De roeping van een profeet In de module theologie Oude Testament wordt o.a. de roeping van een profeet aan de orde gesteld. Er bestaan overeenkomsten en verschillen tussen oudtestamentische profeten en ambtsdragers van nu. Overeenkomst: - Voor beide ambten is een persoonlijke roeping van Godswege noodzakelijk. Verschillen: - Het ambt van oudtestamentisch profeet is een irregulier ambt. Voor dit ambt kon je niet leren; het was ook geen erfelijk ambt. De enige manier om profeet te worden was door een persoonlijk roeping van Godswege. - De ambten van herder en leraar (predikant), ouderling en diaken zijn reguliere ambten. Deze ambtsdragers worden door de gemeente gekozen hetzij direct hetzij meer indirect. Een aanstaand predikant wordt door de kerk beroepbaar gesteld. Al moet de roeping van ambtsdragers door de gemeente worden bekrachtigd, dat neemt de noodzaak van een persoonlijke roeping van Godswege niet weg (zeker voor dienaren van het Woord). Het Oude Testament verhaalt de roeping van o.a. Mozes, Gideon, Samuël (zowel richter als profeet), Jesaja, Jeremia en Ezechiël. Op die van Mozes en Jesaja hoop ik nader in te gaan. Een profeet heeft een boodschap Een profeet, die geroepen werd, kreeg een boodschap van Godswege toevertrouwd. Het woord van de HEERE kwam tot een profeet en deze gaf de boodschap door met de woorden: ‘Alzo zegt de HEERE’. Een profeet heeft in de raad des HEEREN gestaan. Hij spreekt door de Geest. De boodschap, die hij zo doorgeeft, komt dan ook niet uit zijn eigen hart, maar uit Gods hart. De roeping van een profeet gaat vergezeld van de volgende elementen: - De bereidheid om naar de HEERE te luisteren, - het besef het werk niet in eigen kracht te kunnen doen, - de ervaring overweldigd te zijn door de grootheid van de HEERE. De boodschap van de profeet moet realiteit worden in het leven van zijn hoorders. De boodschap van een ware profeet is hoe dan ook verweven met het leven van de profeet. Denk ook aan Elia. Mijn God is de HEERE. Profeten hadden een eigen plaats naast priesters en koningen. De ware profeten vormden een kritische begeleidende instantie. Profeten treden vooral op als koningen en priesters het laten afweten. De opkomst van de profetie valt samen met het ontstaan van de monarchie (Samuël). Na de ballingschap wordt de monarchie niet hersteld. In de vijfde eeuw v. Chr. verdwijnt het verschijnsel. 1 Hoewel Abraham al een profeet genoemd wordt, vormt Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, de basis van de oudtestamentische profetie. In het boek Deuteronomium heeft hij in opdracht van God het instituut van profetie geregeld. Mozes de norm voor de profetie Blijkens Deuteronomium 18 is Mozes de norm voor de profetie. De belofte van een profeet als Mozes behoeft niet op één persoon te worden betrokken, maar kan ook aan het gehele instituut van profetie gerelateerd worden. Zoals het priesterschap en het koningschap in de wet van Mozes is vastgelegd, geldt dat ook voor het instituut van profetie. De belofte van een profeet volgt op het verbod tegen waarzeggerij. Tegenover waarzeggerij staat de waarachtige openbaring van God door middel van de profeten die Hij zendt. Profeten naderden tot God voor het volk, maar hun eerste taak was om voor God tot het volk te naderen. Terwijl Deuteronomium 18 de belofte geeft van het instituut van profetie, vormt Deuteronomium 13 een waarschuwing tegen valse profeten. Behalve in Deuteronomium 13 vinden we vooral bij Jeremia en Ezechiël waarschuwingen tegen valse profeten. Hoe kunnen ware en valse profetie van elkaar onderscheiden worden? - Het belangrijkste kenmerk van een ware profeet is dat hij terugroept tot het verbond aan de Sinaï. Hoewel de persoon van Mozes de basis vormt van de profetie, is het verbond dat door bemiddeling van Mozes tot het volk kwam belangrijker. Een ware profeet roept op tot het dienen van de levende God; zijn boodschap is conform aan die van Mozes. - Een wonder blijkt niet doorslaggevend te zijn; de inhoud van zijn boodschap telt. - Valse profeten spreken van vrede zonder oordeel en bekering (vgl. Jes. 29:9) en hebben een zondige levenswandel. Ware profeten roepen op tot bekering en belichamen dat in hun optreden. Als de HEERE Ezechiēl roept valt hij op zijn aangezicht (Ez. 1:28). De Geest richt hem weer op. ‘En Hij zeide tot mij: Mensenkind, sta op uw voeten, en Ik zal met u spreken. Zo kwam in mij, als Hij tot mij sprak, de Geest, Die mij stelde op mijn voeten; en ik hoorde Dien, Die tot mij sprak’ (Ezechiël 2:1–2). In zijn derde visioen worden door het profeteren van Ezechiël tot de Geest zeer dorre doodsbeenderen opgewekt (Ez. 37:9, 14). De roeping van een profeet wordt in vrucht bevestigd. - De woorden van een ware profeet worden bevestigd; zijn boodschap is waarachtig. ‘Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben’ (Jesaja 8:20). De roeping van Mozes Mozes was niet alleen een profeet, maar hij was ook leider. Hij kreeg de opdracht Israël uit Egypte te leiden. In dat kader staat zijn roeping. De roeping van Mozes wordt beschreven in Exodus 3-4. Op het verslag van de roeping van Mozes volgt de uitleg van de Naam JHWH of 2 HEERE. Als God hem roept, verbergt Mozes zijn aangezicht. Hij vreest de HEERE te zien. Ook Mozes wordt overweldigd door de grootheid van de HEERE. - In het kader van de roeping van Mozes wordt gezegd dat de HEERE hem zal zenden (Exodus 3:10). Dat werkwoord ‘zenden’ vinden we ook in de roepingsberichten van Gideon (Richteren 6:14), Jesaja (Jesaja 6:8) en Jeremia (Jeremia 1:7). Een profeet is een gezondene (vgl. de nieuwtestamentische apostelen). - In Exodus 3:11 staat dat Mozes weigert. Hij voelt zich ongeschikt voor de taak die hem wordt opgedragen (zie ook Exodus 4:10). Het behoort bij het karakter van een profeet dat hij het gewicht van zijn opdracht verstaat. Dat verklaart het feit dat hij bezwaren maakt. - Tegenover de weigering van Mozes staat de verzekering van JHWH dat Hij met Mozes is. De vraag is niet wie de profeten in zichzelf zijn. Van belang is dat de HEERE met hen is. Daarom kunnen zij hun werk doen. De verzekering dat de HEERE met hem is, vinden we ook heel nadrukkelijk bij de roeping van Jeremia. Er is een analogie tussen Exodus 3:1-12 en de ervaring van het volk van Israël zoals beschreven in het vervolg van Exodus. Eerst het verblijf in Egypte, dan de gang naar de woestijn en tenslotte de Godsopenbaring aan de Sinaï. De roeping van Jesaja We vinden de roeping van Jesaja niet in aan het begin van het boek Jesaja. Pas in Jesaja 6 staat de beschrijving van een visioen waarin JHWH aan Jesaja verschijnt. Jesaja 6 vormt zowel de introductie van Jesaja 7-12 als de afsluiting van Jesaja 1-5. In Jesaja 1-5 vinden we het hart van de boodschap van de profeet. Pas nadat het hart van de boodschap van Jesaja is weergegeven, wordt zijn roeping verteld. In Jesaja 1-5 worden enerzijds de zonden van het volk bij de naam genoemd en het oordeel erover aangekondigd en anderzijds wordt het volk een heilrijke toekomst voorzegd waarin andere volken naar Jeruzalem zullen komen om JHWH te leren kennen. Jesaja 6 geeft een oplossing voor de tegenstelling tussen deze twee elementen. Het zondige Israël kan Gods knecht worden als de ervaring van de profeet de ervaring van het volk wordt. In zijn roepingsvisioen bevindt de profeet zich in de tempel. Terwijl hij daar is, wordt hij verplaatst in de troonzaal van de HEERE. De tempel is een representatie van de hemel. Er loopt dan ook een lijn van de tempel te Jeruzalem naar de hemelse troonzaal van de HEERE. De HEERE wordt getekend als een koning op zijn troon omringd door zijn raad. De leden van Gods raad worden serafs genoemd. De zesvleugelige wezens worden alleen hier in het Oude Testament vermeld. De serafs prijzen de HEERE als de Heilige. In Zijn heiligheid onderscheidt de HEERE Zich van ieder ander en van al het andere. Waar de heerlijkheid des HEEREN verschijnt, worden de zonden geoordeeld en tenietgedaan. De profetieën van Jesaja maken dit duidelijk. Jesaja weet zich overweldigd door de heerlijkheid des HEEREN en hij belijdt zijn schuld. Hij weet zich één met de schuld van het volk (vgl. Daniël 9). Hij belijdt zijn onreinheid. Onrein is de taal van de cultus. De heerlijkheid des HEEREN confronteert ons niet alleen met Gods heiligheid maar ook 3 met Zijn genade. De profeet wordt aangeraakt met een kool van het brandofferaltaar. Hij mag horen dat zijn misdaad van hem geweken is en zijn zonde verzoend. Nu verdwijnt bij Jesaja de vrees en spreekt hij zijn bereidheid uit te worden gezonden. Door Jesaja’s prediking zal Israëls onbekeerlijkheid aan het licht worden gebracht. De verhardingsopdracht zegt iets over de uitwerking van Jesaja’s prediking maar niet over de inhoud ervan. Jesaja’s vraag naar het ‘hoelang’ maakt duidelijk dat Gods gericht niet het laatste woord kan zijn. In Jesaja 6 wordt ook over een rest gesproken die behouden zal worden. De boodschap van een profeet Een profeet roept het volk terug naar God. God zond vooral profeten omdat het volk zich van Hem afkeerde. We lezen in Jer. 7:25: ‘Van dien dag af, dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende.’ Ik denk ook aan Zach 1:2-4: ‘De HEERE is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen. Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de HEERE der heirscharen. Weest niet als uw vaderen, tot dewelke de vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Bekeert u toch van uw boze wegen, en uw boze handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mij, spreekt de HEERE.’ In Ezechiël 3:17 wordt de profeet met een wachter vergeleken. De opdracht van Ezechiël is om het volk te waarschuwen zoals een wachter bij naderend gevaar op een bazuin blaast. Als de goddeloze ongewaarschuwd sterft, sterft hij in zijn ongerechtigheid, maar wordt zijn bloed van de hand van de profeet geëist. De schuld van de goddeloze wordt ook de schuld van de profeet. Als de profeet de goddeloze waarschuwt en hij bekeert zich niet, heeft de profeet zijn ziel bevrijd. Evenals de goddeloze dient de rechtvaardige die zich van zijn gerechtigheid afkeert, te worden gewaarschuwd. 4