Een vrouw een vrouw, een woord een woord

advertisement
Kopie van
Ingrid van Alphen
Een vrouw een vrouw, een woord een woord
Over de gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de konsekwenties
daarvan voor beroepsbenamingen in het Nederlands
in:
TIJDSCHRIFT VOOR VROUWENSTUDIES 14, Jaargang 4, nummer 2,
1983, pp. 307-315.
Een vrouw een vrouw een woord een woord
307
Ingrid van Alphen
Een vrouw een vrouw,
Een woord een woord
Over de gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de
Konsekwenties daarvan voor beroepsbenamingen in het nederlands
De huidige diskussie over het al dan niet veranderen van beroepsbenamingen ten gunste van vrouwen wordt gevoed vanuit drie kanten.
Ten eerste bevat de onlangs in Nederland en België van kracht
geworden wet ‘Gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid’ onder andere de bepaling dat uit personeelsadvertenties moet
blijken dat mannen én vrouwen kunnen solliciteren naar
de betreffende vakature. Daarnaast is er op grond van maatschappelijke
ontwikkelingen een verandering ontstaan in de traditionele verdeling
van beroepen tussen vrouwen en mannen. Ten derde is er in
feministiese kringen een toenemend gevoel van onvrede over mannennormen die (ook of bij uitstek) tot uitdrukking komen in onze taal.
Kortom: sociale invloeden oefenen druk uit op het huidige
Taalgebruik.
Dat vooral met betrekking tot beroepsbenamingen deze druk door
een ieder gevoeld wordt, komt tot uitdrukking in de veelheid van
vormen (‘oplossingen’) die we tot nu toe in advertenties, maar ook in
mondeling taalgebruik hebben kunnen aantreffen: ‘sociaal werkende’;
‘secretaresse m / v’; ‘directeur / trice’; ‘iemand’ etcetera. Een ‘chaos’
die op ministerieel nivo heeft geleid tot het denken over een mogelijke
oplossing. En met oplossing bedoelt men dan: één richtlijn voor alle
beroepen. Eén zo’n ‘oplossing’, namelijk neutralisering ,wordt gegeven
door een Werkgroep Wijziging Beroepsbenamingen bestaande uit
leden van de aktiegroep man-Vrouw-Maatschappij en ambtenaren van
het Ministerie van Sociale Zaken. Dit standpunt, dat elders in dit
nummer wordt verdedigd, dreigt overgenomen te worden door de
Staatssecretaresse van Emancipatiezaken A.Kappeyne van de
Coppello. Dat ook een ander standpunt kan (en moet) worden
ingenomen, namelijk differentiering, hoop ik duidelijk te maken in
dit artikel.
308
Ingrid van Alphen
De aanleiding: een voorstel tot neutralisering
In de brochure Gevraagd1 van de Werkgroep Wijziging beroepsbenaming (hierna aan te duiden als MVM/Soza) wordt het voorstel
gedaan tot neutralisering van beroepsbenamingen: één uniforme
benaming, bestaande uit de grondvorm van een woord (en dat is
veelal de mannelijke vorm) zal moeten dienen voor alle mensen die
dat beroep uitoefenen. Zo’n woord wordt dan door de Werkgroep als
gemeenkunnig – geldend voor beide geslachten – beschouwd. De
sekse-aanduideing wordt verplaatst van achtervoegsel naar bijvoeglijk
naamwoord, in welke plaatsing –aldus de Werkgroep – het een
fakultatieve aanduiding is geworden.
Konkreet is de uitwerking van het voorstel het volgende: afleidingen
op –aar, -aris, -ent, -er, -eur, -iens, -enier, -ing, -ist en dergelijke
worden als neutraal beschouwd. De toevoeging van –st(er), -se, -e, -in
en dergelijke ter verkrijging van de vrouwelijke vorm komt dus te
vervallen. Dus: ‘leraar’ en fakultatief ‘vrouwelijke leraar’ (in plaats
van ‘lerares’) en ‘kondukteur’ en fakultatief ‘vrouwelijke kondukteur’
(in plaats van konduktrice). Voor leenwooden geldt dat de mannelijke
vorm geldt als neutrale vorm, dus: premier. Voor probleemgevallen
suggereert de Werkgroep een aantal oplossingen: ‘timmerman’ wordt
‘timmer’ (met fakultatief ‘vrouwelijke timmer’), ‘brandweerman’
wordt ‘brandwacht’ en ‘werkster’: ‘huishoudelijke hulp’. Vanuit de
eisen van het werkverkeer ‘leek loskoppeling van een beroepsaanduiding
en persoon – dus sekse!’2 de Werkgroep van meet af aan de
aangewezen weg.
Het alternatief: een voorstel tot differentiering
Teneinde een standpunt in te nemen in de diskussie rond beroepsbenamingen (en doelbewuste taalverandering in het algemeen,
immers ook elders in taal valt er vanuit feministies standpunt nog wel
wat te veranderen) heb ik mij gebogen over deze problematiek en de
brochure Gevraagd.3 Kort samengevat komen mijn bevindingen neer
1
Werkgroep Werkgroep beroepsbenaming, Gevraagd. Aanzet tot een discussie
over het wijzigen van de beroepsbenaming in het kader van de wet gelijke
behandeling mannen en vrouwen. Uitgave Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en de aktiegroep Man Vrouw Maatschappij, 1982.
2
Idem, p. 8.
3
Ik dank de leden van de werkgroep Vrouwen en doelbewuste taalverandering,
Instituut voor Algemene Taalwetenschap / Afdeling Vrouwenstudies, 2de semester
1981/1982 hartelijk voor hun werkzaamheden. Met name Karin Constandse,
Dorien Hak, Vivi Heitmann, Anet ter Horst en Tine Sman.
Een vrouw een vrouw een woord een woord
op het volgende: In het kader van de gelijke behandeling van
vrouwen en mannen verdient het aanbeveling zowel de mannelijke als
de vrouwelijke vorm van een beroepsbenaming te hanteren.4
Enerzijds sluit dit voorstel aan bij de ontwikkeling in de taal
gemeenschap: namelijk bij de produktieve regels van onze taal
(vrouwelijke vormen zijn, indien niet aanwezig, met behulp van
bestaande en gangbare regels te vormen). Anderzijds is dit voorstel
vanuit feministies oogpunt de beste strategie: mannen én vrouwen
zichtbaar maken in de talige werkelijkheid. Bovendien zal het
expliciet gebruik maken van vrouwelijke en mannelijke vormen een
stimulans zijn voor meisjes en vrouwen om hun stereotiepe plaatsen
in onze maatschappij te ontlopen en uit te breiden. Zo blijkt
bijvoorbeeld uit een onderzoek van de Contactgroep Emancipatie
binnen Rijksonderwijs naar de (slechte en stereotiepe) doorstroom
van meisjes in het onderwijs dat het beroepskeuzemateriaal een
faktor van belang is. Zij schrijven: ‘tenslotte leidde een onderzoek
naar het studie- en beroepskeuzemateriaal van de rijksscholen tot de
constatering dat dit materiaal onvoldoende duidelijk maakte dat de
beroepen die erin aan de orde kwamen door mannen én vrouwen
uitgeoefend konden worden’.5
Een veelgehoord tegenargument in deze diskussie is dat de
vrouwelijke vorm van een benaming een negatieve konnotatie krijgt,
waardoor vrouwen zelf opteren voor het gebruik van de mannelijke
vorm. Dit weerhoudt de aanhangsters en aanhangers van het
differentiëringsstandpunt er niet van hun mening te handhaven:
liever negatief benoemd en zichtbaar, dan geheel ontkend. Bij de
fakultatieve (wanneer dan?) aanduiding ‘vrouwelijke X’ zal zo’n
negatieve konnotatie eveneens optreden zolang het nog zo is dat alles
wat vrouwen betreft een negatieve dan wel seksuele konnotatie wordt
gegeven.6
Een politieke keuze
Aan ieder standpunt dat in deze diskussie ingenomen wordt, kleven
Bezwaren. Taal is immers niet eenvoudig per dekreet te veranderen.
4
Een derde alternatief, het uitsluitend gebruiken van de vrouwelijke vorm als
gemeenkunnig wijs ik (met MVM/Soza) af, een onhaalbare vorm die hoogstens
soms als schokeffect bruikbaar kan zijn.
5
Contactgroep Emancipatie binnen Rijksonderwijs. Verslag over de schooljaren
1980/1981 en 1981/1982. Uitgave Ministerie van Onderwijs, 1982, p.7
6
Vergelijk ook Dale Spender. Man Made Language Londen (Routledge & Kegan
Paul) 1980, waarin zij een fundamentele negatieve semantiese regel ten opzichte
van vrouwen beschrijft.
309
310
Ingrid van Alphen
De keuze betreft dus het afwegen van de minst bezwaarlijke tegen de
meest bezwaarlijke bijverschijnselen, naast de keuze welke van twee
bestaande tendensen (namelijk differentiëring of neutralisering) in de
taalgemeenschap gestimuleerd dient te worden. De kriteria voor het
wel of niet accepteren van een negatief bij-effekt zullen voor een
ieder verschillen. Deze kriteria zijn politiek geladen. Immers, een
bewust veranderen van taal is gerelateerd aan een verwachting, een
gewenste ontwikkeling. Waarbij ik direkt wil aantekenen dat het
veranderen van de werkelijkheid om ons heen niet uitsluitend via
taalverandering tot stand komt. Het is een noodzakelijke doch in het
geheel niet voldoende, voorwaarde voor maatschappelijke
verandering. Om het echter – zoals je hier en daar kunt horen – af te
doen als een ‘marginaal probleem’ getuigt van kortzichtigheid en
weinig besef van de fundamentele rol die taal – een sociaal fenomeen
bij uitstek – in onze maatschappij speelt. Tenslotte, op ieder terrein
waar iets te veranderen valt, dient gestreden te worden. Hier dus voor
een werkelijk gelijke behandeling van vrouwen en mannen op talig
nivo. Gelijkheid tussen twee elementen kan echter slechts bestaan
indien die elementen ook daadwerkelijk ekwivalent zijn. Tevens moet
er een talige aanpassing komen voor het feit dat vrouwen meer in
mannenberoepen (zonder vrouwelijke benamingen) terechtkomen of
terecht dienen te komen. Dat vrouwen deel (moeten) uitmaken van
het openbare leven zal en moet zijn weerslag in onze taal krijgen.
Sekseneutraliteit bestaat (nu) niet
Het voorstel om konsekwent de mannelijke zowel als de vrouwelijke
vorm te gebruiken is ten eerste voortgekomen uit het afwijzen van de
zware konsekwenties van het hanteren van één, zogenaamd neutrale,
beroepsbenaming. Juist het feit dat het daarbij veelal de mannelijke
vorm van een beroepsbenaming betreft, is vanuit feministies standpunt
bezien, onoverkomelijk. Ten tweede – en dit is een
linguisties argument – gaat dit voorstel lijnrecht in tegen de steeds
sterker wordende tendens tot differentiëring in onze taal.
Zolang het nog steeds zo is dat in onze maatschappij de mannelijke
norm gehanteerd wordt, zal van sekseneutraliteit oftewel het neutraal
beschouwen van de grondvorm (veelal de mannelijke) nooit sprake
kunnen zijn. Sekseneutraliteit is derhalve een mythe, zeker wanneer
de mannelijke vorm als sekseneutraal wordt gepropageerd. Om de
naïeve gedachtengang van de Werkgroep van MVM/Soza aan te tonen
moet ik hier even volledig de brochure citeren: ‘De bijbehorende
vrouwelijke vorm verkrijgt men met behulp van een achtervoegsel. De
meest voorkomende achtervoegsels zijn -e, -es, -ster. Zij worden
Een vrouw een vrouw een woord een woord
toegevoegd aan de mannelijke vorm, die we op zichzelf zouden
kunnen omschrijven als een verwijzing naar een (“niet-typischvrouwelijke”) persoon die het proces verricht waarnaar het verbale
korrelaat verwijst, wat wil zeggen dat het mannelijke woord het in
zich heeft in algemene zin gebruikt te worden. Wij hebben in al deze
gevallen gekozen voor de mannelijke vorm, het grondwoord.’7
Inderdaad, de Werkgroep zegt het al: niet typies vrouwelijke
persoon. Hoed denkt de Werkgroep dan in vredesnaam zo’n woord
sekseneutraal te verklaren? Per dekreet? Het is zo langzamerhand wel
genoeg aangetoond dat zogenaamde ongemarkeerde woorden door de
taalgebruikster of taalgebruiker eenzijdig worden ingevuld.
ongemarkeerde woorden zijn woorden die niet (direkt) naar een
betekeniskenmerk, bijvoorbeeld sekse, gespecificeerd zijn: ‘de lezer,
hij of zij zal denken..’ Hier wordt ‘lezer’ ongemarkeerd naar sekse
gebruikt. Gemarkeerde woorden zijn wèl direkt naar één betekenis
gespecificeerd: ‘de lezeres, zij zal denken..’
Bijzonder opmerkelijk is de doodleuke konstatering van de
Werkgroep MVM/Soza dat de mannelijke vorm het in zich heeft
om in algemene zin gebruikt te worden. Alsof dat een natuurverschijnsel is. Janice Moulton heeft in haar opmerkelijke artikel ‘The
myth of the neutral “man”’8 duidelijk aangetoond dat het woord
voor een deelverzameling met de hoogste status (van welke
verzameling dan ook) gaat funktioneren als algemeen geldend, en
gebruikt wordt om de gehele verzameling aan te duiden. De norm
wordt geïnstitutionaliseerd. Vergelijk ook de volgende zinnen: ‘Hoe
ver is het? Hoe groot ben jij?’ ‘Ver’ en ‘groot’ worden hier
ongemarkeerd gebruikt. Men kan immers nog ‘klein’ zijn of het kan
‘dichtbij’ zijn. Toch is het niet voor niets dat ‘ver’ en ‘groot’ hier
ongemarkeerd worden gebruikt. Ze drukken een norm uit, een
verwachting binnen een bepaalde lengte of afstand. Immers, wanneer
je verwacht dat iets dichtbij is of iemand klein is, dan had je wel
gevraagd ‘Hoe dichtbij (=gemarkeerd) is het?’ of ‘Hoe klein
(=gemarkeerd) ben jij?’ ongeveer analoog aan dit proces wordt de
mannelijke vorm als ongemarkeerd gebruikt. Dat betekent dat de
mannelijke norm in onze maatschappij tot uiting komt in onze
beroepsbenamingen ook als ze – zogenaamd – ongemarkeerd
worden gebruikt. De wereld is mannelijk, tenzij het tegendeel
bewezen is. Het voorstel van de Werkgroep van MVM/Soza om de
7
Gevraagd, a.w.,p.10, kursivering in het origineel!
Janice Moulton. ‘The myth of the neutral “man”’ , in: M. Vetterling-Braggin,
F.A.Elliston & J. English (red.) Feminism and Philosophy. Totowa, N.J.
(Littlefield, Adams & Co.) 1978, pp.124-137.
8
311
312
Ingrid van Alphen
mannelijke vorm – niet voor niets dus de grondvorm – als
sekseneutraal te beschouwen, is mijns inziens niet alleen onmogelijk
doch bevestigt deze norm en is derhalve vanuit feministies standpunt
inakseptabel. Tevens hebben onderzoeken aangetoond dat bijvoorbeeld
teksten uitsluitend geschreven in de mannelijke vorm – desnoods
ongemarkeerd – het de lezeressen aanzienlijk moeilijker maakten een
opdracht uit te voeren. De invloed van bepaalde taalvormen op het
denken en het gedrag van individuen dient in deze diskussie in
beschouwing genomen te worden, hoe onduidelijk de empiriese
evidentie voor de relatie tussen taal en denken ook mag zijn. Zolang
nog niet is aangetoond dat taalvormen geen invloed op het gedrag of
het denken van mensen hebben (en het tegendeel lijkt eerder waar) is
het een gemiste kans om bij een eventuele positieve relatie die kans
niet te benutten.
Ik druk me nu voorzichtig uit omdat het binnen de linguïstiek een
hachelijke zaak is zulke uitspraken te doen en men er sinds Sapir en
Whorf – die uitgingen van een sterke relatie tussen taal en denken,
het zogenaamde linguisties determinisme9 - het angstige zwijgen toe
doet. In de huidige diskussie rond taalverandering ten gunste van (de
positie van) vrouwen lijkt het mij echter noodzakelijk dit hete
hangijzer weer uit het vuur te halen. Uit mijn onderzoek naar de
ontwikkeling van woordbetekenissen van sprekers van het
nederlands10 is gebleken dat het bestaan van drie woorden voor
drinkgerei, kopje, beker en glas, tegen het bestaan van slechts twee
woorden in het engels, cup en glass, een duidelijk onderscheid in
perceptie van de verschillende items te zien geeft. Daarom ben ik
langzamerhand geneigd te veronderstellen dat taal inderdaad een
sturende invloed heeft op het denken van mensen, het waarnemen
van de wereld om hen heen. En natuurlijk ook omgekeerd: een
manier van denken vindt zijn neerslag in taal. Net zoals de
amerikaanse proefpersonen van het onderzoek hun perceptie
moesten korrigeren met ‘plastic’ cup of ‘paper’ cup, waar wij in één
keer ‘beker’ kunnen zeggen, zullen bij het alleen-gebruik van de
mannelijke vorm van een beroepsbenaming het (door MVM / Soza
fakultatief aangeboden) adjektief ‘vrouwelijk’ veelvuldig ter korrektie
worden gebruikt (zoals in de VS na een dekreet tot neutralisering
reeds het geval schijnt te zijn). Daarbij rijst overigens de vraag of men
9
Zie bijvoorbeeld J.B.Carroll (red.) Language, thought & reality. Selected writing of
Benjamin Lee Whorf. MIT-press,1956
10
Ingrid C. van Alphen. Sekse, klasse en taalverwerving. Generalisaties over
overgeneralisaties. Universiteit van Amsterdam. Publikaties van het Instituut
voor Algemene Taalwetenschap, nummer 32 (augustus 1981)
Een vrouw een vrouw een woord een woord
dan ook konskwent van een ‘mannelijke’ leraar zal spreken? Of zal
ook hier het verschijnsel optreden dat het woord ‘chairperson’
uitsluitend bij een voorzitster zal worden gebruikt?
Spreken van een ‘vrouwelijke’ leraar is niet alleen ongewenst maar
ook een stap terug. Juist dit laatste voorbeeld geeft aan dat daar waar
vrouwen traditioneel wél in een beroep aanwezig zijn, de vrouwelijke
vorm wel degelijk naast de mannelijke staat. En waar vrouwen aktief
bezig zijn zich in te dringen in mannenberoepen onderstrepen zij hun
aktie door zich expliciet ‘timmervrouw’, electriciënne of monteuse’ te
noemen. Het betreft hier vormen die zonder ingewikkelde taalkundige
kennis door een ieder moeiteloos geproduceerd kunnen worden. Nu
men streeft naar een evenrediger verdeling van vrouwen en mannen
over beroepen (ondanks de ekonomiese recessie) zal het konsekwent
hanteren van de vrouwelijke vorm (en daar waar nodig de mannelijke,
bijvoorbeeld: ‘ouvreur’, ‘verpleger’ en ‘sekretaris’ wanneer tenminste
een ‘vrouwelijke sekretaris’ ‘sekretaresse’ wordt genoemd, analoog
aan ‘medewerkster’ aan de universiteit: kantine of kollegezaal, het
verschil merk je alleen in salaris) een logies en gewenst gevolg zijn.
De evolutie van beroepsbenamingen in het nederlands
Het nederlands heeft (in positieve tegenstelling tot het engels en in
negatieve tot het duits waar kategories ‘-in’ kan worden gebruikt) een
groot aantal produktieve regels om de vrouwelijke vorm van een
beroepsbenaming te vormen. Nu we in de media veelvuldig het
gebruik van ‘hij of zij’, ‘bewindsvrouwe’, ‘kijkrs en kijksters’ (op
zich al het bewijs dat de huidige ongemarkeerde mannelijke vormen
niet als sekseneutraal doch als seksespecifiek, namelijk mannelijk
worden gevoeld) kunnen beluisteren, zou het een gemiste kans zijn
en tegendraads aan de tendensen in onze taalgemeenschap om niet
aan te sluiten bij die ontwikkeling.
In een bijzonder grondige analyse van de evolutie van beroepsbenamingen in het nederlands door Geert Adriaens11 beantwoordt
hij de vraag of we in de toekomst steeds meer vrouwelijke beroepsbenamingen kunnen verwachten of dat deze tendens zal afnemen, of
het zelfs zal moeten afleggen tegen de tendens naar het gebruik van
11
G.Adriaens, Vrouwelijke beroepsnamen in het Nederlands een synchronisch
overzicht en een taalevolutieve benadering. Verhandeling ter verkrijging van de
graad van licentiaat in de Germaanse Filologie (ongepubliceerd), Leuven, 1981;
een verkorte vorm: ‘Vrouwelijke beroepsnamen in evolutie’ in: Forum der
Letteren 23, 1982,pp.1-17.
313
314
Ingrid van Alphen
sekseneutrale beroepsnamen als volgt: ‘Zowel de tendens naar
vervrouwelijking als die naar sekse-neutralisering zijn reëel, maar er zijn
veel aanwijzingen dat de eerste tendens de sterkere is en dat nog wel
een hele tijd zal blijven.’12 Adriaens konstateert een paar morfologiese
aanwijzingen. Van de vervrouwelijkende suffixen zijn er die weliswaar
improduktief geworden zijn (vooral –es en –in) maar andere (-ster)
zijn stevig in het systeem geworteld, en nog andere worden steeds
belangrijker (vooral –e, maar ook –euse en –rice) en veroveren een
vaste plaats in het nederlandse taalsysteem. Een ander morfologies
fenomeen (het hangt samen met de opkomst van de –e) dat duidelijk laat
zien dat het maken van het sekse-onderscheid blijkbaar van belang is voor
de taalgemeenschap, is de (recente) opmars van het s-meervoud
bij vrouwelijke beroepsbenamingen op –e (bijvoorbeeld logopedistes,
assistentes, komponistes). Vervolgens blijkt onder meer uit beroepenlijsten dat de differentiëringstendens een veel ruimer gebied van
beroepsbenamingen bestrijkt dan de sekseneutraliseringstendens.
Kortom: onze taal voorziet in het vormen van vrouwelijke
beroepsnamen. En daar waar ze niet gangbaar zijn dient een evolutie
in het denken tot stand gebracht te worden. De tendens tot
vervrouwelijking van beroepsbenamingen dient een duw in de rug te
krijgen door het zichtbaar maken van vrouwen in beroepen c.q. in
onze maatschappij in de vorm van het konsekwent en op ministerieel
nivo (en elders) invoeren van vrouwelijke vormen naast mannelijke.
Pas daarna – wanneer vrouwen en mannen daadwerkelijk gelijk
Behandeld worden en een daadwerkelijk evenredige positie in de
(talige) werkelijkheid innemen – kan misschien van sekseneutraliteit
sprake zijn. Eerder zeker niet.
Tot Besluit
In het neutraliseringsvoorstel van MVM / Soza wordt een gepolijste
oppervlakte van gelijkheid geplakt op een ongeschminkte realiteit,
namelijk dat vrouwen en mannen geenszins toegang hebben tot
dezelfde (sleutel) posities. Deze situatie wordt niet verbeterd door
bepaalde termen als sekseneutraal te beschouwen, waarbij de indruk
wordt gewekt dat de betekenis van sekse met betrekking tot het
bekleden van funkties nu écht op de achtergrond aan het raken is.
Integendeel, slechts door de huidige stand van zaken expliciet te
Maken kan de schrijnende onrechtvaardigheid aan de kaak worden
12
G.Adriaens, a.w., p.15.
Een vrouw een vrouw een woord een woord
315
gesteld en kunnen bruikbare strategieën ontworpen worden die ons
verder in de goede richting kunnen brengen en ons bevrijden van
mannelijke normen. Dat daarbij een emancipatiebeleid ten gunste
van vrouwen op de arbeidsmarkt een eerste vereiste is, en als spiegel kan
dienen voor de talige werkelijkheid (en andersom) is natuurlijk
buiten kijf.
Download