MEDEDELING IN VERBAND MET

advertisement
MEDEDELING IN VERBAND MET
ARRESTATIE MOSLIMA MET BOERKA
Naar aanleiding van de arrestatie van een in boerka geklede moslima in de politiezone Brussel-West vorige
week, wenst IDkB volgende mededeling te doen. Die handelt niet over de disputen en ongeregeldheden die zich
na de feiten hebben voorgedaan, noch over het optreden van de politie om die te bedaren.
1. Sinds geruime tijd is het wettelijk verboden zich in de openbare ruimte (dus op de straat) te begeven
met onherkenbaar gezicht. Het dragen van de boerka valt daaronder, tenzij de persoon in kwestie zich bij
een identiteitscontrole herkenbaar maakt. Een andere uitzondering geldt voor de carnavalsfeesten,
ondermeer in Aalst. Alle Belgen worden verondersteld de wetgeving te kennen, die te respecteren en
andere burgers aan te sporen dat ook te doen. Dat is het geval in alle landen ter wereld en dus een
universele waarde.
2. In België is sinds 1831 de vrijheid van eredienst gewaarborgd. Dat begrip slaat niet op een
interreligieuze context, maar op de scheiding tussen overheid en religie. Dat betekent dat alles in
verband met de cultus, de cultusplaats en de bedienaars van de eredienst aan de betrokken
levensbeschouwelijke gemeenschap wordt overgelaten. Niet alle gedragsregels die binnen een bepaalde
religieuze gemeenschap gelden, vallen echter onder die vrijheid. Wat ons land betreft, gelden in dat
verband ondermeer twee artikels van de Belgische Grondwet.
Artikel 19: De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk
gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter
gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.
Artikel 20: Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan
plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.
3. Daarenboven is het niet duidelijk of een moslima vanuit haar godsdienst verplicht is tot het dragen van
enige vorm van sluier die het hoofd (haar, nek, gelaat) bedekt. In de Koran staat op dat punt geen
eenduidige vermelding. Enkele Koranverzen kunnen in dat verband alleen aanleiding geven tot het
dragen van een hoofddoek. Samenvattend :
(a)
Het dragen van de hoofddoek, net als andere kledijvoorschriften, komt niet voor in de vijf
verplichte pijlers van de islam. Het gaat dus om een secundair voorschrift, waarover bovendien
geen eensgezindheid bestaat onder de moslims. In de Koran staat erover:
“Wij hebben voor jullie kleding gemaakt om jullie schaamte te bedekken en kleding voor de sier,
maar de kleding van de godvrezendheid is beter. Dat behoort tot Gods tekenen.” (K 7, 26)
(b)
Over de omgang in het huis van en met de vrouwen van de profeet Mohammed:
“Jullie die geloven! Gaat de huizen van de profeet slechts binnen als aan jullie toestemming is
gegeven om [mee] te eten maar zonder [van tevoren te gaan] wachten tot het klaar is. Maar
wanneer jullie uitgenodigd worden, gaat dan binnen. En wanneer jullie gegeten hebben gaat
dan weer uit elkaar zonder te blijven praten; daarmee vallen jullie de profeet lastig en dan
schaamt hij zich voor jullie, maar God schaamt zich niet voor de waarheid. En als jullie haar
[de vrouwen van de profeet] iets om te gebruiken vraagt, vraagt haar dat dan van achter een
afscheiding. Dat is reiner voor jullie harten en haar harten. Het past jullie niet Gods gezant
lastig te vallen, noch dat jullie ooit na hem met zijn echtgenotes trouwt.” (K 33, 53)
1
(c)
Nergens wordt ondubbelzinnig gesproken over het bedekken van het gelaat, wel van de
schaamstreek en de borsten:
“En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij hun ogen neerslaan en hun schaamstreek kuis bewaren
en dat zij hun sieraad niet openlijk tonen, behalve wat gewoon al zichtbaar is. En zij moeten
sluiers over hun boezem dragen en hun sieraad niet openlijk tonen.” (K 24, 31)
“O profeet! Zeg tot jouw echtgenotes, jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen iets van
haar overkleding over zich heen naar beneden te laten hangen. Dat bevordert het best dat men
haar herkent en niet lastigvalt.” (K 33, 59)
Uit die verzen en de culturele context van de 7de eeuw in Arabië blijkt dat:
- concrete kledij ondergeschikt is aan godvrezendheid of rechtschapenheid;
- de schaamstreek en de borsten moeten bedekt zijn en sierraden niet zichtbaar mogen zijn;
- in de context van de toenmalige samenleving het dragen van een gezichtssluier voorbehouden was aan
vrije vrouwen, zodat die duidelijk te onderscheiden waren van slavinnen (“… dat men haar herkent en
niet lastigvalt.” K 33, 59);
- het bedekken van vrouwelijke lichaamsdelen gezien moet worden als deemoedig en kuis gedrag; iets
dat ook van mannen wordt verwacht, ook in verband met hun kledij.
4 juni 2012
Jan Van Eycken
Vrijgestelde IDkB
2
Download