Betere theorie – praktijkkoppeling tijdens afstuderen

advertisement
Betere theorie – praktijkkoppeling tijdens afstuderen
Ellie van Dinther
Aanleiding
Mannelijke studenten blijken minder waardering te hebben voor de theorie van de opleiding en meer
waardering voor het praktijkdeel. Theorie over lesgeven, het onderwijs en omgaan met kinderen is in
hun ogen vaak nutteloos en wordt pas zinvol als die aansluit bij de praktijk. Uit het onderzoek van Van
Boekel-van der Mei (2006), waarbij mannelijke studenten en voortijdig uitgestroomde studenten
gevraagd werd naar de waardering van het curriculum, bleek dat zij ontevreden zijn over de
aansluiting van de theorie en de praktijk. Voortijdig stoppen met de opleiding van mannelijke
studenten blijkt vaak te wijten aan de theorie die in hun ogen te weinig aansluit bij wat zij vinden dat
belangrijk en nodig is. Dit leidt tot uitspraken als: ‘het theoretisch niveau is te laag’ en ‘er is te weinig
aandacht voor vakkennis, vakdidactiek en beleidsontwikkeling in het onderwijs’. Daarnaast ervaren
met name mannelijke studenten ook veel opdrachten als te tijdrovend en niet nuttig. Ze gaan in hun
ogen te vaak over het omgaan met kinderen en worden niet ervaren als middel waar ze iets van leren
voor de praktijk.
Bekend is dat enkel handelen op basis van praktijkervaring te vaak leidt tot louter intuïtief handelen,
zonder dat hierbij relevante theoretische kennis adequaat wordt ingezet. Alleen theorie eigen maken is
ook onvoldoende omdat de praktijk vraagt om het leren aanpassen van die theorie aan de steeds
wisselende praktijk. De ervaring leert ons echter dat het lastig is voor (met name mannelijke)
studenten om werkelijk tot de gewenste wisselwerking tussen theorie en praktijk te komen. We wijten
dat (onder andere) aan het feit dat ze hier nog te weinig op worden aangestuurd.
Het is de vraag of we, door meer dwingend in te zetten op het verwerven van voor de praktijk
relevante theorie komen tot studenten die theoretische inzichten en praktijkervaringen echt kunnen
verbinden zodat ze betere professionals worden. Van hieruit komen we tot de volgende voorlopige
hypothese: als studieloopbaanbegeleiders meer sturen op het bestuderen van theorie, passend bij het
praktisch handelen, leidt dat tot betere (mannelijke) leraren.
De nieuwe benadering (onderzoeksopzet)
De begeleidingsbijeenkomsten van de afstudeergroepen zijn geschikt om de nieuwe benadering uit te
proberen. De slb’ers stimuleren meer theoretische verdieping en theorie en praktijkkoppeling bij
studenten door studenten te vragen naar theorie. Zo moeten studenten tijdens
begeleidingsbijeenkomsten de literatuur waarmee ze zich gaan verdiepen meebrengen en steeds
aangeven hoe ze die gebruiken. Tijdens besprekingen worden studenten gevraagd waar zij
theoretische informatie feitelijk in hun plan hebben opgenomen en in een voor hen betekenisvolle
context hebben geplaatst.
Bij het begeleiden van de studenten gaan we uit van de vier gedragsniveaus van het cognitieve
aspect uit de taxonomie van De Block (Terlouw, 1997).
1. weten: herinneren, opnoemen, herkennen
2. inzien: verklaren, uiteenzetten, vergelijken
3. toepassen: uitwerken, evalueren, ontwerpen
4. integreren: onderdeel maken van een groter kennisbezit.
Deze niveaus zijn sturend tijdens begeleidingsgesprekken. Het moet voor studenten vanzelfsprekend
worden dat het niet gaat om het opnoemen of herkennen van concepten maar dat ze ook aangeven
hoe ze gedefinieerd zijn, hoe daarover gepubliceerd is, hoe ze toe te passen zijn et cetera.
Planning
Deze wijze van begeleiden wordt in de maanden februari tot augustus 2011 uitgevoerd tijdens
begeleidingsbijeenkomsten van twee afstudeergroepen. Dat gebeurt door twee afstudeerbegeleiders
die op deze nieuwe wijze gaan werken tijdens hun bijeenkomsten met studenten. Tijdens de
begeleidingsbijeenkomst maken de slb’ers samen met studenten een dagagenda. Minstens één
agendapunt is een praktijksituatie van de studenten en de daarbij door studenten genoemde
theoretische concepten. Die vormen het vertrekpunt voor verdieping.
Effectmeting
Bij de afstudeerplannen en het eindassessment van de mannelijke studenten zou deze theoriepraktijkkoppeling terug te zien moeten zijn. Hiervoor worden de resultaten van de afstudeerplannen en
de eindbeoordeling van de afstudeerders die te maken hebben gehad met deze nieuwe benadering
vergeleken met die van een parallelgroep afstudeerstudenten. Daarnaast wordt zowel de mannelijke
studenten als de studieloopbaanbegeleiders gevraagd hoe zij deze aanpak ervaren hebben. Bij die
vraagstelling gaat het vooral om: zijn ze er beter in geslaagd theorie en praktijk te koppelen?
Terlouw. C. (1997). Procedures voor onderwijsontwikkeling. In: Dam, G. ten, Hout, H. van, Terlouw,
C., & Willems, J. (red.). (1997). Onderwijskunde Hoger Onderwijs. Handboek voor docenten.
Assen: Van Gorcum, 112-144.
Download