Aspect en compositionaliteit

advertisement
Aspect en Temporele structuur
van teksten
Deel 2
Henriëtte de Swart
Variatie in Betekenis
Relatie intern/extern aspect

Intern aspect/situatie aspect/aspectuele
klasse: predikaat + argument structuur
 Extern aspect/grammaticaal aspect:
grammaticale elementen die ‘iets doen met’
of ‘toevoegen aan’ intern aspect.
 B.v. Engelse progressive, Slavische
prefixen/suffixen, Franse Passé Simple/
Imparfait.
Franse PS/Imp
Jeanne écrivait une lettre.
Jeanne schreef.IMP een brief
 Jeanne écrivit
une lettre.
Jeanne schreef.PS een brief
 PS: complete handeling, brief is ‘af’.
 IMP: handeling nog in ontwikkeling,
brief is nog niet af.

Events en states

Hanna werd wakker, en rekte zich nog eens uit. De
zon scheen voorzichtig door de gordijnen heen,
buiten floot een vogeltje, en het rook naar jasmijn.
Hanna sprong kwiek uit bed, en nam een douche.
 e1 < e2 0 s3, a4, s5, e2 < e6 < e7.
 States/activities drukken geen sekwentie uit, maar
overlap in tijd. Verandering van volgorde weinig
consekwenties voor coherentie (geen verandering
van temporele structuur).
 Eerstvolgende event drukt temporele sekwentie uit
t.o.v. laatst genoemd event.
Conclusie 1

In het Nederlands: geen invloed van
grammaticaal aspect in ovt. Situatie aspect
bepaalt temporele structuur discourse.
 Events: voorgrond, actie, handeling.
States/activities: achtergrond, beschrijving.
 Events zorgen voor narratieve voortgang in
tijd, states/activities zorgen voor narratieve
stilstand.
Frans
Anne entra. Sophie monta l’escalier.
(entraps < montaps)
 Anne entra. Sophie montait l’escalier.
(entraps
0 montaitimp)
 Passé Simple: voortgang in narratieve tijd,
gebeurtenis, dynamisch.
 Imparfait: statische beschrijving, temporele
overlap met een gegeven moment (anaforisch),
achtergrond informatie.

Conclusie 2

In talen met een perfectief/imperfectief
onderscheid bepaalt grammaticaal aspect de
temporele structuur van de discourse.
 Perfectieve vormen drukken gebeurtenissen
uit, en zorgen voor narratieve sekwentie.
 Imperfectieve vormen drukken
toestanden/processen uit, en zorgen voor
temporele overlap.
Incrementele interpretatie

Incrementele interpretatie: toevoegen van
nieuwe informatie aan oude.
 Taal niet symmetrisch: links-rechts
asymmetrie.
 Zinnen later in discourse geïnterpreteerd in
de contekst gecreëerd door eerdere zinnen.
Temporele anaforen

Partee (1979, 1984): tense is een anafoor.
Temporele referentie alleen in contekst vast
te stellen.
 Van statische (zins) semantiek van aspect
(Verkuyl, Smith) naar dynamische (tekst)
interpretatie van temporele structuur op
discourse niveau (update van DRS).
Temporele DRT

Hanna werd wakker.
discourse
Referenten
n: now
t1: referentietijd e1
u, e1, n, t1
Hanna = u
t1 < n
e1  t1
e1: u wordt wakker
drs condities
verleden tijd:
t1 < n
Incrementele interpretatie

Hannai werd wakker
Ziji rekte zich uit.
u, v, e1, t1, e2, t2, n
Hanna = u
t1 < n
e1  t1
e1: u wordt wakker
pronomen
resolutie
temporele
afhankelijkheid
zij = v
v=u
t2 < n
e2  t2
e1 < e2
e2: v rekt zich uit
Discourse regel event (NL)

Bepaal op grond van situatie aspect of de
zin een event beschrijft (accomplishment,
achievement).
 Als een zin een event beschrijft, introduceer
een nieuwe event variabele in het
universum van discourse referenten.
 Introduceer een relatie < tussen dit event en
het laatst geïintroduceerde event in de DRS.
States

Hanna werd wakker.
De zon scheen
voorzichtig door de
gordijnen.
temporele
afhankelijkheid
u, v, e1, t1, n, s2, t2
Hanna = u
t1 < n
e1  t1
e1: u wordt wakker
de zon = v
s2 0 t2
e1  s2
s2: v schijnt
event – state - event

Hanna werd wakker. De
zon scheen voorzichtig
door de gordijnen. Zij
sprong uit bed.
 Verkorte DRS!
u,v,w,e1,t1,s2,t2,e3,t3,n
t1 < n
e1  t1
e1:
u wordt wakker
e1 0 s2
s2: v schijnt
e1 < e3
opeenvolgingsrelatie
tussen events
e3: u springt uit bed
Toepassing op Frans

Niet situatie aspect, maar grammaticaal
aspect bepaalt discourse structuur.
 Passé Simple: de zin beschrijft een event;
volg de discourse regels voor events.
 Imparfait: de zin beschrijft een state
(process); volg de discourse regels voor
states.
Passé Simple

Anne entra (ps). Sophie
monta (ps) l’escalier.
 Verkorte drs!
PS introduceert
event
u,v,n,e1,t1,e2,t2
Anne=u
t1 < n
e1  t1
e1: u komt binnen
Sophie = v
e2: v gaat naar boven
opeenvolging
van events
e1 < e2
Passé Simple + Imparfait

Anne entra (ps). Sophie
montait (imp) l’escalier.
 Verkorte drs!
PS introduceert
event
u,v,n,e1,t1,s2,t2
Anne=u
t1 < n
e1  t1
e1: u komt binnen
Sophie = v
Imparfait introduceert
state
s2: v gaat naar boven
overlap event
met state
e1 0 s2
Intern-extern aspect
Zolang intern-extern aspect ‘dezelfde’
richting uitwijzen, is het verschil tussen
Nederlands en Frans niet zo groot.
 Het was een prachtig concert (s1).
 Le concert était magnifique (s1).
 Statisch werkwoord + Imparfait: introductie
state.

Intern-extern aspect (ii)

Pauline zong een opera (e2).
 Pauline chanta un opéra (e2)
 Accomplishment + PS: event
 Wat gebeurt er als intern-extern aspect elk
een andere kant uitwijzen?
 B.v. accomplishment + Imp, statisch
werkwoord + PS.
Conflicten intern-extern aspect
Pauline chantait un opéra.
Pauline zong_imp een opera.
 Event of state?
 DRT: state van event in ontwikkeling.
 Pauline was singing an opera. (PROG)
 Grammaticaal aspect ‘wint’ op discourse
niveau: temporele overlap.

Aspectueel conflict (ii)





Pauline chantait-imp un opéra quand Pierre entra.
s1 0 e2
Pauline was singing-prog an opera when Pierre
came. s1 0 e2
Pauline was een opera aan het zingen toen Pierre
binnenkwam.
Is opera af op het moment dat Pierre binnenkomt? NEE!
Is het mogelijk dat Pauline de begonnen opera
JA!
afmaakt/niet afmaakt?
Nederlands: contekst





Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong
een opera (e2).
e2  s1
Hanna werd wakker (e1), en rekte zich nog eens
uit (e2). De zon scheen voorzichtig door de
gordijnen heen (s3), buiten floot een vogeltje een
lied (s4), en het rook naar jasmijn (s5).
e1 < e2 <  s3, s3 0 s4, s5.
Accomplishment  event, soms  state (contekst).
State + PS





Pierre rentra
sans argent.
Pierre kwam-PS thuis zonder geld.
Pauline était en colère. Pauline was-IMP boos.
Pauline fut en colère. Pauline was-PS boos.
Pauline was (ImP) boos/ werd (PS) boos.
Inchoatieve lezing: begin van state. In Frans:
grammaticaal aspect. In Nederlands:
statisch/dynamisch werkwoord (zijn vs. worden).
Beperkingen van DRT (i)

Niet altijd temporele opeenvolging met
events. Soms gelijktijdigheid (e1 0 e2).
 Het was een prachtig concert (s1). Pauline
zong een opera (e2), en Jan speelde de
begeleiding op de piano (e3).
 Le concert était magnifique (s1). Pauline
chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna
au piano (e3).
Beperkingen van DRT (ii)






Niet altijd temporele opeenvolging met events.
Soms zelfs omgekeerde volgorde (niet altijd!!).
Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2).
e1 < e2
Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2).
e2 < e1
Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2
Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2
Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2).
Rhetorische structuur

Asher & Lascarides (1993): aspect
onderspecificeert temporele structuur.
 Rhetorische relatie tussen zinnen bepaalt
temporele structuur.
 Aspect maakt bepaalde rhetorische relaties
mogelijk, andere niet.
 Relatie tussen aspect en temporele
structuur: indirect.
Narratie

Narration: De default discourse relatie die
een nieuwe zin  aangaat met een al
verwerkte zin  is die van narration.
 Als Narration (, ), dan e < e.
 Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel
(e2).
 Narration, dus e1 < e2
Omgekeerde volgorde

Lexicale regel: als de events waarin x
duwt/botste tegen y en y valt in een
coherentierelatie verbonden zijn, dan
veroorzaakt duwen/botsen het vallen.
 Oorzaak gaat vooraf aan gevolg: als e1
veroorzaakt e2, dan *niet* e2 < e1.
 Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan
(e2). Causale relatie, dus e2 < e1
Geen omgekeerde volgorde PS

Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2).
e1 < e2
 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2).
e1 < e2, *niet* e2 < e1
 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2).
e2 < e1
 Beperking op PS: *niet* e2 < e1.
Elaboratie

Elaboratie is een onderschikkende
discourse relatie, waarbij details (deel
events) worden gegeven van een grotere
gebeurtenis.
 Elaboration (, )  Proper-part-of (e, e).
 Proper-part-of (e1, e2)  e1  e2.
Elaboration (vb)

Het was een prachtig concert (s1). Pauline
zong een opera (e2), en Jan speelde de
begeleiding op de piano (e3).
 Le concert était magnifique (s1). Pauline
chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna
au piano (e3).
 Geen schending van beperking op PS, dus
PS zowel Narration als Elaboration.
Causaliteit

Jan kreeg een bon (e1). Hij reed door rood
(e2).
e1 < e2 (Explanation)
 Jean attrapa (PS) une contravention (e1). Il
brûlait (IMP) un feu rouge (s2). s2  e1
 Kan PS hier ook? NEE (want terug in tijd)
 Il attrapa (PS) un feu rouge (e2).
 e1 < e2 (klopt niet met wereldkennis).
Download