Pieter BousSemaere Verandering begint bij weten. Weten wat er aan de hand is en wat eraan gedaan kan worden. Daar is dit boek perfect voor. Laat de jonge generatie het aub beter doen dan de vorige! Francesca Vanthielen. Actrice en presentatrice De klimaatwetenschap heeft het alsmaar moeilijker haar boodschap aan de man te brengen. Niet alleen hinkt het onderwijs achterop, in heel wat landen kanten politici en opiniemakers zich steeds harder tegen de bevindingen van klimaatonderzoekers. Wat moeten we daarvan denken? Zou het dan toch allemaal wel meevallen met de opwarming van de aarde? In Eerste hulp bij klimaatverwarring bekijkt Pieter Boussemaere het klimaat vanuit een historische invalshoek. Hij geeft een overzicht van ons klimaat in verleden, heden en toekomst, met als rode draad het verhaal achter de ontdekking van het probleem, de controverse errond en de duizelingwekkende belangen waarin het verstrikt raakte. © b-lieve.be Ontdek waarom die vele kleine beetjes uiteindelijk toch niet zullen helpen. Waarom onderwijs rond de klimaatverandering een dringende noodzaak is. Waarom we veel meer moeten investeren in ‘schone’ energie. Maar vooral: waarom de klimaatopwarming geen milieuprobleem is, maar een politiek-economische keuze waar grote �inanciële belangen tegenover staan. P����� B���������� is historicus van opleiding en doceert aan de Katholieke Hogeschool Vives. Hij schreef eerder al De langste reis. Op zoek naar het ontstaan van de mens (2012), over de ontstaansgeschiedenis en evolutie van de mens. klimaatverwarringDEF.indd 1 EERSTE HULP BIJ KLIMAATVERWARRING De ernst van het klimaatprobleem kan niet genoeg onderstreept worden. Dit boek geeft een helder en toegankelijk overzicht van de meeste recente wetenschappelijke stand van zaken. Een aanrader om de aard en de omvang van de klimaatverandering beter te begrijpen en in te schatten wat we moeten doen om de zwaarste gevolgen te voorkomen. Prof. dr. Philippe Huybrechts. Hoogleraar klimatologie ���, lid van het ���� (België) J I B P L U H E T EERS AAT M I L K R WA R R I N G VE Pieter aere Boussem De m o r a a W ing m r a w p o rde a a e d n va an d s i r e e veel m bleem ro p u e i l i m een e aleer w r o o V . en oek lez vast te stellen b d n a h e Hulp om enkel nog ht hebben.’ t s r e E ac dit en, og snel moeten roep el te lang gew n l a r a e ve siemake ance allem i w l v s t u e n l a b e o d T m t de a azar ‘Laa Nic Balth 8/04/15 10:33 De ernst van het klimaatprobleem kan niet genoeg onderstreept worden. Dit boek geeft een helder en toegankelijk overzicht van de meeste recente wetenschappelijke stand van zaken. Een aanrader om de aard en de omvang van de klimaat­verandering beter te begrijpen en in te schatten wat we moeten doen om de zwaarste gevolgen te voorkomen. Prof. dr. Philippe Huybrechts. Hoogleraar klimatologie vub, lid van het ipcc (België) Verandering begint bij weten. Weten wat er aan de hand is en wat eraan gedaan kan worden. Daar is dit boek perfect voor. Laat de jonge generatie het aub beter doen dan de vorige! Francesca Vanthielen. Actrice en presentatrice Vlot geschreven boek over klimaatverandering, doorspekt met leuke, veelal historische anekdotes, wat het verfrissend anders maakt dan veel andere boeken over dit boeiende en belangrijke onderwerp. Dr. Ir. Bart Verheggen. Docent aardwetenschappen en klimaatverandering Amsterdam University College (Nederland) Hopelijk helpt dit boeiend geschreven boek van Pieter Boussemaere bij het ontwarren van de verwarring over de door de mens geïnitieerde en gerealiseerde opwarming van de Aarde. Een onderwerp waarover binnen de wetenschappelijke wereld op de grote lijnen eigenlijk helemaal geen verwarring bestaat. Treffend is ook het woord klimaatopwarming dat Pieter Boussemaere veelvuldig gebruikt, het geeft de richting aan waarheen ons klimaat zich qua temperatuur beweegt. Jos Hagelaars. Chemicus en gerenommeerd klimaatblogger (Nederland) Laat ons allemaal nog snel dit Eerste Hulp handboek lezen. Vooraleer ­ mbulance moeten roepen, om enkel nog vast te stellen dat we de a we veel te lang gewacht hebben. Nic Balthazar. Televisiemaker Als weervrouw zit ik met mijn neus elke dag in de weerkaarten. De voorbije 15 jaren heb ik het weer zien veranderen, de extremen worden extremen. En dat gebeurt veel sneller dan ik vroeger uit de klimaatmodellen kon afleiden. Ik word daar wat angstig van, en vooral bezorgd. Anderzijds. Het feit dat de mens deze opwarming veroorzaakt, kunnen we in ons voordeel draaien: wij zijn ook de enigen die er iets kunnen en moeten aan doen! Jill Peeters. Weervrouw /1 EERSTE HULP BIJ KLIMAATVERWARRING Waarom de opwarming van de aarde veel meer is dan een milieuprobleem PIETER BOUSSEMAERE /3 Boussemaere, Pieter Eerste hulp bij klimaatverwarring. Waarom de opwarming van de aarde veel meer is dan een milieuprobleem © 2015, Pieter Boussemaere en Davidsfonds Uitgeverij nv Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven www.davidsfondsuitgeverij.be www.twitter.com/davidsfonds www.facebook.com/davidsfondsuitgeverij Vormgeving binnenwerk: Typeface Leuven Omslagontwerp: Davidsfonds Uitgeverij D/2015/0240/24 ISBN 978-90-5908-616-6 NUR 680, 940 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd – op enige manier – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. I N H O U D Inhoud Dankwoord 7 Klimaatverwarring 9 Op temperatuur komen Hoe warm is de aarde? De thermometers in vraag stellen En nog maar eens... 17 17 29 36 De staat van het klimaat Fauna en flora Extreme weersomstandigheden Onbetwistbare signalen 39 39 44 46 Op zoek naar een oorzaak Niet CO2 , maar waterdamp? Een legendarische curve De aarde is veel te groot: aerosolen Het werd zomer… De aarde is veel te groot: ozon 57 59 66 72 78 85 Klimaatverandering in het (verre) verleden De laatste tweeduizend jaar… De laatste 11.300 jaar: het Holoceen De vroegste geschiedenis van de aarde: van broeikas naar ijskast en terug De laatste 65 miljoen jaar (Cenozoïcum): het tijdperk der zoogdieren De laatste 5 miljoen jaar: de geboorte van de ijstijden 97 103 109 110 115 125 /5 Het einde van de laatste ijstijd Lokale abrupte klimaatveranderingen en de opkomst van de menselijke beschaving 136 141 Actie en reactie Consensus en de geboorte van het ipcc De bewijzen nemen toe Tegenstanders en industrie vechten terug Wetenschappelijke tegenstanders van het eerste uur en hun argumenten Waarom wetenschappers zeker zijn… 149 149 156 162 Klimaatverandering in de toekomst Verschillende scenario’s 181 De tweegradengrens Kantelpunten De enige weg Klimaatoorlog 2007, het jaar van de doorbraak? Klimaatontkenning gaat internationaal Klimaatoorlog De publieke opinie Hoe gaat dit verder? 168 173 181 186 190 192 197 197 203 218 229 244 Nee, daar word ik niet depressief van 255 Tips die er écht toe doen 267 Illustratieverantwoording 275 Literatuurlijst 277 Noten 297 /7 Dankwoord Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar de experten die zo royaal een deel van hun tijd beschikbaar stelden om dit boek kritisch na te lezen op inhoud: - Prof. dr. Philippe Huybrechts. Hoogleraar klimatologie aan de Vrije Universiteit Brussel, lid van het ipcc (België) - Dr. Ir. Bart Verheggen. Docent aardwetenschappen en klimaatverandering, Amsterdam University College (Nederland) - Jos Hagelaars. Chemicus en gerenommeerd klimaatblogger (Nederland) Ik bedank ook de mensen van Davidsfonds Uitgeverij, dankzij wie dit boek meer is geworden dan een verzameling woorden. Daarbij hoort een bijzonder dankjewel aan Dirk Remmerie. Dirk, je was de ideale compagnon de route! Een dikke merci ook aan Nic Balthazar, Francesca Vanthielen en Jill Peeters. Verder dank ik Noël Boussemaere die als taak kreeg de hapbaarheid van dit boek te controleren en Machteld Boussemaere die al jaren fungeert als mijn meest kritische en trouwe bondgenoot. Geen enkel schrijfsel passeert zonder haar zegen. Machteld, je bent van onschatbare waarde! En last but not least bedank ik mijn partner Evy voor haar niet-aflatende liefde en steun. Alleen dankzij haar kan ik mijn boeken schrijven. Evy, mijn eeuwige dank! Noot vooraf: Vandaag spreekt men meestal over de ‘klimaatverandering’. Een tien- tal jaar geleden heette het nog de ‘opwarming van de aarde’ (zie p. 205-206). Maar beide termen dekken mijns inziens niet de volledige lading. ‘Klimaatverandering’ is eerder het gevolg van de ‘opwarming’. En de term ‘opwarming van de aarde’ ligt moeilijk omdat het in wezen niet de aarde is die opwarmt, maar alleen de onderste lagen van de atmosfeer, de oceanen en het aardoppervlak. Bovendien is ‘opwarming van de aarde’ een hele mond vol. Daarom hanteert dit boek zoveel mogelijk de term ‘klimaatopwarming’. Het is de meest accurate en beknopte omschrijving voor wat ons te wachten staat: overal ter wereld zullen de temperaturen aan het aardoppervlak stijgen, waar ze zullen zorgen voor relatief snelle klimaatveranderingen die de menselijke beschaving in gevaar brengen. 8\ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G /9 Klimaatverwarring Het is voorjaar 2014. Ik sla de deur van mijn auto dicht en rep me naar het provinciale gebouw aan de overkant van de straat. Binnen volg ik de pijlen ‘klimaat & onderwijs’. De zaal is al behoorlijk vol wanneer ik binnenkom. Ik nip nog snel van een kop koffie en vind uiteindelijk een plaats op de voorlaatste rij. Ik ben speciaal naar deze bijscholing gekomen omdat ik me al een tijdje verwonder over het gevoel van hoogdringendheid rond de klimaatopwarming, of beter, over het gebrek daaraan. Dat viel mij twee jaar eerder voor het eerst op tijdens een beperkte vergadering rond een curriculumhervorming van de lerarenopleiding waar ik onder meer de cursussen prehistorie en wereldgeschiedenis doceer. Op een bepaald moment stelde ik toen voor om onze toekomstige leerkrachten in hun laatste jaar een soort ‘inleiding tot de klimaatopwarming’ te geven. Per slot van rekening zullen onze studenten en hun leerlingen volop met de gevolgen geconfronteerd worden van wat vnsecretaris-generaal Ban Ki-moon jaren geleden al bestempelde als ‘the defining challenge of our age’. Maar het werd stil. Heel even voelde het alsof ik over een andere planeet sprak. Uiteindelijk merkte iemand op dat ‘de opwarming van de aarde tot de leerstof van het secundair onderwijs behoort en dat onze toekomstige leerkrachten dat onderwerp dus al beheersen’. Na wat instemmende geluiden ging de voorzitter meteen over naar het volgende agendapunt. Ik bleef wat verweesd achter. Snappen onze studenten werkelijk de ernst van de situatie? Weten ze echt wat ons te doen staat? Daar durf ik hardop aan te twijfelen. Dat er íéts gaande is met onze planeet, ja dat weten ze wel. Maar hoeveel graden mag de wereld nog gemiddeld opwarmen alvorens we in de gevarenzone komen? Wie of wat is hiervoor verantwoordelijk? En hoelang kennen we dat probleem al? Nee, bij die vragen vallen mijn 10 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G studenten doorgaans uit de lucht. Ook de koolstofcyclus of de klimaatveranderingen in het verleden en de lessen die we daaruit kunnen trekken, zijn een collectieve blinde vlek. En dan heb ik het nog niet over de immense politiek-economische uitdagingen of het belang van een internationale instelling als het Intergovernmental Panel on Climate Change (ipcc). Intussen schuifel ik ongeduldig op mijn stoel. Ik ben benieuwd hoe deze bijscholing de klimaatproblematiek in het lager en secundair onderwijs wil aanbrengen. En op de gezichten bij mijn buren meen ik diezelfde hooggespannen verwachting af te lezen. Een sympathiek ogende jongedame staat recht, heet ons van harte welkom en vraagt meteen of we, zoals afgesproken, onze wagen hebben thuisgelaten. ‘U kon natuurlijk ook gebruikmaken van het carpool­ systeem dat we u doormailden’, gaat ze verder. ‘Mag ik ook vragen om de hele dag dezelfde koffiekop te gebruiken? Dat bespaart ons afwaswater. Verder willen we erop wijzen dat we deze middag geen vlees serveren. Zo eten we lekker ecologisch. En we wensen ons tot slot te verontschuldigen voor de stencils die we jullie daarnet bezorgd hebben.’ Hier en daar zie ik toehoorders instemmend knikken. De organisatoren willen duidelijk het goede voorbeeld geven en ik vraag me af of ik me nu schuldig moet voelen, want ik ben alleen met de wagen gekomen. Ik weet niet meer waar mijn koffiekop staat en ik eet graag een stukje vlees. En dat we een papieren versie van het dagschema in handen kregen, vind ik juist goed. Zo weet ik tenminste weer hoe de eerste spreker heet. Eenzelfde vertwijfeling overviel mij later die dag nog wel een paar keer. Zo speelden we een stellingenspel met als eerste postulaat: ‘Om het klimaat te redden moeten we allemaal vegetariër worden.’ Eerst dacht ik dat het een grap was. Maar de discussie duurde uiteindelijk lang genoeg om de andere stellingen wegens tijdgebrek achterwege te laten. Dooddoeners als ‘we moeten met zijn allen anders gaan leven, het is de schuld van de samenleving, het ligt aan de mentaliteit van de mensen’ vulden al snel de zaal en onze tijd. In mijn omgeving merk ik die blijkbaar oncontroleerbare drang om het pedagogisch-moraliserende vingertje boven te halen wel vaker als het over de klimaatopwarming gaat. Maar is het niet erg naïef om te denken dat de consument zijn levensstijl zal aanpassen? En gaan we er echt op vooruit als we iedereen een persoonlijk schuldgevoel aanpraten? K limaatverwarring ipcc – Het klimaatpanel van de Verenigde Naties IPCC-voorzitter Rajendra Pachauri tijdens een persconferentie in 2013 Het ipcc (Intergovernmental Panel on Climate Change) is in 1988 opgericht door de Verenigde Naties (vn) om de risico’s van de klimaatopwarming in kaart te brengen. Het ipcc doet zelf geen onderzoek, maar maakt een soort synthese van de laatste stand van zaken binnen de klimaatwetenschap. Om de vijf à zeven jaar bundelt het de laatste wetenschappelijke bevindingen van duizenden klimaatwetenschappers van over de hele wereld in een reeks rapporten. Net doordat het ipcc zelf geen onderzoek doet en de rapporten door honderden onafhankelijke en steeds wisselende wetenschappers laat schrijven, biedt de instantie de meest neutrale bron van informatie over de klimaatopwarming. Het vijfde en voorlopig laatste verslag verscheen in de loop van 2013 en 2014, verdeeld over drie rapporten. Op 12 oktober 2007 kreeg het ipcc samen met de voormalige Amerikaanse vicepresident Al Gore de Nobelprijs voor de Vrede ‘wegens het vergroten en verspreiden van de kennis over de door de mens veroorzaakte klimaatverandering en voor het bevorderen van maatregelen om deze tegen te gaan’. / 11 12 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Volgens de Britse fysicus David MacKay is het een mythe om te denken dat kleine beetjes helpen. Want als alle consumenten hun energieverbruik met 1 procent terugbrengen, zorgt dat op wereldwijde schaal voor een minuscuul kleine verandering. Bovendien verlost het ons niet van onze verslaving aan fossiele brandstoffen. En daar ligt de kern van het probleem. Het gaat dus bij wijze van spreken niet om het verbieden van de auto, maar over de keuze van de motor. We moeten zoeken naar oplossingen om zo snel mogelijk over te schakelen naar ‘schone’ energie. Want de geïndustrialiseerde wereld haalt momenteel zo’n 80 procent van zijn energie uit fossiele brandstoffen – de resterende 20 procent komt voor het merendeel uit kernenergie. Tal van studies en rapporten – van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (vito), het Nederlandse Planbureau voor de Leefomgeving ( pbl), de Duitse overheid, de Europese Commissie tot het United Nations Environment Programme (unep) en het ipcc – bewijzen keer op keer dat een intensieve ontkoling van de economie, zelfs aan het vereiste tempo, technisch wel degelijk kan en dat het de economie op middellange termijn alleen maar ten goede komt. Onze levensstandaard hoeft daar niet onder te lijden en het maakt ons meteen onafhankelijk van landen met een bedenkelijke reputatie zoals Saoedi-Arabië en Rusland. Dat maakt de klimaatopwarming ook en vooral een politiek-economische keuze waar grote financiële belangen tegenover staan. Daar hoorde ik niets over op die bijscholing. Maar misschien keek ik door de verkeerde bril. Misschien dachten de organisatoren, net zoals sommigen van mijn collega’s, dat de broodnodige basiskennis rond de problematiek al voldoende aan bod komt in het onderwijs. Een duik in de Vlaamse leerplannen en handboeken voor het secundair onderwijs leert echter dat enkel het vak aardrijkskunde zich expliciet met de materie bezighoudt (andere vakken doen dat eerder in de marge). Maar het beperkte aantal contactmomenten – in het beste geval anderhalf uur per week – en de berg andere kennis die aardrijkskunde herbergt, maakt diepgang in de feiten onmogelijk. Enkel de werking van het broeikaseffect maakt integraal deel uit van de leerstof. De rest is afhankelijk van de interesse van de leerkracht of de school. Een soortgelijke steekproef voor de verschillende lerarenopleidingen leverde een zo mogelijk nog schaarser resultaat op. Van de meer dan veertig Vlaamse vestigingen voor lager en secundair onderwijs K limaatverwarring biedt welgeteld één lerarenopleiding een cursus aan over de klimaatopwarming, weliswaar als vrijblijvend keuzepakket met slechts vier contacturen (situatie 2014). Deze vaststellingen zeggen veel over de waarde van de inhoudelijke discussies over de klimaatopwarming. Aan meningen geen gebrek, maar zelden of nooit hoor ik een student met kennis van zaken spreken. Ik hoor vooral ongezonde debatten, want de argumenten kloppen niet. Ze zijn onjuist of in het beste geval onvolledig. Ze leiden zelden tot inzicht en zaaien eerder verdeeldheid en belangrijker nog: twijfel en verwarring. De onmisbare wetenschappelijke inzichten fungeren daarbij als een roepende in de woestijn. Nochtans behoort de klimaatwetenschap tot de belangrijkste wetenschappelijke vakgebieden ter wereld. Tienduizenden wetenschappers werken wereldwijd dag in, dag uit aan de ontrafeling van ons klimaatsysteem. Elke maand verschijnen tientallen nieuwe inzichten in de stapels wetenschappelijke tijdschriften die aan dat onderwerp zijn gewijd. De klimaatwetenschap is al lang een harde en volwassen wetenschap. Dat merkte ik ten overvloede tijdens het schrijven van mijn vorige boek De langste reis. Op zoek naar het ontstaan van de mens (2012). Ik verdiepte me daarvoor onder andere in de geschiedenis van het klimaat en de impact daarvan op de ontstaansgeschiedenis van de mens. Daarbij viel me op dat de inhoud van de wetenschappelijke literatuur niet noodzakelijk strookt met wat bepaalde media, websites en blogs daarover schrijven. Ik ontdekte een ware communicatieoorlog over de klimaatopwarming en een publiek debat waar soms geen touw aan vast te knopen is. Neem bijvoorbeeld de controverse rond het laatste ipcc-rapport waarvan het eerste deel in het najaar van 2013 verscheen. Dagen voor de publicatie dook overal het bericht op dat ‘de opwarming de afgelopen vijftien jaar was stilgevallen’. Hier en daar sprak men zelfs van een ‘global cooling’. Het bericht had betrekking op één paragraaf uit het hele rapport dat ingaat op het feit dat de opwarming aan het aardoppervlak zich de laatste jaren minder snel doorzet dan de voorbije decennia. Klimaatwetenschappers kijken daar echter niet van op, omdat het gaat om een natuurlijke fluctuatie binnen het systeem (zie hoofdstuk ‘Op temperatuur komen’). De oppervlaktetemperatuur van de aarde gaat niet in één rechte lijn omhoog, maar in op- en neergaande bewegingen. Een periode waarin de oppervlaktetemperatuur minder snel stijgt, was / 13 14 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G dus te verwachten. Dat patroon betekent echter niet het einde van de opwarming. Maar die nuance ontbrak op veel plaatsen en het zette de kernboodschap van dit belangrijke rapport in de schaduw: de wereld warmt op door menselijk toedoen en we moeten dringend handelen. Vooral op het internet is het soms huilen met de pet op. Wie hier zijn informatie zoekt, komt van een kale reis thuis. Een hele resem Nederlandstalige websites en blogs zijn namelijk speciaal opgericht om de bevindingen van de klimaatwetenschap systematisch onderuit te halen en twijfel te zaaien. Zonder voldoende achtergrondkennis van het klimaatprobleem val je makkelijk ten prooi aan die bewuste misinformatie. Ook van klimaatdebatten op radio en televisie steek je doorgaans weinig op. Dat komt omdat journalisten naast elke klimaatwetenschapper maar al te graag een klimaatontkenner plaatsen die meestal niets met de klimaatwetenschap te maken heeft. Zo kreeg elke Britse wetenschapper die de zwaarste zondvloed uit hun geschiedenis (begin 2014) durfde te linken aan de opwarming van de aarde, meteen lik op stuk van een politicus, een econoom, een ingenieur of een andere nietklimaatwetenschapper. vtm-weervrouw Jill Peeters was toen in Engeland om bij te leren over de communicatie bij zo’n uitzonderlijke watersnood. In een opiniestuk in de krant De Morgen schrijft ze dat ‘het onmogelijk was om collega-weermannen van de bbc vragen te stellen over de link met de klimaatverandering. Het is hen verboden om er iets over te zeggen omdat het een politiek onderwerp is. Mijn Amerikaanse collega’s moeten dat ook doen: zwijgen, om politieke redenen.’ De klimaatwetenschap heeft het op die manier natuurlijk moeilijk om haar boodschap aan de man te brengen. Niet alleen hinkt het onderwijs achterop, in heel wat landen kant een belangrijk deel van de politieke kaste en opiniemakers zich steeds openlijker tegen haar bevindingen en onderzoekers. Zo keurde de Amerikaanse staat Tennessee in april 2012 een wet goed die leerkrachten aanspoort om niet alleen de evolutieleer maar ook het klimaatonderzoek in vraag te stellen. En terwijl de bosbranden er heviger woeden dan ooit en de temperaturen bijna jaarlijks nieuwe recordhoogtes bereiken, ontkent de huidige premier van Australië, Tony Abbott, steevast elk verband met de klimaatopwarming. Hij stuurde zelfs de officiële Climate Commission, die zo’n verband wel aannemelijk vond, de laan uit. Ook in Nederland eisten parlementsleden al de opheffing van gerenommeerde onderzoeksinstituten, zoals het Koninklijk Nederlands Meteorologisch K limaatverwarring Instituut ( knmi, de tegenhanger van het Belgische kmi), omdat ze te ‘klimaatpartijdig’ zouden zijn. In sommige gevallen moeten klimaatonderzoekers de resultaten van hun onderzoek zelfs verdedigen voor de rechtbank. Topwetenschappers worden er publiekelijk afgeschilderd als oplichters en leugenaars. Doodsbedreigingen en haatberichten zoals ‘Ik weet waar je kinderen schoollopen’ en ‘Ik hoopte dat ik vandaag in het nieuws zou zien dat je zelfmoord hebt gepleegd, doe het!’, zijn voor veel klimaatwetenschappers dagelijkse kost. Wat moeten mijn studenten denken als ze dergelijke verhalen horen? Heeft de klimaatwetenschap iets te verbergen? Zou het dan toch allemaal wel meevallen met de klimaatopwarming? Zelfs de meest intelligente en sociaal bewogen mensen die ik ken, stellen de klimaatwetenschap door deze en andere berichten in vraag, met als bekend resultaat: berusting en immobilisme. In België is de klimaatopwarming zelfs een non-issue geworden. De oorverdovende klimaatstilte in de aanloop naar de ‘moeder aller verkiezingen’ op 25 mei 2014 en in de latere regeerakkoorden, is tekenend. Dit boek zet de meest recente wetenschappelijke feiten over ons klimaat op een rij. Wat weten we en hoe zeker zijn we daarvan? Dat is op zich niet nieuw, maar de historische invalshoek is dat wel. Je krijgt een overzicht van de klimaatomstandigheden in heden, verleden en toekomst, met als rode draad het verhaal achter de ontdekking van het probleem, de controverse errond en de duizelingwekkende belangen waarin het verstrikt raakte. En dat is belangrijk, want als historicus ben ik er rotsvast van overtuigd dat je een probleem pas ten volle begrijpt als je ook zijn geschiedenis kent. Ik hoop dat dit boek je daarvan kan overtuigen en dat het jouw kijk op ‘the defining challenge of our age’ nieuw leven inblaast. ‘Those who are ignorant of the past are condemned to misunderstand the future.’ Prof. John Shepherd / 15 16 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Eén van de drie originele kwikthermometers vervaardigd door Daniel Fahrenheit. In 2012 werd hij verkocht voor £55.000. / 17 Op temperatuur komen Hoe warm is de aarde? Warmt de aarde op of niet? Een ogenschijnlijk simpele vraag. Je zou veronderstellen dat de wetenschap die vraag makkelijk kan beantwoorden. En toch, het meten van de temperatuur van je slaapkamer, je serre of de buitenlucht naast je deur is één ding. Maar hoe meet je in hemelsnaam de temperatuur van een hele planeet? Waar hang je de thermometer? Het antwoord is: overal. Thermometers die de dagelijkse temperaturen bijhouden, op zoveel mogelijk plekken ter wereld zetten, is de meest eenvoudige manier om de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak te berekenen. Al in 1597 experimenteerde Galileo Galilei met een instrument om de luchttemperatuur te meten. Maar het was pas in 1724, met de thermometer op basis van kwik, dat de Duitse natuurkundige Daniel Fahrenheit een meetinstrument bedacht dat praktisch en quasi overal inzetbaar was.1 Vanaf het midden van de 18de eeuw raakte de Europese elite daardoor in de ban van het weer. Her en der hielden enthousiastelingen voor het eerst de dagelijkse neerslaghoeveelheid, de temperatuur en de luchtdruk in hun regio nauwkeurig bij. Zo ook de latere Amerikaanse president Thomas Jefferson. Dankzij zijn notities weten we bijvoorbeeld dat het tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring op 4 juli 1776 in Philadelphia een aangename 22,5°C was. Maar ook al stond de kwikthermometer tegen het midden van 18 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G De Hollandse landmeter en waterbouwkundige Nicolaas Kruik, beter bekend onder zijn Latijnse naam Cruquius, raakte al vroeg in de ban van het weer. Vanaf december 1705 noteerde hij dagelijks de temperatuur, luchtdruk, vochtigheidsgraad, neerslag en zelfs het zeeniveau in zijn regio. Hij ging daarbij zeer nauwgezet te werk. Perfectionisme was namelijk een van zijn kleine kantjes. Zo hield hij al vanaf zijn late tienerjaren allerlei lijstjes en statistiekjes bij, gaande van zijn dagelijkse gewicht tot zijn urineproductie. En zoals het een echte perfectionist betaamt, waren zijn begrafenis en erfenis lang voor zijn overlijden in 1754 tot in de puntjes geregeld, inclusief de tekst op zijn grafzerk. Nicolaas Kruik gebruikte Het Gemeenlandshuis Rijnland (zuidzijde) te geen kwikthermometer aangeSpaarndam waar Nicolaas Kruik leefde en werkte zien die toen nog niet was uitgevonden. Hij werkte met zelfgemaakte instrumenten en een eigen ijkingsysteem. Gelukkig voor ons onderhield hij nauwe contacten met een Engelse meteorologische organisatie. In deze briefwisseling omschreef hij zijn werkwijze waardoor men zijn temperatuurreeks van 1706 tot 1734 kon omrekenen naar de huidige standaarden. Vanaf 1734 begonnen ook andere mensen in Nederland metingen te verrichten, zodat Nederland nu beschikt over een ononderbroken instrumentale meetreeks van meer dan driehonderd jaar. Een van de langste ter wereld. O p temperatuur komen de 18de eeuw op punt en waren er steeds meer gebruikers, het bleef bij lukrake waarnemingen. En die zeggen niets over globale weerpatronen of klimaatschommelingen. Bovendien waren de 18de-eeuwse meetpunten schaars en ze beperkten zich hoofdzakelijk tot Europa en Noord-Amerika. In de loop van de 19de eeuw kwam daar verandering in. Vooral het uitgestrekte Britse Rijk zorgde voor een wereldwijde verspreiding van weerstations. Onder Queen Victoria (1837-1901) verzamelden de Britten weerkundige gegevens van Europa tot Australië en van Canada tot Zuid-Afrika. Naast de luchttemperatuur aan het aardoppervlak, maten ze vanaf 1853 ook systematisch de temperatuur van het zeewater. En dankzij de uitvinding van de elektrische telegraaf konden rond die tijd de verschillende meetgegevens snel worden doorgeseind. Het was nu voor het eerst mogelijk om in real time de weergegevens uit alle hoeken van de wereld te verzamelen. Het zette velen aan het dromen. Maakte dit de langverwachte weersvoorspellingen op wetenschappelijke basis mogelijk? Stel je voor dat boeren zich weken op voorhand konden voorbereiden op een mogelijke droogte of overvloedige regenval. Of dat men de veiligheid voor scheepvaart en visserij kon garanderen met stormwaarschuwingen. Dat alles zou de hele natie ten goede komen, dacht men. Meteorologie was plots van staatsbelang. Nationale weerstations schoten als paddenstoelen uit de grond. Het Nederlandse knmi, opgericht in 1854, was zo een van de eerste ter wereld met stormwaarschuwingen en weerkaarten. Aanvankelijk hadden de toenmalige kranten weinig oog voor die vroege wetenschappelijke weersvoorspellingen. Ze hielden het nog lange tijd bij weerspreuken en volkswijsheden, iets waar de eerste meteorologen zich mateloos aan ergerden. Een populaire weerspreuk uit de 19de eeuw Regent het op Sint-Margriet, dan krijgen we zes weken lang een natte tied. Regent het op Sint-Margriet niet, dan regent het zes weken niet. / 19 20 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Ukkel België is een van de eerste landen waar men zich officieel met meteorologie bezighield. De eerste klassieke meteorologische waarnemingen dateren al van 1833 en het eerste weerbulletin verscheen in 1876. De waarnemingen laten zien dat de gemiddelde jaartemperatuur in Ukkel (Brussel) sinds 1833 met meer dan 2°C gestegen is. Die stijging gebeurde niet gelijkmatig, maar vertoont een hoge mate Het Belgische KMI te Ukkel van grilligheid. De sterkste opwarming vond plaats vanaf ongeveer 1980. Het jaar 2014 is voorlopig het warmste jaar ooit gemeten in België. Het vorige warmterecordjaar was 2011. 13 De gemiddelde jaartemperatuur te Ukkel 1833- 2014 (°Celsius) 12 11 10 °C 9 8 7 6 1835 1845 1855 1865 1875 1885 1895 1905 1915 1925 1935 1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005 2015 O p temperatuur komen In 1873 werd het Internationaal Meteorologisch Comité (imc) boven de doopvont gehouden. Het moest alle weergegevens van de verschillende landen opvragen en zorgen voor een vlotte onderlinge uitwisseling, want het was duidelijk dat weersystemen zich niet aan landsgrenzen houden. Wil je fatsoenlijke weersvoorspellingen, dan moet je de gegevens niet alleen zo snel mogelijk aan elkaar doorspelen, het is ook belangrijk dat de metingen overal op dezelfde manier gebeuren. Stel je voor dat men in België systematisch de temperatuur op 5 meter hoogte zou meten en in Nederland op 5 centimeter. Het zou de resultaten zeker beïnvloeden aangezien temperatuur onderhevig is aan hoogteverschillen. Het imc deed al het mogelijke om de metingen in alle landen gelijk te trekken, maar niet altijd met het gewenste resultaat. Heel wat landen bleken niet happig om hun weergegevens met anderen te delen. Nochtans leverden nieuwe technologieën en technieken steeds meer weergegevens op. Het startte begin jaren 1930 met de lancering van de eerste weerballonnen. Die seinden de temperatuur en de windrichting uit de bovenste luchtlagen terug naar de aarde. Ook boeien, radars en later satellieten en computers zorgden voor nieuwe impulsen. Een standaardweerhuisje en de lancering van een weerballon (foto uit 1942). De vroege weersvoor­ spellingen verbeterden aanzienlijk dankzij de informatie die weerballonnen sinds de jaren 1930 uit de hogere luchtlagen van de atmosfeer haalden. Tot op vandaag is het oplaten van weerballonnen een dagelijks gebruik. / 21 22 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Aan al die nieuwe weergegevens en verwerkingsprocessen zonder bindende internationale afspraken en regels moest nu echt wel iets worden gedaan. In 1951 zag daarom de World Meteorological Organization het daglicht. Het verving het vroegere imc en moest de vele nationale weerstations eindelijk met elkaar verbinden en zorgen voor een wereldwijd observatiesysteem. Het werd een knap staaltje van internationale samenwerking en dat in tijden van Koude Oorlog. De wmo slaagde erin om alle weerstations aan een aantal criteria te onderwerpen. Thermometers hangen nu bijvoorbeeld tussen de 1,25 en 2 meter boven de grond en in de schaduw. En standaardweerhuisjes moeten onder meer wit geverfd zijn en voldoende luchtcirculatie toelaten, want iedereen weet hoe snel een afgesloten ruimte op een hete dag kan opwarmen. Ondanks die afspraken beperkte de internationale samenwerking zich uitsluitend tot betere weersvoorspellingen. De korte termijn, het Vroege bewakers van de thermometers De Duitse klimatoloog Wladimir Köppen bewees al in 1881 dat het mogelijk was om de globale temperatuur van de aarde te berekenen aan de hand van gemiddelden van meerdere weerstations. Hij deed daartoe al een aanzet door de gegevens van een honderdtal meetpunten te verzamelen en met elkaar te vergelijken. Meer dan vijftig jaar later, in 1938, deed de Brit Guy Stewart Callendar hetzelfde, maar dit keer op basis van bijna tweehonderd meetstations en met het duidelijke doel om de invloed van CO2 op de temperatuur na te gaan (zie hoofdstuk ‘Op zoek naar een oorzaak’). Het merendeel van zijn gegevens haalde hij uit een pas opgerichte databank – de wwr of World Weather Records – die de temperatuur-, luchtdruk- en neerslaggegevens van honderden weerstations van over de hele wereld probeerde samen te brengen. Sommige van die gegevens gaan terug tot 1800. Aanvankelijk werd alles met de hand in grote boeken geschreven. In de jaren 1960 besloten Amerikaanse wetenschappers om de data te digitaliseren. Het Amerikaanse National Climatic Data Center ( ncdc) neemt tot op vandaag die taak op zich en publiceert geregeld updates van de klimaatgegevens van duizenden meetpunten van over de hele planeet. O p temperatuur komen meteen bruikbare, daar draaide het om. Maar wat met de globale temperatuur van onze planeet? Wat met weersverschijnselen op de middellange en langere termijn? Bijna niemand was daarmee bezig. Nochtans is het idee om de wereldtemperatuur te berekenen relatief oud (zie kadertekst ‘Vroege bewakers van de thermometers’). Het duurde tot omstreeks 1980 vooraleer verschillende onderzoeksgroepen (uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Japan en Rusland) wetenschappelijk verantwoorde temperatuurreeksen voor de hele aarde produceerden, waarvan sommige tot honderdvijftig jaar in de tijd teruggaan. Vandaag zijn de drie belangrijkste ‘bewakers van de thermometers’ het Amerikaanse nasa/giss, het Britse hadcrut en het Amerikaanse noaa/ ncdc. Ze verzamelen de temperatuurgegevens van duizenden en duizenden locaties te land en ter zee en dat vierentwintig uur op vierentwintig, jaar in jaar uit. Elke maand publiceren ze bijgewerkte reeksen van de wereldtemperatuur. De drie onderzoekscentra werken onafhankelijk van elkaar en gebruiken verschillende data en statistische verwerkingsmethodes. Die zijn vrij te raadplegen op het internet. Elke aanpak heeft zo zijn zwakke en sterke punten, maar de uiteindelijke resultaten verschillen nauwelijks. Ogenschijnlijk grote variaties – zo was 2005 volgens nasa/ giss enige tijd het warmste jaar ooit gemeten, terwijl hadcrut 2005 op de tweede plaats zette – gaan in wezen over minieme verschillen tussen individuele jaren. Over de algemene trend zijn de verschillende onderzoekscentra het roerend eens: de temperatuur stijgt. De wereld is nu een kleine graad warmer dan honderd tot honderdvijftig jaar geleden. Zo was het eerste decennium van de 21ste eeuw het warmste sinds het begin van de metingen en het vorige record was het laatste decennium van de 20ste eeuw. Het is dan ook logisch dat, met uitzondering van het extreme El Niño-jaar 1998, de tien warmste jaren ooit gemeten allemaal binnen de 21ste eeuw vallen. Eén graad warmer? Daar kijkt de gemiddelde lezer niet van op, maar voor klimaatwetenschappers is zo’n wereldwijde stijging van de temperatuur op zo’n korte tijd heel wat. Het betreft hier de gemiddelde temperatuurstijging voor de hele aarde. Een niet-onbelangrijk gegeven. Dat wil zeggen dat sommige delen op aarde met meer dan 1°C zijn opgewarmd en andere delen minder opwarming hebben gekend. Zo is de temperatuur rond de evenaar de afgelopen eeuw nauwelijks gestegen, maar hoe dichter naar de polen, hoe sterker de opwarming zich laat voelen. / 23 24 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G De werkelijke temperatuur van de aarde De huidige wereldtemperatuur bedraagt ongeveer 14,5°C. Zo’n honderd jaar geleden was dat 13,6°C. Het gaat om een wereldgemiddelde van zowel dag- als nachttemperaturen. Als je wilt weten hoe dat wereldgemiddelde aanvoelt – waar moet je met andere woorden naar toe om die temperatuur te ervaren? – boek dan een ticket naar Rome, Melbourne of Shanghai. Daar komt de temperatuur het best overeen met het gemiddelde voor de hele planeet.2 Het Sint-Pietersplein te Rome Als vuistregel geldt dat de opwarming op de polen driemaal sneller gaat in vergelijking met de opwarming rond de evenaar en tweemaal sneller dan de gemiddelde opwarming van de wereld. Ook tussen het noordelijk en het zuidelijk halfrond zijn er verschillen. Zo warmt het O p temperatuur komen noordelijk halfrond sneller op dan het zuidelijk halfrond, omdat er naar verhouding meer land is op het noordelijk halfrond en land warmt nu eenmaal sneller op dan water. Verder tonen de resultaten van alle onderzoeksgroepen dat de stijging van de wereldtemperatuur in twee etappes verliep. De eerste stijging bedroeg tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw ongeveer 0,3°C, en werd gevolgd door een stagnering tussen 1942 en 1965. Sinds de tweede helft van de jaren 1970 doet zich dan een tweede stijging van de wereldtemperatuur voor, met een hogere snelheid dan de eerste. Geen enkele voorspelling ziet hier een einde aan komen, ondanks een zekere vertraging sedert pakweg 2003. Die vertraging zorgde de laatste jaren voor berichten dat de opwarming zou zijn stilgevallen, dat er een soort ‘pauzeknop’ is aangesprongen in het systeem.3 De waarnemingen van de laatste tien tot vijftien jaar vertonen inderdaad een kleinere stijging van de oppervlaktetemperatuur dan in de twee decennia ervoor. Maar die is grotendeels te wijten aan natuurlijke fluctuaties die trends voor langere tijd kunnen maskeren. De afgelopen jaren bleef de uitstoot van broeikasgassen namelijk stijgen en satellietmetingen wezen uit dat het verschil tussen inkomende zonnewarmte en uitgaande straling vanaf de aarde nog steeds toeneemt. Waar is die extra warmte dan gebleven? Volgens meerdere recente studies duikt veel van die extra energie momenteel de oceanen in, waarbij de diepere lagen door oceaancirculatie een groot deel van de warmte absorberen (zie kadertekst ‘Het belang van de oceanen’, p. 81). Als wordt gecorrigeerd voor deze en andere natuurlijke fluctuaties, dan blijkt de gemiddelde wereldtemperatuur sinds 1979 gelijkmatig te stijgen en is er geen sprake meer van een afvlakking in de laatste tien tot vijftien jaar. Volgens de aldus gecorrigeerde thermometergegevens stijgt de wereldwijde temperatuur sinds 1979 met 0,17°C per tien jaar (Foster & Rahmstorf, 2011). / 25 E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G De drie belangrijkste reconstructies van de wereld­ temperatuur op basis van de thermometergegevens De verschillende onderzoekscentra presenteren hun data niet als ‘absolute temperatuur’, maar als een afwijking ten opzichte van een bepaalde referentieperiode – bijvoorbeeld de gemiddelde temperatuur tijdens de periode 1961-1990. Wat ze dus gewoonlijk bestuderen, is niet de temperatuur op zich, bijvoorbeeld 13,5°C, maar de zogenaamde temperatuurafwijking. Als het warmer is dan tijdens de referentieperiode, dan is de temperatuurafwijking positief. Als het kouder is, dan is de afwijking negatief. De getallen bij de verschillende grafieken bieden dus alleen een trend. 1 hadcrut (Groot-Brittannië) De klimaatonderzoekscel van de University of East Anglia ( uea) baseert zijn berekeningen op een 5580-tal weerstations verspreid over de hele wereld. Die resultaten vult men aan met de jaarlijkse analyses van de oceanen, gemaakt door het Britse Met Office Hadley Centre. In 2012 pakten ze uit met een vierde update van hun analysemethode ( hadcrut4). Zo worden nu veel meer gegevens uit de noordpoolgebieden in de reconstructie verwerkt. 0,8 Start 1850 Referentieperiode 1961-1990 0,6 0,4 Temperatuurafwijking (°C) 26 \ 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8 1850 1860 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 O P T E M P E R AT U U R KO M E N NASA/GiSS ( VS) Het Goddard-instituut voor ruimtevaartwetenschappen (giss) is een semiautonoom filiaal van de nasa. De temperatuuranalyse van nasa/giss komt van data van enkele duizenden weerstations wereldwijd, satellietobservaties van de oppervlaktetemperatuur van de oceanen en metingen van onderzoeksstations op de Zuidpool. 0,8 Start: 1880 Referentieperiode: 1951-1980 0,6 Temperatuurafwijking (°C) 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 NOAA/NcDc (VS) staat voor National Oceanic and Atmospheric Administration. Deze instantie is een agentschap van de Amerikaanse federale overheid. Ze is vergelijkbaar met het Nederlandse knmi en het Belgische kmi. ncDc staat voor National Climatic Data Center. Het is een Amerikaanse databank met de gegevens van duizenden weerstations van over de hele wereld. noaa 0,8 Start: 1880 Referentieperiode: 1901-2000 0,6 Temperatuurafwijking (°C) 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 / 27 E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G De drie reconstructies op eenzelfde grafiek geplaatst: 0,4 0,2 0 Temperatuurafwijking (°C) 28 \ -0,2 -0,4 -0,6 -0,8 -1 1880 1890 1900 Hadcrut 1910 GISS 1920 1930 NCDC 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 O p temperatuur komen De thermometers in vraag stellen De gegevens van de duizenden standaardthermometers wereldwijd, zowel op het land als op zee, vertellen ons onomstotelijk dat de aarde opwarmt en hoeveel die opwarmt. Het zijn de meest directe metingen die we hebben en ze tonen dat er iets gaande is met onze planeet. Maar zijn al die gegevens wel te vertrouwen? De thermometers op zich zullen wel kloppen. Tenslotte is de technologie achter de kwikthermometer eeuwenoud. Maar stonden ze altijd op dezelfde plaats? Werden ze altijd even nauwkeurig bijgehouden? En zo ja, is het uitzicht van die plaats na honderdvijftig jaar observatie nog steeds hetzelfde? En wat met de verdeling van de meetpunten over de aarde? Een hele reeks terechte vragen waar klimaatdeskundigen lange tijd mee worstelden. Dat was dan ook van meet af aan koren op de molen van de critici. ‘De resultaten van de verschillende onderzoekscentra zijn onbetrouwbaar’, zeiden ze. Er hangen te veel onzekerheden aan vast. In wezen concentreerden de bezwaren zich rond twee problematieken: de kwaliteit van de metingen en de dekkingsgraad. Klimaatwetenschappers hanteren echter verschillende technieken om met deze onzekerheden om te gaan. De volgende hypothetische situatie illustreert het eerste probleem. Sinds 1851 staat een weerhuisje met geijkte thermometers op de grond van een Vlaamse boer. Deze man is zeer gedreven. Met uiterste precisie houdt hij de dagelijkse temperaturen bij. Elke dag opnieuw gaat hij op het middaguur naar zijn weerhuisje. Hij leest er de temperatuur af en noteert die nauwgezet in een schriftje. Maar ondanks de grote toewijding sluipen na verloop van tijd onbedoelde foutjes in zijn metingen. Zo kan het gebeuren dat hij veel te laat merkte dat een luchtbelletje zijn thermometer minder accuraat maakte. Of las hij de temperatuur gewoon minder goed af omdat hij zich die dag niet lekker voelde. Omstreeks 1880 sterft de boer en zet zijn zoon de metingen voort. De zoon gaat echter niet langer naar het weerhuisje op het middaguur, maar om drie uur in de namiddag. Dan is het buiten meestal warmer. In de weergegevens duikt bijgevolg een plotse stijging van de temperatuur op. Rond 1900 bouwt men een nieuwe schuur waarbij het weerhuisje wordt verplaatst naar de zuidkant van een heuvelrug. Dat vertaalt zich wederom in een plotse temperatuurstijging. Nog eens zestig jaar later heeft de dichtstbijzijnde stad de vroegere boerderij opgeslokt. Het / 29 30 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G weerhuisje staat niet langer op het platteland, maar te midden van stedelijk staal, steen en beton. Dat doet de bijgehouden temperaturen opnieuw stijgen, want steden produceren meer warmte dan het omringende platteland. Donkere wegen en gebouwen absorberen namelijk meer zonlicht dan groene vegetatie en drijven de lokale temperaturen op. Dat fenomeen noemt men het ‘stedelijk warmte-eiland-effect’ (urban heat island effect). Hoe lossen de onderzoekscentra dat op? Statistische analyse laat zien dat occasionele foutjes geen invloed hebben op de lange termijntrend. Onbedoelde foutjes gaan alle richtingen op en vlakken zichzelf uit als de periodes lang genoeg zijn. Plotse veranderingen in temperatuurobservaties, ten gevolge van een ander tijdstip van de metingen of een verplaatsing van een weerstation, zijn dan weer makkelijk te traceren. Eenmaal de oorzaak van de plotse verandering is achterhaald, Sinds enkele jaren zet nasa/giss de grote middelen in. Via satellietbeelden vergelijken en corrigeren ze waar nodig de gegevens van meetstations uit stedelijke of semistedelijke omgeving met meetpunten die op extreem donkere plaatsen staan (foto: 27 maart 2012). O p temperatuur komen zijn de nieuwe cijfers eenvoudig om te rekenen. En ook het ‘stedelijk warmte-eiland-effect’ is makkelijk te omzeilen door de cijfers van een stedelijk weerstation te vergelijken met de cijfers van een landelijk weerstation uit de buurt. Sinds enkele jaren zet nasa/giss daartoe zelfs de grote middelen in. Via satellietbeelden vergelijken en corrigeren ze waar nodig de gegevens van meetstations uit stedelijke of semistedelijke omgeving met meetpunten die op extreem donkere plaatsen staan. De tweede problematiek betreft de dekkingsgraad. De verschillende onderzoekscentra gebruiken de meetgegevens van duizenden stations, maar lang niet alle plekken op aarde zijn even goed bedeeld. Het zuidelijk halfrond is bijvoorbeeld sterk benadeeld omdat het veel minder land omvat dan het noordelijk halfrond. En wat met de enorme zeeën en oceanen? Bijna drie vierde (71 procent) van het aardoppervlak bestaat uit water. Hoe meet je daar de luchttemperatuur? In het verleden registreerden schepen geregeld de luchttemperatuur. Maar die metingen zijn moeilijk te interpreteren. Een metalen dek bijvoorbeeld warmt snel op als de zon schijnt, met veel te hoog gemeten middagtemperaturen als gevolg. Bovendien werden schepen de afgelopen honderd jaar niet enkel groter maar ook aanzienlijk hoger, wat de metingen van de luchttemperatuur opnieuw heeft beïnvloed. De onderzoekscentra omzeilen dat probleem door niet de luchttemperatuur maar de temperatuur van de oceaan zelf in kaart te brengen. Het zeeoppervlak en de onderste luchtlagen mengen zich namelijk voortdurend met elkaar. Temperatuurverschillen van de lucht vertalen zich bijgevolg snel in soortgelijke temperatuurverschillen van het wateroppervlak. Deze zogenaamde Sea Surface Temperatures (sst ) gaan ver t er ug in de tijd. Tijdens de 19de eeuw was het al een vast gebruik om de temperatuur van het zeewater te meten. Men hees een emmer zeewater aan boord, plaatste er een thermometer in en noteerde de vastgestelde temperatuur in een logboek. De internationale databank icoads verzamelde en digitaliseerde die gegevens, lopende van de Japanse handelsvloot tot de logboeken van Zuid-Afrikaanse walvisvaarders. Mits een kleine correctie voor de metingen na de Tweede Wereldoorlog – schepen maten de temperatuur toen steeds vaker rechtstreeks via de motorinlaat wat iets warmere metingen van circa 0,4°C opleverde – geven deze reeksen een uitstekend beeld van de temperatuurevolutie boven de zeeën en oceanen. / 31 32 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Vandaag beschikken wetenschappers over veel meer dan de gegevens uit scheepvaartlogboeken. Er bestaat nu een uitgebreid netwerk van duizenden weerboeien waarvan een groot deel de oceanen tot 2000 meter diepte monitoren. Sinds het midden van de jaren 1980 waren er al voldoende weerboeien actief om een significante bijdrage te leveren aan de bestaande sst-analyses. De zogenaamde dekkingsgraad van de oceanen nam de afgelopen jaren dus sterk toe. 60° N 3749 boeien 30° N °N 30° Z 60° Z 60° O 120° O 180° 120° W 60° W 0° Vandaag beschikken wetenschappers over een uitgebreid netwerk van duizenden boeien die de oceanen tot op 2000 meter diepte voortdurend monitoren. Op de afbeelding zie je de positie van de boeien op 25 januari 2015. Hoeveel meetpunten zijn er minimaal nodig… Verschillende studies hebben aangetoond dat er voor het bepalen van een gemiddelde mondiale jaartemperatuur slechts een 45-tal goed geplaatste weerstations nodig zijn. Om een onderscheid te kunnen maken tussen het noordelijk en het zuidelijk halfrond, zijn er minimaal 65 weerstations nodig. En als je ook de afzonderlijke maanden binnen een jaar wilt onderscheiden, heb je, afhankelijk van de onderzoeksmethode, 109 tot 185 meetpunten nodig. 4 O p temperatuur komen En volgens sommige critici knelt net daar het schoentje. De meeste scheepsobservaties in het verleden gebeurden binnen dezelfde scheepvaartroutes. En die zijn relatief beperkt. In de loop der jaren is het aantal scheepvaartroutes wel gevoelig gestegen, maar dan nog bleven er enorme oceaangebieden zonder metingen. Wat als de huidige meetpunten, die duizenden nieuwe weerboeien, gemiddeld warmer of kouder zijn dan de vroegere scheepsobservaties? Wetenschappers worstelden lange tijd met dat vraagstuk en hadden niet meteen een passend antwoord klaar. Maar een nieuwe technologie, die sinds kort boven de horizon kwam piepen, bracht misschien een oplossing: satellieten. Iedereen was ervan overtuigd dat deze precisie-instrumenten dé manier zouden worden om de gemiddelde temperatuur op aarde te meten. Per slot van rekening hebben satellieten het grote voordeel dat ze de volledige planeet in kaart brengen, van de oceanen tot de meest verlaten plekken op het land. Bovendien zou een vergelijking tussen de thermometergegevens en de satellietgegevens eens en voor altijd uitsluitsel brengen over de betrouwbaarheid van de bestaande temperatuurreconstructies. In 1979 stuurde men voor het eerst satellieten met dat ene doel voor ogen de ruimte in. Ze hadden instrumenten aan boord die de microgolfstraling van de aarde registreerden (Microwave Sounding Unit of msu ). Begin 1990, na tien jaar observatie, was de tijd rijp voor analyse. Het moment van de waarheid was aangebroken. Roy Spencer en John Christy, beiden verbonden aan de Alabama-universiteit in Huntsville ( uah ), namen als eerste de satellietgegevens onder de loep. Maar tegen de verwachtingen in toonde hun analyse geen opwarming tussen 1979 en 1989. Meer zelfs, ze constateerden een lichte afkoeling. Het contrast met de thermometergegevens op aarde – maar ook met die van weerballonnen op grote hoogte – kon niet groter zijn. Er waren nu verschillende datareeksen om de temperatuur van de aarde op te volgen en ze spraken elkaar vierkant tegen. De critici waren in de wolken.5 Maar wie had nu gelijk? De nederige thermometers of de hightechsatellieten? Het was duidelijk dat een van beide cruciale fouten bevatte. Maar welke van de twee? Overal ter wereld haalden wetenschappers zowel de thermometerals de satellietgegevens nog eens grondig door elkaar. Uiteindelijk, na een wetenschappelijke zoektocht van bijna tien jaar, vond iemand inderdaad een fout. En de fout zat niet bij de thermometers maar bij de satellieten. Christy en Spencer bleken de zogenaamde frictie of luchtweerstand niet in hun berekeningen te hebben opgenomen. / 33 34 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G De temperatuurtrend op aarde volgens de satellieten Het is belangrijk om te weten dat satellieten niet de temperatuur aan het aardoppervlak meten, maar die van een tamelijk dikke luchtlaag, de lagere troposfeer. Die reikt van de aardbodem tot ongeveer 12 kilometer hoogte (min of meer de hoogte waarop commerciële vliegtuigen vliegen). Trends in die luchtlaag lopen dus niet exact gelijk met de trends die de thermometers op de grond waarnemen. Maar de algemene lijn is dezelfde. De afgelopen drie decennia steeg de temperatuur van de lagere troposfeer met ongeveer 0,15°C per tien jaar. Dat komt goed overeen met de trend die de thermometers aan het aardoppervlak waarnemen voor diezelfde periode: 0,17°C per decennium ( pbl , 2013). / 35 O p temperatuur komen 0,8 januari 2015 0,6 Temperatuurafwijking (°C) 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 2015 — 2013 — 2014 — 2011 — 2012 — 2010 — 2009 — 2007 — 2008 — 2005 — 2006 — 2003 — 2004 — 2001 — 2002 — 1999 — 2000 — 1997 — 1998 — 1995 — 1996 — 1993 — 1994 — 1991 — 1992 — 1989 — 1990 — 1987 — 1988 — 1985 — 1986 — 1983 — 1984 — 1981 — 1982 — 1979 — -0,8 1980 — -0,6 Satellietgegevens volgens de University of Alabama, Huntsville (uah) voor de periode 1979-jan. 2015 Zelfs op 800 kilometer hoogte worden satellieten nog beïnvloed door de atmosfeer. Het piepkleine beetje lucht op die hoogte zorgt ervoor dat ze langzaam trager rond de aarde draaien en jaarlijks zo’n kilometer dichterbij komen. Een correcte berekening van de temperatuur op aarde is pas accuraat als je de correcte hoogte van een satelliet kent. Een verkeerde inschatting van de hoogte betekent dus automatisch ook een verkeerde temperatuur. Bovendien veranderen tragere satellieten ook het moment waarop de metingen gebeuren. De temperatuur opmeten omstreeks 15 uur of 18 uur maakt natuurlijk een groot verschil. Nieuwe, gecorrigeerde analyses van de satellietgegevens lieten niet lang op zich wachten. Tegen de eeuwwisseling was het duidelijk dat ook de satellieten een duidelijke temperatuurstijging van de aarde waarnemen, in overeenstemming met de thermometergegevens op aarde. 36 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G En nog maar eens... De wetenschap beschikt vandaag dus over een uitgebreid arsenaal aan meettechnieken om de wereldtemperatuur op een betrouwbare manier op te volgen. En al die meetinstrumenten en verschillende methodes om die miljoenen gegevens te verwerken vertellen eenzelfde verhaal: de aarde warmt op. Ook de critici konden er uiteindelijk niet meer omheen. Of toch? In feite werd de strijdbijl nooit helemaal begraven. De meest hardnekkige critici, ook wel klimaatontkenners genoemd, veranderden het geweer gewoon van schouder. De aarde warmt misschien op, zeggen ze, maar veel minder dan de verschillende onderzoekscentra beweren. Maar wat met de volgende bedenking: aangezien de meetgegevens voor iedereen vrij toegankelijk zijn, dan kan gelijk welk gekwalificeerd wetenschapper er toch mee aan de slag? Deed niemand dan de ultieme test? Toch wel. Onder meer een bekend klimaatscepticus van de University of California (Berkeley), de fysicus Richard Muller, nam in 2010 de handschoen op. Zijn initiatief werd het Berkeley Earth Surface Temperature-project ( best ) gedoopt en onder meer de olie-industrie zorgde voor de nodige budgetten. Zijn team controleerde alle gegevens en berekeningswijzen van de drie belangrijkste onderzoekgroepen ( nasa/giss, hadcrut & noaa/ ncdc). Meer nog, het team ontwikkelde daarnaast zijn eigen methode om de temperatuurevolutie op aarde te berekenen, waarbij ze 250 miljoen temperatuurgegevens van meer dan 39.000 weerstations uit alle uithoeken van de wereld samenlegde. In het najaar van 2011 verschenen de resultaten (met lichte aanpassingen opnieuw verschenen in 2012 en 2013).6 Tot verbazing van velen – en niet in het minst van bepaalde sponsors – kwam het best-team tot dezelfde vaststelling als alle andere onderzoeksgroepen. Zelf schreef Muller er in de Wall Street Journal het volgende over: ‘Toen we aan onze studie begonnen, vonden we dat de klimaat­ sceptici terechte argumenten hadden waardoor we niet goed wisten wat we zouden ontdekken. Onze resultaten blijken uiteindelijk erg dicht bij andere analyses aan te leunen. We denken dan ook dat de andere onderzoeksgroepen zeer nauwgezet te werk gingen, ondanks hun onvermogen om bepaalde sceptici daarvan te overtuigen… De opwarming van de aarde is een feit. Misschien zullen onze resultaten helpen om dit deel van het debat te sussen.’7 O p temperatuur komen 1 0 -0,5 Temperatuur afwijking (°C ) 0,5 -1 NASA GISS NOAA / NCDC Hadley / CRU -1,5 Berkeley Earth 1750 1800 1850 1900 1950 2000 Tienjarig gemiddelde van de temperatuurevolutie aan het landoppervlak (1750-2009) De best-groep concludeerde dat de luchttemperatuur boven land de afgelopen vijftig jaar toenam met 0,911°C en met meer dan 1°C ten opzichte van de 19de eeuw. In hoeverre dat alles het debat daadwerkelijk zal afkoelen, valt af te wachten. Maar wat verschillende klimaatwetenschappers al decennialang beweren, is intussen zonneklaar: aan het aardoppervlak is het nu gemiddeld een kleine graad warmer dan pakweg honderd jaar geleden. Dat is intussen meer dan eens wetenschappelijk bewezen. En aangezien een wetenschappelijk bewijs van kracht blijft tot het tegendeel bewezen is, zou je verwachten dat ook de klimaatontkenners zich hierbij neerleggen. Maar terwijl ik dit hoofdstuk schrijf, verscheen in Nederland nog maar eens een boek dat hier nog steeds een punt van maakt (Bert Amesz, Aan de knoppen van het klimaat). Ook op bloggers op het internet maakt dit allemaal weinig indruk. Zijn er dan geen andere, meer rechtstreekse signalen die aantonen dat ons klimaat aan het veranderen is? Misschien zijn de gevolgen van een warmer wordende aarde bijvoorbeeld nu al zichtbaar. Wie weet kan dat iedereen overtuigen. / 37 De kiezelsprinkhaan of Sphingonotus caerulans / 39 De staat van het klimaat Fauna en flora Begin augustus 2012 loopt een sprinkhaankenner langs het Delwaidedok in de Antwerpse haven. Hij hoopt blauwvleugelsprinkhanen aan te treffen. Die zijn makkelijk te herkennen aan de zwarte band op hun achtervleugel, zelfs tijdens de vlucht. Plots springt een sprinkhaan op waarbij die zwarte band ontbreekt, maar die verder goed op een blauwvleugelsprinkhaan lijkt. De waarnemer slaagt erin de vreemde sprinkhaan te vangen, maar kan zijn ogen niet geloven. Een lokale ‘veldgids sprinkhanen’ wordt erbij geroepen en die bevestigt al snel het vermoeden van de ontdekker: ze hebben de eerste kiezelsprinkhaan in Vlaanderen in handen, een mannetje. Op nog geen meter van de vindplaats van het mannetje vinden ze de dag nadien een vrouwelijk exemplaar. En daar blijft het niet bij. Een maand later is men al een tweede Vlaamse populatie kiezelsprinkhanen op het spoor, dit keer in de haven van Gent.1 Voor natuurliefhebbers was dat groot nieuws. Kiezelsprinkhanen verkiezen droge, rotsachtige biotopen, vergelijkbaar met spoorwegbermen, wat hun aanwezigheid in de Gentse en Antwerpse havenbuurt verklaart. Maar normaal gezien komen ze enkel in het uiterste zuiden van Europa voor. Dat ze in Vlaanderen opduiken, is dus vreemd. Het was echter ook geen echte verrassing. Een Vlaamse populatie kiezelsprinkhanen zat er al een tijd aan te komen. In Wallonië spotten natuurliefhebbers sinds de jaren 1990 steeds meer zuiderse insectensoorten, waaronder de kiezelsprinkhaan. En in 2010 dook de kiezelsprinkhaan al op in een rangeerstation in Rotterdam. In onze contreien zien natuurliefhebbers de laatste jaren wel meer merkwaardige veranderingen. Zo vestigden zich onlangs enkele typisch zuiderse krekel- en vlindersoorten en een negental libellensoorten definitief in België. Ook de witrugzakspin is sinds enkele jaren een vaste waarde in Vlaanderen. Alles wijst erop dat die zuiderse spinsoort 40 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G onze regio op eigen kracht wist te bereiken. Arachnologen (spinnenspecialisten) melden daarenboven dat ze typische binnenhuisspinnen ook steeds vaker buitenshuis aantreffen.2 Warmwaterkrabben vestigden zich sinds de jaren 1980 definitief voor onze kust, wat de recente explosie van overwinterende kolonies kleine mantelmeeuwen helpt te verklaren. Sommige trekvogels komen vroeger aan uit het zuiden. Bepaalde 600 zwervende pantserjuffer 10 9 500 zwervende heidelibel 8 6 300 5 4 200 3 100 1984 1985 1987 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 0 zuidelijke oeverlibel aantal soorten 7 400 zuidelijke keizerlibel zuidelijke heidelibel zuidelijke glazenmaker zadellibel 2 vuurlibel 1 gaffelwaterjuffer 0 aantal zuidelijke soorten Trend Zuid-Europese libellensoorten in Vlaanderen jaarlijkse piek Datum hoogste stuifmeelpiek grassen Datum hoogste stuifmeelpiek berk vijfjaarlijks gemiddelde 5 mei 28 april 21 april 14 april 7 april 1 april 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 Piekmoment stuifmeelproductie bij berk en grassen 13 juli 6 juli 29 juni 22 juni 15 juni 8 juni 1 juni 25 mei 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 D e staat van het klimaat vlinders en libellen vliegen vroeger op het seizoen en hun vliegperiode duurt ook langer. Het pollenseizoen duurt langer omdat bepaalde bomen, waaronder de berkenboom, en diverse grassen hun stuifmeelpollen tien dagen vroeger loslaten dan vijftig jaar geleden. En tot slot: tussen 1900 en 1950 legde de kievit in Nederland haar eerste ei omstreeks 20 maart. Vandaag gebeurt dat gemiddeld tien dagen eerder. In 2014 was dat zelfs al op 5 maart. Het zijn maar enkele voorbeelden die aantonen dat onze fauna en flora, voornamelijk sinds de jaren 1990, snel aan het veranderen zijn.3 Opmerkelijke migratie van dieren en planten beperkt zich niet tot de Lage Landen of Europa. Het is een wereldwijd fenomeen. Volgens een Brits-Taiwanees onderzoek, dat in het vakblad Science verscheen, migreren soorten momenteel tot drie keer sneller dan aanvankelijk gedacht (Chen et al., 2011). Elk decennium klimmen fauna en flora in bergachtige regio’s gemiddeld 11 meter hoger. En het tempo waarop planten en dieren zich van de evenaar verwijderen, gaat momenteel wel erg snel: gemiddeld zo’n 17 kilometer per decennium. Volgens de Britse bioloog Chris Thomas zijn heel wat soorten werkelijk ‘op de vlucht voor de klimaatverandering. Dat betekent dat dieren en planten elk uur opnieuw 20 centimeter verder zijn opgeschoven van de evenaar en dat 24 uur per dag, elke dag van het jaar. Het startte zo’n veertig jaar geleden en het zal de komende eeuw zeker blijven doorgaan.’4 De Europese kommavlinder is misschien een stervoorbeeld van die ‘klimaatvluchtelingen’. Hij verlegde zijn territorium in slechts twintig jaar tijd meer dan 220 kilometer naar het noorden. Wat betekent een dergelijk migratiepatroon voor plant en dier? Wereldwijd zien biologen dat heel wat soorten grote moeite hebben om bij te benen – zeker die soorten die fysiek niet kúnnen migreren. In 2010 rapporteerde de Verenigde Naties dan ook dat de biodiversiteit op aarde officieel in erg moeilijke papieren zit. Momenteel verdwijnen soorten aan een moordend tempo, duizendmaal sneller dan normaal (Pimm et al., 2014). Het zou gaan om een verlies van zo’n 55.000 variëteiten per jaar.5 Binnen afzienbare tijd is de aarde daardoor onder meer 41 procent van de soorten amfibieën, 13 procent van de vogelsoorten en 25 procent van de soorten zoogdieren armer, zegt de Internationale Unie voor Natuurbehoud ( iucn ) met basis in Zwitserland (Gland).6 Vele van die planten en dieren die op de rand van uitsterven staan, leven in de oceanen. Daarbij horen heel wat organismen die integraal deel uitmaken van de voedselketen. / 41 42 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Dergelijke vaststellingen maken over het algemeen weinig indruk op klimaatontkenners. ‘Dit is geen bewijs voor een warmere aarde’, zeggen ze. ‘Klimaatverandering speelt in dit verhaal geen rol van betekenis. Wetenschappers zagen in een verder verleden ook al soorten migreren en uitsterven. Berichten als deze zijn dus niet nieuw.’ En inderdaad, de belabberde staat van de biodiversiteit op aarde is in de eerste plaats het gevolg van habitatvernietiging, vervuiling, stropers en het binnenbrengen van uitheemse soorten in kwetsbare biotopen. Maar de wetenschappers in het vakblad Science gaan een stap verder. Het is volgens hen duidelijk aantoonbaar dat de soorten die het verst naar koudere klimaatgordels opschuiven, net in die gebieden leven waar de temperatuur het meest is gestegen. Het bewijst zonder meer dat de aarde opwarmt en dat dit een bijkomende stressfactor is voor planten en dieren.7 Klimaat is de geschiedenis van het weer Uitzonderlijk zware overstromingen geselden begin juni 2013 het grensgebied tussen Duitsland, Oostenrijk en Tsjechië. Vooral de stad Passau, in het zuidoosten van Duitsland, werd hard getroffen. De Donau bereikte er met een alarmpeil van meer dan 12 meter zijn hoogste waterstand in vijfhonderd jaar en zette het historische stadscentrum dagenlang blank. Ondanks grootschalige evacuaties en het uitroepen van de noodtoestand eiste het wassende water meerdere dodelijke slachtoffers. Bij een dergelijk bericht flakkert de discussie rond de klimaatopwarming heel even op. Maar op zichzelf is zo’n gebeurtenis geen bewijs voor of tegen. Klimaat is namelijk het gemiddelde weer in een bepaald gebied over een langere periode. Klimaatverandering is dus niet het weer dat je dagelijks of seizoensmatig ervaart – één hittegolf of één periode met extreme kou is geen bewijs voor klimaatverandering. Enkel herhaaldelijke, abnormale hitte- D e staat van het klimaat Op 3 juni 2013 zette het wassende water van de Donau de straten van de historische stad Passau (Duitsland) blank. Op een muur van het stadhuis houdt men al eeuwen de waterstand van de ergste overstromingen bij. In 2013 werd met voorsprong de ergste watersnood ooit geregistreerd. golven zullen de gemiddelde temperatuur voor een regio veranderen en dat kan dan als een uiting van klimaatverandering gelden. De vraag is bijgevolg: hoeveel jaren neem je minstens samen om over klimaat en klimaatverandering te kunnen spreken? In feite is het correcte antwoord: hoe meer jaren, hoe beter. Maar over het algemeen is de consensus dat je minstens drie decennia of dertig jaren moet samennemen. Zo berekenen de meeste weerdiensten hun klimatologische normalen op basis van een periode van dertig jaren. Als weermensen zoals Frank Deboosere, Helga van Leur of Piet Paulusma aangeven dat de temperaturen lager of hoger liggen dan de normale waarden voor de tijd van het jaar, dan vergelijken ze momenteel met de dertigjarige periode 1981-2010. En niet onbelangrijk, elke tien jaar passen onze weermensen die periode aan. In het jaar 2021 zijn de ‘normalen’ dan de gemiddelde temperaturen van de periode 1991-2020. Je kunt je daarbij afvragen in hoeverre de ‘normalen’ op termijn de werkelijk ‘normalen’ zullen zijn als de opwarming van de aarde zich de komende decennia doorzet en wij onze dertigjarige ‘normalen’ mee omhoog blijven trekken. / 43 44 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Extreme weersomstandigheden Op 8 november 2013 om 4.40 uur bereikte tyfoon Haiyan het eiland Samar (Filipijnen). De wind haalde op dat moment snelheden van 314 kilometer per uur (gemiddeld over 1 minuut gemeten), met windstoten tot 378 kilometer per uur. Het zijn de hoogste ooit gemeten boven land. Duizenden mensen lieten het leven en de materiële schade wordt geschat op enkele miljarden euro’s. Is dit een rechtstreeks gevolg van de klimaatopwarming? Is dit een schoolvoorbeeld van wat ons te wachten te staat? De meeste klimaatwetenschappers proberen dergelijke vragen te ontwijken. Op zichzelf zeggen uitzonderlijke rampen zoals Haiyan namelijk weinig over klimaatverandering. Alleen als na verloop van tijd het aantal en de kracht van stormen statistisch toeneemt, kan dit een bewijs zijn dat de klimaatopwarming hier voor iets tussen zit (zie kadertekst ‘Klimaat is de geschiedenis van het weer’). Het is dus de kans op een overstroming, een droogteperiode of een hittegolf die moet toenemen om een link met de klimaatopwarming te kunnen leggen, niet het fenomeen op zich. Is er sprake van een toename van het aantal orkanen of van de intensiteit ervan? Dat is een lastige vraag. Wetenschappers hebben moeite om degelijke analyses te maken, omdat de meettechnieken in de loop der jaren zijn veranderd. Maar voor zover betrouwbaar, ziet men geen trend in het aantal of de intensiteit van orkanen. Men stelt wel vast dat tropische orkanen in de richting van de polen opschuiven. Supertyfoon Haiyan nadert de Filipijnen D e staat van het klimaat De breedtegraad waar orkanen hun maximale kracht hebben, verwijderde zich sinds 1980 met zo’n 180 kilometer van de evenaar. Op het noordelijk halfrond gaat de verplaatsing iets langzamer, ten zuiden van de evenaar iets sneller (Kossin et al., 2014). Over andere weersextremen kunnen wetenschappers echter meer kwijt. Zo schrijft het klimaatpanel van de Verenigde Naties in zijn laatste rapport (2013/2014) dat in heel wat regio’s de frequentie en/of de intensiteit van stortregens aantoonbaar toeneemt. Andere gebieden, zoals West-Afrika, kennen dan weer opmerkelijk langere en intensere periodes van droogte. Maar als gemiddelde voor de hele wereld geldt dat het aantal abnormale stortregens stijgt. Binnen Europa ziet men de neerslaghoeveelheid vooral in de noordelijke regio’s beduidend toenemen. De uitzonderlijk zware neerslag en winterstormen die begin 2014 het zuiden van Groot-Brittannië teisterden, passen dus bij wat je zou verwachten op basis van die vaststelling. In Zuid-Europa daarentegen is juist sprake van een daling van de neerslaghoeveelheid, waarbij de indruk bestaat dat rivieren vaker droogvallen dan vroeger (Rapport Europees Milieuagentschap, 2012). Tot slot constateert het ipcc dat hittegolven in grote delen van Europa, Azië en Australië vaker voorkomen en langer duren dan voorheen. 8 januari 2013 was bijvoorbeeld de warmste dag ooit voor Australië, met een gemiddelde temperatuur voor het hele continent van maar liefst 40,3°C. Achteraf bleek 2013 daar het warmste jaar te zijn sinds de metingen. De daaropvolgende zomer (januari 2014) was het opnieuw prijs. Tenniswedstrijden op de Australian Open in Melbourne werden door de extreme hitte – zo’n 40°C – tijdelijk stilgelegd. En eens te meer sneuvelden tientallen lokale records, waarbij temperaturen tot 50°C werden gehaald.8 Vooral de staat Queensland kreeg het hard te verduren. Op 3 januari 2014 bedroeg de gemiddelde temperatuur voor de hele staat, over een oppervlakte driemaal die van Spanje, een verzengende 42°C. Hittegolven als deze wakkeren telkens heel even de discussie rond de klimaatopwarming aan. Maar ook koudegolven doen dat. Tijdens de winter van 2013/2014 kreunden Canada en de Verenigde Staten onder de koude. Voor klimaatontkenners hét signaal dat de wetenschap onzin uitkraamt over een warmer wordende wereld. Zelfs bij ons wijdden verschillende journaals meerdere items aan de extreme koude aan de andere kant van de oceaan (daarbij even vergetend dat Europa op hetzelfde moment net een uitzonderlijk warme winter meemaakte). Extreme weersomstandigheden zorgen dus blijkbaar altijd voor controverse. Het is maar de vraag of mensen door tijdelijke weersextremen overtuigd / 45 46 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G raken dat het klimaat ook op lange termijn aan het veranderen is. Zijn er geen onbetwistbare signalen die dat wel kunnen? Onbetwistbare signalen Stel je die vraag aan duizend wetenschappers, dan is de kans groot dat ze allemaal hetzelfde antwoorden: ‘Kijk naar de Noord- en de Zuidpool.’ Klimatologen beschouwen de poolgebieden namelijk als de kanaries in de koolmijn. Mijnwerkers namen soms kanaries mee naar beneden. Bij het vrijkomen van dodelijke – maar geurloze – gassen in de mijngangen stierven de kanaries als eerste, wat voor mijnwerkers het signaal was om zo snel mogelijk op te krassen. De poolgebieden spelen een soortgelijke waarschuwende rol bij klimaatverandering. Het zijn de gevoeligste plekken van onze planeet. Daar zou je de klimaatopwarming het eerst en het krachtigst moeten waarnemen. De Noordpool In september 2012 wisten wetenschappers niet wat ze zagen: het zee-ijs op de Noordpool smolt aan een veel hoger tempo dan de meest pessimistische scenario’s hadden voorspeld. Het pakijs kromp opnieuw met meer dan 20 procent ten opzichte van het bijna-recordjaar van 2011. In 2007 verwachtte het ipcc nog dat er ten vroegste omstreeks 2100 een ijsvrije Noordpool zou zijn in de zomer. Maar als het huidige tempo aanhoudt – de laatste dertig jaar nam de ijsbedekking elke zomer gemiddeld met een oppervlak van twee keer Nederland af – dan is de Noordpool ruim vóór het midden van deze eeuw ijsvrij tijdens de zomer.9 Sommige ramingen zien dat zelfs al over tien tot vijftien jaar gebeuren. Er zal dan slechts één grote watervlakte te zien zijn (Kerr, 2012; Overland et al., 2014).10 Er is een reden waarom alles sneller begint te smelten tijdens de zomermaanden. Sinds het einde van de jaren 1970 meten militaire onderzeeërs de dikte van het ijs op de Noordelijke Poolzee. Dat is niet omdat legers zich zorgen maken over het klimaat, maar omdat hun nucleaire duikboten slechts kunnen opduiken door een ijslaag van maximaal 1 meter dik. Uit die militaire metingen – maar ook uit satellietgegevens sinds 1979 – blijkt dat de gemiddelde dikte van het winterijs gestaag krimpt. In 1988 bestond het zee-ijs op de Noordpool nog voor 26 procent uit vierjarig ijs of ouder. Omstreeks 2013 bleef daar nog maar 7 procent van over.11 En dát maakt het zee-ijs op de Noordpool kwetsbaar, want in tegenstelling tot het jongere en dunnere ijs aan de rand van het pakijs, is enkel het meerjarige ijs voldoende dik om de warme zomermaanden te overleven. De kaarten vergelijken de omvang van het minimale ijsoppervlak op de Noordpool in 2012 (boven) en 1984 (onder). In 1984 viel het minimale ijsoppervlak ongeveer samen met het gemiddelde tussen 1979 en 2000. In 2012 was het minimale ijsoppervlak ongeveer de helft kleiner. De evolutie van het volume zee-ijs op de Noordpool voor de maanden april (wintermaximum) en september (zomerminimum). Bron: Piomas 30 25 20 15 10 April, trend = -2,7 ± 1 [1000 km3 / 10 jaar] Sept., trend = -3,2 ± 1 [1000 km3 / 10 jaar] 5 0 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 6 De evolutie van de sneeuw-bedekking op het noordelijk halfrond tijdens de maanden maart-april (zwarte lijn) en juni (rode lijn). Bron: ipcc (2013), WG1, fig. 4-19. maart-april Sneeuwbedekking afwijking (106 km2) 4 0 -2 -4 juni -6 1920 1940 1960 1980 2000 2020 48 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Vandaag is de afbraak van het zee-ijs in de Noordelijke IJszee zo sterk dat het wintervolume tijdens de maand april met 30 procent en het zomervolume tijdens de maand september met maar liefst 70 tot 80 procent is afgenomen ten opzichte van 1979 (zie figuur). Het is een zichtbaar en duidelijk gevolg van de klimaatopwarming. Ook de afname van de sneeuwbedekking is een onbetwistbaar bewijs. Vandaag ligt er in vergelijking met 45 jaar geleden de helft minder sneeuw op het noordelijk halfrond tijdens de maand juni. Voor de maanden maart en april bedraagt de afname zo’n 7 procent. Daarbovenop stellen wetenschappers een soortgelijke daling vast van de oppervlakte en de dikte van de permafrost. Dat is grond die het hele jaar door bevroren blijft. Observaties sinds de jaren 1970 en 1980 tonen een gemiddelde opwarming van bijna 3°C in delen van Noord-Alaska en tot 2°C in het Noord-Europese gedeelte van Rusland ( ipcc, 2013). De Zuidpool en de ijskappen De situatie op de Zuidpool is op het eerste gezicht minder duidelijk dan op de Noordpool. Dat komt omdat onderzoekers af en toe het bericht de wereld insturen dat het zee-ijs op de Zuidpool aangroeit, in plaats van krimpt. De omvang van het zee-ijs dat zich elke winter als een enorme ring rond Antarctica nestelt, blijkt namelijk met zo’n 4 procent te zijn toegenomen sinds 1979. Mogelijk hangt dat samen met de belangrijke hoeveelheden landijs die Antarctica momenteel verliest. Maar het kan ook het gevolg zijn van veranderde windpatronen en oceaanstromingen. Daar is de wetenschap nog niet uit. februari september Het zee-ijs rond Antarctica tijdens het zomerminimum en wintermaximum. Beeld op basis van satellietgegevens (National Snow & Ice Data Center, University of Colorado, Boulder) D e staat van het klimaat Een zeevloot ijs In 2006 en 2009 deed zich langs de kusten van Nieuw-Zeeland een vreemd spektakel voor. Aan de zuidelijke horizon doemden lange rijen majestueuze ijsbergen op die traag voorbijschoven. Sommigen torenden 50 meter boven de zee uit en waren bijna 500 meter breed. Dat is heel wat als je bedenkt dat gemiddeld 90 procent van een ijsberg onder water zit. Beide zeevloten van telkens meer dan honderd ijsbergen waren goed te zien op satellietbeelden. Oceaanstromen dreven ze weg van Antarctica over een gebied zo groot als Frankrijk. Op zich is het niet zo uitzonderlijk dat ijsbergen voor de kust van Nieuw-Zeeland opduiken, maar de grootte en de hoeveelheid waren dat wel. Men moest teruggaan tot 1931 om vergelijkbare verslagen te lezen. Het is verleidelijk om zo’n uniek fenomeen aan de klimaatopwarming toe te schrijven. Het lijkt er namelijk op dat de snelheid waarmee ijsbergen van de Antarctische ijsplateaus losbreken de laatste decennia toeneemt. Toch zijn wetenschappers erg terughoudend. Ze beschouwen het voorlopig liever als een geïsoleerde gebeurtenis die waarschijnlijk deel uitmaakt van een natuurlijke cyclus met een termijn van vijftig tot honderd jaar. De uitzonderlijke vloot ijsbergen voor de kust van Nieuw-Zeeland trok in 2006 en 2009 heel wat dagjestoeristen aan. Vooral helikopterbedrijven konden de vraag nauwelijks bijhouden. / 49 50 \ E E R S T E H U L P B I J K L I M A AT V E R WA R R I N G Er is echter een belangrijk verschil tussen Antarctisch landijs en zeeijs. Landijs ligt op het Antarctische continent en wist zich door duizenden jaren van sneeuwval op te bouwen tot een immense ijskap. Zee-ijs (ook wel pakijs genoemd) verschilt van landijs omdat het zich – hoofdzakelijk tijdens de wintermaanden – vormt in het oceaanwater rond Antarctica. Wetenschappers maken zich echter weinig zorgen over de lichte toename van het winterse zee-ijs rond Antarctica. Ten eerst smelt het elke zomer weer weg. Ten tweede doet smeltend zee-ijs dat op het water drijft en zich uit bestaand oceaanwater vormde, de zeespiegel niet stijgen. Smeltend landijs daarentegen doet dat wel. Onderzoekers houden dan ook angstvallig de enorme ijsmassa’s in de gaten die zich op het Antarctische vasteland bevinden. Want als die in zee stromen, zijn de gevolgen niet te overzien. Antarctica, het meest zuidelijke continent op aarde, bevat 90 procent van alle landijs ter wereld. De gemiddelde dikte van de ijskap bedraagt 2200 meter en op het dikste punt is dat zelfs 4776 meter. Mocht al dat ijs smelten, dan zou de zeespiegel met bijna 60 meter stijgen. Antarctica is in feite een immense ijskoude woestijn, aangezien er jaarlijks minder dan 20 centimeter neerslag valt. Aan de kust waait altijd een stevige wind uit het oosten, maar hoe dieper landinwaarts, hoe rustiger het wordt. Het oostelijke deel van Antarctica is de koudste plek op aarde – daar werd onlangs de laagste temperatuur officieel gemeten op -94°C. Dat komt onder meer omdat Oost-Antarctica bestaat uit een hoog plateau en bergen met toppen tot 4500 meter. De aarde zal nog veel warmer moeten worden om hierop een impact te hebben. Het lager gelegen West-Antarctica is daarentegen wel erg gevoelig en kwetsbaar, vooral ook omdat een belangrijk deel ervan op de zeebodem rust.12 Daar verwachten wetenschappers dan ook de eerste en grootste effecten van een opwarmende aarde te zien. Gezien de enorme omvang en complexiteit van het landijs op Antarctica is het opmeten van mogelijke veranderingen niet eenvoudig. De wetenschap hanteert al jaren verschillende technieken om het verschil te berekenen tussen sneeuwval die enerzijds ijs aan een ijskap toevoegt en de smeltprocessen en gletsjers die anderzijds het ijs terug naar zee voeren. Maar het is pas sinds de ingebruikname van de zogenaamde grace-satellieten (2002) en de CryoSat-2-satelliet (2010) dat de kennis over de Antarctische ijskap fel toenam. Die laatste kan door wolken, stormen en duisternis heen ‘kijken’ en stelt de dikte van de ijskap vast door voortdurend radar- of laserpulsen op het oppervlak