kennisverwerving speelt het geheugen een belangrijke rol.Wanneer ik aardrijkskundige plaatsen van Nederland moet leren, dan is het de vraag wanneer ik de kennis beter onthoud. Is dat door middel van het ‘in mijn hoofd stampen’ van de plaatsen, of heb ik meer kans van slagen om de plaatsen te onthouden door een manier waarop het betekenis voor me krijgt? Veel kennis die ik zelf geleerd heb op school, is mij helaas niet bijgebleven. De wijze van aanbieden was overwegend mechanisch van aard. Mechanisch leren is gebaseerd op het reproduceren van kennis en stoelt op de behavioristische leertheorieën (zie 3.1.1.). De plaatsen dus oplepelen zonder dat het aanhaakt aan iets van jezelf. Wanneer er bijvoorbeeld bij de plaats Kaatsheuvel ‘de Efteling’ zou 8 Gevonden op 11-11-2008 18:24 op http://www.natuurlijkleren.net/constructivisme.php 30 worden genoemd, is de kans al vele malen groter dat leerlingen het langer onthouden, want dat leuke attractiepark kent bijna ieder kind. In het proces van kennisverwerving worden dan ervaringen betrokken van leerlingen. Bij betekenisvol leren gaat het om ‘conceptuele ordening’, dat wil zeggen dat nieuwe kennis en ervaringen worden verbonden met oude bekende aan de reeds aanwezige cognitieve structuur. De betekenis van aangeleerde begrippen en inzichten, kunnen zodoende in samenhang begrepen worden. De leerling creëert zelf als het ware zijn kennisbestand en verrijkt het met nieuwe informatie. Cognitieve leertheorieën vormen in dit leerperspectief de basis (zie 3.1.2.). 3.3.2. Meervoudige leertheorie De meervoudige leertheorie van de Duitse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Edelmann biedt een theoretisch overzicht van de complexiteit van het fenomeen leren. Hij gaat in zijn theorie uit van vier verschillende dimensies van leren die tegelijkertijd op de lerende kunnen inwerken. Zijn veronderstelling is dat de veelomvattendheid en variëteit in leersituaties zich nu eenmaal niet laat verklaren door één enkele theorie, maar vanuit meerdere perspectieven benaderd en begrepen moet worden. Leren heeft volgens hem vier dimensies, te weten mechanisch, betekenisvol, receptief en ontdekkend. Ik leg de dimensies kort uit waarna ik een schema met twee voorbeelden laat zien. Mechanisch receptief leren De eerste dimensie ‘mechanisch leren’ (later ook wel instrumenteel leren genoemd) is het uit het hoofd leren van de aangeboden leerstof. Met andere woorden de kennis wordt door de leerling gereproduceerd zonder dat het aanhaakt aan wat de lerende al weet of ervaren heeft. De leerstof wordt niet inhoudelijk aan de bestaande kennis gekoppeld en heeft zodoende geen betekenis voor de leerling. Receptief wil zeggen dat de leerling de leerstof op een presenteerblaadje aangeboden krijgt zonder dat hij zelf daar een rol in heeft. Een voorbeeld is het uit het hoofd leren van een schriftelijke tekst zonder dat inhoud of de betekenis ervan te hoeven begrijpen. Mechanisch ontdekkend leren In tegenstelling tot bovenstaande wijze van het aanbieden van leerstof, wordt bij het ontdekkend leren een actieve rol van de leerling gevraagd. Het mechanische karakter van het leerproces blijft in deze dimensie overeind. De leerling dient de hoofdinhoud of de kern van de leerstof te ontdekken. Hij moet de informatie bijvoorbeeld opnieuw ordenen of problemen oplossen waarna hij de kennis aan zijn cognitieve structuur toevoegt. Betekenisvol receptief leren De Amerikaanse psycholoog David Ausubel (1918) bekritiseert de mechanische (instrumentele) leeropvattingen. Kennis kan volgens Ausubel niet integreren in de bestaande cognitieve structuur, 31 wanneer het niet vastgehaakt wordt aan bestaande kennis en wanneer het betekenisloos blijft. Het verschil tussen betekenisvol en betekenisloos is gelegen in de mate waarin nieuwe informatie verbonden is met bestaande kennis. Het belangrijkste kenmerk van Ausubels’ theorie is dat door assimilatie de cognitieve structuur, opgevat als een hiërarchisch gestructureerde verzameling van ideeën, begrippen, inzichten, uitgebreid en versterkt worden door nieuwe informatie conceptueel te ordenen. (‘van omvattende begrippen naar verbijzonderheden’). In het proces van kennisverwerving wordt dus de nieuwe leerinhoud bewerkt en geïntegreerd door de leerling. Het betekenisvol receptief leren vindt volgens Ausubel plaats in de leeftijd van het oudere kind. Zijn opvatting is dat het kind eerst elementaire cognitieve structuren moet hebben opgebouwd voordat het in staat is om zonder concrete ervaring, de nieuwe leerinhoud te begrijpen en verbaal in eigen woorden weer te geven (Edelmann, 2000, p.140). De lerende blijft relatief passief in het leerproces omdat de voorkeur uitgaat naar aanbiedende werkvormen waarin de leerling efficiënt en effectief de leerstof kan ontvangen. Betekenisvol ontdekkend leren Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kreeg het principe van het ontdekkend leren gestalte. Ausubels’ tijdgenoot en collega psycholoog Jerome Bruner (1915) komt met een progressieve theorie waarin een ‘algemene transfer’ centraal staat (zie 3.2.1.). Deze dimensie van leren wordt ook betekenisvol en levenslang leren genoemd en past binnen het constructivistische kader. Het grondbeginsel van een constructivistische leeropvatting is de idee dat mensen hun eigen unieke betekenis construeren uit de ervaring (zie 3.2.3.). Deze geconstrueerde betekenis is afhankelijk van bestaande leerinhouden. De directe kennis en ervaring wordt uitgebreid en verandert doordat nieuwe betekenissen, in wisselwerking met de omgeving, worden toegebracht (Koorn, 2005). De leertheoretische opvattingen van Dewey sluiten hierop aan. 32 In schema: DIMENSIE Mechanisch Betekenisvol 2. Aangeboden leerstof wordt inhoudelijk uit het hoofd geleerd inhoudelijk geleerd en met eerdere 4. Zelf ontdekte leerstof wordt inhoudelijk uit het hoofd geleerd inhoudelijk geleerd en met eerdere leerinhouden verbonden Ontdekkend 3. Zelf ontdekte leerstof wordt DIMENSIE leerinhouden verbonden Receptief 1. Aangeboden leerstof wordt Toelichting: In de praktijk kunnen deze vier dimensies door elkaar heenlopen. Als ik bijvoorbeeld een scriptie schrijf op de computer, heb ik vaardigheden nodig om met de tekstverwerking om te kunnen gaan. Hoe leer ik dat? Stel een computerdeskundige geeft mij les en vertelt mij een aantal basisprincipes om te onthouden (mechanische dimensie), waarna ik een opdracht krijg om op de computer de rode draad van de principes te ontdekken (mechanisch ontdekkend). In dat geval leer ik volgens twee dimensies. Een ander voorbeeld: de student maatschappelijk werk wil leren hoe ze procesmatige hulpverlening kan inzetten aan cliënten. Ze heeft veel colleges over methodiek genoten waarin de lesstof op een theoretische manier zonder casuïstiek en ruimte voor eigen inbreng (bijvoorbeeld door middel van een rollenspel), werd aangeboden. De student popelt om haar opgedane kennis toe te passen in de praktijk. Tijdens haar stage gaat ze in gesprek met een man die assertiviteitsproblemen heeft. Het gesprek loop helemaal mis en de student heeft geen greep op wat er gebeurt. De cliënt haakt af en de student blijft gefrustreerd achter. Welke dimensies van leren spelen nu in deze casus? Volgens de theorie kunnen de methodiekcolleges mechanisch, mechanisch- ontdekkend en betekenisvol receptief zijn, maar niet betekenisvol ontdekkend omdat er nog geen koppeling of directe toepassing in de praktijk plaatsgevonden heeft. Het mislukte gesprek met de man krijgt een betekenisvol ontdekkende dimensie wanneer er op de ervaring wordt gereflecteerd. Zo kan de student er achter komen dat ze tijdens het gesprek veel te veel met zichzelf bezig was in plaats van met de cliënt, of dat er sprake was van een onderdrukte antipathie, omdat de man in kwestie haar aan haar vervelende ex-vriend deed denken. In dat geval krijgt de leeractiviteit een unieke betekenis en zal haar kennis (in dit geval over haar persoonlijke valkuilen) uitgebreid worden. Nieuwsgierigheid past bij uitstek bij een cognitieve leertheorie waarin de ontdekkingsdrang, het cognitieve conceptuele proces en intrinsieke motivatie tot haar recht kan komen. In het schema van Edelmann sluit het fenomeen het meeste aan bij de dimensie betekenisvol ontdekkend leren. In het volgende hoofdstuk 4 over het verband tussen nieuwsgierigheid en leren, bouw ik hierop voort. 33 Deelconclusie Leren is een complex fenomeen waar vele opvattingen over bestaan. De behavioristische leertheorieën koppelen leren aan het gedrag en handelen van mensen, waarbij een groot accent op de omgeving wordt gelegd. Mensen zijn tamelijk passief onderhevig aan de prikkels van buitenaf en werken niet actief in op de omgeving. Persoonsfactoren spelen nauwelijks een rol. Daartegenover staan de cognitieve leertheorieën die de dynamiek tussen persoon, gedrag van anderen en omgeving tijdens leerprocessen benadrukken. De lerende heeft zelf een actieve en sturende rol en leert vanuit een intrinsiek motiverend mechanisme. Pedagogische invalshoeken bouwen voort op de gedachte dat cognitief conceptuele processen de hoofdrol spelen in het leren van mensen. Concepten 9 vormen één van de bouwstenen van ons denken en stellen ons in staat om kennis en ervaringen systematisch te ordenen (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000, p.286). Een belangrijke rol is weggelegd voor ‘transfer’: dit is een tweeledig cognitief proces waarin mensen actief conceptuele problemen creatief en rationeel oplossen. Het nieuw geleerde wordt aangehaakt aan het reeds bekende en er wordt gekeken naar de toepasbaarheid in nieuwe leersituaties. Volgens Dewey is leren een zich ontwikkelend proces, waarbij de ervaring in context en in wisselwerking, verstaan moet worden. Leren doe je overal en je leven lang. Het is een voortdurende reconstructie van de feitelijke levenservaringen. Nieuwe ideeën worden gevormd en uitgedaagd door de omgeving. Het meervoudige leertheoretische leermodel van Edelmann geeft vier dimensies van leren aan, waarbinnen verschillende accenten worden gelegd. De mechanische dimensie is het meest verwant aan het behavioristische stimulus-respons-leren. Voor bepaalde leerprocessen kan deze dimensie nuttig zijn, wanneer je bijvoorbeeld feitelijke kennis moet reproduceren. De betekenisvolle dimensie sluit het meest aan bij de cognitieve leertheorieën. De directe kennis en ervaringen worden uitgebreid en veranderen, doordat de lerende zelf actief en in vrijheid ontdekkingen doet. Dit appelleert aan het verlangen om meer te weten te komen en buiten de gebaande paden 10 te treden. De mogelijkheden van de lerende om eigen interpretaties te geven aan de wereld om je heen, zijn oneindig. Oplossingen van conceptuele problemen liggen ook minder vast en kunnen nieuwe problemen genereren, waardoor de zoektocht spannend en uitdagend in zichzelf is. Dit is een levenslang leerproces waarin zowel de lerende mens als zijn omgeving veranderen. Nieuwsgierigheid sluit op deze dimensie aan. 9 Concepten zijn mentale structuren die betrekking kunnen hebben op voorwerpen, activiteiten of levende wezens. Het kan ook gaan over eigenschappen (bv. rood, lang), of abstracties (ideeën over waarheid, liefde), of relaties (bv. beter als.., groter dan), procedures (hoe strik ik een veter) of intenties (Zimbardo, Weber en Johnson, 2000, p.286) 10 ‘Gebaande paden’ zijn gemakkelijk te volgen gedragslijnen die weinig zelfstandigheid vereisen. Door er buiten te treden ontdek je zelf nieuwe dingen en versterk je het gevoel van uniciteit. 34 Na deze uiteenzetting kom ik tot een werkdefinitie van leren: ‘Leren is een levenslang, persoonlijk proces van betekenisvol ontdekken, ontwikkelen en veranderen, waarbij de mens cognitief, affectief en gedragsmatig betrokken is vanuit een aangeboren menselijk verlangen naar het nieuwe dat dynamisch en onvoorspelbaar is. Het is een zich ontwikkelend proces dat in interactie met de omgeving plaatsvindt en vanuit een complexe meervoudigheid begrepen moet worden.’ 35 Hoofdstuk 4 Nieuwsgierigheid en leren Inleiding In dit hoofdstuk zet ik aan de hand van de werkdefinities de twee fenomenen nieuwsgierigheid en leren naast elkaar wat en hoe ze met elkaar te maken hebben (4.1.). In het bijzonder sta ik stil bij de pedagogisch-didactische consequenties voor het onderwijs (4.2.). Hóe nieuwsgierigheid in de praktijk kan worden ingezet, wordt aan de hand van een concreet leermodel beschreven (4.3.). Al deze bevindingen komen terug in de eindconclusie. 4.1. Nieuwsgierigheid en leren: waar komen ze samen? 4.1.1. Een vergelijking van de werkdefinities Om de onderlinge samenhang tussen nieuwsgierigheid en leren in kaart te brengen, zet ik eerst de werkdefinities van de twee begrippen onder elkaar. Nieuwsgierigheid is een aangeboren én een zich ontwikkelend menselijk vermogen dat gericht is op het zélf ontdekken van nieuwe betekenisvolle kennis en het opdoen van ervaring. Het is een cognitief, affectief en intrinsiek motiverend proces, waarin conceptuele conflicten worden gecreëerd, in stand gehouden en opgelost, met als onderliggende behoefte het beeld van de werkelijkheid weer kloppend te maken en het verlangen naar nieuwe uitdagingen en zinvolle ervaringen. Leren is een levenslang, persoonlijk proces van betekenisvol ontdekken, ontwikkelen en veranderen, waarbij de mens cognitief, affectief en gedragsmatig betrokken is vanuit een aangeboren menselijk verlangen naar het nieuwe dat dynamisch en onvoorspelbaar is. Het is een zich ontwikkelend proces dat in interactie met de omgeving plaatsvindt en vanuit een complexe meervoudigheid begrepen moet worden. Gemeenschappelijke aspecten in de definities zijn: - het is aangeboren - het is ontwikkelend en duurt levenslang - het is gericht op ontdekken - het vindt plaats in wisselwerking met de omgeving - het is betekenisvol - er bestaat een verlangen naar het nieuwe - cognitieve, affectieve en gedragsmatige betrokkenheid 36 De definities laten zien dat beide fenomenen een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben. Nieuwsgierigheid is echter niet hetzelfde als leren. Leren als los begrip omvat meer, zoals ik in hoofdstuk 3 heb laten zien. Nieuwsgierigheid is een sturingsmechanisme en een menselijke eigenschap. Wat specifiek naar voren komt is het herkennen, oplossen en creëren van conceptuele conflicten. Leren als los begrip heeft daarnaast aspecten die niet overeenstemmen met nieuwsgierigheid. Leren is een veelomvattend begrip met meerdere dimensies en complexiteit. Deze verschillende dimensies van leren hebben niet allemaal nieuwsgierigheid als voorwaardelijke component. Onderliggende behoeften komen niet altijd overeen en het hangt er sterk vanaf welk doel leren heeft. Zo kan bij mechanisch leren het doel zijn om veel feitelijke kennis paraat te hebben. De leeractiviteit eindigt wanneer het doel behaald is. De doelgerichtheid van leren verandert wanneer nieuwsgierigheid in het geding is. Dan is het doel van leren in de leeractiviteit zelf gelegen en stuurt de nieuwsgierigheid verder leren aan. Met andere woorden nieuwsgierigheid en leren schuiven op dat moment in elkaar. 4.1.2. Het proces van aandacht en opmerkzaamheid Als het bij leren gaat om de fase van kennisverwerving en kennisverwerking, dan is het cognitieve proces van aandacht en opmerkzaamheid van groot belang (zie deelconclusie hoofdstuk 3). Dát is het moment waarop nieuwsgierigheid en leren elkaar opvolgen en in elkaar schuiven. Nieuwsgierigheid is je verbazen en verwonderen over onbekende, vreemde, niet vanzelfsprekende dingen in de wereld om je heen. Je wordt verrast of geconfronteerd met zaken die je niet weet of begrijpt en om die reden uitgedaagd om op zoek te gaan naar mogelijke antwoorden. Dit bewuste zoek- en selectieproces zet aan tot een ‘transfer’ van leren en vergroot de kans op een ‘verre transfer’. Dat betekent dat je zelf actief in wisselwerking met de omgeving problemen herkent, oplost en creëert. En dat je de antwoorden die je zoekt integreert met wat je al weet en ervaren hebt. Zo verrijk je eigen kennis en ervaring op een voor jou zinvolle manier en geef je uitdrukking aan de onderliggende behoeften van nieuwe uitdagingen en zinvolle ervaringen. Het belang van een ‘verre transfer’ wordt onderstreept door betekenisvol ontdekkend leren. 4.1.3. Nieuwsgierigheid als sterkste drijfveer voor cognitieve leerprocessen Nieuwsgierigheid beïnvloedt het toekomstige leergedrag. Nieuwsgierigheid als motor van ‘leren leren’ wil zeggen dat leerlingen kennis, vaardigheden en houdingen ontwikkelen die het mogelijk maken om hun eigen leerproces te plannen en te bewaken. Dit is een cognitief leerproces dat begeleid wordt door emoties en motivatie (zie 2.3.3.). Stel ik heb als doel om ingewikkelde ritmes te leren spelen op mijn conga’s, welke invloed heeft nieuwsgierigheid dan in het behalen van mijn doel? Wanneer ik het ritme leer omdat de muziekdocent dit aan mij heeft opgedragen zonder te kijken of het aansluit bij mijn eigen interesse en niveau, dan is de kans groot dat ik het braaf doe omdat ik de docent aardig vind, maar het zal mij wellicht niet die voldoening geven die ik nodig heb om mijzelf verder muzikaal te 37 ontwikkelen. Dat wil overigens niet zeggen dat ik de ritmes dan niet leer spelen. Ik ervaar het alleen niet als intrinsiek motiverend. Het stellen van persoonlijke leerdoelen vereist dat je er zelf invloed op hebt en dat je persoonlijk betrokken bent. Stel ik ben in Cuba geweest en heb daar een bijzondere ervaring opgedaan met enkele straatmusici die Zuid Amerikaanse ritmes speelden, dan heeft mijn doel extra betekenis voor me. De uitdagende omgeving heeft mij geprikkeld om nieuwe ritmes te leren. Het ritme moet natuurlijk niet al te moeilijk zijn, want dan begin ik er niet eens aan. Ook moet het niet te makkelijk zijn, want dan voel ik geen uitdaging. Kortom, het doel dient afgestemd te zijn op mijn opgedane muzikale ervaringen tot dan toe. Wanneer ik met een goed gekozen doel het ritme oefen net zolang ik het in de vingers heb, vind ik bevrediging in het oefenen (leren) zelf. En wanneer ik het kan spelen zoals ik het van tevoren had bedacht, dan zal ik mogelijk nieuwe muzikale uitdagingen zoeken. Ik ontdek misschien wel een ingewikkeld patroon in het ritme dat me aanspoort om op zoek te gaan naar nieuwe muziekstijlen. Ik word, met andere woorden, creatief en produceer iets nieuws. 4.1.4. Het verleggen van grenzen Nieuwsgierigheid versterkt de creativiteit. Creativiteit is op te vatten als het maken of ontdekken van iets nieuws (Csikszentmihalyi, 2004, p.113). Door diepe concentratie en gerichte aandacht vanuit je eigen interesse naar zinvolle nieuwe dingen om je heen, treed je buiten de gebaande paden en verleg je je eigen grenzen. Nieuwsgierigheid en leren bevinden zich beide in een spanningsboog. Aan de ene kant het vertrouwde bekende en aan de andere kant het nieuwe onbekende. Nieuwsgierigheid komt tot uitdrukking wanneer er een juiste middenbalans is tussen deze twee polen. De zoektocht moet niet té spannend zijn maar ook niet saai. Leren is een proces van vallen en opstaan. Je laat oude vertrouwde cognities los en haakt er nieuwe aan vast. Dat betekent dat alles voortdurend kan veranderen in de wereld om je heen. Je blik op de wereld is nooit af. Net toen je dacht te weten hoe iets in elkaar steekt, klopt het niet meer. Dat veroorzaakt onaangename én aangename gevoelens. Aangezien mensen over het algemeen behoefte hebben aan greep op de wereld om hen heen, kan het pijnlijk zijn als de wereld even op zijn kop wordt gezet door nieuwe ontdekkingen. Wanneer nieuwe kennis en ervaring een deel van jezelf worden, is het leerproces aangenaam en verrijkend. Dit is een kenmerk van betekenisvol ontdekkend leren. Wie nieuwsgierig is, is ergens voor, niet tegen (Van der Vorst, 2007, p.11). Het openstellen voor nog onbekende werelden is een direct gevolg van nieuwsgierigheid. Als bijvoorbeeld een medeleerling een keppeltje draagt, dan zal de nieuwsgierige leerling zich afvragen waarom hij zo’n hoedje op zijn hoofd heeft. Wanneer er geen sprake zou zijn van nieuwsgierigheid, dan heb je kans dat de leerling buitengesloten wordt, omdat hij er anders uitziet. In het ergste geval wordt hij gepest en wordt het keppeltje van zijn hoofd gemept. Als nieuwsgierigheid in leerprocessen tot haar recht komt, zal dat ten gunste zijn van het leren omgaan met verschillen tussen mensen. Het openstellen voor werelden die je nog niet kent, is een fijne en spannende bezigheid. Betekenisvol ontdekkend leren vertrekt vanuit de belevings-en ervaringswereld van leerlingen. 38 4.1.5. Nieuwsgierigheid als expliciet uitgangspunt van betekenisvol ontdekkend leren Onderwijsvernieuwers zoals Maria Montessori (1870-1952) en Luc Stevens (1941) hebben nieuwsgierigheid als pedagogisch concept hoog in het vaandel staan. Montessori noemt nieuwsgierigheid niet expliciet maar gebruikt de term ‘weetgierig’ (Montessori, 1940, p.89). De term ‘weetgierig’ wordt gekoppeld aan de voornaamste behoefte van het kind namelijk zijn ‘natuurlijke drang van kennis en ervaring willen bevredigen’. Dat manifesteert zich bijvoorbeeld in het altijd alles willen aanraken en het stellen van vragen (Ibidem, p.219). Montessori stelt als voorwaarden van optimale weetgierigheid dat het kind de kans en vrijheid krijgt om volgens eigen initiatief spontaan bezig te zijn met die dingen die hemzelf interesseren. Om recht te doen aan nieuwsgierigheid is het van belang dat er uitdagende prikkels uit de omgeving aangeboden worden. Beide onderwijsvernieuwers leggen de nadruk op een krachtige leeromgeving. Dat zie je bijvoorbeeld bij het Montessorionderwijs terug in het lesmateriaal dat bewust ontwikkeld is en de nieuwsgierigheid van de kinderen moet prikkelen. Overigens laat een krachtige leeromgeving zich niet uitsluitend zien in de school. Leren doe je overal en altijd. Het gebeurt gewoon in het dagelijkse leven, bewust of onbewust door allerlei ervaringen die je opdoet al of niet gedwongen (Vreugdenhil, 1999). 39 Schema: Betekenisvol leren versus Mechanisch leren leren Betekenisvol ontdekkend leren Betekenisvol receptief leren Mechanisch ontdekkend leren Mechanisch receptief leren MOTIVATIE EXTRINSIEK INTRINSIEK Ni NIEUWSGIERIGHEID sturingsmechanisme Affectief /prikkel prikkel Doel/Resultaat Positieve verwachting Waarde Positieve stimulans Beloning Negatieve stimulans Dwang Beloning NIEUWSGIERIGHEID COGNITIEVE OPVATTING Aangeboren en zich ontwikkelend vermogen INSTINCTTHEORETISCHE OPVATTING Aangeboren biologisch gefundeerde drift In het schema wordt visueel helder waar de motor ligt. De cognitieve opvatting van nieuwsgierigheid is bij uitstek het vertrekpunt van ontdekkend betekenisvol leren. 40 4.2. Nieuwsgierigheid en leren in de onderwijspraktijk Hoe kun je de motor aanzwengelen en draaiende houden? Aan de hand van een metafoor van Van der Vorst beschrijf ik een pedagogisch-didactisch kader waarin nieuwsgierigheid en betekenisvol ontdekkend leren samen in beeld komen (4.2.1.). Manieren om nieuwsgierigheid van leerlingen vast te houden zet ik uiteen in 4.2.2. Tevens wordt het belang van genieten en stilstaan bij nieuwsgierigheid als didactisch principe uitgelegd (4.2.3.). 4.2.1. De leerling als ontdekkingsreiziger In een ontdekkingstocht kun je van alles tegenkomen. Het gaat om de reis en het zelf ontdekken en niet om datgene waarnaar je op zoek bent, ook al kan de vondst een leuke bijkomstigheid zijn. De nieuwsgierigheid van de leerling als ontdekkingsreiziger wordt versterkt, omdat hij een scala aan mogelijkheden op zijn pad krijgt waar hij zelf invulling aan kan geven. De vrijheid om te interpreteren en betekenissen toe te kennen aan nieuwe impulsen is groot. De reis is niet van te voren vastgelegd. De nieuwsgierige ontdekkingsreiziger bepaalt zélf wat de stappen zijn in het reisplan, welk tempo aangehouden wordt en welke gebieden verkend worden.Van der Vorst vergelijkt de reis met ‘een gereedschapskist’ die je kunt gebruiken om zelf de wereld te gaan ontdekken’ (Van der Vorst, 2007, p.159). De nieuwsgierige leerling kijkt in elke gewenste richting en luistert op elk punt en op ieder moment met een zelfgewenste snelheid, waarbij alle mogelijke richtingen, waaruit de informatie wordt geraadpleegd, gelijk zijn. Dat betekent dat informatie niet gepresenteerd wordt volgens een vast proces met opeenvolgende stappen. De nieuwsgierige leerling beweegt zich in een veld van mogelijkheden, ideeën of gedachten zoals je dat ook doet in je eigen hoofd (Van der Vorst, 2007, p.169). Deze wijze van kennisverwerving en kennisverwerking wordt door Van der Vorst aangeduid met de zogenaamde ‘matrixstructuur’. Dit is een open structuur zonder vooropgezette uitkomst of plan. De leerling kan zelf participeren op een vrije manier in de leeractiviteit en elke ingang kiezen die naar mogelijke oplossingen wijst. In deze matrixstructuur gaat het om het leerproces waarin de leerling de maximale vrijheid krijgt om te bewegen. Daarnaast is er een andere structuur die nieuwsgierigheid versterkt, namelijk ‘het spaghettimodel’(Ibidem, p.170-171). Spaghetti kronkelt en bestaat uit lange losse slierten die samen een krioelend geheel vormen. Wanneer de informatie geordend is volgens dit model dan is er geen enkele logische orde gegeven. Met andere woorden, de leerling wordt geïntrigeerd en uitgedaagd om zelf enige orde te gaan ontdekken of te creëren. Een voorbeeld is de verstrooide professor die op onnavolgbare wijze een speech houdt, waar geen touw aan vast is te knopen. Je kunt er niet de vinger op leggen wat wel en geen belangrijke informatie is. De vrijheid van de leerling tot zelf denken en interpreteren is in dit model optimaal. Ook in dit model gaat het weer om het leerproces. Het kan de nieuwsgierige leerling wel gaan duizelen in deze oneindige zee van mogelijkheden. Daarom zijn daarbij wel een aantal regels van belang die ik in de volgende subparagraaf weergeef 41 4.2.2. Hoe houd je de nieuwsgierigheid vast? Wanneer en op welke manier is een leeraanbod nu uitnodigend en wanneer wordt de leerling overdonderd in de hoeveelheid informatie en keuzen? Kortom, wanneer blijft de leerling als ontdekkingsreiziger nu nieuwsgierig en daarmee intrinsiek gemotiveerd om te leren? Zoals ik beschreven heb bevindt het fenomeen nieuwsgierigheid zich in een voortdurend spanningsveld tussen risico (te veel spanning) en veiligheid (te weinig spanning waardoor verveling). De ontdekkingstocht moet de leerling dus niet te veel worden maar ook niet onverschillig laten. Het bieden van houvast enerzijds en het geven van nieuwe uitdagende impulsen anderzijds, maken dat de leerling zijn nieuwsgierigheid behoudt.Volgens Van der Vorst zijn er vier vormen in het bieden van houvast en zijn er verschillende manieren om nieuwsgierigheid te versterken door nieuwe impulsen (p.195-223). Ik vertaal zijn theorie naar het onderwijs. Als eerste vorm van houvast noemt hij ‘het pad’ dat symbool staat voor de geregisseerde aanwijzingen die de docent aan de leerling geeft om hem geïnteresseerd te houden in dat wat hij nog niet kent of weet. Dat betekent dat er net genoeg nieuwe informatie gegeven wordt op de juiste momenten en dat de leerling het gevoel heeft dat de oplossing binnen handbereik ligt. In dit geval is de leerling een ‘schatzoeker’ die op zoek gaat naar verborgen kennis want er worden dingen voor hem achtergehouden. De tweede vorm van houvast is gericht op creëren van de juiste afstand op het juiste moment, wanneer de spanning van de verstoring van het wereldbeeld of verwachting, de leerling teveel wordt. De docent reikt instrumenten aan om te voorkomen dat de leerling teveel in het diepe wordt gegooid. De leerling gaat als ‘sensatiezoeker’ gewapend op pad. Gevoelens van verbazing, vertwijfeling en shock zijn onderdeel van dit proces van verstoring. Ik herinner mij nog goed dat ik tijdens een module kindermishandeling veel losmaakte bij pabostudenten. Menig student was geschokt bij het horen en zien van lesmateriaal. Het feit dat er veelvuldig rechten van kinderen worden geschonden, past doorgaans niet in hun wereldbeeld. Om te voorkomen dat studenten bleven hangen in hun vertwijfeling en verontwaardiging, gebruikte ik tussendoor didactische werkvormen die speels en luchtig waren. Ook was de module zo opgebouwd dat er geleidelijk aan meer heftige informatie aangeboden werd. De derde vorm van houvast is het aanreiken van ‘een kompas’ dat goed doordacht en ontwikkeld is. In dat geval is de leerling een ‘spoorzoeker’ doordat aangeboden informatie opengehouden worden. Er is geen vooropgezet gestandaardiseerd kant-en-klaar leeraanbod, maar een globaal richtsnoer. Het vinden van de juiste informatie kan zelf worden ontdekt door het kompas dat voor samenhang zorgt. Dat kompas zorgt voor een bepaalde sturing maar de leerling mag zelf bepalen welke wegen er tot de oplossingen kunnen leiden. Bijvoorbeeld wanneer de leerling een rode draad in een verhaal ontdekt door de verschillende losse beschreven fragmenten. Deze fragmenten zijn dan het kompas waardoor er op een intuïtieve manier samenhang gevonden kan worden. Zonder logica valt ineens alles in het verhaal op zijn plaats. De samenhang is dus latent aanwezig door de losse fragmenten. Dit zijn echter 42 geen losse onderdelen. Het kompas kan ook andere vormen hebben. Het gaat erom dat er in een open en vaag kennisgebied een gevoel van samenhang wordt gecreëerd. De laatste vorm van houvast heeft betrekking op de leerling als ´antwoordzoeker´ en wordt aangeboden door het verstrekken van een ´landkaart´. Deze landkaart is de context waaraan vragen gekoppeld worden.Door middel van een context wordt de vraag begrijpelijker en kun je de vraag in een bepaald perspectief plaatsen. Mogelijke antwoorden komen op die wijze binnen handbereik van de leerling. De metafoor van de nieuwsgierige leerling als ontdekkingsreiziger die een tocht maakt, schetst een mooi kernachtig beeld dat past binnen het betekenisvol ontdekkend leren. Hij zoekt het avontuur en dus de verrassing op. Om zijn avontuurlijke geest niet te verliezen wordt er houvast geboden door middel van een pad, een wapen, een kompas of een landkaart. Op die wijze wordt de balans van nieuwsgierigheid op het juiste peil gehouden en houdt de leerling zijn tocht vol. In schema11 ´Het zoeken van nieuwe kennis en ervaring door de nieuwsgierige leerling als de tocht van een ontdekkingsreiziger` Manieren om nieuwsgierigheid Rol van de leerling te versterken Informatie achterhouden Informatie verstoren Vormen van houvast aangereikt door de docent De leerling als schatzoeker die Een zorgvuldig uitgestippeld zoekt naar iets wat verborgen is pad De leerling als sensatiezoeker Een wapen door zaken op die zoekt naar verrassingen die gepaste afstand te houden hem treffen Informatie openhouden Het stellen van vragen De leerling als spoorzoeker die Een kompas dat de globale zoekt naar aanwijzingen richting aangeeft De leerling als Een landkaart met daarop een antwoordzoeker die antwoord herkenbare context waardoor de op eigen vragen wil vraag begrijpelijk wordt 4.2.3. Ruimte voor rust, bezinning en zelfreflectie Om uit te gaan van de eigen nieuwsgierigheid in betekenisvolle leerprocessen is het van belang om regelmatig stil te staan bij jezelf en na te denken en te voelen waar jouw verlangens en verwachtingen en doelen naar uitgaan. Kinderen zijn over het algemeen meer in contact met hun eigen behoeften en 11 Gebaseerd op het schema van Van der Vorst 2007, p.202. 43 gevoelens dan volwassenen. Csikzentmihalyi vergelijkt creatieve volwassenen met kinderen. De nieuwsgierigheid bij creatieve mensen blijft volgens hem in hoge mate aanwezig. De mate van je kunnen verwonderen en verbazen over de schoonheid en diversiteit van de omringende wereld is nog in tact (2004, p.365). Kinderen hebben dat vermogen van nature, maar verliezen het doorgaans tijdens de ontwikkeling.Voor het onderwijs betekent dat op gezette tijden rust inbouwen om momenten van bezinning en zelfreflectie mogelijk te maken, waardoor de leerling in contact kan komen met zijn eigen nieuwsgierigheid. Leerlingen die zich bewust zijn wat ze voelen, zijn over het algemeen pro actiever en richten zich sneller op nieuwe interessante dingen. Leren dient in dat opzicht ook gericht te zijn op zelfanalyse en zelfkennis. 4.3. De concrete uitwerking van nieuwsgierigheid in de onderwijspraktijk 4.3.1. Een krachtige leeromgeving De school als leeromgeving is één van de vele contexten waarin leren plaatsvindt. Er bestaan volgens Vreugdenhil vele andere leeromgevingen voor kinderen, jongeren en volwassenen (zie 4.1.5.). Een krachtige leeromgeving heeft dit besef als uitgangspunt. De muren van scholen moeten daarom meer ramen en open deuren krijgen. Een vloeiende overgang van spontaan en informeel naar formeel leren kan plaatsvinden in een leeromgeving waarin schoolse en buitenschoolse activiteiten van leerlingen geïntegreerd worden (Vreugdenhil, 1999, p.13). Ook het pendelen tussen enerzijds theorie en anderzijds (beroeps)context en (praktijk)ervaringen kan helpen de nieuwsgierigheid te stimuleren. Het zélf kunnen kiezen en meebepalen van de vorm en inhoud van de leeractiviteiten zijn daarin voorwaarden. Een krachtige leeromgeving is tevens een leeromgeving van sfeervolle ruimtes en een rijk aanbod van bewust geselecteerde materialen en middelen, die prikkelend en uitdagend zijn voor leerlingen. Als het gaat om sfeervolle ruimtes denk ik niet aan standaard kale leslokalen, maar aan speelse kleurrijke leefruimtes waarin leerlingen in comfortabele zitjes en hoeken kunnen werken. De inrichting zou in samenspraak met de leerlingen bepaald kunnen worden. Ook moet er sprake zijn van een veilige en prettige sfeer in de groep. Al eerder werd genoemd dat het vervuld zijn van de basisbehoeften aan veiligheid en vertrouwen van groot belang is om überhaupt te willen leren. De leeromgeving moet dus ook zowel fysiek als emotioneel veilig voelen. Door de nadruk op het proces van leren te leggen en niet primair op het behalen van de beste resultaten, versterk je deze basisbehoeften. Een overheersend competitieve sfeer in een school is minder bevorderlijk voor het welbevinden van alle leerlingen. Het expliciteren van gezamenlijke waarden en normen binnen de gehele school als leefgemeenschap, is een van de stelregels voor een krachtige leeromgeving volgens Vreugdenhil (1999, p.20-21). Nieuwsgierigheid als belangrijke waarde voor het ontdekken van de wereld om je heen, kan daarin meegenomen worden. Door samen te benoemen dat nieuwsgierigheid waardevol is voor leren en dat het een basisbehoefte van mensen is die bevredigd wil worden, geef je ruimte en een positieve stimulans aan nieuwsgierige leerlingen. Zij zullen zich dan eerder in hun eigen 44 nieuwsgierigheid tonen aan de docent en aan elkaar. Waarden die gekoppeld kunnen worden aan nieuwsgierigheid zijn wederzijdse betrokkenheid, autonomie, (zelf)vertrouwen, diversiteit en welbevinden. Een instrument waarmee betekenisvol ontdekkend leren gestalte kan krijgen en nieuwsgierigheid een plek, beschrijf ik in de volgende paragraaf. 4.3.2. Schema ‘leren en ontwerpen’ Het leermodel van De Munnik12 is een geschikt instrument om het verband tussen nieuwsgierigheid en betekenisvol ontdekkend leren concrete invulling te geven. Dit model gaat namelijk uit van de manier waarop de leerling nieuwe kennis en informatie tot zich neemt en verwerkt. In het proces van aandacht en opmerkzaamheid, de fase tussen kennisverwerving en kennisverwerking, volgen nieuwsgierigheid en leren elkaar op (zie 4.1.2.). Om een zo groot mogelijk transfer te kunnen bereiken gaat het model uit van eigen ervaringen, gedachten en meningen van leerlingen. Dit is het ‘subjectief concept’ van de leerling. De kans dat de nieuwe informatie dan kan aanhaken aan reeds bestaande kennis en ervaring wordt daarmee vergroot. Leerlingen hebben bovendien veel ruimte voor het zelf kunnen bepalen en volgen van hun leeractiviteiten. Betekenisvolle informatie wordt opgenomen, omdat leerlingen worden opgeroepen door persoonlijke meningen en ervaringen te expliciteren. Opgeroepen ervaringen of meningen dienen gekoppeld te worden aan nieuwe informatie of praktijk. Het oproepen heeft betrekking op de zoektocht van de leerling zelf (zie metafoor van der Vorst). De docent trekt de aandacht van de leerling door kennis en nieuwe ervaringen in het vooruitzicht te stellen. De principes van informatie achterhouden, verstoren, openhouden of het stellen van vragen zijn daarin behulpzaam (zie 4.2.2.). De leerling wordt op die manieren verleid door zijn eigen onwetendheid. De presentatie van het vooruitzicht op nieuwe kennis en ervaring dient te appelleren aan gevoelens van twijfel en verbazing. Hoe meer twijfel hoe geheimzinniger en daardoor aantrekkelijker. Nieuwsgierigheid kan zodoende als vertrekpunt van leren genomen worden. Aangezien in het model nieuwe informatie verworven kan worden door de eigen ervaringen en meningen van leerlingen en medeleerlingen vertrekkend vanuit de eigen nieuwsgierigheid, komt de uniciteit van leerlingen in beeld. De mate van differentiatie is hoog zowel in het aanbod van verschillende manieren van informatieverwerving als in de afwisseling van dat aanbod. Die afwisseling houdt de zoektocht spannend en uitdagend. 12 Munnik, de, Cees (2005). Krachtig leren; leren en ontwerpen. Gevonden op 01-12-2008 18.45 op http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/printpage.php?id=732 45 Het model ziet er als volgt uit: Schema 'leren en ontwerpen' in tien (leer)activiteiten Informatie, leerstof Subjectief concept leerling Beroepswereld, Leefwereld Nieuwsgierigheid Opnemen Openen Ervaren Delen Bewerken Verwerken Doen ……… Maken …… ………….……………………………Reflecteren.……………………………………………. …………………………………….…Integreren .……………………………………………. Toelichting: De drie kolommen bestaan uit de aan te leren informatie, de leerstof; het subjectief concept van de leerling en de leefwereld en beroepswereld van de leerling. De docent heeft in de leerroute tien activiteiten tot zijn beschikking. Het subjectief concept omvat datgene wat de leerling al aan kennis en ervaring in huis heeft, maar ook gedragingen, opvattingen, emoties, normen en waarden. De nieuwsgierigheid van leerlingen kan in dit ‘subjectief concept’ een plek krijgen. Door bewust stil te staan bij dit aangeboren en zich ontwikkelend vermogen, boor je verschillende lagen in het ‘subjectief concept’ aan en versterk je de intrinsiek motiverende werking die er vanuit gaat. De leerling pendelt heen en weer tussen ‘subjectief concept’, nieuwe informatie en de alledaagse praktijk. Hierdoor wordt het mogelijk om betekenisvol ontdekkend te leren. De andere leeractiviteiten zijn op te vatten als praktische ingrediënten om de drie kolommen met elkaar te verbinden. Opnemen gaat over activiteiten die de leerling moet ontwikkelen om informatie te kunnen ontvangen. Bewerken gaat over activiteiten die gericht zijn op het begrijpen van de informatie. Openen gaat over het activeren van wat er in het hoofd van de leerling omgaat. Delen is de uitwisseling met medeleerlingen en/of docent. Ervaren is het opdoen van ervaringen in de leefwereld of in de beroepswereld. Verwerken betekent het nadenken over de ervaringen of het koppelen van de ervaring aan het geleerde. Doen is het bewust stappen zetten in de leefwereld of beroepswereld. Maken is iets ontwerpen voor de toepassing in de leefwereld of beroepswereld. Op alle drie kolommen wordt gereflecteerd en het integreren omvat dat de nieuwe kennis en ervaring tot iets van de leerling zelf wordt gemaakt. 46 Humanistici die werkzaam zijn in educatieve praktijken leggen een groot accent op de vorming van meningen en opvattingen van leerlingen over zichzelf, de ander of het andere en de wereld. Volgens Otten heeft dat voor de invulling van het schema van de Munnik als consequentie dat de kolom ‘subjectief concept’, verhoudingsgewijs veelvuldig wordt gebruikt. Tevens dient het eindpunt van de leerroute zich in deze kolom te bevinden (Otten, 2005). Het domein levensbeschouwing en zingeving stelt het ‘subjectief concept’ van lerenden centraal. Nieuwsgierigheid kan het zoek- en bewustwordingsproces naar de eigen levensbeschouwelijke identiteit in relatie met anderen stimuleren en mag behalve het middel ook het doel zijn van leren! 47 Hoofdstuk 5 Eindconclusie Inleiding In dit laatste deel richt ik mij weer op de vraagstelling van dit literatuuronderzoek. Wat is het verband tussen nieuwsgierigheid en leren en hóe wordt nieuwsgierigheid gestimuleerd? Om een mogelijk verband te kunnen beschrijven heb ik eerst in hoofdstuk 2 en 3 deelconclusies en werkdefinities geformuleerd met betrekking tot nieuwsgierigheid en leren. Daarna heb ik met gebruik van een theoretisch kader beide begrippen naast elkaar gezet. De slotakkoorden van dit samenspel staan hieronder beschreven in 5.1. Daarna geef ik door korte antwoorden een terugkoppeling van de gestelde vragen en veronderstellingen uit de algemene inleiding en methodologische verantwoording (5.2). De uitkomsten van deze literatuurstudie worden kritisch belicht door deze te koppelen aan de maatschappelijke discussie rond onderwijsvernieuwingen (5.3). Last but not least geef ik enkele suggesties voor een vervolgonderzoek (5.4). 5.1. Conclusie Nieuwsgierigheid en leren zijn twee fenomenen die op elkaar ingrijpen en naast raakvlakken ook verschillen hebben. Het moment dat nieuwsgierigheid en leren samenkomen is tijdens het cognitieve proces van aandacht en opmerkzaamheid. Als je nieuwsgierig bent dan heb je alle aandacht en wil je ergens meer van weten. Je wordt uitgedaagd om jouw blik op de wereld weer kloppend te maken. Dit bewuste zoek-en selectieproces maakt een ‘transfer’ van leren mogelijk. Nieuwe kennis en ervaring worden geïntegreerd. Cognitieve leerprocessen worden sterk aangestuurd door de werking van nieuwsgierigheid. Deze werking is intrinsiek motiverend waardoor de beloning in de leeractiviteit zelf ligt. Daardoor verleg je ook eigen grenzen en ga je steeds weer op zoek naar nieuwe nog te ontdekken paden. Dit is een betekenisvol proces omdat je vanuit je eigen interesse en vertrekpunt, aandachtig opgaat in je gewenste leerdoelen. De omgeving speelt daarin een belangrijke rol. Zij daagt uit tot de verbazing en verwondering die als uitdrukking van de nieuwsgierigheid ervaren worden. Kortom, nieuwsgierigheid zet aan tot betekenisvol ontdekkend leren (zie 4.1.). Nieuwsgierigheid draagt bij aan het welbevinden van docent en leerling en versterkt het plezier in leren. Om plezier te behouden is het van belang dat er steeds nieuwe uitdagingen zijn. Als leerlingen de aandacht volledig kunnen richten op datgene wat ze zelf willen leren en wat hun diepe interesse heeft, komt er een creatieve energie vrij die de grenzen van de leergebieden overschrijden en uitbreiden. Het maken of ontdekken van iets nieuws manifesteert zich op elk nog onbekend gebied. De leerling genereert met andere woorden, zélf zijn eigen leren. Het positief openstellen voor nieuwe 48 werelden is een voorwaarde voor het ervaren van verbondenheid tussen mensen. Leerlingen leren om op een begrijpende en respectvolle manier met onderlinge verschillen om te gaan. De metafoor van ‘de nieuwsgierige als ontdekkingsreiziger’ (Van der Vorst, 2007, p.202) is te vertalen naar het onderwijs. De wijze van kennisverwerving en kennisverwerking wordt aangeduid met een zogenaamde ‘matrixstructuur’ en het ‘spaghettimodel’. Beide structuren garanderen binnen een begrenzend kader, optimale vrijheid voor de leerling om zélf keuzen te maken en te participeren in het cognitieve leerproces. De leerling beweegt zich nieuwsgierig in een leeromgeving waarin een scala aan interpretaties, ideeën, gedachten en oplossingen mogelijk zijn. Het bieden van houvast en het geven van nieuwe stimulerende impulsen zorgen voor behoud van nieuwsgierigheid. Dit is het begrenzende kader waar de docent verantwoordelijk voor is. Door middel van bewust informatie achterhouden, verstoren, openhouden of het stellen van vragen, versterkt hij de nieuwsgierigheid van de leerling. Hij bewaakt dat de tocht niet té spannend en niet té saai wordt en reikt hulpmiddelen aan. De leerling als ontdekkingsreiziger krijgt houvast door het pad, een wapen, een kompas en een landkaart (zie 4.2.2.). De concrete uitwerking van nieuwsgierigheid in de onderwijspraktijk veronderstelt een voortdurend pendelen tussen theorie en praktijk waarin het subjectief concept van de leerling een grote rol speelt. Het subjectief concept omvat alle kennis en ervaringen op zowel cognitief, affectief en gedragsmatig gebied die de leerling tot dusver in huis heeft. De school dient een open verbinding met de buitenwereld te hebben. Het didactische leermodel van De Munnik is behulpzaam bij het bewaken van de verbinding tussen het subjectief concept en de theorie en alledaagse praktijk. Nieuwsgierigheid als expliciete laag van het subjectief concept kan als motor van ontdekkend betekenisvol leren tot haar recht komen (zie 4.3.2). 5.2.Terugkoppeling naar beginvragen en veronderstellingen In hoofdstuk 1 stelde ik een aantal vragen die tot de probleemstelling hebben geleid. Ik zet ze nog even op een rij met een volgend kort antwoord: Verliezen kinderen naast hun onschuld en onbevangenheid soms ook hun nieuwsgierigheid door de jaren heen? En wat heeft de omgeving daarmee te maken? Nieuwsgierigheid is een aangeboren én een zich ontwikkelend menselijk vermogen dat geactiveerd wordt door prikkels uit de omgeving. Nieuwsgierigheid zit in je, maar het is mogelijk dat je het contact met dit vermogen verliest wanneer het niet gevoed wordt in interactie en in context.. Wat heeft nieuwsgierigheid te maken met het verlangen naar greep op de wereld om je heen en het zoeken naar nieuwe ervaringen en inzichten? Nieuwsgierigheid heeft als onderliggende behoefte het beeld van de werkelijkheid weer kloppend te maken en het verlangen naar nieuwe uitdagingen en zinvolle ervaringen. 49 Wat heeft het onderwijssysteem te maken met nieuwsgierigheid? En wat heeft nieuwsgierigheid met motivatie en enthousiasme van doen? Het onderwijssysteem kent meerdere vormen en dimensies van leren. In het betekenisvol ontdekkend leren komt nieuwsgierigheid het meest tot haar recht. Nieuwsgierigheid is een cognitief, affectief en intrinsiek motiverend proces, waarin conceptuele conflicten worden gecreëerd, in stand gehouden en opgelost. Intrinsieke motivatie is belonend in zichzelf en versterkt het enthousiasme in leren. De sociaal-cognitieve modellen over nieuwsgierigheid en de cognitieve theorieën over leren laten zien dat er een verband bestaat tussen nieuwsgierigheid en leren. Deze inzichten zijn gebaseerd op vier veronderstellingen die zijn ontleend aan de psychologie, pedagogiek en onderwijskunde: 1. ‘De omgeving van de lerende versterkt of vermindert de aangeboren nieuwsgierigheid’ 2. ‘Nieuwsgierigheid is een innerlijk sturingsmechanisme dat motiveert tot leren waardoor het leven verandert en blijft boeien.’ 3. ‘Nieuwsgierigheid heeft als onderliggende behoeften het willen begrijpen, verkennen en greep willen krijgen op de omringende wereld en het verlangen naar betekenisvolle ervaringen waardoor je leert’. 4 ‘Om leren te optimaliseren is het van belang dat leerlingen in heel hun unieke wezen en complexiteit worden aangesproken en dat ze gestimuleerd worden om vanuit de eigen nieuwsgierigheid te vertrekken in het leerproces’. 5.3. Kritische reflectie Mijn betoog voor nieuwsgierigheid als vertrekpunt voor betekenisvol ontdekkend leren stuit op een weerbarstige praktijk. De vele opeenvolgende veranderingen in het onderwijs hebben er toe geleid dat er sprake is van onzekerheid en onrust in het veld. De laatste jaren hebben schrikbarend veel docenten het onderwijs verlaten en is het beroep er vooral voor jonge mensen niet aantrekkelijker op geworden. Zowel docenten als leerlingen klagen over toenemende bureaucratisering en werkdruk (Ruijgrok, 2007). Ik realiseer mij goed dat de rol van docent veelomvattend en complex is geworden. Er worden in betekenisvol ontdekkend leren andere en beslist hoge eisen aan de docent gesteld. In plaats van zijn vakinhouden klassikaal over te dragen, dient hij voorwaarden te creëren die de individuele leerling in staat stelt om vanuit het eigen zelfsturende vermogen te leren. De totale persoonlijkheid van de docent is in het geding als je leerlingen wilt helpen in het stimuleren van de cognitieve, affectieve en gedragsmatige ontwikkeling. Ik ben ervan overtuigd dat je een ander niet verder kunt brengen dan waar je zelf staat. Dat impliceert dat docenten niet voldoende hebben aan degelijke vakkennis, maar dat ze om weten te gaan met spanningen, verschillen, weerstanden, teleurstellingen, persoonlijke missers en onzekerheden. Kortom, náást inhoudelijke deskundigheid dient er een grote mate van procesmatige deskundigheid te zijn om recht te doen aan elke leerling. Docenten dienen zich te laten 50 trainen in persoonlijke reflectie en meer ontwikkelingsgerichte aansturing. Dat vraagt om een lerende en open luisterende houding van docenten, maar ook om voldoende beschikbare middelen zoals tijd en geld. Ook van de leerlingen worden andere kwaliteiten gevraagd. Contact kunnen maken met je eigen wensen, behoeften en verlangens, is geen vanzelfsprekende vaardigheid noch het kunnen communiceren over eigen ervaringen en gevoelens. Om te kunnen aansluiten bij de belevingswereld en leefwereld van leerlingen, zullen zij zich veilig moeten voelen (Stevens) en de moed op kunnen brengen zich open te stellen. Er zijn vele redenen te bedenken waarom dit openstellen niet of onvoldoende gebeurt zoals moeilijke thuissituaties of groepsdruk onder leerlingen. Een ander punt is dat er politiek maatschappelijk nog steeds en in toenemende mate wordt afgerekend op harde cijfers. In het onderwijs vertaalt zich dat in eindtermen. Op basis van vooraf vastgestelde criteria worden doorgaans eisen gesteld aan leerlingen.Het veronderstelt ook dat onze samenleving een bepaalde vorm van kennis(verwerving) belangrijk(er) is gaan vinden. Houdingsaspecten en vaardigheden van leerlingen zijn daarin nog steeds ondergeschoven kindjes en tevens moeilijk te beoordelen. Dit staat op gespannen voet met onderwijs waarin de leerling in hoge mate zélf sturing en betekenis geeft aan zijn eigen leerproces. Een klimaatverandering in het onderwijs waarin nieuwsgierigheid en betekenisvol ontdekkend leren samen kunnen komen, vraagt om een lange adem. Het nodigt uit tot een onderwijsvisie waarin verbinding en vertrouwen kernwaarden zijn. Zoals Ruijgrok het treffend formuleert: ‘Laten we bouwen aan meer geluk en speelsheid, aan een systeem van beloning, zelfsturing en creativiteit en aan een gezamenlijk gedragen visie die ieders eigenheid en zelfverantwoordelijk handelen waardeert’ (p. 77). Hier ligt een taak voor humanistici! 5.4. Suggesties voor vervolgonderzoek Tijdens mijn afstudeeronderzoek werd ik steeds nieuwsgieriger naar mijn gekozen onderwerp. Het laatste woord is nog lang niet uitgesproken over nieuwsgierigheid en leren. Deze literatuurstudie is slechts een opstap naar vervolgonderzoek. Daarvoor wil ik een aantal suggesties doen: Allereerst is het interessant om vanuit dit theoretische kader een kwalitatief onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan zich richten op allerlei doelgroepen in het onderwijs en op doelgroepen in de hulpverlening waaronder het humanistisch raadswerk. In onderwijspraktijken zou een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen leerlingen binnen een traditioneel schoolsysteem en leerlingen in een onderwijsvernieuwend schoolsysteem. Wat verstaan zij onder nieuwsgierigheid en hoe komt dit tijdens leerprocessen tot haar recht? Wanneer voelen leerlingen zich uitgedaagd om te leren en wat is daarvoor nodig? Hóe is nieuwsgierigheid ingebed in de onderwijsvisie en hóe is het pedagogisch didactisch uitgewerkt? In de hulpverlening, en in het bijzonder in het humanistisch raadswerk, kan onderzocht worden hóe nieuwsgierigheid bijdraagt aan een zinvol bestaan. En wat hebben humanistici nodig om dit menselijk 51 vermogen dat gericht is op het zélf ontdekken van nieuwe betekenisvolle kennis en ervaring, aan te boren en te versterken? Om nieuwsgierig te worden moet je volgens Enquist (2000, p.98) in durven gaan tegen gangbare opinies, moet je zelfstandig durven zijn en een minimum aan zelfvertrouwen en energie bezitten. Hoe zit het met de eigen nieuwsgierigheid van humanistici? In het raadswerk dienen zij keer op keer zelfstandig na te denken en een houding te hebben van durven loslaten om recht te doen aan de individuele unieke cliënt. Zowel in het onderwijs als in de hulpverlening waar het mensen betreft, bestaan mijns inziens geen pasklare recepten en standaard antwoorden. Ook vragen die betrekking hebben op vormen van alledaagse zingeving van mensen en de mogelijke bijdrage van nieuwsgierigheid, zijn het onderzoeken waard. En wat te denken van het expliciteren van nieuwsgierigheid als deugd? Voor humanistici lijkt mij dit een verkenning waard. Wat is de morele dimensie van nieuwsgierigheid en hoe worden mensen afgeremd of juist gestimuleerd in de ontdekkingsdrang en het voeren van zelfregie over hun leven? Hoe kan nieuwsgierigheid een rol spelen in vormen van levenskunst? Hoe meer ik over vervolgonderzoek nadenk, hoe meer vragen er opkomen. Mijn eigen leerproces is oneindig gebleken en daarover een laatste slotwoord. Tot slot Ik denk met bovenstaande suggesties de relevantie van mijn onderwerp voor de Humanistiek, voldoende aangetoond te hebben. Tot slot kom ik terug op de persoonlijke relevantie van deze scriptie zoals verwoord in hoofdstuk 1. Na een aantal jaren als hogeschooldocent te hebben gewerkt, werk ik sinds kort weer in de hulpverlening als (school)maatschappelijk werker. Ik ben door dit afstudeeronderzoek bevestigd in het idee, dat op beide professionele werkvelden het van belang is, om ruimte te scheppen voor de eigen vondsten van mensen die zij op hun ontdekkingsreis in het leven tegen kunnen komen. Zo benadruk je belangrijke humanistische waarden als autonomie, vertrouwen en eigen verantwoordelijkheid en spreek je mensen aan in hun kracht. Ook is het van belang om contact te maken met de eigen nieuwsgierigheid. Als je nieuwsgierigheid van jezelf én anderen stimuleert, versterk je de eigen positieve en open blik naar buiten en kan er verbondenheid ontstaan met jezelf en ‘de dingen om je heen’13. Dit is een plezierig en zinvol leerproces dat oneindig is en belonend in zichzelf. ‘De dingen om je heen’ is al het nieuwe en vreemde wat je zélf ontdekt in de omringende wereld. Ik ontleen deze uitspraak aan mijn dochter (zie citaat, p.4 ). 13 52 Samenvatting Nieuwsgierigheid is de motor van betekenisvol ontdekkend leren. Globaal genomen zijn er binnen de psychologie twee theoretische oriëntaties te vinden die het begrip nieuwsgierigheid in kaart brengen: de instincttheorieën en de sociaal-cognitieve theorieën. De laatste theorieën zijn met name bruikbaar om een relatie te leggen met leren. De sociaal-cognitieve theorieën verbinden namelijk de effecten van mentale denkprocessen en van leren aan nieuwsgierigheid als aangeboren menselijk vermogen. Daarmee is nieuwsgierigheid naast een aangeboren ook een zich ontwikkelend vermogen, dat versterkt of geremd kan worden door de omgeving. Nieuwsgierigheid wordt in deze modellen in interactie met de omgeving verstaan. De mens is een pro-actief uniek handelend individu dat vanuit een onderliggende behoefte aan nieuwe ervaringen en kennis, op ontdekkingstocht gaat in de wereld om hem heen. Conceptuele conflicten, opgevat als informatieverwerkingproblemen, spelen hierin een belangrijke rol. Omdat mensen de behoefte hebben aan een kloppend beeld van de werkelijkheid en een zekere greep op die werkelijkheid, worden ze geprikkeld om verstoringen en hiaten aan kennis op te heffen. Gevoelens van wanorde, chaos en betekenisloosheid worden daardoor opgelost (Beswick, 2000). Nieuwsgierigheid heeft een dubbel karakter, dat wil zeggen dat het aangename en minder aangename gevoelens betreft. Het opzoeken en verwerken van nieuwe onbekende dingen kan spannend en risicovol zijn. Oude vertrouwde cognities dienen te worden los gelaten en dat kan pijnlijk zijn, omdat je over grenzen gaat. In de juiste balans tussen de spanning van het vreemde, nieuwe en de ontspanning van het vertrouwde, bekende, weegt het uitzicht op bevrediging van nieuwsgierigheid op tegen het onaangename gevoel van het tekort (Van de Vorst, 2007). De zoektocht naar het nieuwe, nog onbekende moet niet té spannend zijn, maar ook niet tot verveling leiden. Daarnaast is nieuwsgierigheid een intrinsiek motiverend sturingsmechanisme, waarbij de doelgerichtheid een speciale dimensie krijgt. Nieuwsgierig gedrag voedt zichzelf, omdat het leuk en spannend is. Het doel is tegelijkertijd middel. Het verrast worden en je verwonderen over alles wat je tegenkomt in je leven, versterkt gevoelens van een zinvol bestaan (Csikszentmihalyi, 2004). Leren is een overkoepelend, veelomvattend en complex begrip. Inzichten uit de behavioristische en de cognitieve leertheorieën zijn terug te vinden in de tweedeling tussen respectievelijk mechanisch leren en betekenisvol leren. Cognitieve leertheorieën benadrukken leren als een interactief en dynamisch proces tussen persoon, het gedrag van anderen en de omgeving. Het daadwerkelijk leren vindt volgens Bandura (1995) plaats in de fase van kennisverwerving en kennisverwerking. Cognitieve denkprocessen begeleid door affectieve factoren, spelen de hoofdrol. De mens is zelf in staat om conceptuele problemen creatief en rationeel op te lossen. Nieuwe informatie wordt omgevormd, geordend, geclassificeerd en georganiseerd en zodoende opgenomen in de bestaande cognitieve structuur. De lerende heeft in dit model een zelfsturende rol en leert vanuit intrinsieke motivatie. 53 Pedagogische inzichten van Dewey (1999), Montessori (1940) en Stevens (2002) bouwen voort op de cognitieve opvatting van leren, maar benadrukken dat de lerende zélf actief en in wisselwerking met de omgeving nieuwe ontdekkingen opdoet. Leren houdt in het zélf toekennen van betekenissen vanuit de eigen kennis en ervaring aan het onbekende en nieuwe. Het individuele leerproces dat levenslang duurt, is tevens een sociaal proces, omdat eigen interpretaties en betekenissen voortdurend in relatie worden gebracht met de kennis en ervaringen van anderen. Er zijn vier dimensies van leren weer te geven: mechanisch receptief, mechanisch ontdekkend, betekenisvol receptief en betekenisvol ontdekkend (Edelmann, 2000). De betekenisvolle dimensie sluit het meest aan bij de cognitieve leertheorieën. Doordat de lerende vele mogelijkheden heeft om op eigen wijze informatie op te nemen en te verwerken, wordt het verder leren gegenereerd. Het verband tussen nieuwsgierigheid en leren wordt zichtbaar in de sociaal-cognitieve modellen van nieuwsgierigheid en de constructivistische theorieën over leren. Nieuwsgierigheid en leren schuiven op het moment van input en output van informatie in elkaar. Tijdens die fase is het cognitieve proces van aandacht en opmerkzaamheid van groot belang. Gevoelens van verbazing, vertwijfeling, verwondering en verrassing als gevolg van confrontaties met dingen die de lerende niet begrijpt of die zijn werkelijkheid verstoort, stimuleren een actief zoekproces naar nieuwe informatie om het beeld weer kloppend te maken. De omgeving daagt uit tot het herkennen, oplossen en creëren van conceptuele problemen. Het bewust zoeken en selecteren van nieuwe informatie vergroot de kans op een ‘verre transfer’ van leren. Betekenisvol ontdekkend leren onderstreept het belang van actieve zelfsturing, intrinsieke motivatie en een ‘verre transfer’ van leren (Dewey, 1999; Stevens, 2002). Nieuwsgierigheid is de sterkste drijfveer voor betekenisvol ontdekkend leren. De metafoor van ‘de nieuwsgierige als ontdekkingsreiziger die een tocht maakt’ (Van der Vorst, 2007, p.202), is te vertalen naar het onderwijs. Om nieuwsgierigheid van leerlingen te prikkelen en vast te houden zijn er vier mechanismen die bewust ingezet kunnen worden: informatie achterhouden, informatie verstoren, informatie openhouden en het stellen van vragen. Om te voorkomen dat de leerling gaat verdwalen tijdens zijn avontuurlijke tocht, krijgt hij vormen van houvast mee. De concrete invulling van nieuwsgierigheid en betekenisvol ontdekkend leren krijgt gestalte door het leermodel van De Munnik (2005). Het model bewaakt de verbinding tussen theorie en praktijk door de leefwereld en belevingswereld van de leerling centraal te stellen, zodat nieuwe kennis en ervaring geïntegreerd kan worden als iets van hemzelf. Reflectievaardigheden zijn dan onmisbaar. De lerende pendelt voortdurend heen en weer tussen ‘subjectief concept’, nieuwe informatie en alledaagse praktijk. Nieuwsgierigheid kan in dit model als expliciete laag van het ‘subjectieve concept’ gearticuleerd en gestimuleerd worden. Dit maakt leren tot een plezierige en zinvolle bezigheid waarin de leeractiviteit zowel het middel als het doel kan zijn. 54 Literatuur Ahlers, J. (red.) (1982). Wat is dat voor een school? Over de nieuwe basisschool, Dalton, Freinet, Jenaplan, Montessori en Vrije school. Deventer: Van Loghum Slaterus. Atkinson, R.C. and Hillgard, E.R. (1983). Introduction to Psychology. New York: Harcourt Brace Jovanovich. Bandura, A. (1995). Self-Efficacy in changing societies. New Jersey: Prentice-Hall. Bandura, A. (1997). Self-efficacy; the Exercise of Control. New York: Freeman. Bandura, A. (2002). The man and his contributions to educational. In: B.J.Zimmerman & D.H.Schunk, (Eds.) (2002). Educational psychology: One-hundred years of contributions. New Jersey: Lawrence Earlbarm. p.2-47. Bandura, A. (2008). Reconstrual of ‘Free Will’: from the Agentic Perspective of Social Cognitive Theory. Oxford: University Press. Via: http://des.emory.edu./mfp/self-efficacy.html Streaming: 0705-2008. Berlyne, D.E. (1950). Novelty and curiosity as determinants of exploratory behaviour. In: British Journal of Psychology, nr. 41, p. 68-80. Berlyne, D.E. (1954). A theory of human curiosity. In: British Journal of Psychology, nr. 45, p.180191. Berlyne, D.E. (1960). Conflict, Arousal and Curiosity. New York: McGraw-Hill Book Company. Beswick, D.G. (1964). Theory and Measurements of human Curiosity. Harvard University. Beswick, D.G. and Hunt, D.E. (1971). Intrinsic Motivation: a new direction in education. Toronto: Holt, Rinehart and Winston. Via: www.beswick.info/psychres/curiosityintro.htm Streaming: 30-012008. Beswick, D.G. (1974). Intrinsic Motivation in Senior Secondary School Students. In: Education Research and Perspective, nr.1, p.15-25. Beswick, D.G. (1987). Curiosity and Learning with Understanding.In: Journal of Higher Education India,. nr..13, p. 26-43. Borowske, K. (2005). Curiosity and Motivation- to-Learn. Via: www.ala.org/ala/acrl/acrievents/borowske05.pdf Streaming: 30-01-2008. Csikszentmihalyi, M.(2004). Creativiteit. Over flow, schepping en ontdekking. Amsterdam: Boom. Dewey, J. (1966). Democracy and education. An introduction tot the philosophy of education. New York: The Free Press. Dewey, J. (1999). Ervaring en opvoeding. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Edelman, S. (1997). Curiosity and Exploration. Via: www.csun.edu/~vcpsyooh/students/explore.htm Streaming:15-01-2008. Edelmann, W. (2000). Lernpsychologie. Weinheim: Psychologie Verlags Union. 55 Enquist, A. (2000). Deugdenlezingen. Amsterdam: J.M.Meulenhoff bv.. Freud, S. (1983). Sigmund Freud, hoofdlijnen van de psychoanalyse. Amsterdam: Boom Ihmsen, H. (2005-2006). Thema 2 Motivatie en motivatieprocessen. Module Pedagogische Psychologie ILOAN module 1, KHLimburg, Media en Design. p.16-39. James, W. (1950). Principles of Psychology. NewYork: Holt. Via: http://psychclassics.yorku.ca/James/Principles Streaming: 15-03-2008. James, W. (1992). De hoofdsom van de psychologie; een selectie uit The Principles of Psychology. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger. Gerritsen, Rein (2004). James. Amersfoort: Wilco. Koorn. J.J. (2005). Naar onderwijs kijken door een andere bril. Doctoraalscriptie UvH. Utrecht. Montessori, M. (1940). Door het kind naar een nieuwe wereld. Heiloo: Kinheim-uitgeverij. Montessori, M. (1949). Aan de basis van het leven. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf N.V. Otten, M. (2005). Leren en ontwerpen. In: Narthex- nr.5, p.32-38 Panhuysen, G. en Terwee, S. (red.) (1991). Psychoanalyse en wetenschap. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu Van Loghum. Parreren van, C.F. (1993). Twee klassieken uit de Europese psychologie, William McDougall en Narziss Ach. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger. Rogers, Carl.R. (1995). Mens worden, een visie op persoonlijke groei. Utrecht: Bijleveld. Rogers, Carl.R. (1993). Leren in vrijheid. Haarlem: De Toorts. Ruijgrok, Corma (2007). Geluk en stress bij le(rar)en. In: Nederlands Tijdschrift voor Coaching. nr.4, p.75-78. Ruikes, T. (2000). Theoretische concepten van het ervarend leren. Centre Aurillange. Via: http://www.centre-aurillange.nl/cgi-bin/OutputTool.cgi?MAIN_PAGE_ID=4 Streaming: 11-11-2008. Smaling, A. en Maso, I. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Spielberger, C.D. and Starr, L.M. (1994). Curiosity and Exploratory: motivation, theory and Research. New Jersey: Erlbaum. Stevens, L. (2002). Zin in leren. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Stevens, L. (1989). Leerkrachten zijn professionele verleiders. In: JSW jaargang 89, nr. 4. Via: www.jsw-online.nl/ Streaming: 04-04-2008. UvH-gids 2007-2008. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. Vorst, Van der R. (2007). Nieuwsgierigheid: hoe wij elke dag worden verleid. Amsterdam: Nieuw Amsterdam. 56 Vreugdenhil, K. (1999). De entourage van het leren: krachtige, educatieve leef-en leeromgevingen in de 21e eeuw. Utrecht: APS. Weiner, B. (1988). Motivationspsychologie. Weinheim: Psychologie Verlags Union. Zimbardo, Philip.G., Weber, Ann L., Johnson, Robert L. (2005). Psychologie, een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux. 57 58 59 60