H. van Londen Het Romeinse cultuurlandschap in de Kerkpolder Archeologisch onderzoek in de Kerkpolder, gemeente Midden-Delfland (Zuid-Holland) 46 september 2008 voorwoord Het Romeinse cultuurlandschap in de Kerkpolder Archeologisch onderzoek in de Kerkpolder, gemeente Midden-Delfland (Zuid-Holland) auteur redactie in opdracht van ontwerp en opmaak illustraties foto’s productie H. van Londen C.L. Nyst nv Golf Exploitatie Maatschappij, Schipluiden kantoordeloor, Haarlem L. Sam aac/Projectenbureau Koopmans’ drukkerij, Hoorn isbn 978–90–78863–34–2 issn 1569–1411 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 1012 xt Amsterdam © aac/Projectenbureau, Amsterdam 2008 www.aacprojectenbureau.nl In opdracht van nv Golf Exploitatie Maatschappij hebben onderzoekers van het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam in de zomer en het najaar van 2007 archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in de Kerkpolder, gemeente Midden-Delfland. De nv Golf Exploitatie Maatschappij is voornemens de bestaande golfbaan in de Kerkpolder in noordelijke richting uit te breiden en diverse watergangen aan te leggen. Aangrenzend in het gebied richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. De twee ontwikkelingen zijn na elkaar, maar in combinatie, onderzocht. Aan het onderzoek hebben de volgende personen van het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac) meegewerkt: >>Heleen van Londen >>Lotte Sam >>Henk van Ramshorst >>Jelmer Scheringa >>Juliët Rebergen >>Jeffrey Slopsma >>Johan Verspay projectleider/senior archeoloog/dagelijkse leiding veldwerk, leiding uitwerking, analyse, rapportage projectarcheoloog veldwerk, digitale veldtekeningen senior veldtechnicus/veldwerk student/veldwerk projectarcheoloog veldwerk, digitale velddocumentatie zoölogie aardewerk Nieuwe tijd De graafwerkzaamheden zijn verricht door Marien Brandsen van firma Van der Kraaij bv. Wij danken hem voor de prettige samenwerking. inhoud samenvatting 6 1 1.1 1.2 1.3 onderzoekskader inleiding onderzoeksdoel leeswijzer 8 8 8 13 2 2.1 2.2 2.3 2.4 onderzoeksgebied ligging archeologische achtergrond archeologische verwachting aard van bedreiging 14 14 14 15 16 3 3.1 3.2 3.3 3.4 onderzoeksmethode voorbereiding veldwerk uitwerking en rapportage deponering 18 18 18 19 19 4 4.1 4.2 4.3 geologie en bodemopbouw geologie en geomorfologie cultuurlandschappelijke ontwikkelingen bodemopbouw onderzoeksterrein 20 20 21 21 5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 onderzoeksresultaten algemeen sporen vondsten aardewerk botmateriaal betekenis van de sporen en vondsten 22 22 22 26 26 27 28 6 6.1 6.2 6.3 6.4 archeologische monumentenzorg algemeen beantwoording onderzoeksvragen waardestelling vindplaats en toekomstig onderzoek advies 29 29 29 34 34 literatuur 35 tijdbalk 36 lijst van gebruikte afkortingen 37 verklarende woordenlijst 38 lijst van figuren en tabellen 40 1 2 3 bijlagen cd-rom in de achteromslag van het rapport sporenlijst (cd-rom) vondstenlijst (cd-rom) alle-sporenkaart (cd-rom) samenvatting algemeen De nv Golf Exploitatie Maatschappij uit Schipluiden is voornemens in de Kerkpolder gemeente Midden-Delfland de bestaande golfbaan uit te breiden. Ten noorden van de golfbaan worden daarom diverse watergangen aangelegd. Aangrenzend richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. Het plangebied in de Kerkpolder heeft een hoge archeologische verwachting en daarom heeft de bevoegde overheid besloten tot onderzoek. doelstelling In het PvE zijn de doelen apart omschreven. Het gaat om een combinatie van een inventariserend veldonderzoek met behulp van proefsleuven, een archeologische begeleiding van de watergangen en opgravingen. Zo leidt de inventarisatie tot inzicht in de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische complexen in het gebied. De archeologische begeleiding heeft tot doel binnen de grenzen van de verstorende bodemingrepen die samenhangen met de aanleg van een aantal waterpartijen, eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren. De opgravingen in het derde deel zijn gericht op het onderzoeken van aanwezige sporen met de nadruk op de Romeinse tijd. onderzoeksmethode Het onderzoek is volgens de fasering van de kna 3.1 uitgevoerd in de stappen voorbereiding, veldonderzoek, uitwerking en rapportage en deponering. Het veldonderzoek is in praktische zin aangepast opdat voor de drie maatregelen een vergelijkbare aanpak gekozen is, met het oog op de methodische eenheid. Tijdens het onderzoek zijn 11 werkputten aangelegd. De afmetingen van de sleuven variëren sterk en zijn afgestemd op de aan te leggen waterpartijen. De diepte van de werkputten is afhankelijk gemaakt van de geologische gesteldheid. Het leesbare vlak is aangelegd op de top van de formatie van Naaldwijk (voorheen Duinkerke 1 afzetting), het niveau waarop sporen van de Romeinse tijd zich bevinden. Alle vondstmateriaal is gewassen, gesplitst in materiaal categorieën, geteld, en de documentatie is digitaal verwerkt (tekeningen, foto’s en vondstmateriaal). 6 Na de verwerking van het vondstmateriaal is een waardering en selectie gemaakt van materiaal dat nader bestudeerd en geanalyseerd moest worden. In principe is alle aardewerk geanalyseerd, alsook alle botmateriaal. De sporen zijn geanalyseerd en bekeken op onderlinge samenhang. resultaten Het onderzoek heeft sporen van bewoning en landgebruik hoofdzakelijk uit twee perioden opgeleverd, te weten de Nieuwe tijd en de Romeinse tijd. In beide perioden gaat het hoofdzakelijk om sloten als complextype. De betekenis van sporen en vondsten ligt in de microregionale samenhang van het Romeinse cultuurlandschap. Ondanks de geringe omvang van de opgravinsputten is inzicht verkregen in de vorm van de verkaveling en worden drie nederzettingslocaties verondersteld naast de bekende locatie md 03.01. Er is aansluiting gevonden met de verkaveling van md 03.01. Daarmee is het beeld verkregen van een zeer dichtbebouwde geul met in totaal vier nederzettingen met een onderlinge afstand van 200 tot 300 m. archeologische monumentenzorg De fysieke en inhoudelijke kwaliteit scoren hoog en maken de locatie behoudenswaardig. Ofschoon het Romeinse cultuurlandschap zich tot ver in de omgeving uitstrekt, is er weinig wettelijk beschermd. Tot op heden is gebruik gemaakt van het instrument van planologische inpassing, dat bescherming geeft zolang de gemeente daar waarde aan hecht. Het advies luidt de kreek in het geheel als landschappelijk element en in samenhang met het Romeinse cultuurlandschap in situ te beschermen. De samenhang van nederzettingen en het tussenliggende gebied met kavels en eventueel andere sporen van landgebruik is een fantastisch voorbeeld van een ensemble. Van de veronderstelde nederzettingslocaties zou duidelijk moeten worden in hoeverre deze feitelijk onder bestaande bebouwing en wegen liggen. De sporen van de Nieuwe tijd zijn onvoldoende in kaart gebracht om uitspraken te kunnen doen over behoudenswaardigheid. Op basis van de huidige inzichten wordt aan dit complex geen bijzondere waarde toegekend. 7 1 onderzoekskader 1.1 inleiding De nv Golf Exploitatie Maatschappij uit Schipluiden is voornemens in de Kerkpolder gemeente Midden-Delfland de bestaande golfbaan uit te breiden. Ten noorden van de golfbaan worden daarom diverse watergangen aangelegd. Aangrenzend richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. Beide ontwikkelingen zijn onderzocht. Het plangebied in de Kerkpolder heeft een hoge archeologische verwachting en daarom heeft de bevoegde overheid besloten tot veldonderzoek.1 Het gaat om een combinatie van een inventariserend veldonderzoek met behulp van proefsleuven en een archeologische begeleiding van de watergangen. De nv Golf Exploitatie Maatschappij heeft het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam de opdracht gegeven dit archeologisch onderzoek uit te voeren. Na de uitvoering van het veldwerk kwam het verzoek voor meerwerk in verband met de ontwikkeling door Dienst Landelijk Gebied. Dit leidde tot een aanvullende veldwerkcampagne gericht op opgraven. In de eerste campagne van 8 tot en met 15 augustus 2007 is het werk voor de nv Golf Exploitatie Maatschappij uitgevoerd, het werk dat voortvloeit uit de ontwikkeling door de dlg is van 19 tot en met 21 november verricht. Van beide campagnes wordt in dit rapport verslag gedaan. Het onderzoek in de Kerkpolder sluit aan op het promotieonderzoek van de auteur over de Romeinse landinrichting in Midden-Delfland.2 Het vindt plaats in één van de eerder onderzochte micro-regio’s. De aard van de sporen van bewoning en landgebruik in de Romeinse tijd geven aanleiding tot bescherming van oude landschappen in het geheel met aandacht voor de samenhang tussen verschillende complexen als nederzettingen en verkavelingsystemen. 1) Bakx 2007. 2) Van Londen 2006. 1.2 onderzoeksdoel Het onderzoek van de Kerkpolder is opgebouwd uit drie maatregelen uit de Archeologische Monumentenzorgcyclus. In het noordelijk deel van het plangebied waar men voornemens is een waterpartij aan te leggen is een inventariserend onderzoek voorgeschreven in het Programma van Eisen (PvE). Een archeologische begeleiding geldt voor de aan te leggen sloten in het zuidelijk deel van 8 administratieve gegevens algemeen Opdrachtgever nv Golf Exploitatie Maatschappij, Schipluiden Uitvoerende instantie aac/Projectenbureau, Universiteit van Amsterdam Bevoegd gezag Gemeente Delft Duur en tijdstip veldonderzoek Campagne 1: 8 – 15 augustus 2007 Campagne 2: 19 – 21 november 2007 Plaats, gemeente, provincie Schipluiden, Midden-Delfland, Zuid-Holland Toponiem Kerkpolder Centrale coördinaten 81.968/444.613 Kaartblad topografische kaart Nederland 37 E (topkaart 1:25.000) Omvang plangebied Ca. 26 ha. Omvang onderzoeksgebied Campagne 1 ivo-P: 4245 m2 ab-o: 1050 m2 Campagne 2 opgraving: 4800 m2 (40 x 120 m) Code onderzoek aac/Projectenbureau mdl-kp-07 Onderzoeksmeldingsnummer 23814 Definitieve locatie van depot en beheer Provinciaal depot in Alphen aan den Rijn het plangebied. Twee bredere watergangen langs het traject van Rijksweg A4 dienden te worden opgegraven. In het PvE zijn de doelen apart omschreven. Zo leidt de inventarisatie tot inzicht in de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische complexen in het gebied. De archeologische begeleiding heeft tot doel binnen de grenzen van de verstorende bodemingrepen die samenhangen met de aanleg van een aantal waterpartijen, eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren. Het derde gedeelte van het onderzoek is in een later stadium als meerwerk toegevoegd en is onder het reeds bestaande PvE gebracht. De opgravingen in het derde deel zijn gericht op het onderzoeken van aanwezige sporen met nadruk op de Romeinse tijd. Na overleg kon de begeleiding het karakter krijgen van een proefsleuvenonderzoek. Deze aanpassing heeft in praktische zin ertoe geleid dat voor alle drie de maatregelen een vergelijkbare aanpak gekozen is, zodat er meer methodische eenheid in het onderzoek gebracht is. Tabel 1.1 Kerkpolder Golfterrein. Administratieve gegevens van het plangebied en onderzoek. De Gemeente Delft die optreedt namens het bevoegd gezag werkt met een vaste onderzoeksagenda die ontwikkeld is in het kader van het project Afvalwaterzuivering Haagse Regio.3 De vragen uit die onderzoeksagenda zijn opgenomen in het PvE, maar vooraf is duidelijk dat deze niet allemaal relevant zijn voor dit onderzoek. In de conclusie worden de vragen systematisch langsgelopen. De agenda luidt alsvolgt: A Archeologische Monumentenzorg (amz) In de hedendaagse archeologie in Nederland is het streven naar behoud in situ. De herinrichting van de deelplannen biedt zowel kansen als bedreigingen. Daarom is het nodig om de archeologische waarden en verwachtingen in kaart te brengen. De volgende vragen zijn van belang: 3) Bult et al. 2002. 9 ligging onderzoeksterrein Kerkpolder Fig. 1.1 Ligging van de Kerkpolder aan de oostzijde van Schipluiden (135 ha). A1 A2 A4 A5 A6 A8 10 Zijn er archeologische vindplaatsen binnen de plangebieden aanwezig of te verwachten? Welke ouderdom hebben deze vindplaatsen? Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en vondsten? Wat zal de aantasting zijn van de vindplaatsen bij uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden? Het toetsen van de in het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek geformuleerde verwachting. Hierbij worden uitgangspunten ten aanzien van locatiekeuzefactoren geëvalueerd. Het toetsen van de mate van betrouwbaarheid/voorspellende waarde van de verschillende onderzoeksfasen d.m.v. een evaluatie van de vorige onderzoeksfase aan het einde van elke nieuwe onderzoeksfase. A9 A11 Het toetsen van het selectieproces vanaf het bureauonderzoek tot en met de opgraving dan wel het beschermen van een vindplaats. In hoeverre beantwoorden de nieuw aangetroffen vindplaatsen aan de archeologische verwachtingen die voor dit gebied bestonden? Aan de hand van de resultaten kan de archeologische verwachtingenkaart worden bijgesteld. Fig. 1.2 Kerkpolder. In het zuidelijke deel van de polder ligt de golfbaan, die aan de noordkant uitgebreid zal worden. Het plangebied bevindt zich daarom in het noorden van de polder. B Bewonings- en landschapscontinuïteit Niet alleen aan de culturele, maar ook aan de ecologische aspecten van bewonings- en landschapsgeschiedenis zal expliciet aandacht moeten worden besteed. Zowel de sociaal-economische ontwikkelingen met betrekking tot voedselvoorziening en grondstofgebruik van de verschillende bewoningshorizonten als de genese van het landschap met zijn biotische en abiotische aspecten zijn onmisbare componenten in het onderzoek. B1 In hoeverre en in welke periode is sprake geweest van een door de mens gecreëerd open landschap? 11 Dit kan worden bepaald door middel van het maken van een vegetatiereconstructie en het dateren van de monsters. Een verdere detaillering van natte- en droge landschapselementen per periode – zo mogelijk met het bijbehorende vegetatiegebruik – zal het inzicht in de diachrone bewonings- en landschapsgeschiedenis vergroten. F Romeinse tijd De variatie in de nederzettingsvorm en de functie in de eerste drie eeuwen van de jaartelling is ten opzichte van de voorafgaande periode sterk toegenomen. De inrichting van de stedelijke en militaire structuur op de strandwallen en de ontwikkeling van het inheems-romeinse villacomplex in Rijswijk illustreren dit. Tevens komt naast de gewone boerenerven een veelheid aan bijzondere structuren voor. Ook de Kerkpolder neemt in deze ontwikkelingen een plaats in, omdat in Midden-Delfland intensief archeologisch onderzoek stedelijke en militaire structuren niet aan het licht heeft gebracht. Wel is daar in de tweede helft van de tweede eeuw een groot verkavelingsysteem aangelegd, dat in hoofdzaak de geulafzettingen van de Gantel als uitgangspunt heeft. Uitgaande van deze situatie zijn de volgende concrete vraagstellingen van belang: F2 F4 F5 F7 F8 F13 F14 F15 F16 12 De relatie van de erven met het eventueel aanwezige verkavelingsysteem en de dynamiek van deze landinrichting. Zijn er verschillen in de ontwikkelingen dichter bij het kerngebied (Romeinse wegen) en het achterland? Systematisch onderzoek naar de methode en techniek van waterbeheersing door middel van de percelering, duikers, etc. Locatiekeuzefactoren van grafvelden. Er staan momenteel twee waarnemingen tegenover elkaar waardoor onduidelijk is of de Gantel gedurende de Romeinse tijd open of dicht is geweest. Hoe verliep de verlanding van de Gantel, in horizontale en verticale zin? Indien de restbedding nog in de Romeinse tijd open is geweest zullen verbindingen over land zijn samengekomen op enkele punten voor een oversteek. Waar lagen deze oversteekplaatsen? Het toetsen van de in Midden-Delfland aangetroffen maatvoering van landinrichting- (verkaveling) en nederzettingslayout. De verdieping van de vergelijking tussen de regio Assendelft, Rijswijk ‘de Bult’ en Midden-Delfland in het kader van de thematiek van romanisatie. Het toetsen van de in Midden-Delfland waargenomen patronen op het gebied van rituele deposities. Het systematisch onderzoek naar de aard, omvang, diversiteit, locatiekeuzefactoren en betekenis van diverse off-site elementen (bijvoorbeeld kringgreppels en kuilenclusters). • • • • • Aanvullend: Welke gewassen zijn gegeten, welke zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd? Welke producten zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd? Welke aspecten waren met name van belang bij de veeteelt: fokken voor vlees, melkproducten, de huid/wol of andere secundaire producten? Zijn er aanwijzingen voor surplus-producten voor de handel? 1.3 leeswijzer In dit rapport wordt verslag gedaan van de werkzaamheden en de resultaten van het veldonderzoek uitgevoerd in 2007. In het volgende hoofdstuk volgt een korte beschrijving van het onderzoeksgebied; aan de orde komen de ligging van het gebied, de archeologische achtergrond, de archeologische verwachting en de aard van de bedreiging. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de onderzoeksmethode aan bod, zowel als de voorbereidingen, uitwerking en rapportage die ermee gemoeid zijn. In hoofdstuk 4 wordt een kort overzicht gegeven van de geologie en bodemopbouw ter plaatse van het onderzoeksgebied, en in hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd; de aangetroffen sporen en vondsten worden uiteengezet, ingedeeld naar aard, categorie en/of periode. Het rapport wordt afgesloten met een hoofdstuk over de archeologische monumentenzorg, en een waardering van de vindplaats. 13 2 onderzoeksgebied 81800 82200 82000 444800 444800 A B 7) md 03.11 Van Londen 2006, 59. 8) Van Londen 2006. 14 D E 444400 6) Bult 1983, Van den Broeke en Van Londen 2005, Bult et al. 2002. Opvallend is het aantal waarnemingen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Deze perioden zijn goed vertegenwoordigd, ofschoon veel middeleeuwse waarnemingen losse vondsten betreffen. Het gebied maakt onderdeel uit van grootschalige Romeinse verkaveling dat zich ver buiten de grenzen van de Kerkpolder verspreidt. Met name in 1996 is de polder grootschalig onderzocht door middel van opgravingen en proefsleuven.8 444600 5) Bakx 2007, 8 – 9. C 444400 4) md 3.01 Van Londen 2006, 57 – 72. 2.2 archeologische achtergrond In het PvE is een beschrijving opgenomen van de reeds bestaande archeologische kennis uit de regio.5 Deze informatie vormt de opmaat voor de formulering van de verwachting in het gebied. De beschrijving volgt de algemene inzichten in de geschiedenis van het gebied.6 Ofschoon in de regio sporen voorkomen vanaf het Neolithicum, is de vroegst vertegenwoordigde periode in de Kerkpolder de IJzertijd. Tegen de zuidgrens van de polder zijn in het veen losse vondsten verzameld die dateren uit de IJzertijd en vormen een indicatie van bewoning ten zuiden van de Kerkpolder.7 Tabel 2.1 geeft inzicht in de verschillende vindplaatswaarnemingen in de polder die in het kader van de Reconstructie Midden-Delfland zijn geinventariseerd. 444600 2.1 ligging De Kerkpolder ligt oostelijk van Schipluiden, gemeente Midden-Delfland en is ca. 135 ha groot (fig. 1.1). Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door rijksweg A4 en aan de westzijde door de Tramkade. Het zuidelijk deel van de polder is reeds ingericht als golfterrein. Het is de bedoeling het golfterrein in noordelijke richting uit te breiden. Het noordelijk deel is daarom gedefinieerd als onderzoeksgebied. In het onderzoeksgebied ligt een reeds onderzochte inheems romeinse nederzetting in een systeem van sloten dat het land indertijd heeft verkaveld en ontwaterd (fig. 2.1). 4 De nederzetting ligt op een geul, thans de hoogste delen in het maaiveld. Het hoogste punt van de geul in het onderzoeksterrein is circa – 1 m nap. In de komgebieden is het niveau ongeveer 1 m lager. Het gebied kent een historisch gebruik als weiland. 81800 G F 0 40 m 82200 82000 2.3 archeologische verwachting Uit de ruimtelijke verspreiding van de opgravingsputten en waarnemingen blijkt dat juist in het meest noordelijke gebied weinig feitelijk bekeken is. Toch kon vooraf een redelijke inschatting gemaakt worden vanwege het intensieve onderzoek ten zuiden van de locatie. Deze is in het PvE omschreven en wordt hieronder kort samengevat. Voor een uitgebreide omschrijving wordt hier verwezen naar de tekst van het PvE. Bronstijd en IJzertijd Voor de vroege perioden geldt een zeer lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit die perioden. Romeinse tijd Juist voor de Romeinse tijd is een hoge verwachting geformuleerd met name voor de afzettingen van de Gantel. Het gaat om het voorkomen van verkavelingsloten, nederzettingen en overige sporen van landgebruik. 15 toekomstige waterpartijen kreek Fig. 2.1 Het noordelijk deel van de Kerkpolder met de reeds bekende opgravingsresultaten en de te onderzoeken contouren van aan te leggen waterpartijen uit het eerste deel van het werk: de noordelijke locatie A en zuidelijke locaties D-G. De waterpartijen op locaties B en C zijn al gerealiseerd en komen daarom te vervallen. Inzet: Ligging van Schipluiden in Nederland. code coördinaten 03.01 082.06/444.65 neo x Nederzetting 03.02 082.20/444.80 x Losse vondst 03.03 082.23/444.73 03.04 081.87/444.47 x Losse vondst 03.05 081.59/444.37 x x Losse vondst 03.06 082.27/444.84 x x x Losse vondst 03.07 082.58/445.46 x x Losse vondst 03.08 082.42/445.35 03.09 082.21/443.75 03.10 082.08/444.90 x 03.11 082.09/443.20 x? Woonplaats 03.12 082.08/443.70 x Off-site sporen 03.13 082.05/443.85 x Off-site sporen 03.14 081.76/443.88 x Losse vondst 03.15 081.65/444.10 x x Terp 03.16 081.81/443.88 x x Losse vondst 03.17 082.56/443.35 Tabel 2.1 Overzicht van de vondstmeldingen en waarnemingen uit de archeologische begeleiding van de Reconstructie MiddenDelfland uit de Kerkpolder.9 De grootte van het kruisje geeft aan of er meer of minder dan 5 vondsten zijn gedaan per waarneming. Afkortingen, zie afkortingenlijst achterin dit rapport. 9) Het register is bijgehouden door Epko Bult, Peter van den Broeke en Jeroen Flamman (ca. 1983 – 2000). 10) Bakx 2007, 7 – 11. bt ijz x? rom vme lme a lme b nt x omschrijving Huisterp ? x x Losse vondst Off-site sporen Vroege-Middeleeuwen De verwachting voor het voorkomen van sporen uit de vroege-Middeleeuwen is opnieuw laag. code coördinaten neo bt ijz 03.01 082.06/444.65 rom vme lme a lme b nt x omschrijving onderzoek jaar Nederzetting opgraving 1990, 1996 03.11 1996 082.09/443.20 x? x? Woonplaats 03.12 082.08/443.70 x Off-site sporen proefsleuven 1996 03.13 082.05/443.85 x Off-site sporen proefsleuven 1996 03.14 081.76/443.88 x Losse vondst proefsleuven 1996 03.15 081.65/444.10 x Terp opgraving 1997 Off-site sporen opgraving 1996 03.17 082.56/443.35 x x Volle- en Late-Middeleeuwen Voor de Volle- en Late-Middeleeuwen worden weer wel sporen verwacht aan de westzijde langs de Tramkade van het terrein die samenhangen met de locaties van buitenplaats Hodenpijl en ten zuiden daarvan kasteelterrein ‘de Kenenburch’.10 Tabel 2.2 Overzicht van alle vervolgonderzoeken in de Kerkpolder na de inventarisatie door Bult.11 11) Bult 1983. 2.4 aard van bedreiging De aard van de bedreiging van eventuele archeologische resten is vergraving door de aanleg van waterpartijen. In het noordelijke onderzoeksgebied is aanvankelijk een relatief grote oppervlakte gepland, maar de meeste watergangen betreffen lange smalle stroken (zie fig. 2.1). Na afronding van het veldonderzoek is bekend gemaakt dat de grote waterpartij komt te vervallen en daarmee is meteen de grootste verstoring van de baan. 16 proefsleuven 17 3 onderzoeksmethode Het gehele proces van archeologisch onderzoek in de Kerkpolder kan ingedeeld worden in verschillende stappen: de voorbereiding, het veldwerk, de uitwerking en rapportage, en de deponering van het onderzoek. Alle werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna, versie 3.1). 3.1 voorbereiding De voorbereiding van het onderzoek bestond hoofdzakelijk uit het opstellen van een Plan van Aanpak (PvA). In het PvA zijn het onderzoekskader (met doel- en vraagstellingen) en de operationalisering van het veldwerk uiteengezet; alsook een veiligheidsplan, de archeologische achtergrond, administratieve gegevens en overige bepalingen omtrent het onderzoek. Daarnaast bestond de voorbereiding uit de organisatie van allerlei logistieke aspecten, zoals het werkklaar maken van het veldwerkterrein, het aanmelden van het veldwerk bij archis, het inhuren van een graafmachinist et cetera. 3.2 veldwerk Tijdens het onderzoek zijn 11 werkputten aangelegd (met de nummers 1 tot en met 9). De afmetingen van de sleuven variëren sterk; de kleinste put is 4 x 2,0 m en de grootste sleuf meet 4 x 64 m (fig. 3.1)*. De maten zijn afgestemd op de aan te leggen waterpartijen. Tabel 3.1 geeft inzicht in de werkputten en welk onderzoeksmaatregel uit de Archeologische Monumentenzorgcylcus voorgeschreven is. Er is één vlak aangelegd. De diepte van de werkputten varieert ook en is afhankelijk gemaakt van de geologische gesteldheid. Het leesbare vlak is aangelegd op de top van de formatie van Naaldwijk (voorheen Duinkerke 1 afzetting), het niveau waarop sporen van de Romeinse tijd zich bevinden. Bij aanleg zijn de lagen erboven en eronder vanzelfsprekend gecontroleerd op voorkomen van sporen. Iedere 10 m is een profielkolom getekend. Een selectie van kavelsloten uit de Romeinse tijd is gecoupeerd, afgewerkt en getekend. Als er geen extra informatie te winnen was, zijn de profielkolommen achterwege gelaten. * zie fig. 3.1 achterin dit rapport. put lengte breedte oppervlakte in m2 onderzoek wp 1a 60 2,00 120,00 ivo wp 1b 4 2,00 8,00 ivo wp 2 30 2,00 60,00 ivo wp 3 50 2,00 100,00 ivo wp 4a 20 2,00 40,00 ab wp 4b 8 2,00 16,00 ab wp 5 60 2,00 120,00 ab wp 6 14 2,00 28,00 ab wp 7 8 2,00 16,00 wp 8 58 4,00 232,00 Opgraving wp9 64 4,00 256,00 Opgraving totaal ab 996,00 Tabel 3.1 Overzicht van werkputten en onderzoeksdoelen. 3.3 uitwerking en rapportage De analyse van het vondstmateriaal en de uitwerking heeft plaatsgevonden op het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam. Het vondstmateriaal is gewassen, gesplitst in materiaalcategorie, geteld, en de documentatie is digitaal verwerkt (tekeningen, foto’s en vondstmateriaal). Na de verwerking van het vondstmateriaal is een waardering en selectie gemaakt van materiaal dat nader bestudeerd en geanalyseerd moest worden. In principe is alle aardewerk geanalyseerd, alsook het botmateriaal. De sporen zijn geanalyseerd en bekeken op onderlinge samenhang. Aan de hand van alle resultaten is voorliggend rapport vervaardigd. Dit rapport is opgesteld conform de richtlijnen van de kna, versie 3.1, de Publicatiewijzer voor de archeologie (2004) en de richtlijnen uit het kwaliteitshandboek van het aac/Projectenbureau (2004). 3.4 deponering De originele documentatie en alle vondstmateriaal worden na afronding van het onderzoek overgedragen aan het provinciaal depot van de provincie ZuidHolland. De resultaten worden aangeleverd aan archis en het rapport is te downloaden via de website van het aac/Projectenbureau (zie colofon). Het veldwerk is afgerond met een kort briefrapport, waarin de eerste resultaten van het onderzoek kenbaar zijn gemaakt aan het bevoegd gezag, om de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ordening te faciliteren. 18 19 4 geologie, cultuurlandschap en bodemopbouw Tabel 4.1 Schematische stratigrafie. De hoogtes van lagen variëren over het terrein. Op een dieper gelegen gedeelte is locaal het oude loopvlak uit de Romeinse tijd waargenomen (*S6). 4.1 geologie en geomorfologie De geologie van Midden-Delfland is zeer uitgebreid beschreven.12 De onderzoekslocatie ligt in het holocene kustgebied achter de strandwallen dat gevormd is door de wisseling van kleiafzettingen en veengroei. De klei is het gevolg van het binnendringen van de zee in het veenlandschap in de vorm van geulen. Er wordt naar het geulenstelsel verwezen als de afzettingen van de Gantel. Aan weerszijden van de geulen ligt het oorspronkelijke veen waardoor het zeewater binnendrong. Het landschap kan gekenmerkt worden als wetland dat sterk onder invloed stond van waterstanden. Zoals in fig. 3.1 te zien is kronkelt een geul van het stelsel van de Gantel door de Kerkpolder. Het betreft een kleinere zijgeul die al snel uitloopt in zuidelijke richting in het toenmalige veengebied. Het gaat daarmee om de overgang van het krekenstelsel naar het veengebied. De geul is heden ten dage te zien als hoogte in het maaiveld waardoor de contour met het oog goed waar te nemen is. De afzetting wordt gedateerd in de laatste drie eeuwen voor Chr. (afzetting van Naaldwijk, voorheen Duinkerke 1) en is zeker fossiel in het begin van de Romeinse tijd ca. 50 na Chr. Vanaf de eerste en tweede eeuw na Chr. treedt er een aanzienlijke vernatting op in het gebied waardoor veengroei plaatsvindt. De geulen worden overgroeid. Pas veel later, in de Volle-Middeleeuwen breekt de zee opnieuw het land binnen en wordt een kleidek afgezet over het veen. spoornr beschrijving periode nap top 1 Bouwvoor rec – 0,80 m 2 Geroerde kleilaag, oude bouwvoor – 1,20 m Oorspronkelijk Duinkerke 3 afzetting nt 5 Vuile laag geroerd; locaal aanwezig nt 3 Woudlaag lrom/vme 6 Oud oppervlak, locaal aanwezig rom 4 Schone klei Duinkerke 1 afzetting lijz 7 Hollandveen ijz 20 4.2 cultuurlandschappelijke ontwikkelingen In de IJzertijd, dus voor de afzetting van de Gantel, is van het gebruik en de inrichting van het veengebied in dit deel van Midden-Delfland weinig bekend. In het uiterste zuiden van de Kerkpolder zijn enkele scherven aardewerk verzameld uit deze periode en vermoed wordt dat er een nederzetting geweest is op een steenworp afstand. Hoe de bewoning en het landgebruik uit deze periode hebben ingegrepen in het natuurlijke landschap is moeilijk te zeggen. In de Romeinse tijd, na de afzettingen van de Gantel, ontstaat pas met zekerheid een echt cultuurlandschap met waterbeheersing door middel van slotenstelsels, verkaveling en een redelijke dichtheid aan nederzettingen. Op de fossiele geulbeddingen zijn met een tussenafstand iedere 300 tot 500 m nederzettingen gesticht. In de tweede eeuw was er sprake van een relatief grote bewoningsdichtheid. Met een open vegetatie was er voldoende grond voor het beweiden van vee en ook zijn er aanwijzingen voor akkers in de omgeving. In de Romeinse tijd heeft men met de waterbeheersing en landinrichting zeer ingegrepen in de natuurlijke omgeving. Na de Romeinse tijd is het land weer verwilderd. Met de ontginningen in de Middeleeuwen kent het land een agrarisch gebruik met een sterke waterregulering. De huidige ontwikkeling van het golfterrein is de eigentijdse landinrichting en geeft voor het eerst een recreatieve functie aan het land. 4.3 bodemopbouw onderzoeksterrein De combinatie van de natuurlijke landschapsvorming en het menselijke gebruik leidt tot een stapeling van lagen met sporen uit vroegere tijden. Tabel 4.1 laat schematisch de opbouw van het onderzoeksterrein zien met de bijbehorende nap-waarden. – 1,20 m – 1,40 m – 1,75 m* – 1,45 m – 2,85 m 21 5 onderzoeksresultaten Fig. 5.1 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S61, wp 8). Tabel 5.1 Aantal sporen per periode. 5.1 algemeen Het onderzoek heeft sporen van bewoning en landgebruik hoofdzakelijk uit twee perioden opgeleverd, te weten de Nieuwe tijd en de Romeinse tijd. In beide perioden gaat het hoofdzakelijk om sloten als complextype. De periode van de Nieuwe tijd is, waar dat mogelijk is, op basis van het aardewerk nader gefaseerd. De resultaten worden hieronder per periode behandeld. Figuur 3.1 geeft een overzicht van alle sporen. spooraard/periode onbekend rom me nt nt b Bouwvoor nt c 1 totaal 1 Depressie 1 Greppel 1 3 1 18 Kuil 2 1 2 1 6 Laag 3 1 4 1 9 12 1 1 Natuurlijke verstoring 1 1 Paalkuil 3 3 Recente verstoring Sloot 4 4 20 6 1 31 Vlek 1 2 3 Weg 1 1 Onbekend eindtotaal 4 1 15 34 1 17 1 11 1 79 5.2 sporen Romeinse tijd Van de 34 sporen zijn 32 sporen geïdentificeerd als sloot en greppel. Dit zijn sporen die onderdeel zijn van structuren met een grote verspreiding en gebruikt zijn voor landinrichting en waterbeheer. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen sporen van kleinere structuren binnen de nederzetting, erfsloten en verkavelingsloten. Alle drie categorieën zijn aangetroffen. 22 Noordelijke cluster De noordelijke waarnemingencluster betreft de werkputten 1a, 1b, 2, 3, 8 en 9 (zie fig. 3.1). Dicht tegen de Tramkade in werkput 2 zijn sporen gevonden die op basis van hun vorm en dichtheid wijzen op de nabijheid van een nederzetting (S32, 33 en 34 in de uitsnede van fig. 3.1). De drie sporen zijn volledig uitgegraven en zijn de enige uit werkputten 1, 2 en 3 die vondstmateriaal bevatten. Deze waren zeer ondiep (onderkanten) en leverden 22 fragmenten handgevormd (inheems) aardewerk en twee fragmenten waaslands aardewerk op.13 De overige sloten van werkputten 1, 2 en 3 zijn geïnterpreteerd als verkavelingsloten. Het betreft de spoornummers 15, 27, 28, 29 en 61. Ook van deze sporen is de vulling doorzocht op vondstmateriaal, maar ze waren leeg. Kavelsloten 28 en 29 laten zich op basis van hun oriëntatie verbinden met de verkaveling van md 03.01. De kleine concentratie van de drie sporen met vondsten uit werkput 2 wordt geassocieerd met een nederzetting die vanwege de relatieve leegte van werkput 1, de oriëntatie van sporen 15 en 27 en de positionering van de geul ten noorden van werkput 2 geprojecteerd is. Eén van de verkavelingsloten (S61) kon verbonden worden met werkput 8 (zie fig 5.1). Veel van het Romeinse vlak van deze put is verstoord door zware sloten uit de Nieuwe tijd en leverde weinig informatie op. Interessant zijn wel de kleine greppeltjes met een optekening die doen vermoeden dat er een wandelpad heeft gelopen (S64, 65 en 66; zie uitsnede op fig. 3.1) en er meer sporen in de directe omgeving te vinden zijn. In werkput 9 neemt de dichtheid aan Romeinse sloten zeer snel toe in zuidelijke richting. De sloten zijn oost-west georiënteerd, wat congrueert met de morfologie van de kreek. De opeenvolgende sloten (S74, 76, 77, 81 en 82) wijzen op de erfsloten van een nederzetting met meerdere 23 Fig. 5.2 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloten (S77, 81 en 82, wp 9). 13) V21-23, 25 en 27. Tabel 5.2 Zuidelijke cluster. Aardewerkvondsten per spoor. s v baksel 40 47 inheems fragmenten 3 individuen 2 48 inheems 2 2 43 33 inheems 1 1 34 inheems 1 1 36 waaslands r 2 2 43 inheems 44 waaslands bl 1 1 47 7 geverfd 1 1 inheems 18 1 waaslands r 1 1 waaslands bl 2 2 45 46 45 51 10 10 waaslands bl inheems 1 1 inheems 7 7 waaslands bl 1 1 ts inheems 1 1 32 1 fasen. De sloten zijn gecoupeerd en daar kwamen geen vondsten uit (fig. 5.2). Deze gegevens in combinatie met de geologische situatie leiden ertoe direct ten oosten van de werkput een nederzetting te veronderstellen. In werkput 9 is een tweede aansluiting gevonden met de plattegrond van de eerder onderzochte nederzetting md 03.01. Het gaat om een sloot (S78) die parallel loopt aan spoor 29 en zondermeer een begrenzing van een kavel vormt. Direct ten zuiden van spoor 78 zijn kleinere sporen gevonden die geïnterpreteerd worden als sporen binnen een nederzetting waaronder de enige kuil (S80) die gedocumenteerd is. Deze bleek bij couperen zeer ondiep en zou zelfs ook nog als dagzoom geïnterpreteerd kunnen worden. Kavelsloot S78 bevatte 12 fragmenten handgevormd inheems aardewerk en een incomplete inheemse pot (81 fragmenten van 1 individu).14 14) Resp. V55 en 56. Zuidelijke cluster De zuidelijke waarnemingencluster betreft de werkputten 4a, 4b, 5, 6 en 7. De sporen in deze zone zijn zonder uitzondering kavelsloten en erfsloten. De sporen zijn bijna allemaal gecoupeerd en uit de coupes zijn vondsten verzameld (zie fig. 5.3, 5.4 en 5.5). De doorsneden tonen een complete vulling vaak van een enkele fase met het beeld van een rustige sedimentatie. S43 trekt de aandacht door de vondstenrijkdom (zie tabel 5.2). Het spectrum is niet alleen gevarieerd het gaat ook om grote fragmenten. Op basis hiervan wordt deze sloot geïnterpreteerd als een erfsloot in of zeer nabij een nederzetting. De locatie van de nederzetting is geprojecteerd op de geul in directe aansluiting op werkputten 4 en 5. De dwarsdoorsnede van S43 toont aan weerszijden van de sloot een A-horizont die gezien kan worden als het oude loopvlak dat locaal nog aanwezig is. 24 Sporen 40, 44 en 45 zijn vooralsnog als kavelsloten geduid. De eerste en laatste sluiten aan op de kavelsloten van md 03.01. De kavelsloten van werkputten 5 en 7 zijn haaks georiënteerd op de geul en lopen uit in de richting van het veengebied. Deze sloten zijn vondstenarm. Nieuwe tijd Sporen uit de Nieuwe tijd bevinden zich hoofdzakelijk in de noordelijke waarnemingencluster (zie fig. 3.1). Meest opvallend zijn de zeer zware sloten die diep ingegraven zijn. Eén van deze sloten is gecoupeerd (fig. 5.6, S24). De slootvulling geeft het proces van demping weer. De onderste laag bestaat uit plaggen, de laag erboven uit geroerde grond. De vondsten van aardewerk en baksteen dateren op 25 Fig. 5.3 boven Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S40, wp 4). Fig. 5.4 midden Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S43, wp 4). Fig. 5.5 (onder) Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S45, wp 4). werkput 1 A spoor 24 in de polder zullen voorkomen. De datering wordt daarom globaal gehouden op de periode van het midden van de 1e eeuw tot en met het begin van de 3e eeuw na Chr. – 0,83 m nap 24.2 24.2 24.1 24.3 bouwvoor 0 teellaag Nieuwe tijd hoofdlijnen in de periode van de 16e tot en met de 18e eeuw. De sloot is afgedekt door een zware teellaag die over een groot oppervlak aanwezig is en vondstenrijk is. Ook deze vondsten dateren uit de genoemde periode. Het is aantrekkelijk om op grond van de locatie een verband te veronderstellen met de buitenplaats Hodenpijl, maar zeker is dat niet. woudlaag D1 afzetting hollandveen 24.2 slootvulling 24.1 opvulling (demping) 24.3 plaggen in de vulling (demping) Fig. 5.6 boven Kerkpolder. Profiel door sloot uit de Nieuwe tijd (S24, wp 1A). Tabel 5.3 onder Vondstenspectrum alle perioden. vondsten n aardewerk 302 baksteen 44 glas 1 steen 7 botmateriaal 381 schelp 4 slak 2 metaal 1 houtskool 3 hout 50 cm 18 overig 3 totaal 766 5.3 vondsten De vondsten kunnen beschouwd worden als informatiebron voor een globale datering, beoordeling van representativiteit van het spectrum en de kwaliteit. Voor verdere analyse is het spectrum te beperkt. Voor de vraagstelling van dit rapport zijn alleen de vondstcategorieën aardewerk, baksteen en bot geselecteerd. Macromonsters zijn op verzoek van de bevoegde overheid niet geanalyseerd, omdat verwacht werd dat deze informatie geen aanvulling zou opleveren ten aanzien van de reeds bekende informatie van het gebied. In totaal zijn 766 vondsten geadministreerd, waarvan 727 zijn gebruikt voor analyse. Opmerkelijk in het spectrum is het aandeel bot dat de grootste groep vertegenwoordigt. Het bot is bijna geheel uit één context, te weten de Romeinse sloot S43. 5.3.1 Aardewerk Romeinse tijd Het aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd geeft de gangbare types weer voor het gebied. Het handgevormde inheemse aardewerk is dominant aanwezig. Het importaardewerk geeft een globale datering van de 2e tot en met begin 3e eeuw na Chr. Het fragment terra sigillata is van het type Drag. 18/31 en dateert in de 2e eeuw. De meest voorkomende vondstcontext is die van slootvullingen. De sloten zijn langzaam dichtgegroeid en niet gedempt, hetgeen betekent dat de vondsten tijdens de waterdragende functie in de sloten terecht zijn gekomen bijvoorbeeld als zwerfvuil. Concentraties vondsten worden als argument gebruikt om nederzettingen in de nabijheid te veronderstellen. De spectra zeggen dan ook eerder iets over de nederzetting dan over het gebruik van de kavels. Zonder opgraving is het moeilijk een begin en eindperiode aan te geven. De ervaring leert dat vroege maar ook de late perioden in proefsleuvenonderzoek vrijwel onzichtbaar zijn. Het feit dat vindplaats md 03.01 een eerste eeuwse fase kent, maakt het waarschijnlijk dat sporen uit deze tijd ook op andere plaatsen 26 Nieuwe tijd Verreweg het meeste aardewerk is afkomstig uit de teellaag in de nooordelijke cluster. De vondsten kunnen daarom geïnterpreteerd worden als afval dat door ploegen beïnvloed is. Het kogelpotfragment – ook afkomstig uit de teellaag – verschaft de vroegste datering, namelijk tussen 1100 en 1300. De bulk dateert echter tussen 1500 en 1800 met uitzondering van enkele categoriën die een vroegere startdatum kennen in de 15e eeuw. De gebruikstypen duiden op een normaal huishoudelijk spectrum met een vergiet (blo), borden, grape en een kan. De bouwmaterialen bestaan uit baksteen, plavuizen en brokjes mortel. baksel vorm n Rood Blo 10 Fayence Bord 4 3 Rood Grape 4 4 Rood Indet 21 20 Steengoed Kan 1 1 Kogelpot Kogelpot 1 1 Rood Pot 1 1 42 31 totaal indiv. aardewerk totaal indet 1 1 dikwandig 2 2 geverfd inheems ts waaslands totaal 2 2 198 62 1 1 56 10 260 78 Tabel 5.4 boven Aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd. 1 Tabel 5.5 midden Aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd. Tabel 5.6 onder Vondstcontext van het botmateriaal. De meeste fragmenten zijn afkomstig uit S43. 5.3.2 Botmateriaal De context van het botmateriaal is onevenwichtig verspreid, want verreweg de meeste botfragmenten komen uit de Romeinse erfsloot S43. Slechts 18 fragmenten zijn afkomstig uit de teellaag en sloten daterend in de Nieuwe tijd, terwijl 363 fragmenten afkomstig zijn uit Romeinse sloten (zie tabel 5.6). Het spectrum geeft geen verrassingen wat betreft diersoorten. Rund is dominant aanwezig. Een enkel fragment laat haksporen zien, hetgeen wijst op slachtafval.15 spoor aard 2 laag periode fragmenten bot (n) 3 23 24 sloot nt 4 43 sloot rom 357 45 sloot rom 2 totaal 381 nt 12 laag rt 4 sloot nt 2 individuen 15) Snijsporen zie V44. 27 soort n rom nt indet 188 181 7 lm 68 62 6 lr 1 1 0 mm 3 3 0 113 109 4 schaap/geit 5 5 0 varken 3 3 0 totaal 381 364 17 rund Tabel 5.7 Samenstelling van soorten totaal en per periode uitgesplitst. Rund is dominant aanwezig. 5.4 betekenis van de sporen en vondsten De betekenis van sporen en vondsten ligt in de microregionale samenhang van het Romeinse cultuurlandschap. Ondanks de geringe omvang van de opgravinsputten is inzicht verkregen in de vorm van de verkaveling en worden drie nederzettingslocaties verondersteld naast de bekende locatie md 03.01. Er is aansluiting gevonden met de verkaveling van md 03.01. Daarmee is het beeld verkregen van een zeer dichtbebouwde geul met in totaal vier nederzettingen met een onderlinge afstand van 200 tot 300 m. Onzeker is of deze nederzettingen gelijktijdig bewoond zijn en de bewoners dus buren waren. Het onderzoek was niet gericht op het vinden van kruisingen van sloten zodat er meer zicht komt op de verkaveling. Indien er vervolgonderzoek in deze polder voorgeschreven wordt, zou deze gericht moeten zijn op de morfologie van de kavels en het beter in beeld brengen van de nederzettingen. 6 archeologische monumentenzorg 6.1 algemeen De onderzoeksopdracht bestond uit drie maatregelen uit de Archeologische Monumentenzorgcyclus, te weten een inventariserend veldonderzoek, een archeologische begeleiding en een opgraving. Het inventariserend onderzoek dient te leiden tot een vakinhoudelijke waardering van de aanwezige archeologische sporen voorzien van een selectieadvies. Het grondbeginsel van de archeologische monumentenzorg is het streven naar behoud van het archeologische bodemarchief door middel van bescherming en duurzaam beheer. Behoud van waardevolle vindplaatsen in situ is een van de kernpunten. Wanneer het bodemarchief in een bepaald gebied bedreigd wordt, moet onderzoek gedaan worden om de eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen op dat terrein in kaart te brengen en gegevens te verzamelen over de aard, omvang, kwaliteit en ouderdom van die vindplaatsen. Aan de hand van de verzamelde gegevens wordt een vindplaats gewaardeerd en op basis van de waardestelling kan een (selectie-)advies opgesteld worden over hoe om te gaan met de aangetroffen archeologische waarden. Ten slotte kan een (selectie)besluit genomen worden ten aanzien van het al dan niet inpassen van de archeologische vindplaatsen in de ontwikkelingsplannen van een gebied, of ten aanzien van het al dan niet ex situ behoud van de archeologische waarden (door middel van een opgraving). Het waarderen van een vindplaats gebeurt aan de hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna 3.1). Met het kna-waarderingssysteem kan de waarde van een vindplaats gekwantificeerd worden en uitgedrukt worden in een score; de hoogte van de score vormt het waardeoordeel van de vindplaats. De begeleiding en opgraving dienen de beantwoording van de onderzoeksvragen uit het Programma van Eisen. Eerst zullen hieronder de vragen systematisch langsgelopen worden, daarna volgt de waardering en het selectieadvies. 6.2 beantwoording onderzoeksvragen Beantwoording onderzoeksvragen uit het PvE: A Archeologische Monumentenzorg (amz) In de hedendaagse archeologie in Nederland is het streven naar behoud in situ. De herinrichting van de deelplannen biedt zowel kansen als bedreigingen. 28 29 Daarom is het nodig om de archeologische waarden en verwachtingen in kaart te brengen. De volgende vragen zijn van belang: A1 Zijn er archeologische vindplaatsen binnen de plangebieden aanwezig of te verwachten? Ja, er worden op drie locaties nederzettingen uit de Romeinse tijd verwacht die gedeeltelijk binnen en buiten het plangebied vallen (zie fig. 3.1). De omvang ervan is niet bepaald. Twee liggen waarschijnlijk gedeeltelijk onder bestaande bebouwing, één ligt vermoedelijk gedeeltelijk tegen of onder Rijksweg A4. A2 Welke ouderdom hebben deze vindplaatsen? Deze nederzettingen dateren uit de Romeinse tijd (1e tot en met de 3e eeuw). Dit is gebaseerd op patronen in de Romeinse verkaveling en het bijbehorende vondstmateriaal. A4 Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en vondsten? De verwachte conserveringstoestand voor zowel sporen als vondsten is goed voor zover deze niet door bebouwing en de wegaanleg aangetast zijn. De vermoede nederzettingslocaties zijn niet nader onderzocht. A5 Wat zal de aantasting zijn van de vindplaatsen bij uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden? De aantasting zal gering zijn. Immers de voorgenomen noordelijke grote waterpartij is komen te vervallen. De omvang van de overige watergangen is beperkt. De sporen op die locaties zijn onderzocht. A6 Het toetsen van de in het bureauonderzoek en het inventariserend veld onderzoek geformuleerde verwachting. Hierbij worden uitgangspunten ten aanzien van locatiekeuzefactoren geëvalueerd. Er was een verwachting gefomuleerd voor de Romeinse tijd en de Nieuwe tijd in het PvE. Beide perioden zijn vertegenwoordigd in het sporenspectrum. De modellen voor locatiekeuze blijken hier betrouwbaar. A8 Het toetsen van de mate van betrouwbaarheid/voorspellende waarde van de verschillende onderzoeksfasen d.m.v. een evaluatie van de vorige onder zoeksfase aan het einde van elke nieuwe onderzoeksfase. Omdat reeds veel bekend is van dit gebied is een bureauonderzoek niet opgesteld, maar is direct een PvE gemaakt. De uitgangspunten daarvan zijn consistent gebleken. A9 Het toetsen van het selectieproces vanaf het bureauonderzoek tot en met de opgraving dan wel het beschermen van een vindplaats. De maatregelen die voortvloeien uit het selectiebesluit zijn adequaat voor het onderzoek van archeologische waarden zonder buitenproportioneel te zijn. De waarnemingen leiden tot voortschrijdend inzicht in het cultuurlandschap van de Kerkpolder. 30 A11 In hoeverre beantwoorden de nieuw aangetroffen vindplaatsen aan de archeologische verwachtingen die voor dit gebied bestonden? Aan de hand van de resultaten kan de archeologische verwachtingenkaart worden bijgesteld. De resultaten geven een verfijning van het bestaande beeld voor de Romeinse tijd. De verkaveling kan vervolgd worden en geeft tezamen met andere sporen en vondstenconcentraties sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van nederzettingen die vooralsnog maar gedeeltelijk vermoed werden. Hierdoor ontstaat een samenhangend beeld van sporen van bewoning en landgebruik. B1 In hoeverre en in welke periode is sprake geweest van een door de mens gecreëerd open landschap? Dit kan worden bepaald door middel van het maken van een vegetatie reconstructie en het dateren van de monsters. Een verdere detaillering van natte- en droge landschapselementen per periode – zo mogelijk met het bijbehorende vegetatiegebruik – zal het inzicht in de diachrone bewonings- en landschapsgeschiedenis vergroten. In de Romeinse tijd was de Kerkpolder een door de mens gecreëerd open landschap. Deze informatie was reeds bekend. F Romeinse tijd De variatie in de nederzettingsvorm en de functie in de eerste drie eeuwen van de jaartelling is ten opzichte van de voorafgaande periode sterk toegenomen. De inrichting van de stedelijke en militaire structuur op de strandwallen en de ontwikkeling van het inheems-romeinse villacomplex in Rijswijk illustreren dit. Tevens komt naast de gewone boerenerven een veelheid aan bijzondere structuren voor. Ook de Kerkpolder neemt in deze ontwikkelingen een plaats in, omdat in Midden-Delfland intensief archeologisch onderzoek stedelijke en militaire structuren niet aan het licht heeft gebracht. Wel is daar in de tweede helft van de tweede eeuw een groot verkavelingsysteem aangelegd, dat in hoofdzaak de geulafzettingen van de Gantel als uitgangspunt heeft. Uitgaande van deze situatie zijn de volgende concrete vraagstellingen van belang: F2 De relatie van de erven met het eventueel aanwezige verkavelingsysteem en de dynamiek van deze landinrichting. Zijn er verschillen in de ontwik kelingen dichter bij het kerngebied (Romeinse wegen) en het achterland? Deze vraag is relevant voor het regionale niveau en valt buiten de scope van dit onderzoek. F4 Systematisch onderzoek naar de methode en techniek van waterbeheer sing door middel van de percelering, duikers, etc. De verkaveling wijst op waterbeheersing, die zowel voor drainage als de combinatie van drainage en innundatie bedoeld kan zijn. Er is een hiërarchie tussen sloten van een gelijktijdig stelsel. De sloten varieren in breedte en diepte. De zwaarste sloot van vindplaats md 03.01 valt over het traject van de natuurlijke restgeul. Dit wijst erop dat de geulen gebruikt zijn voor het watertransport. 31 waarden criteria Beleving Schoonheid parameters antwoord Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement Vorm en structuur Relatie met omgeving ja nee ja Herinnerings- Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis waarde Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis Fysieke Gaa∑eid kwaliteit Aanwezigheid sporen Gaa∑eid sporen Ruimtelijke gaa∑eid Stratigrafie intact Mobilia in situ Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu Stabiliteit van de natuurlijke omgeving score 2 nee nee hoog hoog middel hoog hoog hoog hoog onbekend hoog 3 Conservering Conservering artefacten (metaal/overig) Conservering organisch materiaal onbekend hoog 3 Inhoudelijke Zeldzaamheid kwaliteit Bijzonder in vergelijking tot het aantal vergelijkbare monumen- ten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde perioden binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart middel 2 Informatie- waarde Bijzonder in vergelijking tot opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel) Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek in de betref- fende archeoregio Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek van de betref- fende archeologische periode Passend binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut, racm of anderen Ensemble- waarde Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de micro-regio) Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeen- volgende perioden binnen de micro-regio) Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaa∑eid van het contemporaine landschap) Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving Represen- tativiteit Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart 32 middel middel middel 2 middel hoog 3 hoog hoog F8 Indien de restbedding nog in de Romeinse tijd open is geweest zullen verbindingen over land zijn samengekomen op enkele punten voor een oversteek. Waar lagen deze oversteekplaatsen? Niet van toepassing F13 Het toetsen van de in Midden-Delfland aangetroffen maatvoering van landinrichting- (verkaveling) en nederzettingslayout. Zie de analyse van vindplaats md 03.01.16 Tabel 6.1 Kerkpolder. Scoretabel kna-waarderingssysteem. F14 De verdieping van de vergelijking tussen de regio Assendelft, Rijswijk ‘de Bult’ en Midden-Delfland in het kader van de thematiek van romanisatie. Zie de analyse van indplaats md 03.01.17 F15 Het toetsen van de in Midden-Delfland waargenomen patronen op het gebied van rituele deposities. Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. Aanvullend: • Welke gewassen zijn gegeten, welke zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd? Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. • Welke producten zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd? Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. onbekend hoog nvt F7 Er staan momenteel twee waarnemingen tegenover elkaar waardoor onduidelijk is of de Gantel gedurende de Romeinse tijd open of dicht is geweest. Hoe verliep de verlanding van de Gantel, in horizontale en verticale zin? Op deze locatie van de Gantel dicht ten tijde van de bewoning in de Romeinse tijd. De hoofdsloot van md 03.01 is aangelegd over het traject van de restgeul. F16 Het systematisch onderzoek naar de aard, omvang, diversiteit, locatie keuzefactoren en betekenis van diverse off-site elementen (bijvoorbeeld kringgreppels en kuilenclusters). Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. middel middel F5 Locatiekeuzefactoren van grafvelden. Niet van toepassing 2 • Welke aspecten waren met name van belang bij de veeteelt: fokken voor vlees, melkproducten, de huid/wol of andere secundaire producten? Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. 16) Van Londen 2006, 203. • Zijn er aanwijzingen voor surplus-producten voor de handel? Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld. 17) Idem, 167 – 181. 33 6.3 waardestelling vindplaats en toekomstig onderzoek Zoals in paragraaf 6.1 is aangegeven wordt een vindplaats gewaardeerd aan de hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna). In een zogenaamde scoretabel worden drie waarden onderscheiden: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. Met dit kna-waarderingssysteem wordt de waarde van een vindplaats gekwantificeerd en uitgedrukt in een score; de hoogte van de score vormt het waardeoordeel van de vindplaats. Bij de belevingswaarde gaat het om de zichtbaarheid van de vindplaatsen, hetzij fysiek (bijvoorbeeld als heuvel in het landschap) hetzij in verhalen. Zo kunnen er specifieke historische gebeurtenissen aan het gebied zijn toegeschreven, zijn er sagen/legenden over bekend of wordt er een religieuze waarde aan toegedicht. Vervolgens wordt de fysieke kwaliteit beoordeeld. Hierbij zijn de criteria gaafheid en conservering van belang. Indien in totaal op beide punten bovengemiddeld wordt gescoord (meer dan 4 punten), dan is de vindplaats in principe behoudenswaardig. Deze waardering kan nog veranderen door een lage inhoudelijke kwaliteit. Met betrekking tot de inhoudelijke kwaliteit wordt in eerste instantie gekeken naar de parameters zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Bij een bovengemiddelde score (meer dan 6 punten) is de vindplaats behoudenswaardig. De parameter representativiteit hoeft alleen te worden geraadpleegd als bovenstaande drie parameters een gemiddelde tot benedengemiddelde score opleveren. Op basis hiervan kan alsnog tot het oordeel behoud gekomen worden. De belevingswaarde is bepaald op basis van de zichtbaarheid van de kreek in het polderlandschap en betreft niet zozeer de antropogene component. Dit idee leidt tot een gemiddelde waardering. De fysieke en inhoudelijke kwaliteit scoren hoog en maken de locatie behoudenswaardig, immers de sporen zijn grotendeels intact en de ruimtelijke relatie is één van de sterke punten in het gebied. Ofschoon het Romeins cultuurlandschap zich tot ver in de wijdere omgeving uitstrekt, is er weinig wettelijk beschermd. Tot op heden is gebruik gemaakt van het instrument van planologische inpassing en dat geeft bescherming zolang de gemeente daar waarde aan hecht. De sporen van de Nieuwe tijd zijn onvoldoende in kaart gebracht om uitspraken te kunnen doen over behoudenswaardigheid. Op basis van de huidige inzichten wordt aan dit complex geen bijzondere waarde toegekend. 6.4 advies Het advies luidt om de kreek in het geheel als landschappelijk element en in samenhang met het Romeins cultuurlandschap in situ te beschermen. De samenhang van nederzettingen en het tussenliggende gebied met kavels en eventueel andere sporen van landgebruik is een fantastisch voorbeeld van een ensemble. Van de veronderstelde nederzettingslocaties zou duidelijk moeten worden in hoeverre deze feitelijk onder bestaande bebouwing en wegen liggen. literatuur Bakx, J.P.L., 2007: Programma van Eisen Schipluiden (Kerkpolder) MiddenDelfland, Delft, 1 – 31. Broeke, P.W. van den, 1993: A crowded peat area: observations in VlaardingenWest and the Iron Age habitation of southern Midden-Delfland, Analecta Praehistorica Leidensia 26, 59 – 82. Bult E.J., 1983: Midden-Delfland, een archeologische kartering; inventarisatie, waardering en bewoningsgeschiedenis, Amersfoort/Maasland, (Nederlandse Archeologische Rapporten 2). Gaauw, P.G. van der, 1988: Midden-Delfland; rapport betreffende het aanvullend archeologisch onderzoek, raap-rapport 20, Amsterdam. Hallewas D.P./J.F. van Regteren Altena, 1979: Archeologisch en historischgeografisch overzicht, in C.J. van Staalduinen (ed.), Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland – blad Rotterdam West (37W), Haarlem, 89 – 109. Heeringen, R.M. van, 1992: The Iron Age in the Western Netherlands, Amersfoort. Liere W.J. van, 1948: De bodemgesteldheid van het Westland, Deel ii, Wageningen (Verslagen van Landbouwkundige onderzoekingen, 54,6). Londen, H. van, 1991: Het Westlandproject 1990, Bewoning in de Romeinse tijd. De verkenning van 3.01 en 19.07: Een rapportage over het oudheidkundig bodemonderzoek in de regio Midden-Delfland, intern rapport UvA, Amsterdam. Londen, H. van, 1997: Schipluiden: Kerkpolder-golfterrein, in R.E.M. van Heeringen (ed.), Archeologische Kroniek van Zuid-Holland over 1996, Holland 29, 407 – 410. Londen, H. van, 2006: Midden-Delfland. The Roman Native Landscape Past and Present, Academisch Proefschrift UvA, Amsterdam. Londen, H. van,/P.M. van Leusen, 1991: Schipluiden en De Lier, in W.A.M. Hessing (ed.), Archeologische kroniek van Zuid-Holland over 1990, Holland 23, 344. 34 Regteren Altena, J.F., van/A.J. Bakker/A.T. Clason, 1962: The Vlaardingen culture, Helinium 2, 3 – 35, 97 – 103, 215 – 243. tijdbalk lijst van gebruikte afkortingen aac Amsterdams Archeologisch Centrum ab archeologische begeleiding Blo aardewerkvorm: vergiet (afkorting van Bloempot) dlg Dienst Landelijk Gebied indet indetermineerbaar ivo inventariserend veldonderzoek kna Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie me Middeleeuwen N aantal nap Normaal Amsterdams Peil neo Neolithicum nt Nieuwe tijd, (nt b: Nieuwe tijd b, nt c: Nieuwe tijd c) PvE Programma van Eisen rom Romeinse tijd S spoor ts Terra Sigillata UvA Universiteit van Amsterdam V vondst wp werkput/proefsleuf 36 37 verklarende woordenlijst antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen gemaakt/veroorzaakt). Volle-Middeleeuwen (van 950 – 1250 na Chr.) en de Late-Middeleeuwen (van 1250 – 1500 na Chr.). archeologie Wetenschap die zich tot doel stelt door middel van de studie van de materiële nalatenschap inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen in het verleden. nederzetting(-sterrein) In archeologische context is dit de plaats met resten van menselijke activiteiten; de in het veld aangetroffen sporen en materiaal worden geïnterpreteerd als resten van bewoning in het verleden. archeologisch monument Een terrein waarin zich oudheidkundige zaken bevinden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en hun cultuurhistorische waarde. Hieronder worden zowel wettelijk beschermde als niet-wettelijk beschermde monumenten verstaan. Nieuwe tijd Periode vanaf de Late-Middeleeuwen tot de Subrecente of Moderne tijd (19e en 20e eeuw); van 1500 tot circa 1800 na Chr. ook wel Post-Middeleeuwen of Vroeg-Nieuwe tijd genoemd. bodemarchief (archeologisch) Het geheel van overblijfselen dat informatie kan verschaffen over menselijk handelen in het verleden (de materiële nalatenschap), bewaard in en in bepaalde gevallen op de bodem (bijvoorbeeld een grafheuvel). cultuurlaag Geologische laag met archeologische sporen en/of vondsten die op bewoning en/of gebruik in het verleden wijzen. IJzertijd De periode waarin voor het eerst en in hoofdzaak ijzer wordt gebruikt voor het vervaardigen van werktuigen en wapens. In Nederland is dit de periode tussen circa 800 tot 12 voor Chr. De IJzertijd wordt doorgaans onderverdeeld in drie perioden, te weten: Vroege-IJzertijd (800 – 550 voor Chr.), Midden-IJzertijd (550 – 250 voor Chr.) en de Late-IJzertijd (250 – 12 voor Chr.). Middeleeuwen Periode tussen de val van het West-Romeinse Rijk (476 na Chr.) tot de ontdekking van Amerika (1492 na Chr.), ook wel van circa 450 – 1500 na Chr. Wordt nader onderverdeeld in Vroege-Middeleeuwen (van circa 450 – 950 na Chr.), 38 pathologie Bestudering van ziekteverschijnselen en de daarmee samenhangende veranderingen in het lichaam. pedogenese Bodemvorming; veranderingen van de oorspronkelijke bodem ten gevolge van de invloed van het klimaat, de waterhuishouding, de planten- en dierenwereld en de mens. Romeinse tijd De periode van het West-Romeinse Rijk. In Nederland de periode tussen circa 12 voor Chr. en 450 na Chr. verstoring Een afwijking van het natuurlijke bodemprofiel (of de bodem) ten gevolge van recent, direct of indirect, menselijk handelen. vindplaats Plaats waar archeologisch materiaal is verzameld of te verzamelen is. 39 lijst van figuren en tabellen Fig. 1.1 Ligging van de Kerkpolder aan de oostzijde van Schipluiden (135 ha). Fig. 1.2 In het zuidelijke deel van de polder ligt de golfbaan, die naar het noorden uitgebreid zal worden. Het plangebied bevindt zich daarom in het noorden van de polder. Fig. 2.1 Het noordelijk deel van de Kerkpolder met de reeds bekende opgravings resultaten en de nieuw te onderzoeken contouren van aan te leggen waterpartijen uit het eerste deel van het werk: de noordelijke locatie A en zuidelijke locaties D-G. De waterpartijen op locaties B en C zijn al gerealiseerd en zijn daarom komen te vervallen. Inzet: Ligging van Schipluiden in Nederland. Fig. 3.1 Kerkpolder. Alle sporenkaart in combinatie met verwachte locaties van nederzettingen. Fig. 5.1 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S61, wp 8). Fig. 5.2 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloten (S77, 81 en 82, wp 9). Fig. 5.3 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S40, wp 4). Fig. 5.4 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S43, wp 4). Fig. 5.5 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S45, wp 4). Fig. 5.6 Kerkpolder. Profiel door sloot uit de Nieuwe tijd (S24, wp 1A). 40 Tabel 1.1 Kerkpolder Golfterrein. Administratieve gegevens van het plangebied en onderzoek. Tabel 2.1 Overzicht van de vondstmeldingen en waarnemingen uit de archeo logische begeleiding van de Reconstructie Midden-Delfland uit de Kerkpolder. De grootte van het kruisje geeft aan of er meer of minder dan 5 vondsten zijn gedaan per waarneming. Afkortingen zie afkortingenlijst achterin dit rapport. Tabel 2.2 Overzicht van alle vervolgonderzoek in de Kerkpolder na de inven tarisatie door Bult. Tabel 3.1 Overzicht van werkputten. Tabel 4.1 Schematische stratigrafie. Tabel 5.1 Aantal sporen per periode. Tabel 5.2 Zuidelijke cluster. Aardewerkvondsten per spoor. Tabel 5.3 vondstenspectrum alle perioden. Tabel 5.4 Aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd. Tabel 5.5 Aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd. Tabel 5.6 Vondstcontext van het botmateriaal. De meeste fragmenten zijn afkomstig uit S43. Tabel 5.7 Samenstelling van soorten totaal en per periode uitgesplitst. Rund is dominant aanwezig. Tabel 6.1 Kerkpolder. Scoretabel kna-waarderingssysteem. 41