Fact sheet voeding - Zorg en Gezondheid

advertisement
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Jongeren en Gezondheid 2014: Voeding
Inleiding
Aangezien voedingsgewoontes die worden aangeleerd in de kindertijd en
adolescentie ook behouden blijven op volwassen leeftijd1,2, is het promoten van
gezonde voeding naar deze doelgroep van essentieel belang. Ongezond
voedingsgedrag van jongeren heeft immers gevolgen zowel op korte als op lange
termijn. Op korte termijn denken we aan ijzertekort, overgewicht,
slaapproblemen, tandcariës, ... Op lange termijn kan een slecht voedingspatroon
hart- en vaatziekten, diabetes, kanker, infarcten, osteoporose, ... veroorzaken3.
Obesitas is, gezien de toenemende prevalentie en de potentiële fysieke en
psychische gevolgen, een belangrijk maatschappelijk probleem4. Niet alleen is
obesitas gedurende de kinderjaren geassocieerd met een groter risico op ziekte en
mortaliteit op volwassen leeftijd5, maar ook worden kinderen en jongeren met
overgewicht vaker uitgesloten door hun leeftijdsgenoten, ervaren zij meer
psychosociale stress en hebben vaak een lager zelfbeeld6. Evenwichtig eten en
voldoende bewegen is de meest effectieve strategie om een gezond
lichaamsgewicht te bekomen of te behouden. Maar jongeren blijken vaak een fout
lichaamsbeeld te hebben, met als resultaat dat er ook heel wat jongeren – vooral
meisjes – een dieet volgen om gewicht te verliezen hoewel dit niet echt nodig is.
De methodes die zij gebruiken stroken bovendien niet altijd met gezonde
voedings- en levenswijzen zodat concentratieproblemen, slaapstoornissen,
groeivertraging, menstruatieproblemen, … kunnen ontstaan.
Methodiek: vragen rond voedingsgewoonten
Voor de algemene informatie over de studie Jongeren en Gezondheid en de sociodemografische gegevens van de steekproef van de leerlingen tussen 11 en 18 jaar wordt
verwezen naar de desbetreffende factsheets op www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be .
De studie bevraagt zowel het ontbijtpatroon als de consumptiefrequentie van een
aantal belangrijke voedingsmiddelen. In deze factsheet worden enkel de resultaten
van de consumptie van fruit, groenten, frisdrank en water weergegeven.
De jongeren werd gevraagd hun gewicht en lengte te noteren. Hieruit werd de BMI
(kg/m2) berekend. Voor het bepalen of een respondent obees is (BMI ≥ 30 bij
volwassenen) of overgewicht heeft (BMI ≥ 25 bij volwassenen), werden de cut off
Lien N, Lytle LA, and Klepp KI. Stability in consumption of fruit, vegetables, and sugary foods in a cohort from
age 14 to age 21. Prev Med 2001: 33(3):217-226
2 Craigie, A. M., Lake, A. A., Kelly, S. A., Adamson, A. J., & Mathers, J. C. (2011). Tracking of obesity-related
behaviours from childhood to adulthood: A systematic review. Maturitas, 70(3), 266-284. doi:
http://dx.doi.org/10.1016/j.maturitas.2011.08.005
3 Haslam, D. W., & James, W. P. T. Obesity. The Lancet, 366(9492), 1197-1209. doi:
http://dx.doi.org/10.1016/S0140-6736(05)67483-1
4
World Health Organization. Obesity: Preventing and Managing the Global Epidemic. Geneva: Report of a WHO
Consultation on Obesity, 1998.
5
Engeland A, Bjorge T, Tverdal A, Sogaard AJ. Obesity in adolescence and adulthood and risk of adult mortality.
Epidemiology 2004;15:79-85.
6
Janssen I, Craig WM, Boyce WF, Pickett W. Associations between overweight and obesity with bullying behaviors
in school-aged children. Pediatrics 2004a;113:1187-1194.
1
1
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
waarden van de IOTF gehanteerd, gebaseerd op data uit 6 landen7. Voor het
bepalen van ondergewicht gebruikten we cut off waarden die overeenstemmen
met een BMI van 17 bij volwassenen, wat overeenstemt met de definitie van graad
2 ondergewicht van de WHO8. Aangezien het hier gaat om zelf-gerapporteerde
BMI, moeten de resultaten met de nodige voorzichtigheid bekeken worden.
Om na te gaan wat zij zelf van hun lichaamsgewicht vinden, werd gevraagd of ze
zich te mager; een beetje te mager; goed; een beetje te dik of veel te dik vinden.
Vervolgens werd gevraagd of de leerling op dat moment een dieet volgt.
Resultaten
Maaltijdpatronen
Frequentie ontbijten
Hoewel het ontbijt de belangrijkste maaltijd is van de dag, wordt deze maaltijd het
meest overgeslagen. In 2014 was er een significant verschil tussen jongens en
meisjes met betrekking tot de frequentie van het dagelijks ontbijten: 70,6% van
de jongens gaf aan elke weekdag te ontbijten, bij meisjes was dit 65,9%
(chi² = 25,0; df = 1; p < 0,001). In vergelijking met 2010 valt op dat de
frequentie van het dagelijks ontbijt significant daalt bij meisjes (van 69,1% in
2010), bij jongens is de waargenomen daling (van 72,0% in 2010) niet statistisch
significant (jongens: chi² = 2,4; df = 1; p = 0,121; meisjes: chi² = 11,4; df = 1;
p < 0,001).
De resultaten in grafiek 1 tonen aan dat, in 2014, het dagelijks ontbijten op
weekdagen significant afneemt met de leeftijd: op 11-12-jarige leeftijd ontbijten
80,7% van de jongens en 77,5% van de meisjes dagelijks, in de leeftijdsgroep 1718-jarigen is dit nog slechts 61,0% en 61,5% (jongens: chi² = 97,1; df = 3; p <
0,001; meisjes: chi² = 111,3; df = 3; p < 0,001). Bovendien ontbijten ongeveer
19% van de jongens en de meisjes van 17-18 jaar nooit op een weekdag,
vergeleken met 5,4% van de jongens en 6,7% van de meisjes op 11-12-jarige
leeftijd. In vergelijking met de resultaten uit 2010 is vast te stellen dat, bij
jongens, enkel in de leeftijdscategorie 13-14 jarigen (chi² = 4,7; df = 1;
p = 0,030) een significante daling is vast te stellen. In 2010 at 76,2% van de
jongens in deze leeftijdsgroep nog dagelijks ontbijt, in 2014 is dit gedaald naar
72,3%. In de andere leeftijdsgroepen zijn lichte verschillen te bemerken; deze zijn
echter niet statistisch significant. Bij meisjes zijn significante dalingen in de
frequentie van dagelijks ontbijten te bemerken in de leeftijdsgroepen 11-12 en 1516 jarigen, waar de percentages daalden van respectievelijk 82,6% naar 78,0%
(chi² = 8,7; df = 1; p = 0,003) en 63,7% naar 58,0% (chi² = 8,6; df = 1;
p = 0,003).
Cole TJ, Bellizzi MC, Flegal KM, Dietz WH. Establishing a standard definition for child overweight and obesity
worldwide: international survey. BMJ 2000; 320(7244): 1240-3.
8
Cole TJ, Flegal KM, Nicholls D, Jackson AA. Body mass index cut offs to define thinness in children and
adolescents: international survey. BMJ 2007; 335: 194-201.
7
2
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
100
90
80
6
2
3
5
4
70
10
3
4
5
5
13
3
5
6
5
72
69
7
3
3
6
5
19
4
5
6
4
60
10
3
4
8
5
20
19
3
7
8
4
3
5
6
5
58
62
15-16
17-18
50
40
81
30
77
61
70
20
10
0
11-12
13-14
15-16
17-18
11-12
13-14
Jongens
5 dagen
Meisjes
4 dagen
3 dagen
2 dagen
1 dag
nooit
Grafiek 1 Percentage frequentie ontbijt op weekdagen naar leeftijd en geslacht
Naar opleidingsniveau (grafiek 2) zijn significante verschillen vast te stellen in de
frequentie van dagelijks ontbijten. Dagelijks ontbijt komt het vaakst voor bij
jongens en meisjes uit het algemeen onderwijs. Jongeren uit het beroepsonderwijs
ontbijten het minst vaal (jongens: chi² = 122,6; df = 2; p < 0,001; meisjes:
chi² = 112,2; df = 2; p < 0,001). Opvallend is dat enkel in het algemeen
onderwijs een significante daling te bemerken is in de frequentie van het dagelijks
ontbijten (zowel bij jongens als bij meisjes). In 2010 at 80,5% van de jongens en
76,7% van de meisjes dagelijks (jongens: chi² = 13,1; df = 1; p < 0,001;
meisjes: chi² = 19,0; df = 1; p < 0,001). De veranderingen (toenames en
afnames) die waargenomen werden in het technisch en het beroepsonderwijs zijn
niet statistisch significant.
100
90
80
10
2
3
5
6
70
29
3
5
6
4
6
7
8
5
60
50
40
74
30
14
2
5
6
4
16
22
34
3
6
9
4
4
7
9
5
69
66
56
46
20
41
10
0
ASO
TSO
BSO
ASO
TSO
Jongens
5 dagen
Meisjes
4 dagen
3 dagen
2 dagen
1 dag
nooit
Grafiek 2 Percentage frequentie ontbijten naar opleiding en geslacht
3
BSO
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Consumptie
Fruit
In grafiek 3 zijn de resultaten van fruitconsumptie naar leeftijd weergegeven. Als
richtlijn geldt dat men dagelijks minstens 2 stukken fruit moet eten. In 2014 werd
deze richtlijn meer gevolgd door meisjes (12,5%) dan door jongens (8,9%)
(chi² = 32,9; df = 1; p < 0,001). In vergelijking met de data uit 2010, is
bovendien een daling vast te stellen bij meisjes van 14,2% in 2010 naar 12,5% in
2014 (chi² = 6,0; df = 1; p = 0,014). Indien in plaats van naar de gangbare
richtlijn, gekeken wordt naar het al dan niet dagelijks consumeren van fruit, is een
zelfde tendens vast te stellen: 22,4% van de jongens gaf in 2014 aan dagelijks
fruit te consumeren tegenover 34,1% van de meisjes (chi² = 159,2; df = 1;
p < 0,001). Er zijn bovendien geen statistisch significante verschillen in de
dagelijkse consumptie van fruit tussen 2010 en 2014.
Fruitconsumptie is bovendien zeer significant verschillend naargelang
leeftijdsgroepen (jongens: chi² = 58,4; df = 3; p < 0,001; meisjes: chi² = 55,2;
df = 3; p < 0,001). 31,1% van de jongens in de leeftijdsgroep 11-12-jarigen eet
dagelijks fruit vergeleken met slechts 17,3% in de groep 17-18-jarigen. Bij meisjes
is dit respectievelijk 42,9% en 29,7%. In vergelijking met de resultaten in 2010,
is in 2014 een significante daling vast te stellen in de dagelijkse fruitconsumptie
bij 17-18-jarige meisjes (chi² = 3,9; df = 1; p = 0,048), bij alle andere
leeftijdsgroepen traden geen significante stijgingen of dalingen op.
100
90
2
7
10
80
5
5
11
14
12
70
60
10
14
3
13
3
10
11
12
31
33
13
12
19
18
12
30
36
14
35
35
16
13
19
11
13
28
9
14
13
10
12
9
8
8
11-12
13-14
15-16
17-18
0
2
8
26
16
30
20
10
16
34
50
40
1
6
7
Jongens
elke dag meer dan 1 keer
5-6 dagen per week
1 dag per week
nooit
22
15
13
11
12
11-12
13-14
15-16
17-18
Meisjes
1 keer per dag en dit elke dag
2-4 dagen per week
minder dan 1 dag per week/zelden
Grafiek 3 Percentage consumptie van fruit naar leeftijd en geslacht
4
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
De resultaten naar opleidingsniveau (grafiek 4) tonen aan dat meisjes uit het
algemeen secundair onderwijs meer fruit eten in vergelijking met meisjes uit de
andere opleidingsvormen (chi² = 19,3; df = 2; p < 0,001). Eenzelfde relatie is
vast te stellen bij de jongens (chi² = 17,9; df = 2; p < 0,001).
100
90
5
10
80
12
7
18
70
15
60
50
20
3
15
6
17
12
16
32
17
32
32
31
16
32
11
11
11
9
10
7
7
10
7
ASO
TSO
BSO
15
10
0
17
38
40
30
2
8
10
10
20
Jongens
elke dag meer dan 1 keer
5-6 dagen per week
1 dag per week
8
18
15
14
10
9
ASO
TSO
BSO
Meisjes
1 keer per dag en dit elke dag
2-4 dagen per week
minder dan 1 dag per week/zelden
Grafiek 4 Percentage consumptie van fruit naar opleiding en geslacht
Groenten
De consumptieregel voor groenten is minstens twee porties groenten per dag (300
gram groenten per dag). Zoals aangegeven in grafiek 5, is in 2014 vast te stellen
dat jongens en meisjes niet significant verschillen wat betreft deze richtlijn. De
richtlijn wordt door slechts 13,1% van de jongens en 13,7% van de meisjes
opgevolgd (chi² = 0,717; df = 1; p = 0,397). Indien men de dagelijkse
consumptie van groenten in beschouwing neemt, is vast te stellen dat hier wel
significante verschillen tussen jongens en meisjes bestaan: significant meer
meisjes (59,2%) dan jongens (47,8%) eten op dagelijkse basis groenten
(chi² = 124,2; df = 1; p < 0,001). In vergelijking met de resultaten uit 2010 is
vast te stellen dat de dagelijkse consumptie van groenten niet significant gewijzigd
is (jongens: chi² = 0,0; df = 1; p = 0,990; meisjes: chi² = 2,6; df = 1;
p = 0,107). Bij de consumptie van meerdere groenten per dag valt dan weer een
significante stijging bij jongens op ten opzichte van 2010 (chi² = 9,8; df = 1;
p = 0,002).
Een opvallend verschil is bovendien waar te nemen wanneer jongens en meisjes
worden opgesplitst naar leeftijd. Wat betreft de dagelijkse consumptie van
groenten, zijn er geen significante verschillen naargelang leeftijd (jongens:
chi² = 2,9; df = 3; p = 0,410; meisjes: chi² = 6,1; df = 3; p = 0,107). Bij het
meermaals per dag consumeren van groenten daarentegen zien we een significant
dalende trend naargelang men ouder wordt (jongens: chi² = 29,5; df = 3;
p < 0,001; meisjes: chi² = 20,4; df = 3; p < 0,001). In vergelijking met de
resultaten in 2010, is in 2014 een significante stijging te bemerken in de dagelijkse
consumptie van groenten bij jongens tussen 17-18 jaar (chi² = 5,2; df = 1;
p = 0,023). Bij meisjes is dan weer een significante daling te zien bij de
5
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Meisjes
leeftijdsgroepen 13-14 (chi² = 7,4; df = 1; p = 0,007) en 15-16 jaar (chi² = 6,2;
df = 1; p = 0,012). Wat betreft het eten van meerdere groenten per dag zijn, in
vergelijking met de resultaten in 2010, in 2014 significante verschillen op te
merken: consumptie steeg significant bij jongens tussen 15-16 (chi² = 5,6;
df = 1; p = 0,018) en 17-18 jaar (chi² = 4,9; df = 1; p = 0,026), alsook bij
meisjes tussen 11-12 jaar (chi² = 3,9; df = 1; p = 0,048). Consumptie daalde bij
meisjes tussen 13-14 jaar (chi² = 14,5; df = 1; p < 0,001).
17-18
14
15-16
14
13-14
38
13-14
13
35
18
10
25
25
31
20
30
40
50
60
2 12
12
311
3 12
17
4 31
17
3 31
21
22
3 22
19
70
80
elke dag meer dan 1 keer
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
32
11
15
29
12
0
18
37
15-16
11-12
23
43
10
13
21
48
17
17-18
22
49
11
11-12
Jongens
46
5 32
90
100
nooit
Grafiek 5 Percentage consumptie van groenten naar leeftijd en geslacht
Grafiek 6 toont de resultaten van het eten van groenten naar opleiding. De
resultaten zijn significant naar opleiding (jongens: chi² = 65,4; df = 2, p < 0,001;
meisjes: chi² = 36,1; df = 2; p < 0,001). De verschillen zitten hem niet direct in
het meermaals per dag eten van groenten maar in het dagelijks eten. Zo geeft
58% van de jongens uit het algemeen secundair onderwijs aan minstens dagelijks
groenten te eten, terwijl slechts 37% van de jongens uit het secundair
beroepsonderwijs dagelijks groenten eten. Bij de meisjes geeft 64% uit het
algemeen secundair onderwijs aan dagelijks groenten te eten en slechts 50% uit
het secundair beroepsonderwijs.
6
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
BSO
16
TSO
33
14
ASO
25
46
12
BSO
11
ASO
11
0
24
26
11
23
6
28
48
20
13
21
38
10
30
4 3 1
22
53
13
TSO
18
17
26
40
50
60
70
elke dag meer dan 1 keer
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
211
5 3
3 21
13
80
2 21
90
211
100
nooit
Grafiek 6 Percentage consumptie van groenten naar opleiding en geslacht
Frisdrank
In 2014 was er een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes wat betreft de
consumptie van frisdrank: 36,9% van de jongens gaf aan dagelijks frisdrank te
consumeren tegenover 26,1% van de meisjes (chi² = 127,1; df = 1; p < 0,001).
Dit resultaat is een significante daling ten opzichte van de dagelijkse consumptie
van frisdrank in 2010, toen dronk 38,9% van de jongens en 29,1% van de meisjes
dagelijks frisdrank (jongens: chi² = 4,3; df = 1; p = 0,039; meisjes: chi² = 12,4;
df = 1; p = 0,001).
Bij jongens is een significant verschil in de dagelijkse consumptie van frisdrank te
zien naargelang leeftijd: 25,5% van de 11-12-jarige jongens drinkt dagelijks
frisdrank, op 17-18-jarige leeftijd is dit toegenomen tot 43,1% (chi² = 70,5;
df = 3; p < 0,001). Hoewel bij meisjes de frequentie van dagelijkse
frisdrankconsumptie ook toeneemt naarmate men ouder wordt, is deze stijging bij
meisjes niet significant (chi² = 6,8; df = 3; p = 0,078). In vergelijking met de
data uit 2010, valt in 2014 een significante daling van de dagelijkse consumptie
van frisdrank te bemerken bij jongens tussen 15-16 jaar (chi² = 11,5; df = 1;
p = 0,001), alsook bij meisjes in de leeftijdsgroepen 13-14 (chi² = 9,3; df = 1;
p = 0,002) en 15-16 jaar (chi² = 10,9; df = 1; p = 0,001).
7
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
6
9
12
6
9
10
25
26
14
13
11
10
14
15
15
21
22
11-12
13-14
15-16
7
14
18
26
5
7
8
10
9
12
12
17
16
16
17
23
16
15
14
13
23
24
21
19
11
11
12
10
12
11
13
11
11
14
14
17
11-12
13-14
15-16
17-18
14
14
29
17-18
Jongens
Meisjes
elke dag meer dan 1 keer
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
nooit
Grafiek 7 Percentage consumptie van frisdrank naar leeftijd en geslacht
In grafiek 8 staan de resultaten van frisdrankconsumptie naar opleiding. Minder
jongens uit het algemeen secundair onderwijs dan uit het technisch- en
beroepsonderwijs drinken dagelijks frisdrank (chi² = 74,4; df = 2; p < 0,001).
Hetzelfde kan geobserveerd worden voor de meisjes (chi² = 111,9; df = 2;
p < 0,001).
100
90
80
5
8
8
7
11
11
70
60
23
29
50
40
30
20
10
15
12
4
6
7
16
18
22
13
13
14
21
13
26
18
16
37
0
ASO
TSO
8
9
11
19
15
13
11
BSO
19
11
10
9
9
14
ASO
TSO
17
elke dag meer dan 1 keer
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
10
15
29
BSO
nooit
Grafiek 8 Percentage consumptie van frisdrank naar opleiding en geslacht
Water
In 2014 was er een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes met betrekking
tot de dagelijkse consumptie van water: 68,9% van de jongens gaf aan dagelijks
water te consumeren tegenover 79,7% van de meisjes (chi² = 141,2; df = 1;
p < 0,001). In vergelijking met de resultaten in 2010 (toen deze gegevens voor
8
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
het eerst verzameld werden), is een significante toename zichtbaar in de
dagelijkse consumptie, zowel bij jongens (65,1% in 2010) als bij meisjes (76,5%
in 2010) (jongens: chi² = 16,5; df = 1; p < 0,001; meisjes: chi² = 14,5; df = 1;
p < 0,001).
Verschillen in de dagelijkse consumptie (grafiek 9) van water treden op naargelang
leeftijdsgroep, althans bij meisjes (jongens: chi² = 3,5; df = 3; p = 0,319;
meisjes: chi² = 15,3; df = 3; p = 0,002). Een duidelijke trend is echter niet
waarneembaar. In vergelijking met 2010, is in 2014 bovendien een toename vast
te stellen bij de meeste leeftijdsgroepen. Enkel bij jongens van 13-14 (chi² = 1,9;
df = 1; p = 0,167) jaar en meisjes in de groepen 13-14 (chi² = 0,208; df = 1;
p = 0,648) en 17-18 jaar (chi² = 0,592; df = 1; p = 0,442) zijn geen significante
verschillen waar te nemen.
Meisjes
17-18
68
15-16
71
13-14
12
66
17-18
60
13-14
56
11-12
60
0
10
20
30
7
11
11
11
40
50
60
8
7
7
10
4 4 3
11
12
70
3 31
10
11
80
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
3 21
2 4 2
3 5 3
9
elke dag meer dan 1 keer
3 31
5 2 4 1
9
13
12
6
6
14
59
15-16
7
11
64
11-12
Jongens
12
4 31
90
100
nooit
Grafiek 9 Percentage consumptie van water naar leeftijd en geslacht
In grafiek 10 staan de resultaten van het consumeren van water naar opleiding.
Meer jongens uit het algemeen secundair onderwijs drinken meermaals per dag
water in vergelijking met jongens uit het secundair beroepsonderwijs (chi² = 87,9;
df = 2; p < 0,001). Ook bij de meisjes is dit patroon te vinden: terwijl 78% van
de meisjes in het algemeen secundair onderwijs meermaals per dag water drinken,
is dit slechts 57% bij de meisjes in het secundair beroepsonderwijs (chi² = 97,2;
df = 2; p < 0,001).
9
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
BSO
57
TSO
11
9
68
ASO
8
11
7
78
BSO
11
11
58
ASO
67
0
10
20
13
5
9
10
13
30
12
40
50
60
70
8
80
elke dag meer dan 1 keer
1 keer per dag en dit elke dag
5-6 dagen per week
2-4 dagen per week
1 dag per week
minder dan 1 dag per week/zelden
6
6
11
47
TSO
3
6
2 4 1
4
4 211
7
6
3
4 2
9
12 2
90
100
nooit
Grafiek 10 Percentage consumptie van water naar opleiding en geslacht
Een gezond eetpatroon
Ter afsluiting van deze sectie omtrent voedingspatronen werd nagegaan hoeveel
jongeren min of meer een gezond eetpatroon handhaven. Gezond werd
geoperationaliseerd door het dagelijks eten van fruit en groenten en maximum 1
keer per dag een frisdrank drinken. Slechts 12,0% van de jongens en 21,2% van
de meisjes voldeden aan dit patroon (chi² = 147,2; df = 1; p < 0,001). Dit is zeer
gelijklopend aan de resultaten in 2010 toen 11,2% van de jongens en 20,4% van
de meisjes een gezond eetpatroon handhaafde.
Er werden grote verschillen naar geslacht gevonden: zowel bij jongens als bij
meisjes daalde het percentage dat een gezond voedingspatroon aanhoudt
significant naargelang leeftijd (jongens: chi² = 47,6; df = 3; p < 0,001; meisjes:
chi² = 20,5; df = 3; p < 0,001). Er werd bovendien ook vastgesteld dat enkel bij
15-16-jarige jongens er een positieve evolutie is (chi² = 4,8; df = 1; p = 0,028),
bij alle andere groepen traden geen significante verschillen op in vergelijking met
2010.
Ook naar opleiding werden er verschillen gevonden: zowel de jongens als de
meisjes uit het ASO eten gezonder dan leerlingen uit de andere richtingen
(jongens: 14,6% ASO, 8,6% TSO, 5,8% BSO met chi² = 35,9; df = 2; p < 0,001;
meisjes: 23,2% ASO, 19,5% TSO, 10,6% BSO met chi² = 34,9; df = 2;
p < 0,001).
Obesitas
In 2014 werden geen significante verschillen vastgesteld tussen jongens en
meisjes, met betrekking tot de prevalentie van obesitas en overgewicht: 5,5% van
de jongens en 6,0% van de meisjes werden geclassificeerd als obees
(chi² = 0,808; df = 1; p = 0,369). Bijkomend werd vastgesteld dat 10,8% van de
jongens en 10,1% van de meisjes aan overgewicht lijden (chi² = 1,2; df = 1;
p = 0,282). In vergelijking met de resultaten in 2010 is een significante stijging
10
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
vast te stellen van het aantal jongeren met overgewicht/obesitas: in 2010 was de
prevalentie van obesitas 3,2% bij jongens en 2,2% bij meisjes (jongens:
chi² = 26,9; df = 1; p < 0,001; meisjes: chi² = 112,7; df = 3; p < 0,001).
Overgewicht kwam dan weer voor bij 9,8% van de jongens en 7,5% van de meisjes
(jongens: chi² = 2,9; df = 1; p = 0,088; meisjes: chi² = 19,2; df = 1;
p < 0,001). Bij meisjes is dus een duidelijke stijging waarneembaar in de
prevalentie van overgewicht, bij jongens is een stijging te bemerken die net niet
significant is.
Met betrekking tot ondergewicht is er wel een significant verschil naargelang
geslacht: meisjes lijden significant vaker aan ondergewicht dan jongens: in 2014
was de prevalentie 4,1% bij jongens en 5,2% bij meisjes (chi² = 4,8; df = 1;
p = 0,029). In vergelijking met de resultaten in 2010 valt een significante stijging
te bemerken op het gebied van ondergewicht bij jongens (chi² = 4,0; df = 1;
p = 0,044). Bij meisjes is geen significante verandering ten opzichte van 2010
waarneembaar.
In grafiek 11 bevinden zich de resultaten van 2014 van de BMI-groepen naar
leeftijd en geslacht. Bij de jongens zijn verschillen te observeren met betrekking
tot ondergewicht en overgewicht (pre-obees) (chi² = 42,9; df = 9; p < 0,001). De
jongste groepen rapporteren meer ondergewicht terwijl de oudere groepen meer
pre-obees zijn. Bij de meisjes is het zo dat de jongere leeftijdsgroepen meer
ondergewicht en meer overgewicht rapporteren dan de oudere leeftijdsgroepen
(chi² = 73,1; df = 9; p < 0,001). Aangezien het hier gaat om zelfrapportage van
gewicht en lengte, kan het zijn dat de jongere leeftijdsgroepen hun gewicht en
lengte minder accuraat kunnen inschatten en daardoor meer in de extremere
groepen terechtkomen. De gegevens die werden gebruikt voor het opstellen van
de groeicurve (gebaseerd op lengte en gewicht gemeten door het CLB) geven iets
lagere percentages voor ondergewicht, respectievelijk 1,4% bij de jongens en
2,2% bij de meisjes9.
Grafiek 12 toont de resultaten van de BMI-groepen naar opleiding en geslacht.
Meer jongens en meisjes uit het secundair beroepsonderwijs bevinden zich in de
pre-obese en obese groep in vergelijking met jongens en meisjes uit het algemeen
secundair onderwijs (jongens: chi² = 39,2; df = 6; p < 0,001; meisjes:
chi² = 54,3; df = 6; p < 0,001).
9
M. Roelants, K. Hoppenbrouwers, R. Hauspie. Groeicurven Vlaanderen 2004.
www.vub.ac.be/groeicurven
11
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
100
90
5
10
4
9
5
12
73
79
84
80
9
6
4
3
11-12
13-14
15-16
17-18
7
9
6
9
5
12
4
12
9
78
79
81
81
6
5
3
3
11-12
13-14
15-16
17-18
9
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Jongens
Ondergewicht
Meisjes
Normaal
Pre-obees
Obees
Grafiek 11 BMI-groepen naar leeftijd en geslacht, in percentage
100
90
4
9
4
12
3
8
7
17
80
4
14
9
13
70
60
50
40
86
85
82
3
2
4
ASO
TSO
BSO
78
72
3
4
5
ASO
TSO
BSO
72
30
20
10
0
Jongens
Ondergewicht
Meisjes
Normaal
Pre-obees
Obees
Grafiek 12 BMI-groepen naar opleiding en geslacht, in percentage
Lichaamsperceptie en diëten
Lichaamsperceptie
De jongeren werden gevraagd wat ze momenteel van hun gewicht vonden. Meer
meisjes (49,7%) dan jongens (27,7%) vinden zichzelf een beetje of veel te dik
(chi² = 479,8; df = 1; p < 0,001) . Meer jongens (17,3% versus 9,9%)
daarentegen geven aan dat ze zichzelf een beetje of veel te mager vinden
(chi² = 108,3; df = 1; p < 0,001). Verder valt op te merken dat, vergeleken met
12
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
de resultaten in 2010, het percentage jongeren dat zichzelf een beetje of veel te
dik vindt, significant gestegen (in 2010: jongens: 25,8%; meisjes: 47,0%) is
terwijl het percentage jongeren dat zichzelf een beetje of veel te mager vindt (in
2010: jongens: 19,4%; meisjes: 11,2%), significant is gedaald (te dik: jongens:
chi² = 4,9; df = 1; p = 0,026; meisjes: chi² = 7,1; df =1; p = 0,008) (te mager:
jongens: chi² = 7,7; df = 1; p = 0,006; meisjes: chi² = 4,2; df = 1; p = 0,040).
Het percentage jongeren tot slot dat
Lichaamsperceptie bij meisjes is significant verschillend naargelang leeftijd: het
percentage meisjes dat zich te dik voelt, stijgt met de leeftijd (chi² = 110,5;
df = 12; p < 0,001). Bij jongens is leeftijd niet significant.
100
90
80
4
22
3
3
3
24
23
23
8
8
30
70
11
12
45
45
35
36
40
60
50
40
58
57
58
54
50
43
30
20
10
0
14
3
14
2
16
17
2
3
11
2
8
1
7
1
7
1
11-12
13-14
15-16
17-18
11-12
13-14
15-16
17-18
Jongens
veel te mager
beetje te mager
Meisjes
goed
een beetje te dik
veel te dik
Grafiek 13 Lichaamsperceptie naar leeftijd en geslacht, in percentage
In grafiek 14 bevinden zich de resultaten van lichaamsperceptie naar opleiding.
Zowel jongens als meisjes uit het algemeen secundair onderwijs zijn meer
tevreden over hun gewicht dan de jongeren uit de andere richtingen. Vooral
meisjes uit het secundair beroepsonderwijs vinden zich veel te dik (17%)
(chi² = 65,3; df = 8; p < 0,001).
13
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
100
90
3
3
22
24
80
4
8
13
17
46
44
40
31
27
6
1
8
1
9
3
ASO
TSO
BSO
25
70
46
60
50
56
53
55
40
30
20
10
18
18
0
2
3
13
3
ASO
TSO
BSO
Jongens
veel te mager
Meisjes
beetje te mager
goed
een beetje te dik
veel te dik
Grafiek 14 Lichaamsperceptie naar opleiding en geslacht, in percentage
Hoe de jongeren hun eigen lichaam ervaren, komt niet altijd overeen met hun
effectieve gewicht. In grafiek 15 bevinden zich de resultaten van lichaamsperceptie
naar BMI-groep (jongens: chi² = 900,6; df = 12; p < 0,001; meisjes:
chi² = 975,7; df = 12; p < 0,001). Hierbij valt nogmaals op te merken dat BMI
zelf-gerapporteerd is en dus onderhevig aan de perceptie van de jongere op
zichzelf. Iemand die zich te dik voelt, kan zich bijvoorbeeld zwaarder schatten dan
hij in werkelijkheid is. 42,7% van de jongens die zich in de BMI-categorie
ondergewicht bevinden, voelen zich effectief te mager. Bij meisjes is dit 61,9%.
Bij de obese meisjes vinden 48% zich veel te dik, terwijl dit 46,5% is van de
jongens. Aan de andere kant hebben jongens met een normale BMI een betere
lichaamsperceptie dan meisjes: 61,4% t.o.v. 45,9%.
Meisjes
Obees 1.7 8.5
Pre-Obees 01
9
Normaal 1
8
Ondergewicht
5
40
10
61
19
32
20
30
beetje te mager
46
40
goed
50
60
1
9
70
een beetje te dik
80
veel te dik
Grafiek 15 Lichaamsperceptie naar BMI-groep, in percentage
14
4
22
58
17
veel te mager
10
25
30
10
5
43
38
11
0
31
31
10
Normaal 2
33.5
46
Pre-Obees 12
Ondergewicht
28.4
59
12
Obees
Jongens
28
90
2
100
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Diëten
De vraag die gesteld werd was ‘Volg je momenteel een dieet of doe je iets anders
om gewicht te verliezen’. Meer meisjes dan jongens vinden dat ze op
vermageringsdieet moeten of volgen zo’n dieet (41,9% van de meisjes diëten of
vinden dat ze moeten diëten ten opzichte van 22,7% van de jongens)
(chi² = 407,9; df = 3; p < 0,001) . In 2010 waren deze cijfers gelijklopend met
41,1% voor de meisjes en 23,5% voor de jongens (jongens: chi² = 0,8; df = 1;
p = 0,360) (chi² = 0,9; df = 1; p = 0,337). In grafiek 16 staan de resultaten van
diëten naar leeftijd en geslacht. Bij de jongens zijn geen significante verschillen te
vinden naar leeftijd. Bij de meisjes echter stijgt het effectief diëten met de leeftijd
alsook het gevoel op dieet te moeten gaan (chi² = 120,8; df = 9; p < 0,001).
In grafiek 17 bevinden zich de resultaten van diëten naar opleiding. Zowel bij de
jongens als bij de meisjes vinden we significante verschillen naar opleiding. Meer
jongens in het secundair beroepsonderwijs volgen een dieet in vergelijking met
jongens uit het algemeen secundair onderwijs. Ze hebben ook vaker het gevoel op
dieet te moeten (chi² = 41,8; df = 15; p < 0,001). Eenzelfde patroon is te vinden
bij de meisjes (chi² = 62,7; df = 18; p < 0,001).
100
90
80
9
14
10
8
10
15
13
12
11
17
22
28
27
46
45
19
22
70
60
50
40
21
67
69
67
66
61
56
30
20
10
0
10
9
10
12
8
5
6
6
11-12
13-14
15-16
17-18
11-12
13-14
15-16
17-18
Jongens
neen, ik ben te mager
Meisjes
neen, mijn gewicht is prima
neen, maar ik zou moeten afvallen
Grafiek 16 Percentage prevalentie diëten naar leeftijd en geslacht
15
ja
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
100
7
90
10
11
13
14
80
19
22
24
29
29
51
42
39
13
70
27
60
50
72
65
40
65
30
20
10
11
12
9
4
7
8
ASO
TSO
BSO
ASO
TSO
BSO
0
Jongens
neen, ik ben te mager
Meisjes
neen, mijn gewicht is prima
neen, maar ik zou moeten afvallen
ja
Grafiek 17 Percentage prevalentie diëten naar opleiding en geslacht
In grafiek 18 bevinden zich de resultaten van diëten naar BMI-groep (jongens:
chi² = 852,8; df = 9; p < 0,001; meisjes: chi² = 766,9; df = 9; p < 0,001). De
meerderheid van de pre-obese en obese leerlingen vinden dat ze iets moeten doen
aan hun gewicht maar een minderheid gaat effectief op dieet. Tevens valt op dat
ondanks het feit dat ze een normaal gewicht hebben, slechts 59% van de meisjes
hun gewicht prima vinden, in tegenstelling tot 74% van de jongens.
8
32
7
11
8
23
19
2
7
8
35
29
2
14
6
40
74
53
46
26.5
4.6
21
5
45
59
31.1
49
59
37.8
30
Jongens
Neen, mijn gewicht is prima
Obees
Pre-Obees
Normaal
Ondergewicht
Obees
Pre-Obees
Normaal
11
Ondergewicht
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Meisjes
Neen, maar ik zou moeten afvallen
Neen, ik ben te mager
Grafiek 18 Percentage prevalentie diëten naar BMI-groep
16
Ja
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Conclusie
Ondanks dat het ontbijt een van de belangrijkste maaltijden is, ontbijt 19% van
de 17-18-jarigen nooit. In vergelijking met 2010, is het aantal jongeren dat niet
dagelijks ontbijt enkel significant gedaald bij 13-14 jarige jongens. Bij de meisjes
is er over de leeftijden heen een significante daling in het percentage jongeren dat
dagelijks ontbijt. Deze daling is te wijten aan de leeftijdsgroepen 11-12 jarigen en
15-16 jarigen. Jongeren uit het secundair beroepsonderwijs ontbijten het minst
dagelijks in vergelijking met de andere opleidingen. In 2014 zijn echter significante
dalingen te bemerken in het percentage jongeren dat dagelijks ontbijt in het
algemeen secundair onderwijs.
De consumptie van groenten en fruit is gestagneerd ten opzichte van 2010. Van
de jongens eet 22% dagelijks fruit en 48% dagelijks groenten. Bij de meisjes eet
34% dagelijks fruit en 59% dagelijks groenten.
De daling van dagelijks frisdrankgebruik bij jongens tussen 2002 (51%) en 2010
(38%) zet zich verder door in 2014: 35% drinkt minstens dagelijks een frisdrank.
Bij de meisjes was er tussen 2002 en 2006 een lichte stijging in minstens dagelijks
frisdrank gebruik (van 32% naar 35%). In 2010 dronk 29% van de meisjes
minstens dagelijks een frisdrank. In 2014 merken we een lichte daling naar 26%.
In 2014 consumeerde 69% van de jongens en 80% van de meisjes dagelijks water,
een significante stijging ten opzichte van 2010, toen dit nog respectievelijk 52%
en 63% was.
De prevalentie van obesitas en overgewicht is nagenoeg gelijk bij Vlaamse jongens
en meisjes (16,4% bij de jongens t.o.v. 16,1% bij de meisjes). Dit is een stijging
ten aanzien van 2010, toen 13,0% van de jongens en 9,6% van de meisjes obees
was of overgewicht had. De stijging bij de meisjes was statistisch significant. Meer
meisjes vinden zichzelf daarentegen te dik en deze perceptie stijgt met de leeftijd
(27,7% van de jongens en 49,6% van de meisjes voelen zich te dik of veel te dik).
Het dieetgedrag bij de meisjes stijgt dan ook met de leeftijd. Vooral jongeren uit
het algemeen secundair onderwijs zijn meer tevreden met hun gewicht.
Contact en team
De studie Jongeren en Gezondheid is te vinden op: www.jongeren-engezondheid.ugent.be.
De verantwoordelijke onderzoekers zijn Prof. Dr. Benedicte Deforche en Dr. Anne
Hublet.
Contactpersoon: Bart De Clercq ([email protected])
Medewerkers: Dr. Wendy Van Lippevelde, Thomas Buijs
Adres:
Universiteit Gent
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde
De Pintelaan 185, 4K3
9000 Gent
17
Resultaten HBSC 2014 - Voeding
Tel: +32 9 332 36 18
De internationale studie Health Behaviour in School-aged Children is te vinden op
www.hbsc.org.
Gebruikte afkortingen
chi²: Resultaat van chi-kwadraat berekening voor kruistabel
df:
degrees of freedom: vrijheidsgraden
p:
probaliteit: resultaat van statistische test : kleiner dan 0,05 wordt als
statistisch significant beschouwd
18
Download