Het Romeinse cultuur- landschap in de Kerkpolder

advertisement
H. van Londen
Het Romeinse cultuurlandschap in de Kerkpolder
Archeologisch onderzoek in de Kerkpolder,
gemeente Midden-Delfland (Zuid-Holland)
46
september 2008
voorwoord
Het Romeinse cultuurlandschap in de Kerkpolder
Archeologisch onderzoek in de Kerkpolder, gemeente Midden-Delfland (Zuid-Holland)
auteur
redactie
in opdracht van
ontwerp en opmaak
illustraties
foto’s
productie
H. van Londen
C.L. Nyst
nv Golf Exploitatie Maatschappij, Schipluiden
kantoordeloor, Haarlem
L. Sam
aac/Projectenbureau
Koopmans’ drukkerij, Hoorn
isbn 978–90–78863–34–2
issn 1569–1411
Amsterdams Archeologisch Centrum
Universiteit van Amsterdam
Turfdraagsterpad 9
1012 xt Amsterdam
© aac/Projectenbureau, Amsterdam 2008
www.aacprojectenbureau.nl
In opdracht van nv Golf Exploitatie Maatschappij hebben onderzoekers van
het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam in de zomer en
het najaar van 2007 archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in de Kerkpolder,
gemeente Midden-Delfland.
De nv Golf Exploitatie Maatschappij is voornemens de bestaande golfbaan in
de Kerkpolder in noordelijke richting uit te breiden en diverse watergangen aan
te leggen. Aangrenzend in het gebied richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. De twee ontwikkelingen zijn na elkaar, maar in combinatie, onderzocht.
Aan het onderzoek hebben de volgende personen van het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac) meegewerkt:
>>Heleen van Londen
>>Lotte Sam
>>Henk van Ramshorst
>>Jelmer Scheringa
>>Juliët Rebergen
>>Jeffrey Slopsma
>>Johan Verspay
projectleider/senior archeoloog/dagelijkse leiding
veldwerk, leiding uitwerking, analyse, rapportage
projectarcheoloog veldwerk, digitale veldtekeningen
senior veldtechnicus/veldwerk
student/veldwerk
projectarcheoloog veldwerk, digitale
velddocumentatie
zoölogie
aardewerk Nieuwe tijd
De graafwerkzaamheden zijn verricht door Marien Brandsen van firma
Van der Kraaij bv. Wij danken hem voor de prettige samenwerking.
inhoud
samenvatting
6
1
1.1
1.2
1.3
onderzoekskader
inleiding
onderzoeksdoel
leeswijzer
8
8
8
13
2
2.1
2.2
2.3
2.4
onderzoeksgebied
ligging
archeologische achtergrond
archeologische verwachting
aard van bedreiging
14
14
14
15
16
3
3.1
3.2
3.3
3.4
onderzoeksmethode
voorbereiding
veldwerk
uitwerking en rapportage
deponering
18
18
18
19
19
4
4.1
4.2
4.3
geologie en bodemopbouw
geologie en geomorfologie
cultuurlandschappelijke ontwikkelingen
bodemopbouw onderzoeksterrein
20
20
21
21
5
5.1
5.2
5.3
5.3.1
5.3.2
5.4
onderzoeksresultaten
algemeen
sporen
vondsten
aardewerk
botmateriaal
betekenis van de sporen en vondsten
22
22
22
26
26
27
28
6
6.1
6.2
6.3
6.4
archeologische monumentenzorg
algemeen
beantwoording onderzoeksvragen
waardestelling vindplaats en toekomstig onderzoek
advies
29
29
29
34
34
literatuur
35
tijdbalk
36
lijst van gebruikte afkortingen
37
verklarende woordenlijst
38
lijst van figuren en tabellen
40
1
2
3
bijlagen
cd-rom in de achteromslag van het rapport
sporenlijst (cd-rom)
vondstenlijst (cd-rom)
alle-sporenkaart (cd-rom)
samenvatting
algemeen
De nv Golf Exploitatie Maatschappij uit Schipluiden is voornemens in de
Kerkpolder gemeente Midden-Delfland de bestaande golfbaan uit te breiden.
Ten noorden van de golfbaan worden daarom diverse watergangen aangelegd.
Aangrenzend richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. Het plangebied in de Kerkpolder heeft een hoge archeologische verwachting en daarom
heeft de bevoegde overheid besloten tot onderzoek.
doelstelling
In het PvE zijn de doelen apart omschreven. Het gaat om een combinatie van een
inventariserend veldonderzoek met behulp van proefsleuven, een archeologische
begeleiding van de watergangen en opgravingen. Zo leidt de inventarisatie tot
inzicht in de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische complexen in
het gebied. De archeologische begeleiding heeft tot doel binnen de grenzen van
de verstorende bodemingrepen die samenhangen met de aanleg van een aantal
waterpartijen, eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren.
De opgravingen in het derde deel zijn gericht op het onderzoeken van aanwezige
sporen met de nadruk op de Romeinse tijd.
onderzoeksmethode
Het onderzoek is volgens de fasering van de kna 3.1 uitgevoerd in de stappen
voorbereiding, veldonderzoek, uitwerking en rapportage en deponering. Het
veldonderzoek is in praktische zin aangepast opdat voor de drie maatregelen
een vergelijkbare aanpak gekozen is, met het oog op de methodische eenheid.
Tijdens het onderzoek zijn 11 werkputten aangelegd. De afmetingen van de sleuven variëren sterk en zijn afgestemd op de aan te leggen waterpartijen. De diepte
van de werkputten is afhankelijk gemaakt van de geologische gesteldheid.
Het leesbare vlak is aangelegd op de top van de formatie van Naaldwijk (voorheen Duinkerke 1 afzetting), het niveau waarop sporen van de Romeinse tijd
zich bevinden.
Alle vondstmateriaal is gewassen, gesplitst in materiaal categorieën, geteld, en
de documentatie is digitaal verwerkt (tekeningen, foto’s en vondstmateriaal).
6
Na de verwerking van het vondstmateriaal is een waardering en selectie gemaakt
van materiaal dat nader bestudeerd en geanalyseerd moest worden. In principe
is alle aardewerk geanalyseerd, alsook alle botmateriaal. De sporen zijn geanalyseerd en bekeken op onderlinge samenhang.
resultaten
Het onderzoek heeft sporen van bewoning en landgebruik hoofdzakelijk uit
twee perioden opgeleverd, te weten de Nieuwe tijd en de Romeinse tijd. In beide
perioden gaat het hoofdzakelijk om sloten als complextype.
De betekenis van sporen en vondsten ligt in de microregionale samenhang
van het Romeinse cultuurlandschap. Ondanks de geringe omvang van de opgravinsputten is inzicht verkregen in de vorm van de verkaveling en worden drie
nederzettingslocaties verondersteld naast de bekende locatie md 03.01. Er is aansluiting gevonden met de verkaveling van md 03.01. Daarmee is het beeld verkregen van een zeer dichtbebouwde geul met in totaal vier nederzettingen met een
onderlinge afstand van 200 tot 300 m.
archeologische monumentenzorg
De fysieke en inhoudelijke kwaliteit scoren hoog en maken de locatie behoudenswaardig. Ofschoon het Romeinse cultuurlandschap zich tot ver in de omgeving
uitstrekt, is er weinig wettelijk beschermd. Tot op heden is gebruik gemaakt van
het instrument van planologische inpassing, dat bescherming geeft zolang de
gemeente daar waarde aan hecht.
Het advies luidt de kreek in het geheel als landschappelijk element en in samenhang met het Romeinse cultuurlandschap in situ te beschermen. De samenhang
van nederzettingen en het tussenliggende gebied met kavels en eventueel
andere sporen van landgebruik is een fantastisch voorbeeld van een ensemble.
Van de veronderstelde nederzettingslocaties zou duidelijk moeten worden in
hoeverre deze feitelijk onder bestaande bebouwing en wegen liggen.
De sporen van de Nieuwe tijd zijn onvoldoende in kaart gebracht om uitspraken
te kunnen doen over behoudenswaardigheid. Op basis van de huidige inzichten
wordt aan dit complex geen bijzondere waarde toegekend.
7
1 onderzoekskader
1.1 inleiding
De nv Golf Exploitatie Maatschappij uit Schipluiden is voornemens in de
Kerkpolder gemeente Midden-Delfland de bestaande golfbaan uit te breiden.
Ten noorden van de golfbaan worden daarom diverse watergangen aangelegd.
Aangrenzend richt Dienst Landelijk Gebied (dlg) waterpartijen in. Beide ontwikkelingen zijn onderzocht. Het plangebied in de Kerkpolder heeft een hoge
archeologische verwachting en daarom heeft de bevoegde overheid besloten
tot veldonderzoek.1 Het gaat om een combinatie van een inventariserend veldonderzoek met behulp van proefsleuven en een archeologische begeleiding van
de watergangen.
De nv Golf Exploitatie Maatschappij heeft het aac/Projectenbureau van de
Universiteit van Amsterdam de opdracht gegeven dit archeologisch onderzoek
uit te voeren. Na de uitvoering van het veldwerk kwam het verzoek voor meerwerk in verband met de ontwikkeling door Dienst Landelijk Gebied. Dit leidde tot
een aanvullende veldwerkcampagne gericht op opgraven. In de eerste campagne
van 8 tot en met 15 augustus 2007 is het werk voor de nv Golf Exploitatie Maatschappij uitgevoerd, het werk dat voortvloeit uit de ontwikkeling door de dlg
is van 19 tot en met 21 november verricht. Van beide campagnes wordt in dit
rapport verslag gedaan.
Het onderzoek in de Kerkpolder sluit aan op het promotieonderzoek van de
auteur over de Romeinse landinrichting in Midden-Delfland.2 Het vindt plaats
in één van de eerder onderzochte micro-regio’s.
De aard van de sporen van bewoning en landgebruik in de Romeinse tijd geven
aanleiding tot bescherming van oude landschappen in het geheel met aandacht
voor de samenhang tussen verschillende complexen als nederzettingen en
verkavelingsystemen.
1) Bakx 2007.
2) Van Londen 2006.
1.2 onderzoeksdoel
Het onderzoek van de Kerkpolder is opgebouwd uit drie maatregelen uit de
Archeologische Monumentenzorgcyclus. In het noordelijk deel van het plangebied waar men voornemens is een waterpartij aan te leggen is een inventariserend onderzoek voorgeschreven in het Programma van Eisen (PvE). Een archeologische begeleiding geldt voor de aan te leggen sloten in het zuidelijk deel van
8
administratieve gegevens algemeen
Opdrachtgever
nv Golf Exploitatie Maatschappij, Schipluiden
Uitvoerende instantie
aac/Projectenbureau, Universiteit van Amsterdam
Bevoegd gezag
Gemeente Delft
Duur en tijdstip veldonderzoek
Campagne 1: 8 – 15 augustus 2007
Campagne 2: 19 – 21 november 2007
Plaats, gemeente, provincie
Schipluiden, Midden-Delfland, Zuid-Holland
Toponiem
Kerkpolder
Centrale coördinaten
81.968/444.613
Kaartblad topografische kaart Nederland
37 E (topkaart 1:25.000)
Omvang plangebied
Ca. 26 ha.
Omvang onderzoeksgebied
Campagne 1 ivo-P: 4245 m2
ab-o: 1050 m2
Campagne 2 opgraving: 4800 m2 (40 x 120 m)
Code onderzoek aac/Projectenbureau
mdl-kp-07
Onderzoeksmeldingsnummer
23814
Definitieve locatie van depot en beheer
Provinciaal depot in Alphen aan den Rijn
het plangebied. Twee bredere watergangen langs het traject van Rijksweg A4
dienden te worden opgegraven.
In het PvE zijn de doelen apart omschreven. Zo leidt de inventarisatie tot inzicht
in de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische complexen in het
gebied. De archeologische begeleiding heeft tot doel binnen de grenzen van de
verstorende bodemingrepen die samenhangen met de aanleg van een aantal
waterpartijen, eventueel aanwezige archeologische waarden te documenteren.
Het derde gedeelte van het onderzoek is in een later stadium als meerwerk
toegevoegd en is onder het reeds bestaande PvE gebracht. De opgravingen in het
derde deel zijn gericht op het onderzoeken van aanwezige sporen met nadruk
op de Romeinse tijd. Na overleg kon de begeleiding het karakter krijgen van een
proefsleuvenonderzoek. Deze aanpassing heeft in praktische zin ertoe geleid dat
voor alle drie de maatregelen een vergelijkbare aanpak gekozen is, zodat er meer
methodische eenheid in het onderzoek gebracht is.
Tabel 1.1 Kerkpolder Golfterrein.
Administratieve gegevens van
het plangebied en onderzoek.
De Gemeente Delft die optreedt namens het bevoegd gezag werkt met een vaste
onderzoeksagenda die ontwikkeld is in het kader van het project Afvalwaterzuivering Haagse Regio.3 De vragen uit die onderzoeksagenda zijn opgenomen
in het PvE, maar vooraf is duidelijk dat deze niet allemaal relevant zijn voor
dit onderzoek. In de conclusie worden de vragen systematisch langsgelopen.
De agenda luidt alsvolgt:
A Archeologische Monumentenzorg (amz)
In de hedendaagse archeologie in Nederland is het streven naar behoud in situ.
De herinrichting van de deelplannen biedt zowel kansen als bedreigingen.
Daarom is het nodig om de archeologische waarden en verwachtingen in kaart
te brengen. De volgende vragen zijn van belang:
3) Bult et al. 2002.
9
ligging onderzoeksterrein
Kerkpolder
Fig. 1.1 Ligging van de Kerkpolder
aan de oostzijde van Schipluiden
(135 ha).
A1
A2
A4
A5
A6
A8
10
Zijn er archeologische vindplaatsen binnen de plangebieden aanwezig
of te verwachten?
Welke ouderdom hebben deze vindplaatsen?
Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en
vondsten?
Wat zal de aantasting zijn van de vindplaatsen bij uitvoering van de
voorgenomen werkzaamheden?
Het toetsen van de in het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek geformuleerde verwachting. Hierbij worden uitgangspunten
ten aanzien van locatiekeuzefactoren geëvalueerd.
Het toetsen van de mate van betrouwbaarheid/voorspellende waarde van
de verschillende onderzoeksfasen d.m.v. een evaluatie van de vorige onderzoeksfase aan het einde van elke nieuwe onderzoeksfase.
A9
A11
Het toetsen van het selectieproces vanaf het bureauonderzoek tot en met
de opgraving dan wel het beschermen van een vindplaats.
In hoeverre beantwoorden de nieuw aangetroffen vindplaatsen aan de
archeologische verwachtingen die voor dit gebied bestonden? Aan de hand
van de resultaten kan de archeologische verwachtingenkaart worden
bijgesteld.
Fig. 1.2 Kerkpolder.
In het zuidelijke deel van de
polder ligt de golfbaan, die aan
de noordkant uitgebreid zal
worden. Het plangebied bevindt
zich daarom in het noorden van
de polder.
B Bewonings- en landschapscontinuïteit
Niet alleen aan de culturele, maar ook aan de ecologische aspecten van
bewonings- en landschapsgeschiedenis zal expliciet aandacht moeten worden
besteed. Zowel de sociaal-economische ontwikkelingen met betrekking tot
voedselvoorziening en grondstofgebruik van de verschillende bewoningshorizonten als de genese van het landschap met zijn biotische en abiotische
aspecten zijn onmisbare componenten in het onderzoek.
B1
In hoeverre en in welke periode is sprake geweest van een door de mens
gecreëerd open landschap?
11
Dit kan worden bepaald door middel van het maken van een vegetatiereconstructie en het dateren van de monsters. Een verdere detaillering
van natte- en droge landschapselementen per periode – zo mogelijk met
het bijbehorende vegetatiegebruik – zal het inzicht in de diachrone
bewonings- en landschapsgeschiedenis vergroten.
F Romeinse tijd
De variatie in de nederzettingsvorm en de functie in de eerste drie eeuwen van
de jaartelling is ten opzichte van de voorafgaande periode sterk toegenomen.
De inrichting van de stedelijke en militaire structuur op de strandwallen en de
ontwikkeling van het inheems-romeinse villacomplex in Rijswijk illustreren dit.
Tevens komt naast de gewone boerenerven een veelheid aan bijzondere structuren voor. Ook de Kerkpolder neemt in deze ontwikkelingen een plaats in, omdat
in Midden-Delfland intensief archeologisch onderzoek stedelijke en militaire
structuren niet aan het licht heeft gebracht. Wel is daar in de tweede helft van
de tweede eeuw een groot verkavelingsysteem aangelegd, dat in hoofdzaak de
geulafzettingen van de Gantel als uitgangspunt heeft.
Uitgaande van deze situatie zijn de volgende concrete vraagstellingen van
belang:
F2
F4
F5
F7
F8
F13
F14
F15
F16
12
De relatie van de erven met het eventueel aanwezige verkavelingsysteem
en de dynamiek van deze landinrichting. Zijn er verschillen in de ontwikkelingen dichter bij het kerngebied (Romeinse wegen) en het achterland?
Systematisch onderzoek naar de methode en techniek van waterbeheersing door middel van de percelering, duikers, etc.
Locatiekeuzefactoren van grafvelden.
Er staan momenteel twee waarnemingen tegenover elkaar waardoor
onduidelijk is of de Gantel gedurende de Romeinse tijd open of dicht is
geweest. Hoe verliep de verlanding van de Gantel, in horizontale en
verticale zin?
Indien de restbedding nog in de Romeinse tijd open is geweest zullen
verbindingen over land zijn samengekomen op enkele punten voor een
oversteek. Waar lagen deze oversteekplaatsen?
Het toetsen van de in Midden-Delfland aangetroffen maatvoering van
landinrichting- (verkaveling) en nederzettingslayout.
De verdieping van de vergelijking tussen de regio Assendelft, Rijswijk
‘de Bult’ en Midden-Delfland in het kader van de thematiek van
romanisatie.
Het toetsen van de in Midden-Delfland waargenomen patronen op het
gebied van rituele deposities.
Het systematisch onderzoek naar de aard, omvang, diversiteit, locatiekeuzefactoren en betekenis van diverse off-site elementen (bijvoorbeeld
kringgreppels en kuilenclusters).
•
•
•
•
•
Aanvullend:
Welke gewassen zijn gegeten, welke zijn lokaal geproduceerd en welke
geïmporteerd?
Welke producten zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd?
Welke aspecten waren met name van belang bij de veeteelt: fokken voor
vlees, melkproducten, de huid/wol of andere secundaire producten?
Zijn er aanwijzingen voor surplus-producten voor de handel?
1.3 leeswijzer
In dit rapport wordt verslag gedaan van de werkzaamheden en de resultaten van
het veldonderzoek uitgevoerd in 2007. In het volgende hoofdstuk volgt een korte
beschrijving van het onderzoeksgebied; aan de orde komen de ligging van het
gebied, de archeologische achtergrond, de archeologische verwachting en de aard
van de bedreiging. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de onderzoeksmethode aan
bod, zowel als de voorbereidingen, uitwerking en rapportage die ermee gemoeid
zijn. In hoofdstuk 4 wordt een kort overzicht gegeven van de geologie en bodemopbouw ter plaatse van het onderzoeksgebied, en in hoofdstuk 5 worden de
onderzoeksresultaten gepresenteerd; de aangetroffen sporen en vondsten
worden uiteengezet, ingedeeld naar aard, categorie en/of periode. Het rapport
wordt afgesloten met een hoofdstuk over de archeologische monumentenzorg,
en een waardering van de vindplaats.
13
2 onderzoeksgebied
81800
82200
82000
444800
444800
A
B
7) md 03.11 Van Londen 2006, 59.
8) Van Londen 2006.
14
D
E
444400
6) Bult 1983, Van den Broeke en
Van Londen 2005, Bult et al. 2002.
Opvallend is het aantal waarnemingen uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Deze perioden zijn goed vertegenwoordigd, ofschoon veel middeleeuwse waarnemingen losse vondsten betreffen. Het gebied maakt onderdeel
uit van grootschalige Romeinse verkaveling dat zich ver buiten de grenzen van
de Kerkpolder verspreidt. Met name in 1996 is de polder grootschalig onderzocht
door middel van opgravingen en proefsleuven.8
444600
5) Bakx 2007, 8 – 9.
C
444400
4) md 3.01 Van Londen 2006,
57 – 72.
2.2 archeologische achtergrond
In het PvE is een beschrijving opgenomen van de reeds bestaande archeologische
kennis uit de regio.5 Deze informatie vormt de opmaat voor de formulering van
de verwachting in het gebied. De beschrijving volgt de algemene inzichten in de
geschiedenis van het gebied.6 Ofschoon in de regio sporen voorkomen vanaf het
Neolithicum, is de vroegst vertegenwoordigde periode in de Kerkpolder de IJzertijd. Tegen de zuidgrens van de polder zijn in het veen losse vondsten verzameld
die dateren uit de IJzertijd en vormen een indicatie van bewoning ten zuiden van
de Kerkpolder.7
Tabel 2.1 geeft inzicht in de verschillende vindplaatswaarnemingen in de polder
die in het kader van de Reconstructie Midden-Delfland zijn geinventariseerd.
444600
2.1 ligging
De Kerkpolder ligt oostelijk van Schipluiden, gemeente Midden-Delfland en is
ca. 135 ha groot (fig. 1.1). Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door rijksweg A4 en aan de westzijde door de Tramkade. Het zuidelijk deel van de polder is
reeds ingericht als golfterrein. Het is de bedoeling het golfterrein in noordelijke
richting uit te breiden. Het noordelijk deel is daarom gedefinieerd als onderzoeksgebied.
In het onderzoeksgebied ligt een reeds onderzochte inheems romeinse nederzetting in een systeem van sloten dat het land indertijd heeft verkaveld en
ontwaterd (fig. 2.1). 4 De nederzetting ligt op een geul, thans de hoogste delen
in het maaiveld. Het hoogste punt van de geul in het onderzoeksterrein is circa
– 1 m nap. In de komgebieden is het niveau ongeveer 1 m lager. Het gebied kent
een historisch gebruik als weiland.
81800
G
F
0
40 m
82200
82000
2.3 archeologische verwachting
Uit de ruimtelijke verspreiding van de opgravingsputten en waarnemingen blijkt
dat juist in het meest noordelijke gebied weinig feitelijk bekeken is. Toch kon
vooraf een redelijke inschatting gemaakt worden vanwege het intensieve onderzoek ten zuiden van de locatie. Deze is in het PvE omschreven en wordt hieronder
kort samengevat. Voor een uitgebreide omschrijving wordt hier verwezen naar
de tekst van het PvE.
Bronstijd en IJzertijd
Voor de vroege perioden geldt een zeer lage verwachting op de aanwezigheid van
archeologische resten uit die perioden.
Romeinse tijd
Juist voor de Romeinse tijd is een hoge verwachting geformuleerd met name voor
de afzettingen van de Gantel. Het gaat om het voorkomen van verkavelingsloten,
nederzettingen en overige sporen van landgebruik.
15
toekomstige waterpartijen
kreek
Fig. 2.1 Het noordelijk deel van de
Kerkpolder met de reeds bekende
opgravingsresultaten en de te
onderzoeken contouren van aan
te leggen waterpartijen uit het
eerste deel van het werk: de noordelijke locatie A en zuidelijke
locaties D-G. De waterpartijen op
locaties B en C zijn al gerealiseerd
en komen daarom te vervallen.
Inzet: Ligging van Schipluiden in
Nederland.
code
coördinaten
03.01
082.06/444.65
neo
x
Nederzetting
03.02
082.20/444.80
x
Losse vondst
03.03
082.23/444.73
03.04
081.87/444.47
x
Losse vondst
03.05
081.59/444.37
x
x
Losse vondst
03.06
082.27/444.84
x
x
x
Losse vondst
03.07
082.58/445.46
x
x
Losse vondst
03.08
082.42/445.35
03.09
082.21/443.75
03.10
082.08/444.90 x 03.11
082.09/443.20
x?
Woonplaats
03.12
082.08/443.70
x
Off-site sporen
03.13
082.05/443.85
x
Off-site sporen
03.14
081.76/443.88
x
Losse vondst
03.15
081.65/444.10
x
x
Terp
03.16
081.81/443.88
x
x
Losse vondst
03.17
082.56/443.35
Tabel 2.1 Overzicht van de vondstmeldingen en waarnemingen uit
de archeologische begeleiding
van de Reconstructie MiddenDelfland uit de Kerkpolder.9
De grootte van het kruisje geeft
aan of er meer of minder dan
5 vondsten zijn gedaan per
waarneming.
Afkortingen, zie afkortingenlijst
achterin dit rapport.
9) Het register is bijgehouden
door Epko Bult, Peter van den
Broeke en Jeroen Flamman
(ca. 1983 – 2000).
10) Bakx 2007, 7 – 11.
bt
ijz
x?
rom
vme
lme a
lme b
nt
x
omschrijving
Huisterp
?
x
x
Losse vondst
Off-site sporen
Vroege-Middeleeuwen
De verwachting voor het voorkomen van sporen uit de vroege-Middeleeuwen is
opnieuw laag.
code coördinaten
neo
bt
ijz
03.01 082.06/444.65
rom vme
lme a lme b nt
x
omschrijving
onderzoek
jaar
Nederzetting
opgraving
1990,
1996
03.11
1996
082.09/443.20
x?
x?
Woonplaats
03.12 082.08/443.70
x
Off-site sporen
proefsleuven
1996
03.13 082.05/443.85
x
Off-site sporen
proefsleuven
1996
03.14 081.76/443.88
x
Losse vondst
proefsleuven
1996
03.15 081.65/444.10
x
Terp
opgraving
1997
Off-site sporen
opgraving
1996
03.17 082.56/443.35
x
x
Volle- en Late-Middeleeuwen
Voor de Volle- en Late-Middeleeuwen worden weer wel sporen verwacht aan
de westzijde langs de Tramkade van het terrein die samenhangen met de locaties
van buitenplaats Hodenpijl en ten zuiden daarvan kasteelterrein ‘de Kenenburch’.10
Tabel 2.2 Overzicht van alle
vervolgonderzoeken in de
Kerkpolder na de inventarisatie
door Bult.11
11) Bult 1983.
2.4 aard van bedreiging
De aard van de bedreiging van eventuele archeologische resten is vergraving
door de aanleg van waterpartijen. In het noordelijke onderzoeksgebied is aanvankelijk een relatief grote oppervlakte gepland, maar de meeste watergangen
betreffen lange smalle stroken (zie fig. 2.1). Na afronding van het veldonderzoek is
bekend gemaakt dat de grote waterpartij komt te vervallen en daarmee is meteen de grootste verstoring van de baan.
16
proefsleuven
17
3 onderzoeksmethode
Het gehele proces van archeologisch onderzoek in de Kerkpolder kan ingedeeld
worden in verschillende stappen: de voorbereiding, het veldwerk, de uitwerking
en rapportage, en de deponering van het onderzoek. Alle werkzaamheden zijn
uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna, versie 3.1).
3.1 voorbereiding
De voorbereiding van het onderzoek bestond hoofdzakelijk uit het opstellen van
een Plan van Aanpak (PvA). In het PvA zijn het onderzoekskader (met doel- en
vraagstellingen) en de operationalisering van het veldwerk uiteengezet; alsook
een veiligheidsplan, de archeologische achtergrond, administratieve gegevens
en overige bepalingen omtrent het onderzoek.
Daarnaast bestond de voorbereiding uit de organisatie van allerlei logistieke
aspecten, zoals het werkklaar maken van het veldwerkterrein, het aanmelden
van het veldwerk bij archis, het inhuren van een graafmachinist et cetera.
3.2 veldwerk
Tijdens het onderzoek zijn 11 werkputten aangelegd (met de nummers 1 tot en
met 9). De afmetingen van de sleuven variëren sterk; de kleinste put is 4 x 2,0 m
en de grootste sleuf meet 4 x 64 m (fig. 3.1)*. De maten zijn afgestemd op de aan
te leggen waterpartijen. Tabel 3.1 geeft inzicht in de werkputten en welk onderzoeksmaatregel uit de Archeologische Monumentenzorgcylcus voorgeschreven is.
Er is één vlak aangelegd. De diepte van de werkputten varieert ook en is afhankelijk gemaakt van de geologische gesteldheid. Het leesbare vlak is aangelegd
op de top van de formatie van Naaldwijk (voorheen Duinkerke 1 afzetting),
het niveau waarop sporen van de Romeinse tijd zich bevinden. Bij aanleg zijn
de lagen erboven en eronder vanzelfsprekend gecontroleerd op voorkomen van
sporen. Iedere 10 m is een profielkolom getekend. Een selectie van kavelsloten
uit de Romeinse tijd is gecoupeerd, afgewerkt en getekend. Als er geen extra
informatie te winnen was, zijn de profielkolommen achterwege gelaten.
* zie fig. 3.1 achterin dit rapport.
put
lengte
breedte
oppervlakte in m2
onderzoek
wp 1a
60
2,00
120,00
ivo
wp 1b
4
2,00
8,00
ivo
wp 2
30
2,00
60,00
ivo
wp 3
50
2,00
100,00
ivo
wp 4a
20
2,00
40,00
ab
wp 4b
8
2,00
16,00
ab
wp 5
60
2,00
120,00
ab
wp 6
14
2,00
28,00
ab
wp 7
8
2,00
16,00
wp 8
58
4,00
232,00
Opgraving
wp9
64
4,00
256,00
Opgraving
totaal ab
996,00
Tabel 3.1 Overzicht van werkputten en onderzoeksdoelen.
3.3 uitwerking en rapportage
De analyse van het vondstmateriaal en de uitwerking heeft plaatsgevonden
op het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam. Het vondstmateriaal is gewassen, gesplitst in materiaalcategorie, geteld, en de documentatie is digitaal verwerkt (tekeningen, foto’s en vondstmateriaal). Na de verwerking van het vondstmateriaal is een waardering en selectie gemaakt van materiaal dat nader bestudeerd en geanalyseerd moest worden. In principe is alle
aardewerk geanalyseerd, alsook het botmateriaal. De sporen zijn geanalyseerd en
bekeken op onderlinge samenhang.
Aan de hand van alle resultaten is voorliggend rapport vervaardigd. Dit rapport
is opgesteld conform de richtlijnen van de kna, versie 3.1, de Publicatiewijzer
voor de archeologie (2004) en de richtlijnen uit het kwaliteitshandboek van het
aac/Projectenbureau (2004).
3.4 deponering
De originele documentatie en alle vondstmateriaal worden na afronding van
het onderzoek overgedragen aan het provinciaal depot van de provincie ZuidHolland. De resultaten worden aangeleverd aan archis en het rapport is te
downloaden via de website van het aac/Projectenbureau (zie colofon).
Het veldwerk is afgerond met een kort briefrapport, waarin de eerste resultaten
van het onderzoek kenbaar zijn gemaakt aan het bevoegd gezag, om de besluitvorming in het kader van de ruimtelijke ordening te faciliteren.
18
19
4 geologie, cultuurlandschap en bodemopbouw
Tabel 4.1 Schematische stratigrafie. De hoogtes van lagen
variëren over het terrein.
Op een dieper gelegen gedeelte
is locaal het oude loopvlak uit
de Romeinse tijd waargenomen
(*S6).
4.1 geologie en geomorfologie
De geologie van Midden-Delfland is zeer uitgebreid beschreven.12 De onderzoekslocatie ligt in het holocene kustgebied achter de strandwallen dat gevormd is
door de wisseling van kleiafzettingen en veengroei. De klei is het gevolg van het
binnendringen van de zee in het veenlandschap in de vorm van geulen. Er wordt
naar het geulenstelsel verwezen als de afzettingen van de Gantel. Aan weerszijden van de geulen ligt het oorspronkelijke veen waardoor het zeewater
binnendrong. Het landschap kan gekenmerkt worden als wetland dat sterk onder
invloed stond van waterstanden.
Zoals in fig. 3.1 te zien is kronkelt een geul van het stelsel van de Gantel door de
Kerkpolder. Het betreft een kleinere zijgeul die al snel uitloopt in zuidelijke
richting in het toenmalige veengebied. Het gaat daarmee om de overgang van
het krekenstelsel naar het veengebied.
De geul is heden ten dage te zien als hoogte in het maaiveld waardoor de contour
met het oog goed waar te nemen is. De afzetting wordt gedateerd in de laatste
drie eeuwen voor Chr. (afzetting van Naaldwijk, voorheen Duinkerke 1) en is zeker
fossiel in het begin van de Romeinse tijd ca. 50 na Chr.
Vanaf de eerste en tweede eeuw na Chr. treedt er een aanzienlijke vernatting op
in het gebied waardoor veengroei plaatsvindt. De geulen worden overgroeid. Pas
veel later, in de Volle-Middeleeuwen breekt de zee opnieuw het land binnen en
wordt een kleidek afgezet over het veen.
spoornr
beschrijving
periode
nap top
1
Bouwvoor
rec
– 0,80 m
2
Geroerde kleilaag, oude bouwvoor
– 1,20 m
Oorspronkelijk Duinkerke 3 afzetting nt
5
Vuile laag geroerd; locaal aanwezig
nt
3
Woudlaag
lrom/vme
6
Oud oppervlak, locaal aanwezig
rom
4
Schone klei Duinkerke 1 afzetting
lijz
7
Hollandveen
ijz
20
4.2 cultuurlandschappelijke ontwikkelingen
In de IJzertijd, dus voor de afzetting van de Gantel, is van het gebruik en de
inrichting van het veengebied in dit deel van Midden-Delfland weinig bekend.
In het uiterste zuiden van de Kerkpolder zijn enkele scherven aardewerk verzameld uit deze periode en vermoed wordt dat er een nederzetting geweest is op
een steenworp afstand. Hoe de bewoning en het landgebruik uit deze periode
hebben ingegrepen in het natuurlijke landschap is moeilijk te zeggen. In de
Romeinse tijd, na de afzettingen van de Gantel, ontstaat pas met zekerheid een
echt cultuurlandschap met waterbeheersing door middel van slotenstelsels,
verkaveling en een redelijke dichtheid aan nederzettingen. Op de fossiele geulbeddingen zijn met een tussenafstand iedere 300 tot 500 m nederzettingen
gesticht. In de tweede eeuw was er sprake van een relatief grote bewoningsdichtheid. Met een open vegetatie was er voldoende grond voor het beweiden
van vee en ook zijn er aanwijzingen voor akkers in de omgeving. In de Romeinse
tijd heeft men met de waterbeheersing en landinrichting zeer ingegrepen in de
natuurlijke omgeving. Na de Romeinse tijd is het land weer verwilderd. Met de
ontginningen in de Middeleeuwen kent het land een agrarisch gebruik met een
sterke waterregulering. De huidige ontwikkeling van het golfterrein is de eigentijdse landinrichting en geeft voor het eerst een recreatieve functie aan het land.
4.3 bodemopbouw onderzoeksterrein
De combinatie van de natuurlijke landschapsvorming en het menselijke gebruik
leidt tot een stapeling van lagen met sporen uit vroegere tijden. Tabel 4.1 laat
schematisch de opbouw van het onderzoeksterrein zien met de bijbehorende
nap-waarden.
– 1,20 m
– 1,40 m
– 1,75 m*
– 1,45 m
– 2,85 m
21
5 onderzoeksresultaten
Fig. 5.1 Kerkpolder.
Profiel door Romeinse sloot
(S61, wp 8).
Tabel 5.1 Aantal sporen
per periode.
5.1 algemeen
Het onderzoek heeft sporen van bewoning en landgebruik hoofdzakelijk uit twee
perioden opgeleverd, te weten de Nieuwe tijd en de Romeinse tijd. In beide
perioden gaat het hoofdzakelijk om sloten als complextype. De periode van de
Nieuwe tijd is, waar dat mogelijk is, op basis van het aardewerk nader gefaseerd.
De resultaten worden hieronder per periode behandeld. Figuur 3.1 geeft een overzicht van alle sporen.
spooraard/periode
onbekend rom
me
nt
nt b
Bouwvoor
nt c
1
totaal
1
Depressie
1
Greppel
1
3
1
18
Kuil
2
1
2
1
6
Laag
3
1
4
1
9
12
1
1
Natuurlijke verstoring
1
1
Paalkuil
3
3
Recente verstoring
Sloot
4
4
20
6
1
31
Vlek
1
2
3
Weg
1
1
Onbekend
eindtotaal
4
1
15
34
1
17
1
11
1
79
5.2 sporen
Romeinse tijd
Van de 34 sporen zijn 32 sporen geïdentificeerd als sloot en greppel. Dit zijn
sporen die onderdeel zijn van structuren met een grote verspreiding en gebruikt
zijn voor landinrichting en waterbeheer. Er kan onderscheid gemaakt worden
tussen sporen van kleinere structuren binnen de nederzetting, erfsloten en
verkavelingsloten. Alle drie categorieën zijn aangetroffen.
22
Noordelijke cluster
De noordelijke waarnemingencluster betreft de werkputten 1a, 1b, 2, 3, 8 en 9
(zie fig. 3.1).
Dicht tegen de Tramkade in werkput 2 zijn sporen gevonden die op basis van hun
vorm en dichtheid wijzen op de nabijheid van een nederzetting (S32, 33 en 34 in
de uitsnede van fig. 3.1). De drie sporen zijn volledig uitgegraven en zijn de enige
uit werkputten 1, 2 en 3 die vondstmateriaal bevatten. Deze waren zeer ondiep
(onderkanten) en leverden 22 fragmenten handgevormd (inheems) aardewerk en
twee fragmenten waaslands aardewerk op.13 De overige sloten van werkputten 1,
2 en 3 zijn geïnterpreteerd als verkavelingsloten. Het betreft de spoornummers 15,
27, 28, 29 en 61. Ook van deze sporen is de vulling doorzocht op vondstmateriaal,
maar ze waren leeg. Kavelsloten 28 en 29 laten zich op basis van hun oriëntatie
verbinden met de verkaveling van md 03.01.
De kleine concentratie van de drie sporen met vondsten uit werkput 2 wordt
geassocieerd met een nederzetting die vanwege de relatieve leegte van werkput
1, de oriëntatie van sporen 15 en 27 en de positionering van de geul ten noorden
van werkput 2 geprojecteerd is.
Eén van de verkavelingsloten (S61) kon verbonden worden met werkput 8
(zie fig 5.1). Veel van het Romeinse vlak van deze put is verstoord door zware
sloten uit de Nieuwe tijd en leverde weinig informatie op. Interessant zijn wel de
kleine greppeltjes met een optekening die doen vermoeden dat er een wandelpad heeft gelopen (S64, 65 en 66; zie uitsnede op fig. 3.1) en er meer sporen in de
directe omgeving te vinden zijn. In werkput 9 neemt de dichtheid aan Romeinse
sloten zeer snel toe in zuidelijke richting. De sloten zijn oost-west georiënteerd,
wat congrueert met de morfologie van de kreek. De opeenvolgende sloten
(S74, 76, 77, 81 en 82) wijzen op de erfsloten van een nederzetting met meerdere
23
Fig. 5.2 Kerkpolder.
Profiel door Romeinse sloten
(S77, 81 en 82, wp 9).
13) V21-23, 25 en 27.
Tabel 5.2 Zuidelijke cluster.
Aardewerkvondsten per spoor.
s
v
baksel
40
47
inheems
fragmenten
3
individuen
2
48
inheems
2
2
43
33
inheems
1
1
34
inheems
1
1
36
waaslands r 2
2
43
inheems
44
waaslands bl
1
1
47
7
geverfd
1
1
inheems
18
1
waaslands r 1
1
waaslands bl
2
2
45
46
45
51
10
10
waaslands bl
inheems
1
1
inheems
7
7
waaslands bl
1
1
ts
inheems
1
1
32
1
fasen. De sloten zijn gecoupeerd en daar kwamen geen vondsten uit (fig. 5.2).
Deze gegevens in combinatie met de geologische situatie leiden ertoe direct ten
oosten van de werkput een nederzetting te veronderstellen.
In werkput 9 is een tweede aansluiting gevonden met de plattegrond van de
eerder onderzochte nederzetting md 03.01. Het gaat om een sloot (S78) die parallel loopt aan spoor 29 en zondermeer een begrenzing van een kavel vormt. Direct
ten zuiden van spoor 78 zijn kleinere sporen gevonden die geïnterpreteerd
worden als sporen binnen een nederzetting waaronder de enige kuil (S80) die
gedocumenteerd is. Deze bleek bij couperen zeer ondiep en zou zelfs ook nog als
dagzoom geïnterpreteerd kunnen worden. Kavelsloot S78 bevatte 12 fragmenten
handgevormd inheems aardewerk en een incomplete inheemse pot (81 fragmenten van 1 individu).14
14) Resp. V55 en 56.
Zuidelijke cluster
De zuidelijke waarnemingencluster betreft de werkputten 4a, 4b, 5, 6 en 7. De
sporen in deze zone zijn zonder uitzondering kavelsloten en erfsloten. De sporen
zijn bijna allemaal gecoupeerd en uit de coupes zijn vondsten verzameld (zie
fig. 5.3, 5.4 en 5.5). De doorsneden tonen een complete vulling vaak van een enkele
fase met het beeld van een rustige sedimentatie.
S43 trekt de aandacht door de vondstenrijkdom (zie tabel 5.2). Het spectrum is
niet alleen gevarieerd het gaat ook om grote fragmenten. Op basis hiervan wordt
deze sloot geïnterpreteerd als een erfsloot in of zeer nabij een nederzetting. De
locatie van de nederzetting is geprojecteerd op de geul in directe aansluiting
op werkputten 4 en 5.
De dwarsdoorsnede van S43 toont aan weerszijden van de sloot een A-horizont
die gezien kan worden als het oude loopvlak dat locaal nog aanwezig is.
24
Sporen 40, 44 en 45 zijn vooralsnog als kavelsloten geduid. De eerste en laatste
sluiten aan op de kavelsloten van md 03.01. De kavelsloten van werkputten 5 en 7
zijn haaks georiënteerd op de geul en lopen uit in de richting van het veengebied.
Deze sloten zijn vondstenarm.
Nieuwe tijd
Sporen uit de Nieuwe tijd bevinden zich hoofdzakelijk in de noordelijke waarnemingencluster (zie fig. 3.1). Meest opvallend zijn de zeer zware sloten die diep
ingegraven zijn. Eén van deze sloten is gecoupeerd (fig. 5.6, S24). De slootvulling
geeft het proces van demping weer. De onderste laag bestaat uit plaggen, de laag
erboven uit geroerde grond. De vondsten van aardewerk en baksteen dateren op
25
Fig. 5.3 boven Kerkpolder.
Profiel door Romeinse sloot
(S40, wp 4).
Fig. 5.4 midden Kerkpolder.
Profiel door Romeinse sloot
(S43, wp 4).
Fig. 5.5 (onder) Kerkpolder.
Profiel door Romeinse sloot
(S45, wp 4).
werkput 1 A
spoor 24
in de polder zullen voorkomen. De datering wordt daarom globaal gehouden op
de periode van het midden van de 1e eeuw tot en met het begin van de 3e eeuw
na Chr.
– 0,83 m nap
24.2
24.2
24.1
24.3
bouwvoor
0
teellaag Nieuwe tijd
hoofdlijnen in de periode van de 16e tot en met de 18e eeuw. De sloot is afgedekt
door een zware teellaag die over een groot oppervlak aanwezig is en vondstenrijk
is. Ook deze vondsten dateren uit de genoemde periode. Het is aantrekkelijk om
op grond van de locatie een verband te veronderstellen met de buitenplaats
Hodenpijl, maar zeker is dat niet.
woudlaag
D1 afzetting
hollandveen
24.2
slootvulling
24.1
opvulling (demping)
24.3
plaggen in de vulling
(demping)
Fig. 5.6 boven Kerkpolder.
Profiel door sloot uit de Nieuwe
tijd (S24, wp 1A).
Tabel 5.3 onder Vondstenspectrum alle perioden.
vondsten
n
aardewerk
302
baksteen
44
glas
1
steen
7
botmateriaal
381
schelp
4
slak
2
metaal
1
houtskool
3
hout
50 cm
18
overig
3
totaal
766
5.3 vondsten
De vondsten kunnen beschouwd worden als informatiebron voor een globale
datering, beoordeling van representativiteit van het spectrum en de kwaliteit.
Voor verdere analyse is het spectrum te beperkt. Voor de vraagstelling van dit
rapport zijn alleen de vondstcategorieën aardewerk, baksteen en bot geselecteerd. Macromonsters zijn op verzoek van de bevoegde overheid niet geanalyseerd, omdat verwacht werd dat deze informatie geen aanvulling zou opleveren
ten aanzien van de reeds bekende informatie van het gebied. In totaal zijn 766
vondsten geadministreerd, waarvan 727 zijn gebruikt voor analyse. Opmerkelijk
in het spectrum is het aandeel bot dat de grootste groep vertegenwoordigt.
Het bot is bijna geheel uit één context, te weten de Romeinse sloot S43.
5.3.1 Aardewerk
Romeinse tijd
Het aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd geeft de gangbare types weer voor
het gebied. Het handgevormde inheemse aardewerk is dominant aanwezig. Het
importaardewerk geeft een globale datering van de 2e tot en met begin 3e eeuw
na Chr. Het fragment terra sigillata is van het type Drag. 18/31 en dateert in de
2e eeuw.
De meest voorkomende vondstcontext is die van slootvullingen. De sloten zijn
langzaam dichtgegroeid en niet gedempt, hetgeen betekent dat de vondsten
tijdens de waterdragende functie in de sloten terecht zijn gekomen bijvoorbeeld
als zwerfvuil. Concentraties vondsten worden als argument gebruikt om nederzettingen in de nabijheid te veronderstellen. De spectra zeggen dan ook eerder
iets over de nederzetting dan over het gebruik van de kavels.
Zonder opgraving is het moeilijk een begin en eindperiode aan te geven. De
ervaring leert dat vroege maar ook de late perioden in proefsleuvenonderzoek
vrijwel onzichtbaar zijn. Het feit dat vindplaats md 03.01 een eerste eeuwse fase
kent, maakt het waarschijnlijk dat sporen uit deze tijd ook op andere plaatsen
26
Nieuwe tijd
Verreweg het meeste aardewerk is afkomstig uit de teellaag in de nooordelijke
cluster. De vondsten kunnen daarom geïnterpreteerd worden als afval dat door
ploegen beïnvloed is. Het kogelpotfragment – ook afkomstig uit de teellaag –
verschaft de vroegste datering, namelijk tussen 1100 en 1300. De bulk dateert
echter tussen 1500 en 1800 met uitzondering van enkele categoriën die een
vroegere startdatum kennen in de 15e eeuw. De gebruikstypen duiden op een
normaal huishoudelijk spectrum met een vergiet (blo), borden, grape en een kan.
De bouwmaterialen bestaan uit baksteen, plavuizen en brokjes mortel.
baksel
vorm
n
Rood
Blo
10
Fayence
Bord
4
3
Rood
Grape
4
4
Rood
Indet
21
20
Steengoed
Kan 1
1
Kogelpot
Kogelpot
1
1
Rood
Pot
1
1
42
31
totaal
indiv.
aardewerk totaal
indet
1
1
dikwandig
2
2
geverfd
inheems
ts
waaslands
totaal
2
2
198
62
1
1
56
10
260
78
Tabel 5.4 boven Aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd.
1
Tabel 5.5 midden Aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd.
Tabel 5.6 onder Vondstcontext
van het botmateriaal.
De meeste fragmenten zijn
afkomstig uit S43.
5.3.2 Botmateriaal
De context van het botmateriaal is onevenwichtig verspreid, want verreweg
de meeste botfragmenten komen uit de Romeinse erfsloot S43. Slechts 18 fragmenten zijn afkomstig uit de teellaag en sloten daterend in de Nieuwe tijd,
terwijl 363 fragmenten afkomstig zijn uit Romeinse sloten (zie tabel 5.6).
Het spectrum geeft geen verrassingen wat betreft diersoorten. Rund is dominant
aanwezig. Een enkel fragment laat haksporen zien, hetgeen wijst op slachtafval.15
spoor
aard
2
laag
periode
fragmenten bot (n)
3
23
24
sloot
nt
4
43
sloot
rom
357
45
sloot
rom
2
totaal
381
nt
12
laag
rt
4
sloot
nt
2
individuen
15) Snijsporen zie V44.
27
soort
n
rom
nt
indet
188
181
7
lm
68
62
6
lr
1
1
0
mm
3
3
0
113
109
4
schaap/geit
5
5
0
varken
3
3
0
totaal
381
364
17
rund
Tabel 5.7 Samenstelling van
soorten totaal en per periode
uitgesplitst. Rund is dominant
aanwezig.
5.4 betekenis van de sporen en vondsten
De betekenis van sporen en vondsten ligt in de microregionale samenhang van
het Romeinse cultuurlandschap. Ondanks de geringe omvang van de opgravinsputten is inzicht verkregen in de vorm van de verkaveling en worden drie
nederzettingslocaties verondersteld naast de bekende locatie md 03.01.
Er is aansluiting gevonden met de verkaveling van md 03.01. Daarmee is het
beeld verkregen van een zeer dichtbebouwde geul met in totaal vier nederzettingen met een onderlinge afstand van 200 tot 300 m. Onzeker is of deze nederzettingen gelijktijdig bewoond zijn en de bewoners dus buren waren.
Het onderzoek was niet gericht op het vinden van kruisingen van sloten zodat
er meer zicht komt op de verkaveling. Indien er vervolgonderzoek in deze polder
voorgeschreven wordt, zou deze gericht moeten zijn op de morfologie van de
kavels en het beter in beeld brengen van de nederzettingen.
6 archeologische monumentenzorg
6.1 algemeen
De onderzoeksopdracht bestond uit drie maatregelen uit de Archeologische
Monumentenzorgcyclus, te weten een inventariserend veldonderzoek, een
archeologische begeleiding en een opgraving. Het inventariserend onderzoek
dient te leiden tot een vakinhoudelijke waardering van de aanwezige archeologische sporen voorzien van een selectieadvies. Het grondbeginsel van de
archeologische monumentenzorg is het streven naar behoud van het archeologische bodemarchief door middel van bescherming en duurzaam beheer. Behoud
van waardevolle vindplaatsen in situ is een van de kernpunten. Wanneer het
bodemarchief in een bepaald gebied bedreigd wordt, moet onderzoek gedaan
worden om de eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen op dat terrein
in kaart te brengen en gegevens te verzamelen over de aard, omvang, kwaliteit
en ouderdom van die vindplaatsen. Aan de hand van de verzamelde gegevens
wordt een vindplaats gewaardeerd en op basis van de waardestelling kan een
(selectie-)advies opgesteld worden over hoe om te gaan met de aangetroffen
archeologische waarden. Ten slotte kan een (selectie)besluit genomen worden
ten aanzien van het al dan niet inpassen van de archeologische vindplaatsen
in de ontwikkelingsplannen van een gebied, of ten aanzien van het al dan niet
ex situ behoud van de archeologische waarden (door middel van een opgraving).
Het waarderen van een vindplaats gebeurt aan de hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna 3.1). Met
het kna-waarderingssysteem kan de waarde van een vindplaats gekwantificeerd
worden en uitgedrukt worden in een score; de hoogte van de score vormt het
waardeoordeel van de vindplaats.
De begeleiding en opgraving dienen de beantwoording van de onderzoeksvragen
uit het Programma van Eisen. Eerst zullen hieronder de vragen systematisch
langsgelopen worden, daarna volgt de waardering en het selectieadvies.
6.2 beantwoording onderzoeksvragen
Beantwoording onderzoeksvragen uit het PvE:
A Archeologische Monumentenzorg (amz)
In de hedendaagse archeologie in Nederland is het streven naar behoud in situ.
De herinrichting van de deelplannen biedt zowel kansen als bedreigingen.
28
29
Daarom is het nodig om de archeologische waarden en verwachtingen in kaart
te brengen. De volgende vragen zijn van belang:
A1 Zijn er archeologische vindplaatsen binnen de plangebieden aanwezig
of te verwachten?
Ja, er worden op drie locaties nederzettingen uit de Romeinse tijd verwacht die
gedeeltelijk binnen en buiten het plangebied vallen (zie fig. 3.1). De omvang ervan
is niet bepaald. Twee liggen waarschijnlijk gedeeltelijk onder bestaande bebouwing, één ligt vermoedelijk gedeeltelijk tegen of onder Rijksweg A4.
A2 Welke ouderdom hebben deze vindplaatsen?
Deze nederzettingen dateren uit de Romeinse tijd (1e tot en met de 3e eeuw).
Dit is gebaseerd op patronen in de Romeinse verkaveling en het bijbehorende
vondstmateriaal.
A4 Wat is de te verwachten conserveringstoestand van de grondsporen en
vondsten?
De verwachte conserveringstoestand voor zowel sporen als vondsten is goed voor
zover deze niet door bebouwing en de wegaanleg aangetast zijn. De vermoede
nederzettingslocaties zijn niet nader onderzocht.
A5 Wat zal de aantasting zijn van de vindplaatsen bij uitvoering van de
voorgenomen werkzaamheden?
De aantasting zal gering zijn. Immers de voorgenomen noordelijke grote waterpartij is komen te vervallen. De omvang van de overige watergangen is beperkt.
De sporen op die locaties zijn onderzocht.
A6 Het toetsen van de in het bureauonderzoek en het inventariserend veld onderzoek geformuleerde verwachting. Hierbij worden uitgangspunten
ten aanzien van locatiekeuzefactoren geëvalueerd.
Er was een verwachting gefomuleerd voor de Romeinse tijd en de Nieuwe tijd
in het PvE. Beide perioden zijn vertegenwoordigd in het sporenspectrum. De
modellen voor locatiekeuze blijken hier betrouwbaar.
A8 Het toetsen van de mate van betrouwbaarheid/voorspellende waarde van
de verschillende onderzoeksfasen d.m.v. een evaluatie van de vorige onder zoeksfase aan het einde van elke nieuwe onderzoeksfase.
Omdat reeds veel bekend is van dit gebied is een bureauonderzoek niet opgesteld, maar is direct een PvE gemaakt. De uitgangspunten daarvan zijn consistent
gebleken.
A9 Het toetsen van het selectieproces vanaf het bureauonderzoek tot en met
de opgraving dan wel het beschermen van een vindplaats.
De maatregelen die voortvloeien uit het selectiebesluit zijn adequaat voor het
onderzoek van archeologische waarden zonder buitenproportioneel te zijn. De
waarnemingen leiden tot voortschrijdend inzicht in het cultuurlandschap van
de Kerkpolder.
30
A11 In hoeverre beantwoorden de nieuw aangetroffen vindplaatsen aan de
archeologische verwachtingen die voor dit gebied bestonden? Aan de hand
van de resultaten kan de archeologische verwachtingenkaart worden
bijgesteld.
De resultaten geven een verfijning van het bestaande beeld voor de Romeinse
tijd. De verkaveling kan vervolgd worden en geeft tezamen met andere sporen
en vondstenconcentraties sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van nederzettingen die vooralsnog maar gedeeltelijk vermoed werden. Hierdoor ontstaat
een samenhangend beeld van sporen van bewoning en landgebruik.
B1 In hoeverre en in welke periode is sprake geweest van een door de mens
gecreëerd open landschap?
Dit kan worden bepaald door middel van het maken van een vegetatie reconstructie en het dateren van de monsters. Een verdere detaillering
van natte- en droge landschapselementen per periode – zo mogelijk met
het bijbehorende vegetatiegebruik – zal het inzicht in de diachrone
bewonings- en landschapsgeschiedenis vergroten.
In de Romeinse tijd was de Kerkpolder een door de mens gecreëerd open landschap. Deze informatie was reeds bekend.
F Romeinse tijd
De variatie in de nederzettingsvorm en de functie in de eerste drie eeuwen van
de jaartelling is ten opzichte van de voorafgaande periode sterk toegenomen.
De inrichting van de stedelijke en militaire structuur op de strandwallen en de
ontwikkeling van het inheems-romeinse villacomplex in Rijswijk illustreren dit.
Tevens komt naast de gewone boerenerven een veelheid aan bijzondere structuren voor. Ook de Kerkpolder neemt in deze ontwikkelingen een plaats in, omdat
in Midden-Delfland intensief archeologisch onderzoek stedelijke en militaire
structuren niet aan het licht heeft gebracht. Wel is daar in de tweede helft van
de tweede eeuw een groot verkavelingsysteem aangelegd, dat in hoofdzaak de
geulafzettingen van de Gantel als uitgangspunt heeft.
Uitgaande van deze situatie zijn de volgende concrete vraagstellingen van
belang:
F2 De relatie van de erven met het eventueel aanwezige verkavelingsysteem
en de dynamiek van deze landinrichting. Zijn er verschillen in de ontwik kelingen dichter bij het kerngebied (Romeinse wegen) en het achterland?
Deze vraag is relevant voor het regionale niveau en valt buiten de scope van dit
onderzoek.
F4 Systematisch onderzoek naar de methode en techniek van waterbeheer sing door middel van de percelering, duikers, etc.
De verkaveling wijst op waterbeheersing, die zowel voor drainage als de combinatie van drainage en innundatie bedoeld kan zijn. Er is een hiërarchie tussen
sloten van een gelijktijdig stelsel. De sloten varieren in breedte en diepte. De
zwaarste sloot van vindplaats md 03.01 valt over het traject van de natuurlijke
restgeul. Dit wijst erop dat de geulen gebruikt zijn voor het watertransport.
31
waarden
criteria
Beleving
Schoonheid
parameters
antwoord
Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement
Vorm en structuur
Relatie met omgeving
ja
nee
ja
Herinnerings- Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis
waarde
Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
Fysieke Gaa∑eid
kwaliteit
Aanwezigheid sporen
Gaa∑eid sporen
Ruimtelijke gaa∑eid
Stratigrafie intact
Mobilia in situ
Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling
Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen
Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu
Stabiliteit van de natuurlijke omgeving
score
2
nee
nee
hoog
hoog
middel
hoog
hoog
hoog
hoog
onbekend
hoog
3
Conservering Conservering artefacten (metaal/overig)
Conservering organisch materiaal
onbekend
hoog
3
Inhoudelijke Zeldzaamheid
kwaliteit
Bijzonder in vergelijking tot het aantal vergelijkbare monumen-
ten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde
perioden binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid
is vastgesteld
Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
middel
2
Informatie-
waarde
Bijzonder in vergelijking tot opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio
(minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel)
Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek in de betref-
fende archeoregio
Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek van de betref-
fende archeologische periode
Passend binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut, racm of anderen
Ensemble-
waarde
Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde
periode binnen de micro-regio)
Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeen-
volgende perioden binnen de micro-regio)
Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaa∑eid van het contemporaine landschap)
Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in
de directe omgeving
Represen-
tativiteit
Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode
Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke
kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio
waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is
gegarandeerd
Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
32
middel
middel
middel
2
middel
hoog
3
hoog
hoog
F8 Indien de restbedding nog in de Romeinse tijd open is geweest zullen
verbindingen over land zijn samengekomen op enkele punten voor een
oversteek. Waar lagen deze oversteekplaatsen?
Niet van toepassing
F13 Het toetsen van de in Midden-Delfland aangetroffen maatvoering van
landinrichting- (verkaveling) en nederzettingslayout.
Zie de analyse van vindplaats md 03.01.16
Tabel 6.1 Kerkpolder.
Scoretabel kna-waarderingssysteem.
F14 De verdieping van de vergelijking tussen de regio Assendelft, Rijswijk
‘de Bult’ en Midden-Delfland in het kader van de thematiek van
romanisatie.
Zie de analyse van indplaats md 03.01.17
F15 Het toetsen van de in Midden-Delfland waargenomen patronen op het
gebied van rituele deposities.
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
Aanvullend:
• Welke gewassen zijn gegeten, welke zijn lokaal geproduceerd en welke
geïmporteerd?
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
• Welke producten zijn lokaal geproduceerd en welke geïmporteerd?
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
onbekend
hoog
nvt
F7 Er staan momenteel twee waarnemingen tegenover elkaar waardoor
onduidelijk is of de Gantel gedurende de Romeinse tijd open of dicht is
geweest. Hoe verliep de verlanding van de Gantel, in horizontale en
verticale zin?
Op deze locatie van de Gantel dicht ten tijde van de bewoning in de Romeinse
tijd. De hoofdsloot van md 03.01 is aangelegd over het traject van de restgeul.
F16 Het systematisch onderzoek naar de aard, omvang, diversiteit, locatie keuzefactoren en betekenis van diverse off-site elementen (bijvoorbeeld
kringgreppels en kuilenclusters).
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
middel
middel
F5 Locatiekeuzefactoren van grafvelden.
Niet van toepassing
2
• Welke aspecten waren met name van belang bij de veeteelt: fokken voor
vlees, melkproducten, de huid/wol of andere secundaire producten?
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
16) Van Londen 2006, 203.
• Zijn er aanwijzingen voor surplus-producten voor de handel?
Hierover zijn geen nieuwe gegevens verzameld.
17) Idem, 167 – 181.
33
6.3 waardestelling vindplaats en toekomstig onderzoek
Zoals in paragraaf 6.1 is aangegeven wordt een vindplaats gewaardeerd aan de
hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm
Nederlandse Archeologie (kna). In een zogenaamde scoretabel worden drie waarden onderscheiden: beleving, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. Met dit
kna-waarderingssysteem wordt de waarde van een vindplaats gekwantificeerd
en uitgedrukt in een score; de hoogte van de score vormt het waardeoordeel van
de vindplaats.
Bij de belevingswaarde gaat het om de zichtbaarheid van de vindplaatsen, hetzij
fysiek (bijvoorbeeld als heuvel in het landschap) hetzij in verhalen. Zo kunnen er
specifieke historische gebeurtenissen aan het gebied zijn toegeschreven, zijn er
sagen/legenden over bekend of wordt er een religieuze waarde aan toegedicht.
Vervolgens wordt de fysieke kwaliteit beoordeeld. Hierbij zijn de criteria gaafheid
en conservering van belang. Indien in totaal op beide punten bovengemiddeld
wordt gescoord (meer dan 4 punten), dan is de vindplaats in principe behoudenswaardig. Deze waardering kan nog veranderen door een lage inhoudelijke kwaliteit.
Met betrekking tot de inhoudelijke kwaliteit wordt in eerste instantie gekeken
naar de parameters zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Bij
een bovengemiddelde score (meer dan 6 punten) is de vindplaats behoudenswaardig. De parameter representativiteit hoeft alleen te worden geraadpleegd
als bovenstaande drie parameters een gemiddelde tot benedengemiddelde score
opleveren. Op basis hiervan kan alsnog tot het oordeel behoud gekomen worden.
De belevingswaarde is bepaald op basis van de zichtbaarheid van de kreek in het
polderlandschap en betreft niet zozeer de antropogene component. Dit idee leidt
tot een gemiddelde waardering. De fysieke en inhoudelijke kwaliteit scoren
hoog en maken de locatie behoudenswaardig, immers de sporen zijn grotendeels
intact en de ruimtelijke relatie is één van de sterke punten in het gebied.
Ofschoon het Romeins cultuurlandschap zich tot ver in de wijdere omgeving uitstrekt, is er weinig wettelijk beschermd. Tot op heden is gebruik gemaakt van het
instrument van planologische inpassing en dat geeft bescherming zolang de
gemeente daar waarde aan hecht.
De sporen van de Nieuwe tijd zijn onvoldoende in kaart gebracht om uitspraken
te kunnen doen over behoudenswaardigheid. Op basis van de huidige inzichten
wordt aan dit complex geen bijzondere waarde toegekend.
6.4 advies
Het advies luidt om de kreek in het geheel als landschappelijk element en in
samenhang met het Romeins cultuurlandschap in situ te beschermen. De samenhang van nederzettingen en het tussenliggende gebied met kavels en eventueel
andere sporen van landgebruik is een fantastisch voorbeeld van een ensemble.
Van de veronderstelde nederzettingslocaties zou duidelijk moeten worden in
hoeverre deze feitelijk onder bestaande bebouwing en wegen liggen.
literatuur
Bakx, J.P.L., 2007: Programma van Eisen Schipluiden (Kerkpolder) MiddenDelfland, Delft, 1 – 31.
Broeke, P.W. van den, 1993: A crowded peat area: observations in VlaardingenWest and the Iron Age habitation of southern Midden-Delfland, Analecta
Praehistorica Leidensia 26, 59 – 82.
Bult E.J., 1983: Midden-Delfland, een archeologische kartering; inventarisatie,
waardering en bewoningsgeschiedenis, Amersfoort/Maasland, (Nederlandse
Archeologische Rapporten 2).
Gaauw, P.G. van der, 1988: Midden-Delfland; rapport betreffende het aanvullend
archeologisch onderzoek, raap-rapport 20, Amsterdam.
Hallewas D.P./J.F. van Regteren Altena, 1979: Archeologisch en historischgeografisch overzicht, in C.J. van Staalduinen (ed.), Toelichtingen bij de Geologische
kaart van Nederland – blad Rotterdam West (37W), Haarlem, 89 – 109.
Heeringen, R.M. van, 1992: The Iron Age in the Western Netherlands, Amersfoort.
Liere W.J. van, 1948: De bodemgesteldheid van het Westland, Deel ii, Wageningen
(Verslagen van Landbouwkundige onderzoekingen, 54,6).
Londen, H. van, 1991: Het Westlandproject 1990, Bewoning in de Romeinse tijd.
De verkenning van 3.01 en 19.07: Een rapportage over het oudheidkundig bodemonderzoek in de regio Midden-Delfland, intern rapport UvA, Amsterdam.
Londen, H. van, 1997: Schipluiden: Kerkpolder-golfterrein, in R.E.M. van Heeringen
(ed.), Archeologische Kroniek van Zuid-Holland over 1996, Holland 29, 407 – 410.
Londen, H. van, 2006: Midden-Delfland. The Roman Native Landscape Past and
Present, Academisch Proefschrift UvA, Amsterdam.
Londen, H. van,/P.M. van Leusen, 1991: Schipluiden en De Lier, in W.A.M. Hessing
(ed.), Archeologische kroniek van Zuid-Holland over 1990, Holland 23, 344.
34
Regteren Altena, J.F., van/A.J. Bakker/A.T. Clason, 1962: The Vlaardingen culture,
Helinium 2, 3 – 35, 97 – 103, 215 – 243.
tijdbalk
lijst van gebruikte afkortingen
aac Amsterdams Archeologisch Centrum
ab
archeologische begeleiding
Blo aardewerkvorm: vergiet (afkorting van Bloempot)
dlg Dienst Landelijk Gebied
indet indetermineerbaar
ivo inventariserend veldonderzoek
kna Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie
me Middeleeuwen
N
aantal
nap Normaal Amsterdams Peil
neo Neolithicum
nt
Nieuwe tijd, (nt b: Nieuwe tijd b, nt c: Nieuwe tijd c)
PvE Programma van Eisen
rom Romeinse tijd
S
spoor
ts
Terra Sigillata
UvA Universiteit van Amsterdam
V
vondst
wp werkput/proefsleuf
36
37
verklarende woordenlijst
antropogeen
Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen gemaakt/veroorzaakt).
Volle-Middeleeuwen (van 950 – 1250 na Chr.) en de Late-Middeleeuwen
(van 1250 – 1500 na Chr.).
archeologie
Wetenschap die zich tot doel stelt door middel van de studie van de materiële
nalatenschap inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen
in het verleden.
nederzetting(-sterrein)
In archeologische context is dit de plaats met resten van menselijke activiteiten;
de in het veld aangetroffen sporen en materiaal worden geïnterpreteerd als
resten van bewoning in het verleden.
archeologisch monument
Een terrein waarin zich oudheidkundige zaken bevinden die van algemeen
belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en hun
cultuurhistorische waarde. Hieronder worden zowel wettelijk beschermde als
niet-wettelijk beschermde monumenten verstaan.
Nieuwe tijd
Periode vanaf de Late-Middeleeuwen tot de Subrecente of Moderne tijd
(19e en 20e eeuw); van 1500 tot circa 1800 na Chr. ook wel Post-Middeleeuwen
of Vroeg-Nieuwe tijd genoemd.
bodemarchief (archeologisch)
Het geheel van overblijfselen dat informatie kan verschaffen over menselijk
handelen in het verleden (de materiële nalatenschap), bewaard in en in bepaalde
gevallen op de bodem (bijvoorbeeld een grafheuvel).
cultuurlaag
Geologische laag met archeologische sporen en/of vondsten die op bewoning
en/of gebruik in het verleden wijzen.
IJzertijd
De periode waarin voor het eerst en in hoofdzaak ijzer wordt gebruikt voor het
vervaardigen van werktuigen en wapens. In Nederland is dit de periode tussen
circa 800 tot 12 voor Chr. De IJzertijd wordt doorgaans onderverdeeld in drie
perioden, te weten: Vroege-IJzertijd (800 – 550 voor Chr.), Midden-IJzertijd
(550 – 250 voor Chr.) en de Late-IJzertijd (250 – 12 voor Chr.).
Middeleeuwen
Periode tussen de val van het West-Romeinse Rijk (476 na Chr.) tot de ontdekking
van Amerika (1492 na Chr.), ook wel van circa 450 – 1500 na Chr. Wordt nader
onderverdeeld in Vroege-Middeleeuwen (van circa 450 – 950 na Chr.),
38
pathologie
Bestudering van ziekteverschijnselen en de daarmee samenhangende veranderingen in het lichaam.
pedogenese
Bodemvorming; veranderingen van de oorspronkelijke bodem ten gevolge van
de invloed van het klimaat, de waterhuishouding, de planten- en dierenwereld
en de mens.
Romeinse tijd
De periode van het West-Romeinse Rijk. In Nederland de periode tussen
circa 12 voor Chr. en 450 na Chr.
verstoring
Een afwijking van het natuurlijke bodemprofiel (of de bodem) ten gevolge van
recent, direct of indirect, menselijk handelen.
vindplaats
Plaats waar archeologisch materiaal is verzameld of te verzamelen is.
39
lijst van figuren en tabellen
Fig. 1.1 Ligging van de Kerkpolder aan de oostzijde van Schipluiden (135 ha).
Fig. 1.2 In het zuidelijke deel van de polder ligt de golfbaan, die naar het noorden
uitgebreid zal worden. Het plangebied bevindt zich daarom in het
noorden van de polder.
Fig. 2.1 Het noordelijk deel van de Kerkpolder met de reeds bekende opgravings
resultaten en de nieuw te onderzoeken contouren van aan te leggen
waterpartijen uit het eerste deel van het werk: de noordelijke locatie A
en zuidelijke locaties D-G. De waterpartijen op locaties B en C zijn al
gerealiseerd en zijn daarom komen te vervallen. Inzet: Ligging van
Schipluiden in Nederland.
Fig. 3.1 Kerkpolder. Alle sporenkaart in combinatie met verwachte locaties van
nederzettingen.
Fig. 5.1 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S61, wp 8).
Fig. 5.2 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloten (S77, 81 en 82, wp 9).
Fig. 5.3 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S40, wp 4).
Fig. 5.4 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S43, wp 4).
Fig. 5.5 Kerkpolder. Profiel door Romeinse sloot (S45, wp 4).
Fig. 5.6 Kerkpolder. Profiel door sloot uit de Nieuwe tijd (S24, wp 1A).
40
Tabel 1.1 Kerkpolder Golfterrein. Administratieve gegevens van het plangebied
en onderzoek.
Tabel 2.1 Overzicht van de vondstmeldingen en waarnemingen uit de archeo
logische begeleiding van de Reconstructie Midden-Delfland uit
de Kerkpolder. De grootte van het kruisje geeft aan of er meer of
minder dan 5 vondsten zijn gedaan per waarneming. Afkortingen
zie afkortingenlijst achterin dit rapport.
Tabel 2.2 Overzicht van alle vervolgonderzoek in de Kerkpolder na de inven
tarisatie door Bult.
Tabel 3.1 Overzicht van werkputten.
Tabel 4.1 Schematische stratigrafie.
Tabel 5.1 Aantal sporen per periode.
Tabel 5.2 Zuidelijke cluster. Aardewerkvondsten per spoor.
Tabel 5.3 vondstenspectrum alle perioden.
Tabel 5.4 Aardewerkspectrum uit de Romeinse tijd.
Tabel 5.5 Aardewerkspectrum uit de Nieuwe tijd.
Tabel 5.6 Vondstcontext van het botmateriaal. De meeste fragmenten zijn
afkomstig uit S43.
Tabel 5.7 Samenstelling van soorten totaal en per periode uitgesplitst.
Rund is dominant aanwezig.
Tabel 6.1 Kerkpolder. Scoretabel kna-waarderingssysteem.
41
Download