2 RolloverOnderwijs: de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Individueel bedrijfsleren voor medewerkers en brancheleren of regioleren voor ondernemers. Drs. Ing. C. (Cor) Nieuwenhuijse MA ®RolloverOnderwijs 3 Colofon Auteur Drs. Ing. Cor Nieuwenhuijse MA, Frans van Mierislaan 3, Huis ter Heide. 0653781425 [email protected] www.rolloveronderwijs.nl september 2013. ®RolloverOnderwijs 4 Voorwoord De Europese Commissie schrijft in november 2012: ‘Uit een recente analyse van de Europese Centrale Bank blijkt dat de juiste afstemming van vaardigheden op de functie een significante invloed heeft op de werkloosheid. De wanverhoudingen in de EU nemen toe. Dit heeft zich gemanifesteerd in een ineenstorting van de vraag naar laaggeschoolden’ (European Commission, november 2012). Al decennia wordt gesproken over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Maar dat kan niet via het beroepsonderwijs worden opgelost. Beroepsonderwijs is te breed om op te leiden voor gespecialiseerde functies. De tien belangrijkste beroepen van 2010, bestonden nog niet in 2001 (SER, 2011). Zou het beroepsonderwijs het tempo van het bedrijfsleven en de specialismen willen volgen, dan leidt het tot onbetaalbaar onderwijs, omdat men tot steeds kleinere specialistische groepen moet uitselecteren. Beleidsmakers hebben nog steeds weinig inzicht in de wijze waarop mensen na het verlaten van het initiële onderwijs verder leren. Er is vooral weinig bekend over activiteiten die buiten het door de overheid bekostigde onderwijs vallen (CBS, Hartgers e.a., 2010). Voor ons liggen nu twee nieuw ontwikkelde leerlijnen voor het post initieel leren in bedrijven: voor het opleiden van individuele werknemers en voor het opleiden van ondernemers. In dit toegepaste onderzoek is een nieuwe methodiek van leren uitgewerkt, dat aansluitend op het beroepsonderwijs mogelijkheden geeft om opleidingen een leven lang flexibel af te stemmen op de arbeidsmarkt. Het onderzoek moet gezien worden als toegepast onderzoek. Om op dit niveau te werken is een bewuste keuze, om het onderzoek enerzijds overzichtelijk te houden en anderzijds om de omvang te kunnen beperken. Elk hoofdstuk zou een onderzoeksonderwerp op zich kunnen zijn. Daarom zijn studies van specialisten gebruikt die de brug slaan naar het fundamentele niveau. Het leren in bedrijven vraagt om een eigen methodiek van leren. Om de match te maken tussen vaardigheden en de eisen van de functie zal de opleiding niet aansluiten bij beroepskwalificaties, wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is, maar bij kwalificaties die voortkomen uit de inhoud van de functie, zowel voor de werknemer als voor de ondernemer. Voor mensen die door het post initieel opleiden een individueel leertraject willen volgen, is de leermethodiek specifiek uitgewerkt voor hulpvragers van het Leger des Heils die re-integreren in de arbeidsmarkt. ®RolloverOnderwijs 5 Voor ondernemers is het model van leren uitgewerkt, door lerende netwerken te ontwikkelen in de zuivelketen. Het uitgewerkte model maakt het mogelijk om in de zuivelketen voor 19.000 ondernemers in 15.000 bedrijven het branchebeleid uit te werken en in te voeren. Op de zelfde manier is het uit te werken voor ketens, brancheleren of regioleren. De teksten zij zo te geschreven dat elk hoofdstuk op zich gelezen kan worden. Het gevolg is, dat bij het opeenvolgend doorlezen hier en daar onderdelen van teksten kunnen terugkomen. Het RolloverOnderwijs is als nieuwe systeeminnovatie opgenomen in de Human Capital Agenda (HCA) van het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische Zaken (Min. Ec. Zaken, 2013).1 Een HCA omvat een visie, ambitie en aanpak, om te komen tot een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Met dank aan de mede bestuurders van de Stichting RolloverOnderwijs: Ir. Woody Maijers en Wim van der Zwan. Drs. Ing. C. (Cor) Nieuwenhuijse MA 1 http://www.hca-agrofoodtuinbouw.nl/speerpunten_derde_leerweg.php ®RolloverOnderwijs 6 Inhoud VOORWOORD ....................................................................................................................... 4 1. SAMENVATTING ............................................................................................................ 14 2. CONCLUSIES ................................................................................................................... 30 3. INLEIDING ....................................................................................................................... 33 4. DOELSTELLING .............................................................................................................. 41 4.1 De doelstelling van de Stichting RolloverOnderwijs. ............................................ 44 DEEL 1 .................................................................................................................................. 46 5. DE DIVERSITEIT IN ONZE ‘CIVIL SOCIETY’, DE MAATSCHAPPIJ VAN BURGERS. ............................................................................................................................ 47 5.1 Welke kenmerken heeft onze maatschappij die van invloed zijn........................... 53 op het opleiden van onze burgers? ............................................................................... 53 5.2 Samenvatting .......................................................................................................... 54 5.3 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ...................... 56 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ........................................................ 56 5.4 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ............................................ 56 6. PACIFICATIE OF OPROEPEN VAN SPANNINGSVELDEN BIJ HET OPLEIDEN IN HET BEDRIJF. ...................................................................................................................... 57 6.1 De beleidsaanpak waardoor wij het conflict pacificeren ........................................ 60 6.2 Met welke aspecten moeten wij rekening houden als het gaat om de .................... 63 leertaak van kwetsbaren en achtergestelden die integreren in de arbeidsmarkt? ......... 63 6.3 Samenvatting .......................................................................................................... 66 6.4 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ...................... 68 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ........................................................ 68 7. DE MAATSCHAPPELIJKE INVLOEDEN VAN HET LIBERALISME EN HET COMMUNITARISME OP HET OPLEIDEN IN HET BEDRIJF. ....................................... 70 ®RolloverOnderwijs 7 7.1 Het liberalisme........................................................................................................ 70 7.2 Het communitarisme .............................................................................................. 73 7.3 Individualisme en gemeenschap in het opleiden .................................................... 77 7.4 Samenvatting .......................................................................................................... 80 7.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ...................... 81 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ........................................................ 81 7.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ............................................ 82 8. WAT IS DE PLAATS VAN RELIGIE IN DE CIVIL SOCIETY EN IN HOEVERRE SPEELT RELIGIE EEN ROL BIJ HET OPLEIDEN IN HET BEDRIJF?........................... 83 8.1 Samenvatting .......................................................................................................... 90 8.2 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ...................... 91 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ........................................................ 91 8.3 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ............................................ 91 9. DE DAGELIJKSE WERK- EN LEEFOMGEVING ALS UITGANGSPUNT VOOR HET POST INITIEEL LEREN. ..................................................................................................... 92 9.1 De uitgangspunten hoe post initiële opleidingen op de werkplek ........................ 104 georganiseerd kunnen worden. ................................................................................... 104 9.2 Het opleiden van kwetsbaren en laagopgeleiden .................................................. 105 9.3 Samenvatting. ....................................................................................................... 106 9.4 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................... 108 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 108 9.5 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. .......................................... 109 10. HET REFLECTEREN OP DE DAGELIJKSE WERK- EN LEEFOMGEVING ......... 110 10.1 De reflectie op de actuele situatie ....................................................................... 110 10.2 Het proces van opleiden waarin wij kunnen reflecteren op de ........................... 111 dagelijkse werk- en leefomgeving .............................................................................. 111 10.3 De ontwikkeling van waarden tot gedrag ........................................................... 112 10.4 Normen ............................................................................................................... 115 10.5 De wil ................................................................................................................. 116 10.6 Het handelen ....................................................................................................... 117 10.7 Gedragsregels en gedrag..................................................................................... 117 10.8 Samenvatting ...................................................................................................... 119 10.9 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................. 120 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 120 10.10 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ...................................... 121 11. VAN ERVARING NAAR LEREN ............................................................................... 122 ®RolloverOnderwijs 8 11.1 De competentie ontwikkeling ............................................................................. 122 11.2 Hoe kunnen wij ons het proces van ervaren naar leren voorstellen? ................. 124 11.3 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving ......................................... 131 11.4 Samenvatting. ..................................................................................................... 133 11.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................. 135 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 135 11.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 135 12.‘SPIEGELBEELD LEREN’ HET NIEUWE ANTWOORD VOOR HET LEREN IN HET BEDRIJF. .................................................................................................................... 137 12.1 Het kwalificatiedossier MBO ............................................................................. 138 12.2 Hoe ziet het hoveniersvak er uit? ....................................................................... 141 12.3 De beroepsgerichte kwalificatiestructuur ........................................................... 145 12.4 Samenvatting. ..................................................................................................... 147 12.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................. 148 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 148 12.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 149 13.DE FUNCTIEGERICHTE COMPETENTIEVEREISTEN VOOR DE ........ …………150 POST INITIËLE MBO OPLEIDINGEN. ........................................................................... 150 13.1 Het niveau van het leren ..................................................................................... 150 13.2 Het analyseren van de leertaak vanuit de functie ............................................... 154 13.3 Meest effectieve leertijd ..................................................................................... 157 13.4 Voorbeelden over het herleiden van de leertaak ................................................ 157 13.5 De analyse van de attitude .................................................................................. 167 13.6 De competentiekaart met kwalificatievereisten voor specialistische ................. 169 functies in de post initiële MBO opleidingen. ............................................................ 169 13.7 Samenvatting ...................................................................................................... 170 13.8 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ................... 172 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 172 13.9 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 172 14. DE LERENDE ORGANISATIE IN BEDRIJVEN ....................................................... 173 14.1 De lerende organisatie ........................................................................................ 173 14.2 Stappenplan voor het uitwerken van HBO processen t.b.v. de leertaak. ............ 175 14.3 De lerende organisatie vervolg ........................................................................... 178 14.4 Het doorbreken van de horizontale structuur van opleiden. .......................... 179 14.5 Samenvatting. ..................................................................................................... 180 14.6. Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ................. 181 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 181 ®RolloverOnderwijs 9 14.7 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 181 15. VALIDEREN VAN EEN OPLEIDING ........................................................................ 183 15.1 De leerweg-afhankelijke route ........................................................................... 183 15.2 De leerweg-onafhankelijke route ....................................................................... 184 15.3 Individueel middelbaar beroepsonderwijs .......................................................... 189 15.4 De organisatie van het validatieproces voor het individueel bedrijfsleren. ........ 189 15.5 De organisatie van kwetsbaren en laagopgeleiden voor deelnemers ................. 192 onder de 20 jaar .......................................................................................................... 192 15.7 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................. 194 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 194 15.8 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 194 16. HET STRUCTUREREN VAN EVC IN HET BEDRIJFSLEREN. .............................. 195 16.1 Convenanten voor EVC ...................................................................................... 196 16.2 De EVC procedure ............................................................................................. 198 16.3 Het ervaringscertificaat ...................................................................................... 199 16.4 Opbouw portfolio, het vastleggen van de functiegerichte competentievereisten.202 16.5 Vormen van toetsing........................................................................................... 203 16.6 Het gebruikelijke EVC assessment .................................................................... 203 16.7 De toetsing van kwetsbaren en laagopgeleiden .................................................. 205 16.8 De opzet van een proeve van assessment op basis van het uitvoeren ................ 209 van activiteiten en handelingen .................................................................................. 209 16.9 De Kwaliteitscode EVC ..................................................................................... 215 16.10 De toetsing van de theorie voor Nederlands en rekenen .................................. 215 16.11 Geen toetsing van de theorie in het portfolio ................................................... 217 16.12 Samenvatting .................................................................................................... 218 16.13 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor ................ 220 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 220 17. EEN LEVEN LANG LEREN ........................................................................................ 222 17.1 Verantwoording van het onderzoek in relatie tot Leven lang Leren .................. 224 17.2 Samenvatting ...................................................................................................... 225 17.3 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor .................. 226 een functie en de vaardigheden die iemand bezit. ...................................................... 226 17.4 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ........................................ 226 18. HET ERKENNEN VAN DE DERDE LEERWEG ...... ……………………………….227 DE HUMAN CAPITAL AGENDA VAN HET TOPSECTORENBELEID ...................... 227 ®RolloverOnderwijs 10 19. GROEPEN IN DE SAMENLEVING DIE BAAT HEBBEN BIJ HET ........ …………228 POST INITIEEL OPLEIDEN.............................................................................................. 228 19.1 Drieslag van scholing ......................................................................................... 234 19.2 Samenvatting ...................................................................................................... 236 20. WAT LEERT ONS HET ONDERZOEK? ANALYSE EN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM. ....................................................................................................................... 237 20.1 De uitgangspunten van ons onderzoek, die inzicht geven in de ......................... 237 oorzaken van de mismatch tussen de eisen voor een functie ..................................... 237 en de vaardigheden die iemand bezit.......................................................................... 237 20.2 De uitgangspunten waarmee wij rekening houden voor .................................... 242 kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ................................................. 242 20.3 Indeling van het onderwijs ................................................................................. 244 DEEL 2 ................................................................................................................................ 245 HET UITWERKEN VAN DE POST INITIËLE OPLEIDINGEN ALS BEDRIJFSOPLEIDINGEN VOOR INDIVIDUELE WERKNEMERS VOLGENS DE LEERWEG ONAFHANKELIJKE ROUTE........................................................................ 245 21. HET PROJECT ‘GEKWALIFICEERDE TOESTROOM NAAR DE ARBEIDSMARKT.’ ............................................................................................................ 246 21.1 Hoe is de aanpak van het Leger des Heils .......................................................... 247 21.2 De uitgangspunten om hulpvragers van het Leger des Heils op te leiden. ......... 249 21.3 De structuur van het opleiden ............................................................................. 250 21.4 Kunnen zorg en opleiden elkaar in de begeleiding versterken? ......................... 257 21.5 De 7 stappen van het opleiden ............................................................................ 260 21.6 Samenvatting ...................................................................................................... 267 22. HET UITWERKEN VAN HET ERVARINGSPROFIEL ............................................ 268 22.1 Factsheet voor het inventariseren van eerder opgedane ervaringen ................... 270 22.2 Wat zijn de uitgangspunten bij de ontwikkeling van de attitude ........................ 271 22.3 De factsheet voor de attitude ontwikkeling ........................................................ 273 22.4 Het uitgewerkte ervaringsprofiel ........................................................................ 276 22.5 Samenvatting ...................................................................................................... 277 23. DE UITWERKING VAN DE OPLEIDING ................................................................. 278 23.1 Factsheet voor het analyseren van de werkprocessen, activiteiten ..................... 279 en handelingen in de functie. ...................................................................................... 279 22.4 Samenvatting ...................................................................................................... 281 ®RolloverOnderwijs 11 24. TOLERANTIE ............................................................................................................... 283 24.1 Samenvatting ...................................................................................................... 286 25. DE BESTE MANIER OM HET LEERPROCES VORM TE GEVEN VOOR DE HULPVRAGERS VAN HET LEGER DES HEILS? ......................................................... 287 25.1 Samenvatting ...................................................................................................... 290 26. WAT LEERT ONS HET ONDERZOEK? ANALYSE EN OPLOSSING VAN HET PROBLEEM. ....................................................................................................................... 291 26.1 Bevindingen uit het onderzoek ........................................................................... 291 26.2 Het oplossen van de mismatch tussen de eisen voor .......................................... 293 een functie en de vaardigheden die iemand bezit ....................................................... 293 DEEL 3 ................................................................................................................................ 294 HET LEREN DOOR ONDERNEMERS IN DE KETEN, BRANCHE OF REGIO .......... 294 27. HET UITWERKEN VAN DE POST INITIËLE OPLEIDINGEN ALS BEDRIJFSOPLEIDINGEN VOOR ONDERNEMERS IN DE KETEN, BRANCHE OF REGIO VOLGENS DE LEERWEG ONAFHANKELIJKE ROUTE. ............................... 296 27.1 De aard van het onderzoek. ................................................................................ 297 27.2 De voorbereidingsgroep .................................................................................... 297 27. 3 Kwalitatief onderzoek naar de duurzame waarden-volle betekenis van de branche.298 27.4 Hoofdlijnen van het ketenbewuste aspect op basis van waarden. ..................... 299 27.5 De onderwijsvraag en de leervraag .................................................................... 306 27.6 De mismatch binnen het initieel onderwijs ....................................................... 307 27.7 Schema van waarden voor een duurzame zuivelketen ....................................... 307 27.8 Een ondernemer zal bij het maken van zijn keuzes de waarden ....................... 315 ten opzichte van elkaar afwegen en de ene waarde kiezen en de andere niet. ........... 315 27.9 Samenvatting ...................................................................................................... 316 28. LEREN DOOR CREATIVITEIT OP BASIS VAN WAARDEN EN AFGELEIDE NORMEN ............................................................................................................................ 318 28.1 De te leren inhoud van verduurzaming .............................................................. 321 28.2 Het opzetten van een kennisbank. ...................................................................... 321 28.3 Het bewijsstuk van het opleiden ......................................................................... 321 28.4 Schema: het uitwerken van het didactisch groeimodel ...................................... 322 .................................................................................................................................... 322 28.5 Omvormen van de keten naar duurzaamheid ..................................................... 323 28.6 Samenvatting ...................................................................................................... 324 ®RolloverOnderwijs 12 29. DE OPBOUW VAN LERENDE NETWERKEN. ........................................................ 325 29.1 Samenvatting ...................................................................................................... 331 30. WAT LEERT ONS HET ONDERZOEK? WAT IS HET RENDEMENT VAN HET LEREN IN DE KETEN, DE BRANCHE OF DE REGIO? .................................................................... 332 30.1 Het oplossen van de mismatch tussen de eisen voor .......................................... 335 een functie en de vaardigheden die iemand bezit ....................................................... 335 LITERATUURVERWIJZING ............................................................................................ 337 BIJLAGE 1 ......................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. FACTSHEET ANALYSE HBO LEERTAAK MIDDENMANAGER VANUIT DE FUNCTIE. ........................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 2. ........................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. FACTSHEET: AANKOMEND VERKOOPMEDEWERKER MBO NIVEAU 1. .. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 3 ......................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. FACTSHEET: VERKOPER DETAILHANDEL MBO NIVEAU 2ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 4 ......................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. WAARDERINGSLIJST SHL COMPETENTIES ................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 5. ........................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. HET UITGEWERKTE ERVARINGSPROFIEL (EVP). ....... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 6 ......................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. PORTFOLIO AANKOMEND VERKOOPMEDEWERKER 50/50 STORE GRONINGEN ............................................................................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. ®RolloverOnderwijs 13 BIJLAGE 7 ......................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. PORTFOLIO HORECA ASSISTENT MBO NIVEAU 1 HOTEL/RESTAURANT BELMONT. ........................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 8. ........................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. PORTFOLIO AKA OPLEIDING MBO NIVEAU 1. ............ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 9. ........................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. NIEUWE AANPAK EVC TOETSING VOOR HULPVRAGERS VAN ................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. HET LEGER DES HEILS. ................................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. DE KWALITEITSCODE EVC .......................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 10 ....................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. RESULTATEN TUSSENSTAND IN HET PROJECT ‘GEKWALIFICEERDE TOESTROOM NAAR DE ARBEIDSMARKT.’ AUGUSTUS 2013. ..................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 11. ...................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. HET PROJECT ‘CREATIEF KETENGERICHT ONDERNEMEN ’ ...................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 12. ...................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. SCHEMA VAN VERWERKING VAN KWALITATIEF ONDERZOEK. ............. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. BIJLAGE 13. ...................................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. DE DERDE LEERWEG ..................................... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. ®RolloverOnderwijs 14 ®RolloverOnderwijs 15 1. Samenvatting De mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, heeft een negatieve invloed op de economie. Het beïnvloedt volgens de Europese Commissie de economische concurrentiekracht en groei, de werkloosheid stijgt erdoor, het ondermijnt sociale integratie en het genereert aanzienlijke economische en sociale kosten. Zelfs een goede match in termen van diploma's, betekent niet dat mensen over de vaardigheden beschikken die relevant zijn voor hun baan. Uit een recente analyse van de Europese Centrale Bank blijkt dat de afstemming van de vaardigheden op de functie een significante invloed heeft op de werkloosheid. De wanverhoudingen in de EU nemen toe. Het heeft zich gemanifesteerd in een ineenstorting van de vraag naar laaggeschoolden. De belangrijkste factor van de stijging van de langdurige werkloosheid is het onvermogen van de arbeidsmarkt om werknemers te scholen die door de crisis zijn ontslagen als gevolg van de herstructurering. Uit analyses van de patronen van wanverhoudingen blijkt, dat een aanzienlijk deel van mismatch onverklaard blijft. Dit is voornamelijk te wijten aan de beperkte beschikbaarheid van geschikte gegevensbronnen die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie. Hoe kunnen wij inzicht krijgen in de problematiek om de mismatch op te lossen, zodat er een goede aansluiting ontstaat tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt? Omdat volgens de Europese Centrale Bank vooral de vraag naar laaggeschoolden wegvalt, zullen wij in ons onderzoek extra aandacht besteden aan laaggeschoolden en achtergestelden. In Nederland wijzen de topsectoren op het belang om al het beschikbare talent in Nederland te benutten om (toekomstige) tekorten - zeker ook aan technische vakkrachten - op de arbeidsmarkt te voorkomen. Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is hiervoor cruciaal. Dit vereist een structurele verbinding tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. Daarvoor gaan de topsectoren Human Capital Agenda’s voor de langere termijn opstellen. De human capital agenda’s hebben grosso modo twee doelen: 1.het verbeteren van de aansluiting - kwalitatief en kwantitatief - tussen onderwijs en bedrijfsleven ten behoeve van de topsectorenagenda’s en 2.het vergroten van de aantrekkingskracht van de sector op werknemers door het verbeteren van het beroepsperspectief (o.a. employability/ Leven Lang Leren) (Human Capital, z.d.) Onze civil society is een functioneel gedifferentieerde maatschappij, opgebouwd uit gespecialiseerde subsystemen die autonoom zijn en voortdurend met elkaar in contact staan. Zodra er nieuwe handelingen in de maatschappij ontstaan, ontwikkelen zich nieuwe subsystemen. Elk systeem volgt zijn eigen logica. ®RolloverOnderwijs 16 Beroepsonderwijs dat aansluit bij onze maatschappij zal de zelfde flexibiliteit moeten bezitten als in de maatschappij aanwezig is en moet voldoen aan de specialismen die de civil society verlangt. Maar de maatschappij verandert in snel tempo. Volgens de SER bestonden de tien belangrijkste beroepen van 2010 nog niet in 2001. Een dermate grote flexibiliteit en uitsplitsing in opleidingen mag men van het initieel beroepsonderwijs niet verwachten. Het zou een te duur en gefragmenteerd beroepsonderwijs worden met allerlei kleine groepen van leerlingen. Uit het onderzoek naar de zuivelketen in deel 3 blijkt, dat wij de onderwijsvraag moeten onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich in het initieel beroepsonderwijs op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers in de melkveehouderij. In totaal zijn er ongeveer 110 vakdocenten in het MBO + het HBO die in totaal 550 MBO + HBO studenten opleiden. De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda’s om de zuivelketen te verduurzamen. De zuivelketen begint bij de soja in de bossen van Brazilië en eindigt bij de toetjes in Maleisië. In totaal zijn er leervragen bij 19.000 ondernemers op 15.000 productiebedrijven, er zijn leervragen bij de toeleverende bedrijven, bij de coöperatie, bij de detailhandel, over de consument. Van het geringe aantal gespecialiseerde docenten uit het initieel beroepsonderwijs kunnen wij fysiek niet verwachten dat zij naast hun lesgevende core business de mismatch tussen de eisen voor de functies en de arbeidsmarkt in de zuivelketen kunnen oplossen. Dit leidt tot de conclusie, dat wij de oplossing voor de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, niet kunnen verwachten van het initieel onderwijs zoals het wordt gegeven bij ROC’s , AOC’s en HBO instellingen. Naast fysieke ondertalligheid zit het initieel onderwijs vast aan lesroosters en vult men voor het gehele leerjaar de docententaken in, waardoor een groot deel van de flexibiliteit om aan te sluiten bij de arbeidsmarkt onmogelijk is. In het HBO beschrijft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties. Het Kwalificatiedossier MBO (CKS en BKS) gaat door haar structuur voorbij aan de specialismen in functies, doordat men uitgaat van kerntaken en werkprocessen, terwijl activiteiten en handelingen niet worden genoemd. Daarnaast legt het Kwalificatiedossier MBO geen verband tussen de context en de activiteiten en handelingen waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het gevolg is, dat leerlingen binnen het MBO ‘breed’ beroepsonderwijs ontvangen. Er komt in de toekomst een ordening van MBO opleidingen in 16 domeinen van verwante opleidingen. Nu de domeinen wettelijk zijn verankerd, kunnen studenten in een opleidingsdomein worden ingeschreven. Zij kunnen een inhoudelijk breed onderwijsprogramma volgen op basis van de opleidingen in het betreffende domein. Een standaard voor kwalificatievereisten op MBO niveau voor specialistische functies kent ons onderwijssysteem niet, maar is in dit onderzoek ontwikkeld op basis van spiegelbeeldleren. Er is een competentiekaart ontworpen met kwalificatievereisten voor ®RolloverOnderwijs 17 specialistische functies in de post initiële MBO opleidingen. Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat naast het initiële onderwijs dat gegroepeerd is rondom vakgebieden, er aanvullend een vraag gestuurd reflexief leren nodig is rondom de gespecialiseerde ketens van functieprofielen. De ontwikkeling leidt tot het opsplitsen van het beroepsonderwijs. Initieel onderwijs dat een brede beroepsvorming aanbrengt en de post initiële opleidingen die aanvullend kwalificeren voor de specialismen. Bij post initieel opleiden wordt het aanbodgerichte opleidingsmodel (dat in het initieel beroepsonderwijs gebruikelijk is) omgezet naar vraaggestuurd leren, om de specialismen van de functies van ondernemers en medewerkers in de opleidingen te kunnen opnemen. Het beroepsonderwijs is gebaat met een driedeling van gekwalificeerd onderwijs. - Initieel beroepsonderwijs (MBO en HBO) volgens de leerweg afhankelijke route. Mensen schrijven zich in bij een ROC, AOC of een HBO instelling en volgen het vaste programma van het initiële beroepsonderwijs. - Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Werknemers worden volgens het uitgewerkte gildesysteem in het bedrijf op de werkplek opgeleid voor een specialistische functie, als aanvulling op het initiële onderwijs. Het bedrijf, de keten, branche of regio bepaalt de inhoud van de opleiding. - Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Nederland heeft een omvangrijk midden- en kleinbedrijf. Ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van besluiten. Zij kunnen hun innovatieve kracht ontwikkelen in lerende netwerken, waar met collega ondernemers, een coach en experts, per bedrijf de eigen beleidskeuze en uitvoering wordt uitgewerkt. Het post initieel opleiden voor onze functioneel gedifferentieerde maatschappij, volgt niet een vast onderwijsprogramma als bij het initieel onderwijs, maar volgt de specialismen die de civil society verlangt. Daarin is niet het onderwijs dat het initiatief heeft. Het opleiden is volgend aan de eisen die de specialismen stellen. Het analyseren van de leertaak vanuit de functie begint met het vastleggen van de waarden die de functie waarden-vol maken, het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheid, het netwerk van de functie en de houdingsaspecten van de deelnemer. Vanuit de religie in de leertaak gaan wij er vanuit dat het opleiden begint met het vaststellen van de waarden. Voor de lerende medewerker gaat het om de waarden die van belang zijn voor de deelnemer en het belang van de werkplek waar hij zijn functie uitoefent. Voor de lerende ondernemer gaat het om de waarden waarmee hij het bedrijf positioneert en rendabel houdt. Vanuit de liberale gedachte gaan wij er vanuit dat de deelnemer zelf zijn beroepskeuze en zijn route van opleiden bepaalt. Het opleiden door post initieel bedrijfsleren gebeurt in uitgebalanceerde evenwichtige teams die zich in vrijheid binden tot een sociaal netwerk. ®RolloverOnderwijs 18 Consensus is maatwerk, een proces van wikken en wegen. Uit de argumenten tussen de partijen ontstaat de prioritering van de leertaak en deelnemer. De opleiding is geborgd door een op te stellen leercontract tussen de partijen. Vanuit het communitarisme gaan wij er vanuit dat de deelnemer de beroepsethiek en de bedrijfscultuur leert van het subsysteem, branche of beroep van de civil society waar hij lerend werkt. De ideale opleiding ontstaat wanneer het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren is ingebakken. Mismatch ontstaat, wanneer de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de cultuur van het subsysteem, de keten, de branche of het bedrijf waar de deelnemer werkend leert. Intrinsieke waarden vragen om een uitgebalanceerde beroepskeuze passend bij de deelnemer. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur van de werkende gemeenschap. Iedereen kan leren. Het meeste initiatief tot leren ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. Leren is een sociaalcommunicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met het ingroeien in de ‘community of practice’. De lerende medewerker (gezel) leert onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach die het opleidingsproces verzorgt. De werkelijke dialoog ontstaat in de dunne moraal. De communicatie komt op gang door het schuren van de verschillende opvattingen binnen de dunne moraal. Kennisverwerving ontstaat door het uitwisselen van ervaringen. De methodiek van leren zal hierop aansluiten: het uitwisselen van ervaringen die van de lerende een specialist maakt. Zo leidt leren op de werkplek tot werkplekinnovatie en het leren vanuit het volledige bedrijf, branche of keten tot bedrijfs-, branche- of keteninnovatie. De aanpassing in de methodiek van het opleiden: in plaats van een integratie van theorie naar praktijk (wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is), ontstaat een integratie van praktijk naar theorie. De praktijk van de specialistische functie uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Daarom begint het proces van opleiden met de analyse van de leertaak die voortkomt vanuit de reflectie op de werkplek of bedrijf. De lerende medewerker en ondernemer leren wat op dié werkplek en in dát bedrijf kan worden geleerd. Daarmee is de inhoud van de functie bepalend voor het specialistische opleidingspakket. Vanuit het onderzoek hebben wij geleerd dat het mogelijk is dat de functie het niveau van de opleiding bepaalt. Iemand die in zijn functie onder begeleiding enkelvoudige handelingen uitvoert kan leren op MBO niveau 1. Iemand die zelfstandig functioneert, kan leren op MBO niveau 2. Iemand die in de functie processen begeleidt, kan leren op HBO niveau. ®RolloverOnderwijs 19 De methodiek is ontwikkeld om de meest effectieve leertijd te bereiken. Iemand zonder zogenaamde vooropleiding kan toch starten op het opleidingsniveau dat hij uit eerder of elders opgedane ervaringen heeft opgebouwd. Wat iemand vanuit eerder opgedane ervaringen kent en kan, wordt niet overgedaan. Door te werken met de ontwikkelde factsheets ontstaat de analyse van reeds kundige aspecten van een opleiding die iemand vanuit eerder opgedane ervaringen heeft opgedaan. Door die inschatting af te toetsen in een assessment of proeve van bekwaamheid, ontstaat de zekerheid wat iemand al van een opleiding beheerst. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Zou iemand in het initieel onderwijs op grond van ‘geen vooropleiding’ op MBO niveau 1 moeten beginnen, nu kan hij starten op het niveau dat hij in de functie of elders heeft aangeleerd. De demotiverende fase van ‘dat weet ik al lang’, slaan wij over. Het is mogelijk om met gilde driehoeken binnen het bedrijf een lerende organisatie in te richten, die de verticale en horizontale organisatie binnen het bedrijf verbindt en indien gewenst het bedrijfsleven kan verbinden met het initieel onderwijs. De lerende organisatie begint met het vaststellen van leertaken, per medewerker verschillend, bestaande uit het opvullen van omissies en doorvoeren van toekomstig beleid. Per deel-leertaak ontstaan gildedriehoeken, waarbij de opleidingscoach en de gezel constanten zijn en de leermeester wisselt naar kundigheid. In de lerende organisatie is men zowel lerend als begeleidend. Een lerende gezel kan op onderdelen van zijn kundigheid optreden als leermeester. De leerresultaten komen in het ontwikkelde portfolio, dat voor ieder in maatwerk naar de functie is ingericht. Uit de combinatie van portfolio’s ontstaat een kennisbank van het bedrijf, waardoor nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie op gang komt. Initieel onderwijs en post initieel opleiden staan vaak los van elkaar. Het blijkt dat er varianten mogelijk zijn om samen te werken. Voor het post initieel bedrijfsleren zijn in dit onderzoek 5 routes uitgewerkt, waarvan 3 routes in de vorm van samenwerking met het initieel onderwijs. Het leren begint wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Via de reactie van de Ander krijgt de deelnemer toegang tot de eigen ervaring. De Ander zien wij in dit onderzoek als de ander als persoon, de ander als werkomgeving, de ander in de privé situatie, de ander als maatschappij die eisen oplegt, en dan met name het vertoog van de Ander. Tijdens het leerproces wordt nieuwe informatie verwerkt op grond van kennis die al aanwezig is. Vervolgens vindt er een koppeling plaats tussen de nieuwe informatie en de reeds aanwezige kennis. De deelnemer zal de verschillen afwegen en een eigen betekenis construeren. Het is de Ander die door handelingen en woorden voor de ‘specifieke leeractie’ van ‘social learning’ zorgt. De Ander reageert in het ‘mirroring’- proces als een spiegel op de vraag van de deelnemer. Het gaat om een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen ®RolloverOnderwijs 20 van de deelnemer met steeds weer een andere Ander. Wanneer de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. De ervaring leert dat er geen rust heerst op het EVC front. EVC staat voor erkenning van verworven competenties. De landelijke organisatie voor EVC leidt (nog) niet tot een overzichtelijke en kwalitatieve EVC procedure. Het vrijwillige karakter, waarbij elke EVC aanbieder (ondanks extern privaat toezicht) zelf de kwaliteitseisen moet bewaken, geeft onvoldoende stabiliteit en vertrouwen. EVC is een belangrijk instrument voor het opleiden en omscholen van kwetsbaren en laagopgeleiden. Het instrument heeft niet in alle gevallen de goede structuur om deze doelgroep goed te bedienen. Voor hulpvragers van het Leger des Heils blijkt het uitvoeren van een assessment door een criterium gericht interview een hachelijke onderneming te zijn, omdat niet iedereen mondeling zijn aangeleerde competenties kan verdedigen. Assessments door een criterium gericht interview zijn in hun aard subjectief, vooral wanneer deelnemers mondeling praktische vaardigheden moeten verdedigen. De huidige opzet van toetsing voor theorie bestaat in de EVC procedure uit losse theoretische toetsen, waarbij voor elk aspect van Nederlands, rekenen, loopbaan en burgerschap en vreemde taal, een zelfstandige toets is ontworpen. De toetsen zijn een afgeleide van de leerstof uit het basis onderwijs en voortgezet onderwijs. Voor veel deelnemers is dit een onneembare stap, enerzijds omdat de toetsen geen verband houden met het aan te leren beroep en anderzijds omdat deelnemers voor MBO niveau 1 de zelfde toetsen moeten afleggen als deelnemers voor MBO niveau 2 en 3. De Onderwijsraad stelt dat het van cruciaal belang is, dat de leerwegonafhankelijke EVC certificering mogelijk is en mogelijk blijft. De overheid blijft zorgdragen voor het systeem van kwaliteitsborging van EVC. Het is wenselijk dat de beleidsmatige begeleiding van het post initieel bedrijfsleren in Nederland van de zelfde kwaliteit wordt als bij het initieel beroepsonderwijs het geval is bij de leerweg afhankelijke route. Gezien de mogelijkheden tot verwevenheid tussen initieel onderwijs en het post initieel opleiden, is het aan te bevelen om post initieel beleid te stimuleren en vanuit het toezicht een aparte poot toe te voegen aan de Inspectie van het Onderwijs voor het toezicht op het post initieel leren, waarvan EVC een onderdeel is. Het blijkt dat wij de oplossing van de mismatch en daarmee de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in een eenvoudig schema kunnen terugbrengen. Wij zoeken de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor de individuele medewerker in de post initiële opleidingen die plaatsvinden op het bedrijf. Deze opleidingen zijn aanvullend op het beroepsonderwijs dat in het initieel onderwijs werd gevolgd. ®RolloverOnderwijs 21 Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt Oplossen mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Analyse van de talenten van de medewerker + de eerder of elders opgedane ervaringen. Vaststellen van de match Vaststellen van de mismatch Analyse van de inhoud van de functie. Analyse naar het niveau van de functie. Vaststellen match Vaststellen mismatch Factsheet vaststellen eerder of elders opgedane ervaringen. Factsheet vaststellen inhoud van de specialistische functie. Beide facsheets vergelijken. De mismatch is het verschil tussen de match en de eisen van de functie. De mismatch omzetten als leertaak. De inhoud van de match toetsen door een assessment Individueel opleiden van de mismatch met gildedriehoek in 7 fasen. Leertraject maatwerk in bedrijf. Portfolio van de mismatch. Leren van praktijk naar theorie. Duur van de opleiding: afhankelijk van omvang mismatch en tempo deelnemer. Aftoetsen nieuw geleerde. De aangetoonde match is een vrijstelling voor de opleiding. De inhoud van de volledige opleiding is de afgetoetste match en de nieuw aangeleerde en afgetoetste mismatch + het bestuderen van de ondersteunende theorie. Resultaat: de medewerker is exact opgeleid naar de eisen van de specialistische functie. Het bewijs van de genoten opleiding wordt vastgelegd in een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat (EVC) of een diploma wanneer ook aan de eisen van de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling wordt voldaan. ®RolloverOnderwijs 22 De uitgewerkte leerroute van het post initieel opleiden in bedrijven kan een belangrijke rol spelen bij het programma Lifelong Learning, waarin voor Nederland is afgesproken dat in 2020 volgens de Lissabondoelstellingen 15% van de 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. De deelname aan Leven Lang Leren stagneert, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband Enerzijds komt het omdat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design en anderzijds is volgens de Europese Unie een aanzienlijk deel van de mismatch onverklaard, omdat er slechts beperkte gegevensbronnen zijn die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie. Zowel aan de structuur van het leren op de werkplek als aan het formuleren en inpassen van de taakeisen in de leertaak, geeft dit onderzoek een invulling. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk heeft, kan meedoen. Resultaten uit het onderzoek naar de post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. - - - In het onderzoek met een deelnemer beginnen wij met het vaststellen van de waarden: de talenten van de deelnemer + de eerder of elders opgedane ervaringen, het maken van een beroepskeuze, het loopbaanperspectief, de analyse van houdingsaspecten, en het maken van de match met de functie of met een opleiding. De resultaten worden vastgelegd in een ervaringsprofiel (EVP). Een goede bejegening begint bij een positief taalgebruik. In het onderzoek is een model uitgewerkt om tot een positief taalgebruik te komen. Er zijn factsheets ontwikkeld, om de match vast te stellen tussen de eerder of elders opgedane ervaringen van de deelnemer met eisen van de functie. Door het vaststellen van de match kunnen wij ook de mismatch herleiden, namelijk het verschil tussen de eisen van de functie en de match. Enerzijds kan deze analyse voortkomen vanuit de functiebeschrijving van de deelnemer, anderzijds vanuit een analyse op de werkplek. Er zijn factsheets ontwikkeld om de mismatch om te zetten als leertaak voor de specialistische functie. Er zijn factsheets ontwikkeld om de mismatch vast te stellen tussen de eerder of elders opgedane ervaringen van de deelnemer met de eisen van een beroepsopleiding. Er is een structuur ontwikkeld om mensen op de werkplek op te leiden door de gildedriehoek. Er is een structuur ontwikkeld voor een lerende organisatie in het bedrijf. Er is een portfolio ontwikkeld, waarin alleen de mismatch wordt opgenomen als leertaak voor de specialistische bedrijfsopleiding of een beroepsopleiding. Er is een competentiekaart ontwikkeld voor het opleiden van specialistische functies op MBO niveau. ®RolloverOnderwijs 23 - - - - Er is een assessment / proeve van bekwaamheid ontwikkeld voor mensen die niet mondeling hun competenties kunnen verdedigen in een criterium gericht interview, maar wel werkend kunnen laten zien wat zij waard zijn. Er is een samenwerkingsvorm ontwikkeld waarbij begeleiders van de zorg complementair samenwerken met de gildedriehoek van het opleiden. Voor het opleiden is een netwerkstructuur van 7 fasen ontwikkeld, waarbij de deelnemer bij elke fase een resultaat overhoudt en steeds opnieuw kan besluiten om door te gaan of te stoppen. De fasen zijn de volgende. 1. Het vaststellen van de waarden voor de deelnemer door het opstellen van een ervaringsprofiel. 2. Het afleggen van het 1e assessment om eerder of elders opgedane ervaringen af te toetsen, waarbij het positieve resultaat vrijstelling geeft bij de opleiding; 3. Het opleiden, vraaggericht, naar specialisme vanuit de functie. 4. Het 2e assessment over het nieuw aangeleerde. 5. Het opleiden voor de toetsen theorie. 6. Het toetsen van de theorie. 7. De omwisseling van deelresultaten voor een diploma. Het ontwikkelen van een opleiding meteen pacificatie van spanningsvelden. De deliberatieve samenstelling van de inhoud van de opleidingen door wikken en wegen, de uitgezette leerroute van 7 fasen, de vraaggerichte leervorm en het zelf kunnen bepalen van het leertempo, leidt tot pacificatie van spanningsvelden waardoor deelnemers minder snel afhaken. Er zijn 5 modellen uitgewerkt tot het valideren van opleidingen; 3 modellen zijn een combinatie van het initieel beroepsonderwijs en post initieel opleiden. De structuur van opleiden voor de eerder of elders verworven competenties (EVC route) is uitgewerkt door: * het vraaggericht opleiden volgens de gildedriehoek; * het analyseren van de meest efficiënte leerroute, door het vaststellen van de kennisoverlap tussen eerder of elders opgedane ervaringen met opleidingen; * de maatwerk inrichting van het portfolio voor vraaggericht leren vanuit de functie; * het uitwerken en uitvoeren van een assessment voor kwetsbare groepen; * een voorstel voor het toetsen van theorie. De uitgangspunten waarmee wij rekening houden voor kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Omdat de vraag naar laaggeschoolden extra aandacht nodig heeft, richten wij de vraag ook specifiek op de doelgroep van kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. ®RolloverOnderwijs 24 Naast de algemene uitgangspunten die inzicht geven in de oorzaken van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, formuleren wij nu extra uitganspunten voor de kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Is het niet gelukt om zich te kwalificeren voor een beroepsopleiding? Het post initieel opleiden biedt de tweede kans. De deelnemer leert om zijn functie goed uit te voeren of om snel om te scholen voor een nieuwe functie. Kwetsbaren en laagopgeleiden kunnen door het post initieel opleiden een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat of een diploma behalen. Een opleiding is belangrijk om de participatie, het vertrouwen en daarna de integratie van mensen te bevorderen. De erkenning, dit kun je en wij helpen je daarbij geeft mogelijkheden tot een positieve zelfdefinitie. De diversiteit van onze samenleving maakt de opleidingen door het koppelen van specialismen aan talent uniek. Het opent de toegangsweg tot een geschakeerde samenleving. Culturele identiteit is een proces van ‘worden’. Mensen moeten in staat zijn om zich open te stellen voor vernieuwing. Er moet een veilige ruimte ontstaan waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. Initieel onderwijs speelt onder andere in op het zelftekort van mensen en probeert het zelftekort op te heffen door extra aandacht en eventueel bijlessen. Bij het opleiden kunnen wij ook specifiek uitgaan van de ontwikkeling van talent. Iedereen kan leren. In het specialisme van het gekozen beroep zal de deelnemer zijn talent volgen. Hij kiest het beroep waarin hij zo veel als mogelijk kan excelleren. De focus richten wij op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren. Het kan zijn dat bij achtergestelden in de samenleving in meer of mindere mate een verandering van gedrag moet ontstaan. Te komen tot een acceptabele werkhouding, is voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een proces dat een sterke motivatie vereist omdat het een zeer veeleisend proces is. Het kost de deelnemer veel energie. De deelnemer verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeelden en waarden. De transformatie is het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijke uitdagingen. Kunnen door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het waardensysteem van de deelnemer, waardoor hij andere, nieuwe keuzes gaat maken. Het meeste initiatief tot leren komt vrij bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’. Als de deelnemer werkt in een bedrijfsmatige omgeving, samen met collega’s, dan kunnen wij verwachten dat de kans het grootste is om tot leren te komen. In de begeleiding zal de opleiding dit proces ondersteunen. Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem van de civil society, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en naast vakkennis en vakvaardigheid ®RolloverOnderwijs 25 ook de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Pas nadat de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. De ‘heling’ om de route naar betaald werk te kunnen inslaan ontstaat, wanneer de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie installeert op de plaats van de (beschadigde) vorige. Het is een proces van lust en onlust, een proces van samenvallen met (aliënatie) en afstand nemen van (separatie) de Ander. Het vertoog van de Ander wordt slechts opgenomen als het ‘lustvol’ is. Iets kan pas lustvol zijn, als de relatie met de Ander goed is. Bij het ervaren van onlust stuurt men het vertoog van de Ander terug. Het zogenaamde baaah wordt naar buiten gebracht. Wanneer geen relatie met de Ander kan worden opgebouwd en het subject verwacht niet te kunnen voldoen aan het verlangen van de Ander, kan er sprake zijn van ‘non- learning’. De deelnemer kan niet of wil niet leren. Het baaah resulteert in een reactie van woede, frustratie of agressie. Het deelnemer trekt zich terug uit het proces van opleiden. De certistische aanpak van opleiden zal het proces van non learning versterken. De deliberatieve aanpak van in overleg wikken en wegen, zal het proces van non learning verzwakken en biedt grotere kansen op een positief leerproces. De deelnemer kiest zelf zijn beroep en loopbaandoel, aansluitend bij zijn talenten en wordt niet ingezet bij projecten die niet zijn interesse hebben. De deelnemer sluit een leercontract voor de opleiding met een leertaak waarvoor hij zelf kiest. De leertaak sluit in maatwerk aan op enerzijds zijn keuze en talenten en anderzijds de werkplek waar hij lerend werkt. Het opleiden in de gildedriehoek geeft de kwetsbare extra ondersteuning. De leermeester is de directe leidinggevende of een ervaren collega waarmee de gezel dagelijks samenwerkt. Hij weet wat in de functie geleerd moet worden. Het portfolio waarin het geleerde vastligt is maatwerk. Daar staat precies in wat de gezel moet leren om de functie goed uit te voeren. Een collega met de zelfde functie heeft een ander opgebouwd portfolio, omdat hij andere dingen moet leren om de functie goed uit te voeren. De opleidingscoach bezoekt regelmatig de leerplek, kijkt het ingeleverde werk na en begeleidt het leerproces op het bedrijf. Het onderzoek naar het opleiden van hulpvragers van het Leger des Heils Zorginstellingen werken aan het opheffen van het zelftekort van cliënten. De zorg maakt een analyse van motivatie, doet trainingen, doet voorbereidingen door dagbesteding en biedt werkervaring aan op de werkplek. Opleiden zoekt aansluiting bij het talent van de deelnemer, om tot een goede beroepskeuze te komen. Vanuit de beroepskeuze zal een loopbaanperspectief en een loopbaandoel geformuleerd worden. Als in de sociale begeleiding zorg en opleiden samenwerken en afstemmen, kunnen de specialismen van beide invalshoeken in maatwerk ingezet worden. Zowel de zorg met de job coach als het opleiden met de gilde driehoek kunnen gezamenlijk een flexibele begeleiding van zorg op maat en opleiding op maat verzorgen. ®RolloverOnderwijs 26 Het resultaat van deze nieuwe vorm van opleiden en begeleiden betekent dat een dubbele begeleiding voor de deelnemer ontstaat, enerzijds de begeleiding vanuit de zorg en anderzijds de begeleiding vanuit de gildedriehoek van het opleiden. Inhoudelijk zijn beide vormen van begeleiding complementair aan elkaar, de zorg voor verminderen van het zelftekort en het opleiden voor het talentvol uitvoeren van het beroep. Zorg en opleiden kunnen elke deelnemer in maatwerk volgen op de route naar betaald werk. Het opleiden en de zorg kunnen doorgaan, ook wanneer de deelnemer in een betaalde baan uitstroomt uit het intra murale zorgtraject. De zorg kan afbouwen naar behoefte, zoals het ook in de reclassering gebruikelijk is. De opleiding kan doorgaan volgens het principe van het Leven Lang Leren, zolang de deelnemer dit wenst. Een goede bejegening begint bij een positief taalgebruik. Positieve bejegening in de taal leidt tot positief gedrag, omdat hierdoor de betekenaarsketting en waardenhiërarchie bij de deelnemer positief worden bijgesteld. Onder andere door de voorwaarden van het zorgzwaartepakket en de taal bij het aanvragen van middelen bij uitkerende instanties, is de zorg verplicht om het zelftekort van de deelnemer te beschrijven. De taal van de zorg is hierdoor gebaseerd op zelftekort en handicaps, waardoor bij de deelnemer een negatief zelfbeeld kan ontstaan. In de taal kunnen wij met de in dit onderzoek uitgewerkte methodiek van beschrijven tot een positieve formulering komen. Voor het opleiden op basis van de gildedriehoek is een netwerkstructuur van 7 fasen ontwikkeld, waarbij de deelnemer bij elke fase een resultaat overhoudt en steeds opnieuw kan besluiten om door te gaan of te stoppen. Na het afsluiten van een fase kan de deelnemer een poosje stoppen om het later weer op te pakken. De deelnemer begint wanneer hij er aan toe, werkt in eigen tempo en sluit af wanneer de opleidingscoach van mening is dat hij aan de leertaak heeft voldaan. Alles overwegende is de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerwegonafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route de beste manier om de opleiding op de werkplek vorm te geven. De hybridevorm betekent dat de instroom in de leerwegonafhankelijke EVC route wordt vervangen door een inschrijving in de leerweg-afhankelijke route (inschrijving bij een ROC, AOC of HBO instelling) en dat de 7 fase aanpak van het EVC model + de bedrijfsgerelateerde opleidingsmethodiek van het RolloverOnderwijs wordt geïntegreerd in de private – publieke samenwerkingsvorm. Uit de ervaring in het project blijkt dat vakkennis en vakvaardigheid vrijwel door ieder zijn aan te leren. Cruciaal is de attitudevorming. Is de hulpvrager in staat om zich aan te passen aan een nieuw leven wetende dat het in het verleden, onder welke omstandigheid dan ook, eens is misgegaan. Voor de begeleiders in de zorg en de opleiders in de gildedriehoek betekent het mensen erkennen, positief bejegenen, ondersteunen, in kleine stappen de successen vieren en mogelijkheden geven tot herstel wanneer het een keer is misgaat. Ervoor ®RolloverOnderwijs 27 zorgen dat het proces van heling ontstaat, zodat de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie installeert op de plaats van de (beschadigde) vorige. Wat iemand nog niet beheerst wordt opgenomen in het portfolio van de opleiding. Zo zijn portfolio’s uitgewerkt voor Aankomend verkoopmedewerker in de 50/50 store van het Leger des Heils in Groningen, het portfolio van de Horeca assistent MBO niveau 1 in het hotel/restaurant Belmont van het Leger des Heils in Lunteren en het portfolio van de AKA opleiding MBO niveau 1. Wanneer de deelnemende gezel een handeling heeft uitgevoerd, dan gaat hij in het portfolio naar die handeling toe en omschrijft wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moet doen. De deelnemende gezel leert op die manier van praktijk naar theorie. Wat de doelgroep heel goed kan: laten zien wat zij kunnen. Daarom is voor de hulpvragers van het Leger des Heils als proeve een integraal model van toetsing toegepast, waar de deelnemers al werkend aantonen wat zij uit eerder of elders opgedane ervaringen hebben aangeleerd. In een proeve van bekwaamheid zijn deelnemers gelijktijdig per werkproces beoordeeld op verschillende MBO niveaus. Zij kunnen een ervaringscertificaten (EVC) ontvangen waarin zij aantonen voor het ene werkproces te functioneren op MBO niveau 2 en voor een ander werkproces op MBO niveau 3. Het blijkt uit de proeve dat deelnemers zonder vooropleiding functioneren op MBO niveau 1 en op onderdelen op MBO niveau 2 en 3. De deelnemers werken tijdens de opleiding leertaken uit in het portfolio. Naast vakkennis / vakvaardigheid, competenties en componenten, wordt de theorie in het portfolio uitgewerkt. De stratenmaker berekent in het portfolio de oppervlakte van een bestrating, het materiaal, de hoeveelheid zand in het cunet, het aantal klinkers, hij maakt de begroting en controleert de uren bij de uitvoering. Tot dergelijke uitvoering van taken behoort veel rekenwerk. Het beschrijven van de taken gebeurt in het portfolio in het Nederlands. De vraag doet zich voor, waarom de inhoud van het portfolio niet integraal wordt meegenomen bij de beoordeling van de theoretische vakken. Het is een voordeel dat deelnemers de relatie kunnen leggen tussen Nederlands, rekenen en het beroepenveld, zodat ook eerder opgedane ervaringen bij de theorie een rol kunnen spelen. Tolerantie is maatwerk, een proces van wikken en wegen wat voor dié betreffende persoon nog te tolereren is. Het Leger des Heils legt de grenzen bij gerechtigheid en barmhartigheid. Het toepassen van gerechtigheid, niet in de zin van ‘straf ontvangen vanwege zonde’, maar in de betekenis van ‘krijgen waar je recht op hebt’. Daarnaast het toepassen van barmhartigheid, mensen in nood met liefde helpen. Een uitspraak van een hulpvrager van het Leger des Heils: ‘Bedrijfsleren door RolloverOnderwijs is dat ook leren?’ Dat wil ik wel. ®RolloverOnderwijs 28 De post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers volgens de leerweg onafhankelijke route Het blijkt dat wij bij de oplossing van de mismatch en daarmee de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt het leren van ondernemers gemakkelijk kunnen overslaan. Bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt spelen ook ondernemers een belangrijke rol. Kleine ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van belangrijke zakelijke beslissingen. Zij kunnen in lerende netwerken ervaringen met elkaar uitwisselen. Uit het onderzoek naar de zuivelketen blijkt, dat wij de onderwijsvraag moeten onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich in het initieel beroepsonderwijs op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers. De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda’s ter verduurzaming van de zuivelketen. In de zuivelketen leeft de wens om te verduurzamen. Het proces van opleiden voor ondernemers begint met het vormen van een gemeenschappelijke duurzame overtuiging op basis van waarden. Wanneer een ondernemer wenst om een waarde in het bedrijf toe te passen, zal hij een haalbaarheidsonderzoek uitvoeren. De waarden worden nu herleid tot normen. Bijvoorbeeld de waarde van ‘dierenwelzijn’ wordt herleid tot de kosten van een duurzame stal. Het bedrijfsleren zorgt ervoor dat de ondernemers analyserend in balans hun keuzes maken. Hiertoe neemt de ondernemer deel aan een lerend netwerk, dat aansluit bij het specialisme van zijn vraag. Lerende netwerken van ondernemers specialiseren zich naar onderwerp. Een netwerk met creatieve ondernemers gaat vragen stellen. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven. Hier ontstaat een directe relatie tussen de ondernemers en de kennisinfrastructuur. Lerende ondernemers gaan vorsen in de kennisinfrastructuur. Door de kennisopbrengst van het leren worden individuele ondernemers naast onderzoek en onderwijs ook zelf kennisdragers, van belang voor de kenniscirculatie. Hoe groter de belangstelling, hoe meer coaches getraind worden om de netwerken te begeleiden. Het opleiden is nu gebracht in een netwerkstructuur met onbeperkte kwantitatieve mogelijkheden, zodat een gehele keten, branche of regio kan worden begeleid in het nieuw aan te leren proces. Het e-portfolio waarmee lerende ondernemers werken is te zien als de moderne aanpak waar onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven met elkaar in verbinding staan en samenwerken. De zuivelketen hunkert naar een directe relatie tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Nadat een ondernemer voor zijn bedrijf zijn leervraag heeft beantwoord, kan hij keuzes maken om nieuw duurzaam beleid op zijn bedrijf uit te werken. Creatieve ondernemers leren door praktische verstandigheid en realistisch interpreteren. Relaties worden gelegd tussen het eigen bedrijf en andere bedrijven. In het moderne leren staat de ondernemer wereldwijd in verbinding met belangrijke ontwikkelingen elders. ®RolloverOnderwijs 29 Creativiteit gaat over het tot stand brengen van de relatie van mijzelf tot de omgeving die ik waarneem. Onze creativiteit is actief bij het nabootsen, niet door imiteren of kopiëren, maar door te interpreteren. Na de interpretatie zullen wij de keuze maken of wij iets afwijzen, overnemen of bijstellen. Door het creatieve proces zullen wij iets aan onszelf veranderen, wij komen tot nieuwe inzichten. Creativiteit moet zijn ingebed als een balans tussen utopie en rigiditeit: praktische verstandigheid door realistisch interpreteren. Ondernemers vragen om lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 ondernemers, die digitaal met elkaar in verbinding staan en 1x per maand bij elkaar komen onder begeleiding van een opleidingscoach. Lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp en heffen zich op nadat de leertaak is beëindigd. ‘Functies’ in het bedrijf bepalen hoe bedrijven in realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. Deze vorm van leren hebben wij eerder ‘spiegelbeeldleren’ genoemd. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven en het global network. Hier ontstaat een directe relatie tussen de creativiteit van de ondernemers en de kennisinfrastructuur. De aangeboden methodiek van leren maakt het mogelijk om gemakkelijk op te schalen naar grote aantallen deelnemers, om in een betrekkelijk korte tijd een gehele keten, branche of regio een nieuwe beleidsontwikkeling te laten ontdekken en aan te leren. Er ontstaat door de toegevoegde waarde van leren, een toegevoegde kenniseconomie van duurzaamheid binnen de zuivelketen. Door dit kennissysteem is Nederland uniek. Qua kostprijs kan de Nederlandse ondernemer in de zuivelketen niet concurreren met de wereldmarkt. Op termijn is die positie onhoudbaar. Maar het kennissysteem helpt de ondernemer aan een hogere kwaliteit merkmelk en een melkprijs hoger dan de wereldmarkt, die terugvloeit in de zuivelketen. De consument ontvangt de hoogste kwaliteit duurzame melk die in de wereld te vinden is, waarvoor de consument bereid is meer te betalen. De Nederlandse hoogwaardige kenniseconomie wordt omgezet in harde valuta. Ter ontsluiting van vergaarde en gedeelde kennis wordt met instemming van het netwerk de opbrengst van de leertaak (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank, die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de sector. Voor collega ondernemers, ketenpartners en onderzoekers is deze kennisbank interessant. Voor onderwijs is het een bron van informatie. Lerende ondernemers kunnen vorsen in de kennisinfrastructuur. Het beroepsonderwijs kan met studenten uit de hogere leerjaren deelnemen aan de lerende netwerken. Het onderwijs kan gespecialiseerde coaches uitnodigen voor de onderwijstaak op de scholen. Het onderwijs kan gebruik maken van het e-portfolio en in verbinding staan met de global kennisinfrastructuur. Het onderwijs kan gebruik maken van de kennisbank die ontstaat. ®RolloverOnderwijs 30 Zoals het bedrijfsleren nu is uitgewerkt voor de zuivelketen, kan het voor elke keten, branche en regio ontwikkeld worden. ®RolloverOnderwijs 31 2. Conclusies De mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit is op te lossen. Hiertoe is in dit onderzoek een model ontwikkeld voor individueel bedrijfsleren en het leren door ondernemers in lerende netwerken. Extra aandacht is er voor achtergestelden en laag opgeleiden, waaronder hulpvragers van het Leger des Heils. De focus richten wij op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren, dat voor de deelnemer en een ondernemer een leven lang beschikbaar blijft (Lifelong Learning). De onderwijsvraag moeten wij onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers in het initieel beroepsonderwijs. De leervraag bestaat uit de uitvoering van beleidsagenda’s in de keten, branche, bedrijf of regio. Het geringe aantal gespecialiseerde docenten uit het initieel beroepsonderwijs is (bij de zuivelketen) fysiek niet in staat om de mismatch op te lossen. Hieruit blijkt de noodzaak om te komen tot nieuwe vormen van opleiden, om binnen bedrijven, branches, ketens en regio’s grote groepen te kunnen begeleiden in hun specialistische leervragen. De mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit is op te lossen door een driedeling van gekwalificeerd onderwijs. 1. Initieel beroepsonderwijs (MBO en HBO) volgens de leerweg afhankelijke route. Mensen schrijven zich in bij een ROC, AOC of een HBO instelling en volgen het vaste programma van het initiële beroepsonderwijs. 2. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Werknemers worden volgens het uitgewerkte gildesysteem in het bedrijf op de werkplek opgeleid voor een specialistische functie, als aanvulling op het initiële onderwijs. Het bedrijf, de keten, branche of regio bepaalt de inhoud van de opleiding. 3. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Nederland heeft een omvangrijk midden- en kleinbedrijf. Ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van besluiten. Zij kunnen hun innovatieve kracht ontwikkelen in lerende netwerken, waar met collega ondernemers, een coach en experts, per bedrijf de eigen beleidskeuze en uitvoering wordt uitgewerkt. In de uitwerking is integraliteit van opleiden mogelijk. Vanwege de verwevenheid is het wenselijk dat de beleidsmatige begeleiding van het post initieel bedrijfsleren in Nederland, ®RolloverOnderwijs 32 van vergelijkbare kwaliteit wordt als bij het initieel beroepsonderwijs. Het toezicht berust nog op een te grote vrijblijvendheid van vrijwilligheid en het assessment of proeve van bekwaamheid sluit niet altijd aan bij de doelgroep. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers Het onderzoek heeft een nieuwe vorm van bedrijfsleren opgeleverd voor individuele werknemers. De opleiding sluit aan bij de eisen van specialistische functies en kan flexibel inspelen op de veranderende arbeidsmarkt. De inhoud van de functie bepaalt het opleidingsniveau. De gildedriehoek bepaalt het begeleidingsmodel. De deelnemer leert van praktijk naar theorie. Deelnemers worden getoetst op basis van het eindresultaat van de opleiding. De opleidingstijd verschilt per deelnemer afhankelijk van eerder of elders opgedane ervaringen en werktempo. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor achtergestelden en laag opgeleiden In onze functioneel gedifferentieerde maatschappij, zijn gespecialiseerde functies waarvoor het niet noodzakelijk is om een volledige vakopleiding te volgen. In de nieuwbouw zijn 2 werkprocessen van deuren afhangen en kozijnen stellen een volledige baan. Laaggeschoolden en achtergestelden kunnen snel omscholen door alleen de werkprocessen aan te leren die voor de gespecialiseerde functie nodig zijn. Hiertoe ontvangt de deelnemer een certificaat. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor hulpvragers van het Leger des Heils Het onderzoek heeft een nieuwe vorm van bedrijfsleren opgeleverd voor hulpvragers van het Leger des Heils. Voor het opleiden is op basis van de gildedriehoek een netwerkstructuur van 7 fasen ontwikkeld, waarbij de deelnemer bij elke fase een resultaat overhoudt en steeds opnieuw kan besluiten om door te gaan of te stoppen. De deelnemer leert van praktijk naar theorie. Er is een assessment / proeve van bekwaamheid ontwikkeld voor mensen die niet mondeling hun competenties kunnen verdedigen in een criterium gericht interview, maar wel werkend kunnen laten zien wat zij waard zijn. De afstemming en samenwerking tussen zorg en opleiden leidt tot een intensieve vorm van begeleiding van de hulpvrager. Enerzijds door de zorg en anderzijds door de gildedriehoek, worden de deelnemers begeleid op de route naar betaald werk. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers ®RolloverOnderwijs 33 Het onderzoek heeft een nieuwe vorm van bedrijfsleren opgeleverd voor ondernemers die leren in gespecialiseerde netwerken. De aangeboden methodiek van leren maakt het mogelijk om in een betrekkelijk korte tijd een gehele keten, branche of regio een nieuwe beleidsontwikkeling te laten ontdekken en aan te leren. Nieuwe stappen als vervolg op dit onderzoek om uit te werken in pilots Voor de praktische maatschappelijk invulling zijn een aantal ontwikkelingen van belang. Integratie van post initieel opleiden voor individuele medewerkers met arbeidsbemiddeling, bijvoorbeeld uit te werken met uitzendbureaus. Het ontwikkelen van centra van assessments of proeven van bekwaamheid, uit te werken in een netwerkstructuur en uit te voeren in gespecialiseerde bedrijven of branches. Met branches post initiële opleidingen voor ondernemers uitrollen. In het kader van de Participatiewet re-integratie trajecten uitvoeren. ®RolloverOnderwijs 34 3. Inleiding De mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, heeft een negatieve invloed op de economie. Het beïnvloedt volgens de Europese Commissie de economische concurrentiekracht en groei, de werkloosheid stijgt erdoor, het ondermijnt sociale integratie en het genereert aanzienlijke economische en sociale kosten. Zelfs een goede match in termen van diploma's, betekent niet dat mensen over de vaardigheden beschikken die relevant zijn voor hun baan. Een effectieve vermindering van de kwalificatiekloven vereist zowel bij de vraag- als bij de aanbodzijde beleidsmaatregelen. Uit een recente analyse van de Europese Centrale Bank blijkt dat de afstemming van de vaardigheden op de functie een significante invloed heeft op de werkloosheid. De wanverhoudingen in de EU nemen toe. Het heeft zich gemanifesteerd in een ineenstorting van de vraag naar laaggeschoolden. De belangrijkste factor van de stijging van de langdurige werkloosheid is het onvermogen van de arbeidsmarkt om werknemers te scholen, die door de crisis zijn ontslagen als gevolg van de herstructurering. Voor beleidsmakers betekent het dat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design, in plaats van zich alleen te richten op de vermeende tekortkomingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels. Uit analyses van de patronen van wanverhoudingen blijkt, dat een aanzienlijk deel van mismatch onverklaard blijft. Dit is voornamelijk te wijten aan de beperkte beschikbaarheid van geschikte gegevensbronnen die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie (European Commission, november 2012). Een voorbeeld in Nederland. In Nederland heeft scheepsbouwer IHC Merwede een miljardenorder binnengesleept. Het bedrijf levert zes schepen voor de ontwikkeling van olievelden voor de kust van Brazilië. 'Misschien een kwart' van de driehonderd banen die de order oplevert zal worden ingevuld door Nederlanders, zegt directeur personeelszaken Bert van der Sluis donderdag 29 augustus 2013 in het AD. Ook de banen die door de order ontstaan bij toeleveranciers zullen voor een groot deel niet worden ingevuld door Nederlanders, is de verwachting van Van der Sluis. ‘De scheepsbouwspecialisten die wij nodig hebben, zijn hier gewoon niet’, zegt hij in het dagblad. ‘Wel schrijnend met zevenhonderdduizend werklozen in Nederland’, zegt hij verder. De Europese Unie streeft ernaar de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Om dat te bereiken is een leven lang leren een belangrijk instrument. Door het programma Leven Lang Leren is het mogelijk om eventuele mismatches op te vangen en de aanwezige vaardigheden af te stemmen op de functie die iemand uitoefent. ®RolloverOnderwijs 35 Om de onderwijsdeelname op Europees niveau te monitoren is de Europese indicator Lifelong Learning gedefinieerd. Lifelong learning wordt uitgedrukt als het percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar dat in een bepaald jaar een opleiding volgt. De EU heeft streefcijfers vastgesteld om de kenniseconomie te bevorderen, de zogenoemde Lissabondoelstellingen. Er is afgesproken dat in 2010 in alle landen van de EU 12,5 procent van alle 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. Voor 2020 is de afspraak om een deelnamepercentage van 15 procent te bereiken. De Nederlandse regering heeft de doelstelling ambitieuzer geformuleerd: in 2020 zou de deelname aan onderwijs 20 procent moeten zijn (CBS, Hartgers e.a., 2010). In Nederland heeft de SER advies uitgebracht aan het kabinet. Onderwijsaanbieders dienen beter en meer aan te sluiten op de voortdurend veranderende behoeften en wensen van het bedrijfsleven. Dit geldt zowel voor private aanbieders als voor instellingen die door de overheid worden gefinancierd. Extra aandacht moet er zijn voor bedrijfstakken en sectoren die met personeelstekorten te maken krijgen. Het is van belang dat O&O-fondsen (opleiding & ontwikkeling) het aanbod in hun sector transparant maken, zodat vooral het MKB goed zicht heeft op de scholingsmogelijkheden voor hun medewerkers. De SER pleit voor het verder uitbouwen en met kracht voortzetten van het systeem van Eerder Verworven Competenties (EVC’s). Extra aandacht moet er zijn voor samenwerking tussen publieke en private onderwijsaanbieders ten bate van de negen topsectoren die het kabinet-Rutte in 2010 heeft benoemd. HBO-instellingen en universiteiten moeten meer nieuwe opleidingen inrichten op bèta-gebied. Ook oudere werknemers dienen zich bij te scholen om hun positie op de arbeidsmarkt te behouden. De markt functioneert heel behoorlijk, maar er is al jaren sprake van stagnatie aan de deelnamekant van het leven lang leren. De ontwikkeling van de economie vergt dat mensen gedurende hun gehele werkzame bestaan blijven leren. Dat wordt steeds belangrijker. Het is nodig om de productiviteit te verhogen en de concurrentiepositie te versterken. Maar ook om werkloosheid te voorkomen. Kennis veroudert snel in deze globaliserende internetwereld. In 2000 volgden 1,3 miljoen Nederlanders post initieel onderwijs. Dat kwam neer op 13,7 procent van de beroepsbevolking. In 2009 was dit percentage gegroeid naar 15,5 procent. Om te voldoen aan de ‘Lissabon-agenda’ uit het jaar 2000 (3 procent jaarlijkse groei, Nederland in top 5 kenniseconomieën) is 20 procent deelname aan post initieel onderwijs minimaal. (SER, april 2012). Geen Polen maar duizenden Rotterdammers gaan de komende 3 jaar aan de slag in de kassen van het Westland. Dat bevestigt de Rotterdamse PvdA-wethouder Marco Florijn van sociale zaken. Hij vertaalt zijn wensen naar de bijstandsgerechtigden. ’Die maken wij vervolgens werkklaar bij onder meer de werkbedrijven van de Roteb’, aldus Florijn (Telegraaf, 2011). Zo’n 17 bussen vol werklozen uit Den Haag, Delft, Westland en Rotterdam gaan richting de kassen. Florijn verwacht dat de komende maanden steeds meer mensen in het Westland aan het werk zullen komen (Pauw en Witteman, 2012). Uiteindelijk hebben 7 maanden later ®RolloverOnderwijs 36 slechts 5 Rotterdammers van de eerste 700 gegadigden een vast contract. Het blijkt dat we ze beter hadden moeten voorbereiden, aldus Florijn.’ (Colland, 2012). In Nederland zijn ongeveer 50.000 daklozen, waarvan het Leger des Heils een kwart van de thuisvoorzieningen verzorgt. Het Leger des Heils wil de hulpvragers brengen naar een betaalde baan voor iedereen die daar mogelijkheden voor heeft. Het Leger des Heils wil het doel uitbreiden met scholing voor iedereen die daar mogelijkheden voor heeft. Het opleiden van deze doelgroep vraagt om een uitgebalanceerde aanpak. Na dakloosheid en trajecten met justitie zoekt het Leger des Heils naar maatwerkoplossingen om functies in de maatschappij te koppelen aan gerichte scholing die past bij de doelgroep. (Nieuwenhuijse, 2012). Welke beroepsopleiding heeft onze tijd nodig om mensen opnieuw te laten participeren in de maatschappij als je er een poosje tussenuit bent geweest? Wie kan werken, hoort niet afhankelijk zijn van een uitkering. Maar mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking kunnen vaak moeilijk werk krijgen. Daarom neemt het kabinet-Rutte-Asscher maatregelen om deze mensen vooruit te helpen. De nieuwe regels staan in de Participatiewet die per 1 januari 2014 moet ingaan. Gemeenten worden uitgedaagd om mensen zo snel mogelijk naar vermogen aan de slag te helpen. Volgens de afspraak in het sociaal akkoord gaan ondernemers 100.000 mensen extra met een arbeidsbeperking aan een baan helpen. De overheid zorgt voor 25.000 extra banen (Rijksoverheid, 2013). Maar het plaatsen van een werknemer in een bedrijf is niet voldoende, daar hoort scholing bij om terugval in de oude situatie tegen te gaan. De Onderwijsraad adviseert het bedrijfsleven en de overheid over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. In de maatschappij worden er steeds hogere eisen gesteld aan volwassenen. Hierdoor komt de positie van kwetsbare, laagopgeleiden (mensen met een opleiding op maximaal mbo 1-niveau) verder onder druk te staan. Zij lopen een groter risico op langdurige werkloosheid en komen sneller in een lastige financiële situatie. Ook zal het voor hen moeilijker worden om deel te nemen aan het maatschappelijke leven als ze niet beschikken over een aantal basiscompetenties. Toch investeren laagopgeleiden minder dan hoger opgeleiden in hun eigen ontwikkeling, zoals blijkt uit de lagere deelname aan de post initiële leermogelijkheden. Het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden wordt eerder groter dan kleiner. Een verklaring hiervoor is de grotere drempel die laagopgeleiden ervaren tot het volgen van scholing, in vergelijking tot middelbaar- en hoogopgeleiden. Om duurzaam inzetbaar te kunnen blijven op de arbeidsmarkt en om voldoende zelfredzaam te zijn in de maatschappij is post initieel leren voor deze groep belangrijk. De dagelijkse werk- en leefomgeving van de potentiële deelnemer moet volgens de Onderwijsraad centraal staan en er kan meer ingezet worden op sociale contacten die mensen kunnen helpen in hun loopbaan. Verder zou post initieel leren standaard onderdeel moeten zijn in het loopbaanbeleid van bedrijven, zowel voor vaste werknemers als voor flexwerkers (Onderwijsraad, 2012). Ook de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) stelt dat onderwijs en arbeidsmarkt nauw verbonden zijn. Een onvoldoende aansluiting kan aanleiding geven tot mismatches op de ®RolloverOnderwijs 37 arbeidsmarkt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer teveel jongeren worden opgeleid voor een diploma waar amper vraag naar is, en er tegelijkertijd sectoren zijn die kampen met structurele tekorten aan gediplomeerd personeel. Werkgevers hebben steeds meer behoefte aan mensen met een diploma op mbo 3 niveau en hoger. Het post initieel onderwijs aan werkenden en werkzoekenden levert een belangrijke bijdrage aan de inzetbaarheid en employability van de beroepsbevolking. De deelname aan het project Leven Lang Leren stagneert echter, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband. De organisatie van het scholingsaanbod sluit in veel gevallen onvoldoende flexibel aan op de behoefte. Ook het formuleren van de vraag naar scholing blijkt niet voor alle sectoren even gemakkelijk (RWI, z.d.). De beroepsopleidingen in Nederland Het Nederlandse middelbaar beroepsonderwijs zit in principe goed in elkaar, maar er is ook reden tot zorg. De ROC's dreigen te 'verschoolsen' en te ver van de beroepspraktijk af te raken. Dit concludeert Loek Nieuwenhuis op basis van internationaal literatuuronderzoek. Nieuwenhuis: 'Internationaal gezien zit het Nederlandse middelbaar beroepsonderwijs sterk in elkaar. Het combineert een algemene onderwijsdoelstelling die door de overheid is bepaald én een economische die uit het bedrijfsleven komt. Die combinatie levert goede vakmensen op voor de Nederlandse economie (Nieuwenhuis, 2012). Bij de beroepsopleidingen heerst het spanningsveld tussen het aanleren van een beroep of het aanleren van een gespecialiseerd opleidingspakket. De samenleving en inhoud van de beroepen veranderen voortdurend. De tien belangrijkste beroepen van 2010, bestonden nog niet in 2001. Mensen kunnen niet meer hun hele leven teren op wat ze in hun jeugd hebben geleerd. Werknemers moeten continu bijscholen om duurzaam inzetbaar te blijven. Leerde je vroeger een vak om na veertig jaar als super vakman met pensioen te gaan, vandaag de dag ben je al minder geschikt als je vijf jaar niets aan bijscholing doet (SER, 2011). Het gevolg is, dat de beroepsopleidingen een keuze moeten maken. Volgt het beroepsonderwijs de gespecialiseerde sub systemen van onze maatschappij, of streeft men verbreed MBO onderwijs na, als basis voor de nadien te volgen gespecialiseerde leertrajecten. Het blijkt dat de overheid kiest voor verbreding. ‘In het MBO ligt de focus op goed, initieel beroepsonderwijs voor jongeren. Een diploma dat een solide basis biedt voor werk of doorstroom naar een hoger opleidingsniveau is het belangrijkste doel.’(Bijsterveldt_Vliegenthart, 2011). Er komt een ordening van opleidingen, in 16 domeinen van verwante opleidingen. Nu de domeinen wettelijk zijn verankerd, kunnen studenten in een opleidingsdomein worden ingeschreven. Zij kunnen een inhoudelijk breed onderwijsprogramma volgen op basis van (een deel van) de opleidingen in het betreffende domein. In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is het begrip eindtermenopleidingen vervangen door beroepsgerichte kwalificaties (Staatsblad, 2 december 2011). ®RolloverOnderwijs 38 Minister Bussemaker vindt het aanbod van MBO-opleidingen te veel versnipperd. Op dit moment zijn er 69 mbo-instellingen in Nederland. Zij bieden 8100 verschillende opleidingen aan. 40 procent van die opleidingen heeft minder dan 18 leerlingen. Door de bundeling in 16 domeinen van verwante opleidingen, wordt het opleidingsaanbod voor aankomende MBOstudenten overzichtelijk, zo stelt men (RTL Nieuws, 14 april 2013). Het feit dat de overheid kiest voor verbreding van het MBO beroepsonderwijs, betekent dat er ruimte ontstaat voor gespecialiseerde opleidingen, die de exacte match kunnen maken tussen de opleiding en de gespecialiseerde functies in onze maatschappij. Het toekomstig MBO onderwijs ontwikkelt zich blijkbaar in de richting van een tweedeling: initieel verbreed beroepsonderwijs, verzorgd door de ROC’s en AOC’s, met als grondslag het verbrede Kwalificatiedossier MBO. opleidingen voor de gespecialiseerde beroepsuitoefening. Door een goede afstemming van de opleidingen met het bedrijfsleven, zullen er kwalitatieve matches ontstaan tussen opleiden en gespecialiseerde beroepen. De post initiële scholing – de aanvullende scholing van werknemers, werkzoekenden of zelfstandigen tijdens hun loopbaan – zorgt ervoor dat bedrijven concurrerend blijven. (SER, 2011). Post initiële scholing Post initieel onderwijs volgt iemand na zijn eerste, oorspronkelijke onderwijsloopbaan in het voltijdonderwijs. Onder het post initieel onderwijs vallen alle deeltijdopleidingen en cursussen. Voltijdopleidingen worden tot het post initieel onderwijs gerekend als in de periode daarvóór de onderwijsloopbaan van een deelnemer voor minimaal vijf jaar onderbroken is geweest (CBS, z.d.). De Onderwijsraad verdeelt het post initieel leren in formeel leren, non-formeel leren én informeel leren. Formeel leren betreft intentionele en systematische overdracht van kennis, vaardigheden en attituden (doorgaans met de nadruk op kennis) binnen vaste, institutioneel gestructureerde grenzen van leeromgeving en tijd. Formeel onderwijs leidt op voor een door de overheid erkend diploma of certificaat. Intentioneel leren is gericht op het in een bepaalde tijd bereiken van een omgeschreven kennis- en vaardigheidsniveau. Voorbeeld: inschrijven bij een ROC (regionaal opleidingencentrum) en dit tevoren vastgestelde programma volgen. Non-formeel leren betreft intentioneel leren dat zich in een ander institutioneel verband dan het opleidingencentrum afspeelt. Non-formeel onderwijs is onderwijs dat niet opleidt voor een door de overheid erkend diploma of certificaat. Het kan wel opleiden voor een door een branche of beroepsgroep erkend diploma of certificaat. Voorbeelden zijn te vinden in werkgerelateerd of ontplooiingsgericht leeraanbod, zoals in bedrijfsopleidingen en vormingswerk. In algemene zin betreft ongeveer 85% van de markt voor pos initieel onderwijs non-formele scholing (Min. OCW, 2013). ®RolloverOnderwijs 39 Informeel leren. Hiermee wordt het leren bedoeld dat zich, min of meer spontaan, in contexten voordoet die niet expliciet rond leren georganiseerd zijn. Voorbeelden zijn gesprekken voeren met collega’s of buurtgenoten, vergaderingen of de krant lezen. Informeel onderwijs heeft betrekking op ervaringsleren: learning by doing, learning on the job. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Er is sprake van een bedrijfsopleiding als de opleiding op het bedrijf georganiseerd wordt om nieuwe kennis of vaardigheden te ontwikkelen of bestaande kennis of vaardigheden te verbeteren. De opleiding dient geheel of gedeeltelijk financieel door het bedrijf geregeld te worden, door het beschikbaar stellen van geld of ondersteuning in werktijd. Daarnaast dient de opleiding op voorhand gepland te zijn. Bij cursussen gaat het om opleidingsactiviteiten die worden gegeven aan een aantal deelnemers/cursisten tegelijk. Cursussen worden vrijwel altijd gegeven buiten de eigen werkplek, zoals in een trainingscentrum, klaslokaal of bedrijfsruimte. Bij cursussen is er een hoge mate van organisatie door de trainer of het opleidingencentrum wat betreft inhoud, locatie en tijdstip Verder wordt post-initieel onderwijs ook onderverdeeld in een regulier en een niet-regulier deel. Wij spreken over reguliere opleidingen wanneer de duur en intensiteit te vergelijken zijn met de opleidingen die bekostigd worden door het Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Economische Zaken. In de regel duren deze opleidingen minstens één jaar en kosten de deelnemer niet minder dan zes uur per week. Een uitzondering op deze regel vormen de assistentopleidingen in het MBO en (niet-bekostigde) opleidingen die daarop lijken. Deze opleidingen duren vaak maar zes maanden, maar worden wel tot het reguliere onderwijs gerekend (Onderwijsraad, 2012 en CBS, z.d.). Niet reguliere opleidingen zijn post initiële opleidingen die niet vergelijkbaar zijn met de bekostigde opleidingen door de overheid. Tot slot wordt er gesproken over de leerweg-afhankelijke route. In dit geval leggen de deelnemers verantwoording af zoals het is verbonden aan de vastgestelde onderwijseenheden, om aan te tonen dat ze de relevante competenties beheersen. De leerweg-onafhankelijke route. Een student kan bij de Examencommissie aanvragen om via een andere weg dan de aan de onderwijseenheden gekoppelde tentamens aan te tonen over de relevante competenties te beschikken. Dan toont de student ten overstaan van de examinator(en) met andere bewijsstukken aan dat hij de competenties beheerst (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, z.d.). In Nederland zijn 844 duizend ondernemingen en instellingen (CBS, Gessel-Dabekaussen, 2011). In 2010 werden bij meer dan drie kwart van de particuliere bedrijven met tien en meer werknemers bedrijfsopleidingen gegeven. Van de 3,7 miljoen werknemers in de onderzochte bedrijven gingen ruim 1,4 miljoen op cursus in het kader van het post-initiële onderwijs in de bedrijven. De gemiddelde cursusduur bedroeg 35 uur en er werd bijna 1200 euro per cursist uitgegeven (CBS, 2012). ®RolloverOnderwijs 40 In totaal zijn in 2010 bijna 51 miljoen arbeidsuren besteed aan bedrijfsopleidingen in Nederland. Ruim de helft van deze tijd bestond uit interne cursussen; de overige uren betroffen externe cursussen. Externe cursussen werden het vaakst verzorgd door particuliere opleidingsinstituten. Bij ruim een kwart van de bedrijven werden de cursusuren gegeven door gespecialiseerde opleidingsinstituten uit de publieke sector, zoals regionale opleidingscentra (ROC’s). Bij bijna één op de tien bedrijven werd de cursustijd verzorgd door de leveranciers van installaties, machines en apparatuur en/of moeder- en dochterorganisaties. Hogescholen en universiteiten, en branche- en werkgeversorganisaties verzorgden minder vaak cursussen. In totaal hebben bedrijven in 2010 ruim 1,7 miljard euro uitgegeven aan cursussen voor hun werknemers. Bijna twee derde van de bevraagde bedrijven inventariseert de behoefte aan nieuwe vaardigheden bij de werknemers van het eigen bedrijf. Een persoon of afdeling verantwoordelijk voor bedrijfsopleidingen was te vinden in 38 procent van de bedrijven. Eén op de drie bedrijven heeft een jaarlijks opleidingsbudget. Eveneens bij één op de drie bedrijven vloeiden de opleidingen mede voort uit cao-afspraken. (CBS, 2010). Voor wie is het post initieel leren in bedrijven een goede oplossing? Het leren in de bedrijven is een goede oplossing voor mensen die hun hogere of middelbare beroepsopleiding niet hebben afgemaakt. Bij het HBO studeert 61,5% af met een diploma (CBS, 2012). Wanneer de studie in deeltijd gebeurt ligt het percentage afhankelijk van de studierichting tussen de 50 en 60% (CBS, 2013). Meer dan 16.000 HBO’ers en meer dan 38.000 MBO’ers die jaarlijks de opleiding niet hebben afgemaakt kunnen in het bedrijf verder studeren. Van de assistentenopleidingen MBO niveau 1 komt 36,6 % niet aan de eindstreep. In 2011 telde Nederland 151 duizend voortijdig schoolverlaters van 15- 25 jaar, waarvan 91 duizend mannen en 60 duizend vrouwen. Mensen met een startkwalificatie hebben vaker werk dan mensen zonder een startkwalificatie. In 2011 hadden met een startkwalificatie ongeveer acht op de tien mensen werk, zonder startkwalificatie nog geen zes op de tien. Een startkwalificatie hangt dus positief samen met het hebben van werk. Er is ook een opleidingsvraag bij mensen die in een bedrijf werkzaam zijn en hogerop willen komen. Zij willen bijvoorbeeld doorstromen van MBO naar HBO, maar kunnen of willen niet naast hun baan naar een schoolklas. De overheid stimuleert sinds het jaar 2000 het project Leven Lang Leren volgens het Lissabon akkoord en stimuleert dat mensen zich blijvend ontwikkelen. Al in 2007 stelt het Centraal Planbureau, dat er aandacht moet zijn voor meer excellentie (CPB, 2007). De focus van het beleid moet zich richten op meer hoger opgeleiden en meer excellentie. Met andere woorden, welke aanpak kiezen wij voor het opleiden van gespecialiseerde toppers, zowel theoretische toppers als praktische toppers? In de bedrijven is sprake van interne kennisoverdracht. De grijze generatie neemt afscheid en het bedrijf staat voor de taak om intern de kennis van de grijze generatie te ®RolloverOnderwijs 41 - laten doorstromen naar de volgende generatie die het werk moet overnemen. Deze kennisoverdracht vraagt om een individuele aanpak, om de specialistische kennis over te dragen op de volgende generatie. In Nederland kiezen leerlingen op 12 jarige leeftijd voor hun beroepsopleiding. Zij gaan naar het VMBO, het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs. De havisten volgen een 5 jarig theoretisch pakket, VWO’ers een 6 jarig theoretisch pakket. Afgestudeerden van HAVO en VWO die niet doorstuderen in het regulier onderwijs, ontvangen graag bedrijfsopleidingen volgens de post initiële scholing om zich te bekwamen voor hun werk. ®RolloverOnderwijs 42 4. Doelstelling Het oplossen van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Een aanzienlijk deel van de mismatch blijft onverklaard. Dit is voornamelijk te wijten aan de beperkte beschikbaarheid van geschikte gegevensbronnen die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie (CBS, Hartgers e.a., 2010; Onderwijsraad, 2012; SER, april 2012; RWI, z.d., European Commission, november 2012). 1.De uitgangspunten formuleren om inzicht te krijgen in de ontwikkelpunten om de mismatch op te lossen. 2. In het post initieel onderwijs vanuit de functie een opleiding ontwikkelen, waarin de individuele leertaak bestaat uit het aanleren van competenties om de gespecialiseerde functie goed uit te oefenen. 3. In het post initieel onderwijs brancheleren of leren in de regio ontwikkelen voor ondernemers en ZZPers. Het uitwerken van de doelstelling. Er is aansluiting bij de specialismen in de samenleving. In H 5 wordt nader ingegaan op de diversiteit van onze samenleving en de gespecialiseerde subsystemen in onze civil society. Er is extra aandacht voor kwetsbaren en laagopgeleiden. Zij lopen een groter risico op langdurige werkloosheid en komen sneller in een lastige financiële situatie. Per hoofdstuk wordt afzonderlijk gekeken naar mogelijkheden voor kwetsbaren en laag opgeleiden in onze samenleving. Aandacht voor de hoge drempel bij laag opgeleiden tot het volgen van scholing. Zijn er mogelijkheden om die drempel te verlagen? In H 6 gaan wij in op pacificatie of het oproepen van spanningsvelden bij het opleiden. Aandacht voor de sociale kant van het leren. Kan er meer ingezet worden op sociale contacten die mensen kunnen helpen in hun loopbaan? In H 7 spreken wij over de invloeden van het liberalisme en communitarisme. ®RolloverOnderwijs 43 In H 8 zullen wij ingaan op de plaats van religie bij het opleiden in het bedrijf en de reflectie op waarden die mensen kunnen ondersteunen op hun loopbaan en bedrijven, branches en ketens kunnen ondersteunen bij het te ontwikkelen beleid. De dagelijkse werk- en leefomgeving van de potentiële deelnemer moet centraal staan. In H 9 en H 10 zullen wij nader ingaan op de invloed van de dagelijkse werk- en leefomgeving van de potentiële deelnemer en de afweermechanismen bij het opleiden. Wij gaan in op het leren op de werkplek en sluiten aan op eerdere studies over het werkplekleren. Wij gaan in op de uitgangspunten hoe post initiële opleidingen georganiseerd kunnen worden. Van ervaren naar leren. Er kan meer ingezet worden op sociale contacten die mensen kunnen helpen in hun loopbaan. H 11 beschrijft de inhoud van het ervaringsleren en de relatie van dit leren tot de ander. Spiegelbeeldleren. In H 12 zullen wij het spiegelbeeldleren toelichten, op grond waarvan vraaggericht leren ontstaat. Competentievereisten voor specialistische functies. Competentievereisten voor specialistische functies kent het Kwalificatiedossier MBO niet. In H 13 wordt de competentiekaart voor specialistische functies uitgewerkt. De lerende organisatie Bedrijfsleren vindt plaats in de bedrijven. Dat vraagt om een nieuwe structuur van leren. H 14 beschrijft de structuur van leren op basis van het gildesysteem. Het valideren van een opleiding H 15 beschrijft mogelijkheden om post initieel bedrijfsleren te valideren en beschrijft samenwerkingsmogelijkheden met het initieel onderwijs. De structuur van opleiden door de eerder of elders verworven competenties (EVC route) H 16 beschrijft de mogelijkheden die de EVC route biedt. Een leven lang leren H 17 beschrijft de mogelijkheden van de uitgewerkte leervormen in het kader van Lifelong Learning. Human Capital Agenda H 18 beschrijft de ‘Derde Leerweg’, met de mogelijkheden die er zijn als nieuwe systeem innovatie voor het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische Zaken. ®RolloverOnderwijs 44 Groepen in de samenleving die baat kunnen hebben bij het post initieel opleiden Dit onderwerp wordt uitgewerkt in H 19. H 20 geeft een tussenstand wat het onderzoek zover heeft opgeleverd. Post initieel bedrijfsleren voor hulpvragers van het Leger des Heils. H 21 tot en met H 26 beschrijft het post initieel bedrijfsleren voor hulpvragers van het Leger des Heils. De opleiding bestaat uit 7 fasen, waarbij de deelnemer uit elke fase een resultaat overhoudt. Er is een proeve van toetsing uitgewerkt voor deelnemers die moeite hebben om mondeling hun praktische vaardigheden toe te lichten. Post initieel bedrijfsleren voor ondernemers H 27 tot en met H 30 beschrijft het post initieel bedrijfsleren voor ondernemers in lerende netwerken van 6 -10 ondernemers. De uitgewerkte methodiek van leren maakt het mogelijk om in een betrekkelijk korte tijd een gehele keten, branche of regio een nieuwe beleidsontwikkeling te laten ontdekken en aan te leren. ®RolloverOnderwijs 45 4.1 De doelstelling van de Stichting RolloverOnderwijs. Onderstaand het begin van de statuten van de Stichting RolloverOnderwijs. ®RolloverOnderwijs 46 De Stichting RolloverOnderwijs wil niet concurreren met andere vormen van onderwijs, maar wil aanvullend onderwijs bieden en in licentie samenwerken, waar mensen tot nu toe onvoldoende kansen hebben om vakkundig opgeleid te worden. De Stichting RolloverOnderwijs biedt ketens, branches, regio’s en bedrijven een re selling point aan, waardoor zij zelfstandig en met eigen mensen de uitgewerkte vorm van opleiden kan toepassen. De Stichting RolloverOnderwijs ondersteunt bij de opzet en het implementeren van het bedrijfsleren en houdt toezicht op de kwaliteit van het bedrijfsleren. ®RolloverOnderwijs 47 DEEL 1 De uitgangspunten formuleren om inzicht te krijgen in de ontwikkelpunten om de mismatch op te lossen. ®RolloverOnderwijs 48 5. De diversiteit in onze ‘civil society’, de maatschappij van burgers. Onze maatschappij is een maatschappij van burgers, de civil society. Hoe ziet onze maatschappij van burgers eruit en welke kenmerken heeft onze maatschappij die van invloed zijn op het opleiden van onze burgers? De term civil society werd als eerste gebruikt in de Schotse Verlichting (1767) door Adam Furguson. Het begrip kreeg in de 80ger jaren van de vorige eeuw opnieuw de aandacht door de invoering van het democratisch stelsel in Midden en Oost Europa. Vakbonden, kerken, politieke partijen, coöperaties moesten na de val van het communistisch systeem opnieuw vorm krijgen. Wij leven met elkaar in één ruimte, de ‘civil society’. De ‘civil society’ is het proces en het netwerk van vrij aangegane en vrij te beëindigen maatschappelijke verenigingen. De ruggengraat van de ‘civil society’ vormen de instituties die hun procedures juridisch vormgeven en door staatsgezag bewaakt worden (Karstens, 2000: 11-30). De ruimte van de ‘civil society’ wordt niet meer ingevuld door onderdanen. De onderdanen zijn burgers geworden. i Neutrale staat bewaakt de civil society De civil society bewaakt de staat Subsystemen Subsystemen Civil society De zuivelketen Onderwijs economie Zorg De functioneel-gedifferentieerde maatschappij die werkt in subsystemen. De subsystemen zijn autonoom. Uitgedifferentieerde systemen naar functie. De subsystemen staan onderling in voortdurend contact. Ze staan in relatie tot elkaar en communiceren met elkaar. Politiek beroep ®RolloverOnderwijs beroep beroep Hulpvragers Leger des Heils religie beroep 49 De civil society is de vrije ruimte die in de afbeelding bruin/rood is gekleurd. In de civil society zijn gemeenschappen, bedrijven, interessegroepen enzovoort ingebracht. Deze groepen hebben al of niet een (sterke) binding met de staat. Wils haal Niklas Luhmann aan als hij spreekt over de functioneel-gedifferentieerde maatschappij, die bestaat uit subsystemen (Wils, 2009). Het zijn uitgedifferentieerde systemen naar functie: bijvoorbeeld onderwijs, economie, zorg, politiek of religie. Ook het bedrijfsleven doet mee met de organisatie rondom beroepen, zoals vakbonden en werkgeversorganisaties. De subsystemen staan in een netwerkstructuur in verbinding met elkaar. De subsystemen zijn autonoom maar communiceren voortdurend met elkaar. Communicatie speelt een hele belangrijke rol. Het is een communicatiemaatschappij. Het einde van de communicatie betekent ook het einde van de netwerkstructuur omdat elk subsysteem werkt in afhankelijkheid van andere subsystemen. Er is vrije handel. Het handelend netwerk van subsystemen kan veel sneller inspelen op veranderingen in de maatschappij dan de totaliteit van de gemeenschap. Zodra er nieuwe handelingen in de maatschappij ontstaan, ontwikkelen zich nieuwe subsystemen. Elk systeem volgt zijn eigen logica. Subsystemen: onderwijs, economie, zorg, politiek, religie of beroepen enzovoort. Subsystemen waarmee mensen zich vrijwillig kunnen associëren. Individu Individu Privé, familie, gezin. Elk individu in de maatschappij is autonoom en kan in vrijheid kiezen in welke subsystemen hij wil participeren. Het individu kan zich vrijwillig aansluiten bij één of meer subsystemen. ®RolloverOnderwijs 50 Hierdoor is het privéleven (gezin, familie) verbonden met het algemeen systeem van de civil society. De civil society is de sleutel naar de democratische maatschappij. Alleen een democratische staat kan een democratische civil society doen ontstaan en alleen een democratische civil society kan een democratische staat onderhouden. De civil society schept een staat van de burgers, voor de burgers en door de burgers. Walzer beschrijft de liberale droom van de civil society die bestaat uit twee autonome hoofdgroepen: de familie (het privé leven) en de neutrale staat (Walzer, 1995: 8-27). De burgers kiezen vrij uit de verschillende gezelschappen en verenigingen die de gemeenschap hen biedt en worden niet onderdrukt. De burger wordt gemotiveerd door interesse, overtuiging, of door culturele of religieuze identiteit. De burger kiest voor zijn overvloed en rijkdom (door samenwerking en in bedrijven) of kiest voor politieke kracht (in partijen en bewegingen), of redding (in kerken en congregaties) of nastrevingen (in interesse groepen en handelsverenigingen), of werken aan goede doelen (filantropisch of stichtingen), of het afweren van kwaad (in preventieve organisaties). De civil society geeft ruimte aan al deze strevingen en doelen. Het gaat zowel om de politiek als om de economie met de daarbij behorende sociale activiteiten van beide. Walzer definieert de civil society als de ruimte van een gemeenschap (samenleving) van niet onderdrukte burgers en daarbij het geheel van relationele netwerken ten behoeve van de familie, het geloof, interesses en ideologie, die de ruimte van de samenleving vullen. Wat is de basis voor een goed leven volgens de kapitalistische definitie? Dat is volgens Walzer als eerste een politieke gemeenschap, de democratische staat waarin wij vrije en betrokken burgers mogen zijn die deelnemen aan de besluitvorming. Als tweede is het de volledige aandacht voor de burgers als belangrijkste personen waar het om gaat. Als derde de marktwerking, waardoor mannen en vrouwen, consumenten en producenten een maximale keuzemogelijkheid hebben. Nu omvat de civil society ook intolerante en niet liberale gemeenschappen. Het allerbelangrijkste dat mensen in de civil society moeten leren is volgens Walzer, hoe zij de verschillende vormen van sociale conflicten kunnen oplossen (Walzer, 2004: 66-89). De civil society is ook een school voor samenwerking en tolerantie. In de civil society worden mensen opgeleid voor functies die de moderne staat nodig heeft, aanvankelijk in kleine gemeenschappen, om de politieke competenties aan te leren. Zij leren om vrienden te maken, allianties te smeden, leren om te winnen en te verliezen, compromissen te sluiten en nieuwe ideeën te ontwikkelen. Het functioneren van de democratie is afhankelijk van de afgesproken procedures. De cohesie ligt niet in het doel, maar in het proces. Een minister behoeft niet af te treden omdat hij een doel niet heeft bereikt of een verkeerd besluit heeft genomen. Maar heeft de minister de verkeerde procedure gevolgd of onvolledig informatie verschaft, dan is het voortbestaan van het ministerschap ongewis. Zolang wij vertrouwen hebben in de procedure, functioneert de democratische samenleving. ®RolloverOnderwijs 51 Vrijheid en pluralisme zijn waarden om voor te vechten, maar om dat te bereiken is er volgens Walzer meer nodig dan de liberalen suggereren. De neutraliteit van de staat heeft zijn grenzen. Vrijheid en pluralisme kunnen niet zonder tussenkomst van de staat. De leiding van de staat bestaat bijna altijd uit de vertegenwoordigers van de sterkste groepen. Dan is de civil society niet het rijk van de vrijheid, omdat de sterkste groepen overheersen. De perfecte civil society is een onmogelijke droom. Wij kunnen niet streven naar een civil society waarin geen ongelijkheid bestaat, waarin iedereen geëmancipeerd is en waarin geen groepen zijn die steun nodig hebben. Walzer noemt de zorg voor kinderen wanneer beide ouders werken, kwalitatieve scholen, hulp voor minderheden, sommige soorten van bedrijven, waar de staat zou moeten helpen. In de standaard liberale gedachte is er een minimale rol van de staat, neutraal, zonder onderscheid tussen de verschillende groepen. Maar om vrijheid en pluralisme in balans te houden, is het noodzakelijk dat de staat daarin een rol speelt. Er zijn mannen en vrouwen die hun bestaansrecht niet zelf kunnen verdedigen, er is verschil van klasse, verschil van ras, verschil van man en vrouw. Dit vraagt om een politiek van identiteit en erkenning. Alleen het bereiken van gelijke burgerlijke rechten is niet genoeg, er is meer nodig: herverdeling van middelen en ondersteuning van individuen en groepen. De civil society verlangt volgens Walzer een sterke staat Uit een onderzoek van het Leger des Heils (Leger des Heils, 2008) blijkt, dat mensen in hun omgang met elkaar desinteresse, egoïsme, individualisme en weinig respect als belangrijkste problemen ervaren. De Nederlandse bevolking is van mening dat deze aspecten een toenemende vereenzaming tot gevolg hebben. Nederlanders gaan de confrontatie uit de weg. Er is wel een normatieve betrokkenheid maar een afnemende actieve betrokkenheid met het hart. In 2008 waren 4.600.000 mensen slachtoffer van een diefstal, 1.350.000 slachtoffer van seksueel misbruik, 1.350.000 mensen geven aan geen vrienden te hebben en 450.000 mensen hebben nooit vrienden gehad. 1.560.000 mensen voelen zich niet veilig in Nederland en 1.120.000 mensen voelen zich eenzaam. Mensen zijn op zoek naar zingeving maar zijn minder tevreden. In plaats van een eigen (gedeelde) verantwoordelijkheid te dragen kijken Nederlanders liever weg. Wij weten met elkaar meer van de maatschappelijke problematiek, maar wij doen er minder mee. Sociale verbondenheid zien Nederlanders als zingeving, maar zij maken zich tegelijkertijd minder zorgen om de kwetsbare groepen. De overgrote meerderheid van de mensen is van mening dat zij teveel gericht zijn op zichzelf en te weinig rekening houden met anderen. De sociale samenhang is afkalvend, de traditionele verbanden zijn weggevallen. Mensen zijn minder op elkaar betrokken en hebben moeite met het onderhouden van sociale relaties. Tegelijkertijd spreekt de voormalige SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan over de verzorgingsstaat. Langzaam maar zeker maakt de Nederlandse verzorgingsstaat plaats voor de participatiemaatschappij. Was de verzorgingsstaat een stap in de goede richting, de activerende participatiemaatschappij moet hét thema van het kabinet worden. Hierdoor ontstaat het versterken van de sociale samenhang door participatie (Rinnooy Kan, 2007). ®RolloverOnderwijs 52 Nu blijken niet alle mensen in staat om zelfstandig keuzes te maken. Hoewel de maatschappij mogelijkheden biedt, blijven deze mensen alleen staan. Het is afhankelijk van de politieke opvatting in hoeverre de staat deze mensen ondersteuning biedt. Walzer spreekt over een politiek van identiteit en erkenning. Dat is alleen te bereiken vanuit een ondersteuning van individuen en groepen. In Rotterdam leven mensen vanuit 168 verschillende culturen samen (Lambregtse, 2007) en in Amsterdam 174 verschillende culturen (Iamsterdam, 2013). Integratie in subsystemen maken deelname in de maatschappij gemakkelijker dan deelname in het totaliteitssysteem. Dat brengt ons bij Ghorashi, een vrouw die afkomstig is uit Iran en nu een leerstoel vervult aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (Ghorashi, 2006). Haar oratie geeft een overzicht van de cultuur in Nederland. Ghorashi geeft aan dat je beleid alleen kunt uitzetten als je weet op welke theoretische fundering het berust. Nederlanders laten zich niet identificeren met een cultuur van Europeanen. Zo zijn er ook mensen die niet volledig willen opgaan in de Nederlandse cultuur. Wat zijn de tendensen in de cultuur, de cultuurverschillen met enerzijds het rekening houden met de verschillen, maar anderzijds de weerstand tegen culturalisering. Onder culturalisering verstaat Ghorashi: de tendens waarin het cultuurverschil tussen diverse etnische groepen als de meest doorslaggevende factor wordt gezien in het verklaren van de maatschappelijke problemen. Het gaat om het spanningsveld, waarin iemand zichzelf definieert in relatie tot de erkenning door anderen. In onze zelfdefinitie zijn wij meer dan onze cultuur; wij verwachten ook erkenning voor onze culturele achtergrond. Ghorashi komt uit Iran en leeft in de cultuur van Nederland. In haar zelfdefinitie zal zij meer zijn dan onze Nederlandse cultuur en zij verwacht erkenning voor de meerwaarde die haar Iraanse culturele achtergrond biedt. Ghorashi beschrijft dat het beleid in Nederland tot 1980 is gestoeld op de terugkeer van de gastarbeiders. Het beleid richtte zich op het behoud van hun culturele identiteit. Toen in de 80ger jaren duidelijk werd dat de gastarbeiders in Nederland blijven, komt de nadruk te liggen op integratie. De naam ‘gastarbeider’ wordt nu vervangen door de naam ‘minderheid’. De nieuwe slagzin wordt: ‘Integratie met behoud van eigen identiteit.’ In 1994 wordt op advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het minderhedenbeleid vervangen door het integratiebeleid (Sleegers, 2007). Inburgering en integratie worden nu veelgehoorde termen. Minister van Boxtel noemt Nederland in 1998 een immigratieland. De constructie van de zuilen is volgens Ghorashi jarenlang het dominante raamwerk van de Nederlandse politiek geweest. De katholieken, protestanten, sociaal democraten institutionaliseren hun verschillen. Tussen de verschillende regimes is er geen contact, er is geen behoefte aan communicatie over en weer. De achterbannen zijn gescheiden en de elites uit de zuilen staan met elkaar in verbinding. Deze vorm van tolerantie werd ook toegepast op de zogenaamde nieuwe islamitische zuil. Een tolerantie zonder betrokkenheid en interactie, ®RolloverOnderwijs 53 die voor de nieuwe migranten niet genoeg is om een emotionele binding met Nederland te krijgen. Naast het denken in zuilen is er met de opkomst van de verzorgingsstaat het achterstandenbeleid. Alle burgers met achterstanden moeten worden geholpen. Iets wat anders is wordt met argwaan bekeken en al te gemakkelijk in de categorie ‘achterstand’ geplaatst. Er ontstaat een groeiend onbehagen bij degenen die als onderklasse worden gezien. Bekwame mensen worden te snel tot hulpeloze wezens gereduceerd. Door het geven van subsidie ontstaan achterstandsmilieus met werkloosheid, verlies van waarden, brutalisering en gebrek aan hoffelijkheid. Verder is er de lijn van het cultuurrelativisme. De andere cultuur is wel anders, maar alle culturen zijn in principe gelijk. Dus ’alles moet kunnen’. De allochtonen worden opgehemeld, omdat ze allochtoon zijn. De verzuilingsgeschiedenis, het achterstand denken en het cultuurrelativisme hebben de basis gelegd voor een wij/zij kloof in Nederland, die in de loop van de jaren alleen maar sterker is geworden. Sinds 2000 komt er volgens Ghorashi de nieuwe realist die durft te zeggen waar het op staat. De tolerantie waar Nederland om bekend staat wordt openlijk ter discussie gesteld. De echte ‘leiders’ staan op die het lef tonen dat ze het durven te zeggen. De sfeer verhardt, mede door 11 september en de moorden op Fortuyn en Van Gogh. Voor de migranten komt een ‘harde aanpak’. Zij moeten de taal leren, de Nederlandse geschiedenis kennen, zich aanpassen, de Nederlandse identiteit omarmen en afstand doen van hun oorspronkelijke identiteit. De nadruk ligt op het ‘zij’ als een totaal iets anders. Assimilatie in de Nederlandse samenleving is de oplossing. Wat er werkelijk gebeurde is, dat de tot nu toe verzwegen negatieve gevoelens over migranten eindelijk publiekelijk mochten worden verwoord. Niet de inhoud verandert, maar de vorm verandert. De verharding vergroot de maatschappelijke kloof tussen wij Nederlanders en zij de allochtonen. De houding dat alles gezegd kan worden, heeft het punt bereikt dat de belangrijkste Nederlandse grondslagen, zoals tolerantie, overbodig lijken. De tolerante waarden en normen worden met voeten getreden. Het doorbreken van taboes is dermate doorgeslagen, dat de Nederlandse bevolking tegenover elkaar komt te staan. In het wij-zij denken worden groepen tot absolute contrasten gemaakt. Die benadering is volgens Ghorashi heel gevaarlijk voor onze samenleving. Maar culturele identiteit is niet een afgerond geheel, het is een proces van ‘worden’. Identiteit is ‘the narrative of the self’ (Ghorashi citeert Giddens, 1991). Mensen moeten in staat zijn om zich open te stellen voor vernieuwing. Er moet een veilige ruimte ontstaan waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. De erkenning geeft mogelijkheden tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. Aanhangers van de ‘deliberatieve’ democratie leggen de nadruk op het vrije en open gesprek, waarin ieder de eigen voorkeuren kan omzetten in publieke doelstellingen. De democratische levensstijl vraagt om tolerantie als democratische deugd. Niet alleen ruimte laten, maar ruimte maken en daarna ruimte bewaken. ®RolloverOnderwijs 54 Het gevoel van verbondenheid ontstaat pas, wanneer nieuwe Nederlanders de ruimte krijgen hun symbolen, rituelen en culturele vorming te kunnen beleven. Wanneer de nieuwe Nederlanders erkend worden in hun culturele identiteit en wanneer de democratische staat hen beschermt, dan ontstaat een emotionele binding met Nederland. Op deze manier worden mensen volgens Ghorashi met hun diverse culturele achtergronden Nederlands staatsburger en kunnen zij zich emotioneel verbonden voelen met Nederland. De ruimte voor culturele verscheidenheid is het basisprincipe van de cultuur van de democratie. In het nieuwe ontzuilde Nederland is ruimte voor de verbinding tussen de verschillende culturen. Kunnen wij proberen antwoord te geven op de vraag: ‘Wat bindt ons?’ Spreek mensen aan op hun culturele afkomst. Naarmate wij druk op de cultuur leggen gaan wij stigmatiseren. De hoorders die het aangaat gaan het stigma verinnerlijken en daarna sublimeren. Zij worden juist trots op hun cultuur. De democratie is het uitgangspunt. Niet alleen ik, maar met de ander heb ik rekening te houden. Ik en de ander is ‘wij’. Je moet onze democratie vullen met ‘wij’ rechten, dat is het ‘leven’ van de democratie aldus Ghorashi. Je moet de toegangswegen voor de achtergestelde groep groter maken en ruimte maken. Dan leg je de wegen open voor achtergestelde groepen naar de civil society. Schmeets gebruikt een raamwerk waarin we drie dimensies van sociale samenhang zien, te onderscheiden in: participatie, vertrouwen en integratie. Binnen de dimensie participatie gaat het om de mate waarin mensen: a. banden of netwerken met elkaar aangaan en elkaar hulp en steun verlenen; b. meedoen in maatschappelijke organisaties, zoals het lid zijn van verenigingen en organisaties, zich inzetten als vrijwilliger, betaald werk hebben; en c. deelnemen aan politieke activiteiten. De dimensie vertrouwen behelst meer een gevoel, het geloof in de goede bedoelingen van anderen. Vertrouwen is in te delen in: a. vertrouwen in andere mensen; b. vertrouwen in organisaties; en c. vertrouwen in de politiek. De derde dimensie, integratie, betreft de mate waarin álle leden van een samenleving participeren en vertrouwen hebben. Niet alleen contact en vertrouwen binnen groepen (bonding), maar ook tussen groepen (bridging) is daarbij van belang. Er is sprake van meer integratie in een samenleving als mensen uit uiteenlopende groepen – jongeren en ouderen, hoog- en laagopgeleiden, hogere en lagere inkomensgroepen, mensen met diverse religieuze achtergronden – binding hebben met en vertrouwen hebben in elkaar (Schmeets, 2009: 8-9). 5.1 Welke kenmerken heeft onze maatschappij die van invloed zijn op het opleiden van onze burgers? De functioneel-gedifferentieerde maatschappij, bestaat uit subsystemen. Opleiden speelt een rol bij het openen van de toegangswegen voor de (achtergestelde) burgers van onze civil ®RolloverOnderwijs 55 society. Elk individu in de maatschappij is autonoom en kan in vrijheid kiezen in welke subsystemen hij wil participeren. De burgers kiezen vrij uit de verschillende gezelschappen en verenigingen die de gemeenschap hen biedt en worden niet onderdrukt. De burger wordt gemotiveerd door interesse, overtuiging, of door culturele of religieuze identiteit. In de civil society worden mensen opgeleid voor functies die de moderne staat nodig heeft, aanvankelijk in kleine gemeenschappen, om de competenties aan te leren. Zij leren om vrienden te maken, allianties te smeden, leren om te winnen en te verliezen, compromissen te sluiten en nieuwe ideeën te ontwikkelen (Walzer, 2004: 66-89). Is er wel een generale aanpak mogelijk om de doelgroep met veel diversiteit als ‘eenheidsworst’ op te leiden? Zoals de wethouder van Rotterdam een hele groep werkloze mensen tegelijk in de bus zet om te gaan werken in de kassen van het Westland? Het antwoord is ontkennend. Men kiest vrij om te participeren in een subsysteem dat bij de deelnemer past. De deelnemer kiest vanuit interesse en overtuiging voor de richting die hij zelf kiest als loopbaanperspectief. De manier van opleiden zal hierbij moeten aansluiten. Het past niet alle mensen om in een klassikaal keurslijf geplaatst te worden met een vast programma dat mogelijk niet de interesse heeft van de deelnemer. Een deel van de burgers van onze maatschappij zal via maatwerk en via individuele trajecten het onderwijsprogramma moeten kunnen volgen. Enerzijds aansluitend bij de interesses en overtuigingen van de deelnemer en anderzijds aansluitend bij de gespecialiseerde subsystemen van onze maatschappij. Ghorashi geeft aan dat door het geven van subsidie achterstandsmilieus ontstaan met werkloosheid, verlies van waarden, brutalisering en gebrek aan hoffelijkheid. Mensen zijn moeilijk te motiveren voor een opleidingstraject en een route naar betaald werk als zij met geringe aanwezigheid in het bedrijf toch hun uitkering kunnen behouden. Vanuit de zorg (in de breedste zin van het woord) ontstaat onvoldoende dwang om mensen te stimuleren aan de slag te gaan, als wij in de praktijk constateren dat mensen met 3,5 uur aanwezigheid in de week op een re-integratieplek, hun uitkering kunnen behouden. De verzuilingsgeschiedenis, het achterstand denken en het cultuurrelativisme hebben volgens Ghorashi de basis gelegd voor een wij/zij kloof in Nederland, die in de loop van de jaren alleen maar sterker is geworden. Mensen moeten in staat zijn om zich open te stellen voor vernieuwing. Er moet een veilige ruimte ontstaan waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. De erkenning geeft de mogelijkheid tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. 5.2 Samenvatting Onze maatschappij is een communicatiemaatschappij van burgers, de civil society. De civil society is een functioneel gedifferentieerde maatschappij, opgebouwd uit gespecialiseerde subsystemen die autonoom zijn en voortdurend met elkaar in contact staan. Er is vrije handel. Het handelend netwerk van subsystemen kan veel sneller inspelen op veranderingen in de maatschappij dan de totaliteit van de gemeenschap. Zodra er nieuwe handelingen in de ®RolloverOnderwijs 56 maatschappij ontstaan, ontwikkelen zich nieuwe subsystemen. Elk systeem volgt zijn eigen logica. Langzaam maar zeker maakt de Nederlandse verzorgingsstaat plaats voor de participatiemaatschappij. Bij participatie gaat het om de mate waarin mensen banden of netwerken met elkaar aangaan en elkaar hulp en steun verlenen. Pas als vertrouwen en participatie aanwezig zijn, ontstaat integratie. Er is sprake van meer integratie als mensen met diverse achtergronden binding hebben met elkaar. Identiteit is ‘the narrative of the self’. Mensen moeten zich open kunnen stellen voor vernieuwing. Er moet een veilige ruimte ontstaan waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. Het gevoel van verbondenheid ontstaat pas, wanneer (nieuwe) Nederlanders de ruimte krijgen hun symbolen, rituelen en culturele vorming te kunnen beleven. Wanneer de Nederlanders erkend worden in hun culturele identiteit en wanneer de democratische staat hen beschermt, dan ontstaat een emotionele binding met Nederland. Je moet onze democratie vullen met ‘wij’ rechten. Ik en de ander is ‘wij’. Dat is het ‘leven’ van de democratie aldus Ghorashi. Het opleiden van burgers. Het opleiden van burgers speelt een rol om de toegangswegen tot onze maatschappij groter te maken en ruimte te maken. De civil society verlangt gespecialiseerde opleidingen die aansluiten bij de gespecialiseerde subsystemen voor functies die de moderne staat nodig heeft. De deelnemer kiest vanuit interesse en overtuiging voor de richting van zijn of haar loopbaanperspectief. De manier van opleiden zal hierbij moeten aansluiten. Een deel van de burgers van onze maatschappij zal via maatwerk en via individuele trajecten het onderwijsprogramma moeten kunnen volgen. Enerzijds aansluitend bij de interesses en overtuigingen van de deelnemer en anderzijds aansluitend bij de gespecialiseerde subsystemen van onze maatschappij. Er moet een veilige ruimte ontstaan waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. De erkenning geeft de mogelijkheid tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. De diversiteit van onze samenleving maakt de opleidingen door het koppelen van specialismen aan talent uniek. Het opent de toegangsweg tot een geschakeerde samenleving. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Er zijn mannen en vrouwen die hun bestaansrecht niet zelf kunnen verdedigen, er is verschil van klasse, verschil van ras, verschil van man en vrouw. Alleen het bereiken van gelijke burgerlijke rechten is niet genoeg, er is meer nodig: extra ondersteuning voor individuen en groepen die een opleiding niet op eigen kracht kunnen afmaken. Je moet de toegangswegen voor de achtergestelde groep groter maken en ruimte maken. Dan leg je de wegen open voor de achtergestelde groepen naar de civil society. Een opleiding kan de participatie, het vertrouwen en daarna de integratie van mensen ®RolloverOnderwijs 57 bevorderen. Als een opleiding mensen met diverse achtergronden met elkaar in verbinding brengt, zal er binding tussen mensen ontstaan. De erkenning geeft mogelijkheid tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. 5.3 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? De civil society is een functioneel gedifferentieerde maatschappij, opgebouwd uit gespecialiseerde subsystemen die autonoom zijn en voortdurend met elkaar in contact staan. Zodra er nieuwe handelingen in de maatschappij ontstaan, ontwikkelen zich nieuwe subsystemen. Elk systeem volgt zijn eigen logica. Onderwijs dat aansluit bij onze maatschappij zal de zelfde flexibiliteit moeten bezitten als in de maatschappij aanwezig is en moeten voldoen aan de specialismen die de civil society verlangt. Een dermate grote fragmentatie mag men van het initieel beroepsonderwijs niet verwachten. Daarom richten wij ons op de ontwikkeling van het post initieel opleiden, om de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit op te vangen. 5.4 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Een opleiding is belangrijk om de participatie, het vertrouwen en daarna de integratie van mensen te bevorderen. In onze functioneel gedifferentieerde maatschappij, zijn gespecialiseerde functies waarvoor het niet noodzakelijk is om een volledige vakopleiding te volgen. In de nieuwbouw zijn 2 werkprocessen van deuren afhangen en kozijnen stellen een volledige baan. Snel omscholen is mogelijk door alleen de werkprocessen aan te leren die voor de gespecialiseerde functie nodig zijn. De erkenning, dit kun je en wij helpen je daarbij, geeft mogelijkheden tot een positieve zelfdefinitie. ®RolloverOnderwijs 58 6. Pacificatie of oproepen van spanningsvelden bij het opleiden in het bedrijf. Veel mensen met een baan zien er tegenop om naast hun werk een lange beroepsopleiding te volgen. Men vindt het opleiden te theoretisch of een te grote overbelasting naast het werk. Iedereen heeft ervaringen met het onderwijs. Het onderwijs neemt een standpunt in en stelt voorwaarden, waaraan via toetsing en examens geen wrikken mogelijk is. Is er een vorm van opleiden mogelijk, dat barrières en tegenzin verzacht, waardoor het opleiden voor meer mensen in de samenleving benaderbaar wordt? Hoe verlagen wij de drempel bij laag opgeleiden tot het volgen van scholing en verzachten wij het opleiden voor kwetsbaren en achtergestelden in onze samenleving, zonder aan kwaliteit te verliezen? Wanneer in de 80ger jaren een hongersnood dreigt in Polen komen de Duitsers massaal in de benen om de Polen te ondersteunen. Ze gaan hulp bieden, omdat zij aanvoelen wat de ander meemaakt. De Tsunami, Haïti en al eerder onze watersnoodramp in Zeeland, zetten wereldwijd de beurzen open. Toen de Tsjechen in 1990 protesteerden tegen de onderdrukking, toen begrepen wij het direct als een rechtvaardige strijd tegen het communisme. Dit is de dikke moraal. Wij begrijpen niet de details van het conflict of de ramp, maar ervaren de hoofdlijn van het conflict of de ramp zodanig, dat wij bereid zijn de mensen te ondersteunen in hun rechtvaardige strijd. Het gaat in de voorbeelden om gemeenschappelijke menselijke vormen van leven en dood die direct door een ieder worden begrepen. Honger, verdrinking, onderdrukking, dat is universeel, wij hebben onmiddellijk sympathie. Maar bij specifieke punten waarin wij diep ingaan op de details, dan hanteren wij een ‘dun’ gebruik van de begrippen. Bijvoorbeeld als er voldoende geld is maar er worden geen huizen gebouwd in Haïti, dan wordt de ramp een dun begrip. Wij komen als particulier tot een oordeel. Zo kunnen wij onze maatschappij beschouwen vanuit een dikke en een dunne moraal (Walzer, 1994). In de dikke moraal zijn wij van mening dat iedere verdrukte recht heeft op asiel, dat buitenlanders welkom zijn om onze economie op gang te houden. Maar als blijkt dat zij niet op tijd de vuilnisbak binnenhalen, dat er een moskee in de buurt komt of dat groepjes jongeren de buurt onveilig maken, dan wordt de voorheen dikke moraal tot een dunne moraal. Het gaat in de dunne moraal om onze veiligheid, onze vrijheid, ons gekwetst worden in onze basisbehoeften. In conflictueuze situaties waar protest ontstaat, gebruiken wij ‘dunne begrippen’. Wij gaan strijden en komen op voor onze rechten. De dialoog ontstaat niet in de dikke moraal; wij zien dan de dingen nog op afstand. De werkelijke dialoog ontstaat in de dunne moraal. Als particulier nemen wij een standpunt in en trekken daaruit de gevolgen. ®RolloverOnderwijs 59 Volgens Walzer is de vraag of wij het conflict dat in de dunne moraal ontstaat kunnen hanteren. Hebben wij de goede ingrediënten in handen om een waardevolle dialoog aan te gaan? De vraag doet zich nu voor: ‘Welke aanpak kiezen wij om de confrontatie te begeleiden tussen groepen in de conflictsituatie van de dunne moraal?’ In feite kunnen wij niet zonder het conflictueuze waarin over en weer protest ontstaat. Zonder de dunne moraal komt geen dialoog tot stand. Als Ghorashi schrijft dat er een periode in Nederland was waarin de allochtonen werden opgehemeld, alleen omdat ze allochtoon zijn, dan hebben wij te maken met de dikke moraal die toen in Nederland heerste. Dat is de periode waarin een werkelijke dialoog nog niet op gang is gekomen. De dunne moraal breekt in Nederland door wanneer sinds 2000 de nieuwe realist opkomt die durft te zeggen waar het op staat. Wat er werkelijk gebeurt, zegt Ghorashi, is dat de tot nu toe verzwegen negatieve gevoelens over migranten eindelijk publiekelijk mochten worden verwoord (Ghorashi, 2006). Met andere woorden: de dialoog komt op gang met de daarbij behorende protestcultuur. Nederlanders gaan zich verzetten tegen hetgeen zich in de directe leefomgeving voordoet. Zembla spreekt in de uitzending over ‘vieze ziekenhuizen’ hoe er een relatie bestaat tussen het schoonhouden van ziekenhuizen en het voorkomen van infecties bij patiënten. Bij het hanteren van de regels krijg je een halvering van de wondinfecties. De ziekenhuizen hebben hygiëne maatregelen opgesteld, maar de mensen houden zich niet aan de afspraken. ‘Een aanspreekcultuur is een speerpunt maar nog ver te zoeken. De cultuur is ongeschikt om elkaar aan te spreken. Aanspreken wordt als kritiek aangevoeld, mensen blijven ziek thuis en er komen bemiddelaars over de vloer. De directie ziet het, maar treedt niet op.’ (Zembla, 2012). In de dikke moraal van het ziekenhuis kunnen de mensen elkaar op afstand waarderen. Mensen werken zogenaamd samen, maar in feite werken ze langs elkaar heen. Als de maatregelen ook op mijzelf van toepassing zijn, dan wordt het lastig om intensief met anderen samen te werken aan één doel. Het allerbelangrijkste dat mensen in de civil society moeten leren is volgens Walzer, hoe zij de verschillende vormen van sociale conflicten kunnen oplossen. De civil society is ook een instituut voor samenwerking en tolerantie. Enerzijds kan dat volgens het certisme. Certus = zeker. Certisme heeft de betekenis dat wij niet meer behoeven te twijfelen. Wij kunnen zoveel bewijs verzamelen dat wij veronderstellen dat geen twijfel meer mogelijk is. Wij hebben de waarheid in pacht. Vanuit mijn waarheid neem ik een standpunt in, waaraan geen wrikken meer mogelijk is. Als de ander op vergelijkbare manier een onwrikbaar standpunt inneemt, tegenovergesteld aan mijn waarheid, dan komt het standpunt van de één tegenover het standpunt van de ander te staan, het ja tegenover het nee. Bij certisme staat waarheid tegenover niet waarheid. De ®RolloverOnderwijs 60 cultuur van argumenteren wordt verlaten en van de gesprekspartner wordt een morele ‘vijand’ gemaakt. In het volgende voorbeeld staan twee certistische opvattingen tegenover elkaar. De daklozen willen best werken. De dakloze is altijd lui. Je hebt misschien gelijk, maar twee standpunten, ja tegenover nee, brengen niet de oplossing, want het bespreekt niet de onderlinge verhoudingen. Met de zekerheden dat enerzijds de dakloze lui is en anderzijds dat de dakloze best wil werken, kan ieder zich het recht op de waarheid claimen. Het leidt tot een antwoord ja of nee. Het certistische goed – kwaad model kan geen alliantie aangaan, kan geen compromis sluiten. Het verlangen naar zogenaamde waarheid en objectiviteit leidt als een direct pad naar conflicten terwijl de werkelijke waarheidsvraag over de onderlinge verhouding van de standpunten niet aan bod komt. Iemands ja komt te staan tegenover het nee van de ander, het wij tegenover het zij, zonder dat het mogelijkheden biedt tot verdergaande dialoog. Wils haalt Simon Peres aan vanuit een interview met NRC Handelsblad op 18 oktober 2000 (Wils, 2006: 438-439). Peres beschrijft de situatie in het Midden Oosten. ‘Waar religie begint, helpt een compromis niet’. Waar heiligheid begint, eindigt rede. Peres wees op het religieuze fanatisme in Israël en bij de Palestijnen. In deze situatie verstoort religie de kunst van het kunnen sluiten van een compromis. Hierdoor ontstaan effecten waardoor de dingen niet in harmonie gebracht kunnen worden. Als de wethouder van Rotterdam werkloze mensen in de bus zet om te werken in de kassen van het Westland, dan is dat een certistische aanpak die blijkbaar het conflict heeft opgeroepen. Het project is niet gelukt. Een gevolg van dit denken is, dat de cultuur van de werkloze komt te staan tegenover de cultuur van de overheid. De verharding vergroot de maatschappelijke kloof tussen wij en zij. Het doorbreken van taboes is zo doorgeslagen zegt ®RolloverOnderwijs 61 Ghorashi, dat de Nederlandse bevolking tegenover elkaar komt te staan. In het wij-zij denken worden groepen tot absolute contrasten gemaakt. Het initieel onderwijs heeft trekken van het certisme. Het onderwijs weet wat goed is voor de deelnemer. De inhoud van het onderwijs ligt vast en wordt afgetoetst met examens, waaraan geen wrikken mogelijk is. De certistische inslag van het initieel onderwijs vergroot het spanningsveld voor de deelnemer, waar docenten per onderwerp door een cijfersysteem hun goedkeuring of afkeuring laten blijken. 6.1 De beleidsaanpak waardoor wij het conflict pacificeren Het is beter het goede als het eindpunt te zien van een moreel debat, in plaats van het goede als beginpunt. Het goede als uitkomst van een proces van wikken en wegen, waar in een argumentatieve discussie over en weer elkaars opvattingen worden gewogen om uiteindelijk te komen tot het meest haalbare. Het goede is dan de uitkomst van een reflexief proces. Bij een volgend reflexief proces zou het goede wellicht anders kunnen zijn, omdat in die besluitvorming weer nieuwe ervaringen worden meegewogen. In een complexe maatschappij zijn er altijd complexe opvattingen, waardoor voortdurend conflicten ontstaan. Het pacificeren van de maatschappij heeft conflict nodig, zoals wij gezien hebben bij de beschrijving van de dunne moraal. Door het conflict leren wij om te gaan met afwijkende standpunten in de maatschappij, mits wij de conflicten pacificerend behandelen. Bij een argumentatieve discussie spreken wij niet over een vastliggende waarheid maar over juistheid. Wij zijn van mening dat wij de juiste keuze maken. Het standpunt dat ik inneem is juist, ongeacht of ik na afloop van de argumentatieve discussie nog steeds van mening zou zijn over de juistheid van mijn opvatting. Misschien moet ik toegeven in de juistheid van de opvatting van de ander. Nida-Rümelin is van mening dat in de discussie mijn overtuigingen juist zijn (Nida-Rümelin, 2006). Anders zouden wij onszelf niet serieus nemen. Als wij argumenteren, claimen wij de juistheid. Daarna wachten wij op de reactie van de ander die de juistheid vanuit zijn / haar perspectief belicht. Wij moeten en mogen er vanuit gaan dat wij kunnen falen, dat wij verkeerde standpunten kunnen innemen. Wij proberen te voorkomen dat wij bij het uitwisselen van argumenten de ander geen eisen stellen die niet navolgbaar zijn. Er kunnen irreële eisen zijn, waardoor het dispuut te vroeg eindigt. Wij waken ervoor de ander in het nauw te drijven of te vernederen. Uiteindelijk zullen beiden leren van de discussie en zal er een compromis gesloten worden op grond van het meest haalbare, dat op dat moment het meest juiste blijkt. Bij een coherentistisch juistheidsmodel zoeken wij niet de absolute waarheid, maar zoeken wij samen naar coherentie. (Wils, 2009). Wij denken dat wij in een overleg of een leerproces hier beginnen en daar moeten uitkomen. Het is een vorm van systeemdenken waarmee wij met het stapelen van bouwstenen in en rechte lijn tot resultaat komen. Kennisverwerving gebeurt niet in een rechte lijn. In een moreel conflict waarin wij coherent met elkaar samenwerken, verwerven wij kennis. Hierdoor zal het ®RolloverOnderwijs 62 proces van een coherent verlopen leerproces nooit plaatsvinden in een rechte lijn, maar in de golfbeweging waarin wij de dunne moraal bediscussiëren. Wils bespreekt Wittgenstein over kennis verwerven gelijk het bed van een rivier. Bepaalde ervaringen zijn in hoge mate gestold. Deze gestolde ervaringen zijn de oevers van een rivier. Tussen de oevers neemt het water een nieuwe stroom van ervaringen mee, waarover voortdurend discussie is. Soms kunnen delen van de oevers weer vloeibaar worden. Wat wij eerder gestolde betrouwbaarheid dachten wordt door de voortgaande argumentatie onbetrouwbaar, onjuist. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe verstolde betrouwbaarheid vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. Het systeem van dialoog is het geheel: de rivier + de oevers Oever van de rivier: de gestolde ervaringen De stroming in de rivier: de nieuwe ervaringen Oever van de rivier: de gestolde ervaringen De gestolde ervaringen van de oevers en de nieuwe ervaringen van de rivier vormen samen het totaal van de argumenten. In balans komen de argumenten aan de orde, het voor en het tegen. In het communicatie netwerk gaan wij de argumenten met elkaar verbinden. Uit de argumentatieve discussie blijkt dat er overlap komt tussen de argumenten. Bij een voortgaande argumentatie gaat het netwerk een zekere kant op, er komt enige cohesie. Wij gaan in het netwerk kiezen voor de oplossing. ®RolloverOnderwijs 63 Het netwerk waarin de argumentatie plaatsvindt In het netwerk argumenten met elkaar verbinden Bij voortgaande argumentatie gaat het netwerk een kant op Overlap is cohesie in argumenten argument argumenten argument Overlap is cohesie in argumenten Overlap is cohesie in argumenten Wij gaan nu de gemeenschappelijke cohesie vaststellen. De nieuwe gemeenschappelijkheid komt als gestolde ervaringen in de nieuwe oevers van de rivier. Er is in het netwerk door de argumentatie een nieuwe gestolde gemeenschappelijkheid ontstaan. Door de voortdurende toestroom in de rivier van nieuwe ervaringen, herhaalt het proces zich. Traditionele argumenten, nieuwe argumenten, emoties, ervaringen enzovoort, worden in het netwerk gepacificeerd, mits er een coherente deliberatieve aanpak plaatsvindt waarin ook een plaats is voor de minderheid. Het begrip deliberatief werd in 1981 voor het eerst gebruikt door Joseph M. Bessette en betekent dat overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan. Het is een proces van wikken en wegen. De rivier is het funderingsmodel. Dit model ontsnapt door het uitwisselen van argumenten aan de valkuil van het certisme. Het ontsnapt ook aan de valkuil van het relativisme omdat de minderheid wordt gehoord en in het uiteindelijk besluit een plaats krijgt. Alle dagelijkse besluiten zijn in de praktijk deliberatief, dat wil zeggen wikken en wegen met argumenten pro en contra (Wils, 2006). Uit het deliberatieve proces blijkt dat conflicten zijn te pacificeren, het geschil wordt een verschil van inzicht en een verschil van mening. Eerder hebben wij Ghorashi aangehaald om de Nederlandse situatie toe te lichten. Bij haar hebben wij het volgende gelezen (Ghorashi, 2006). Het gevoel van verbondenheid ontstaat pas, wanneer nieuwe Nederlanders de ruimte krijgen hun symbolen, rituelen en culturele vorming te kunnen beleven. Wanneer de nieuwe ®RolloverOnderwijs 64 Nederlanders erkend worden in hun culturele identiteit en de democratische staat hen beschermt, ontstaat een emotionele binding met Nederland. Met een deliberatieve aanpak in het model van de rivier kunnen wij standpunten van de minderheid inbrengen in het beleid, waardoor wij de mogelijkheid bieden dat verbondenheid ontstaat. In de dunne moraal leren wij om zingevend samen te werken als lerende organisatie en een gezamenlijke identiteit te ontwikkelen. Wij staan toe dat er een aanspreekcultuur ontstaat, waarin het gezamenlijke product beter wordt, omdat ieders competentie in het product aanwezig is. De sociale samenhang betreft niet alleen de binding binnen bevolkingsgroepen, maar ook die tussen de groepen. In de literatuur worden hiervoor de termen bonding en bridging gehanteerd. Putman wijst erop dat er sprake kan zijn van veel ‘bonding’ sociaal kapitaal, dat wil zeggen: contacten en vertrouwen tussen mensen uit dezelfde groep, terwijl er tegelijkertijd sprake is van weinig ‘bridging’ kapitaal, dat gaat over verbanden en vertrouwen tussen mensen uit verschillende groepen onderling. Bridging gaat bijvoorbeeld over de sociale samenhang tussen autochtonen en allochtonen, tussen mensen uit een lagere en een hogere sociale klasse, of tussen mensen uit verschillende geloofsgroepen. Juist de bridging wordt vaak van belang geacht om sociale samenhang in de samenleving tot stand te brengen (Putnam, 2000). Het opleiden zou de sociale samenhang kunnen versterken wanneer het mogelijk is om te werken met heterogene groepen van verschillend opleidingsniveau. Dit biedt de mogelijkheid om mensen van verschillende sociale klasse met elkaar in verbinding te brengen. 6.2 Met welke aspecten moeten wij rekening houden als het gaat om de leertaak van kwetsbaren en achtergestelden die integreren in de arbeidsmarkt? Bij het certisme gaat men ervan uit dat wij de waarheid kennen en niet meer behoeven te twijfelen. Vanuit mijn waarheid neem ik een standpunt in. Voor achtergestelden als bijvoorbeeld voormalig daklozen weten wij wel wat goed voor je is. Bij een argumentatieve discussie spreken wij niet over een vastliggende waarheid maar over juistheid. Wij zijn van mening dat wij de juiste keuze maken. Het standpunt dat ik inneem is juist, ongeacht of ik na afloop van de argumentatieve discussie nog steeds van mening zou zijn over de juistheid van mijn opvatting. Misschien moet ik toegeven in de juistheid van de opvatting van de ander. Zoals wij het onderwerp beschrijven op macro niveau is het ook te bezien vanuit een deelnemer die een beroepskeuze moet maken. Kennisverwerving gebeurt niet in een rechte lijn, maar ontstaat wanneer wij coherent met elkaar samenwerken. Wij kunnen coherent samenwerken wanneer de partijen over sociaal kapitaal beschikken. Van Esch ziet sociaal kapitaal als het kapitaal dat verborgen zit in relaties met anderen. Veel MBO-studenten kunnen voor hulp en advies terugvallen op een relevant netwerk binnen de familie, vrienden- en kennissenkring. Jongeren vinden vooral hun ouders belangrijk bij opleiding en beroepskeuze. Helaas zijn er ook studenten die nauwelijks werkende mensen in ®RolloverOnderwijs 65 de omgeving hebben en geen hulp van het thuisfront kunnen verwachten. Sommige ouders vinden betrokkenheid moeilijk of vrijwel onmogelijk, bijvoorbeeld omdat zij zelf laag zijn opgeleid en geen beeld hebben wat de opleiding inhoudt. Jongeren die over weinig sociaal kapitaal beschikken zullen meer aangewezen zijn op de school als er extra hulp nodig is. Juist die laatste categorie heeft een zetje nodig. Individuele aandacht is de sleutel (Van Esch e.a., 2011). Zoals het gaat met ‘gewoon’, materieel kapitaal, zo werkt het vaak ook met sociaal kapitaal. Heb je het, dan groeit het gemakkelijk aan. Bezit je weinig of niets, dan blijft dat zo. Mensen hebben de neiging om contact te zoeken met mensen zoals zijzelf zijn. Begrijpelijk misschien, maar de ongelijkheid in (de toegang tot) sociaal kapitaal blijft daardoor in stand. (Tubbergen e.a.: 2011). MBO-studenten op niveau 4 zijn (sociaal) kapitaalkrachtiger dan studenten op niveau 2, die vaak ook jonger zijn. Maar ook andere factoren leggen gewicht in de schaal. Er zijn aanwijzingen dat etniciteit een rol speelt, al zal dit samenhangen met de gemiddeld lagere sociaaleconomische situatie. Autochtone MBO-deelnemers ervaren meer hulpbronnen bij de opleiding en de beroepskeuze dan MBO’ers van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse afkomst (Van Esch e.a., 2011). Evenzeer geldt dit voor achtergestelden in onze samenleving. Deze groep heeft in het verleden negatieve ervaringen opgedaan die een route naar betaald werk en het volgen van een opleiding niet ondersteunen. Er zijn conflicten geweest, genoeg redenen waardoor de groep, met een certistische opvatting onze maatschappij beschouwt. Het blijkt dat bijna alle daklozen allereerst een beroepskeuze moeten maken, voordat zij met een opleiding kunnen starten. Hierdoor komt extra nadruk te liggen op het coherent met elkaar samenwerken. Waar nodig moet het argumenteren volgens het certistische model worden afgeleerd. Wij moeten zoeken naar coherente oplossingen die ontstaan vanuit een deliberatief model van wikken en wegen, van argumenten pro en contra, waarbij het inzicht van de deelnemer uiteindelijk de doorslag geeft. Het gevoel van verbondenheid ontstaat, wanneer de deelnemer ruimte krijgt zijn eigen inbreng te kunnen leveren. De nieuwe ervaringen die de achtergestelde opdoet, zullen op termijn de oevers van zijn rivier moeten veranderen, waardoor nieuwe gestolde ervaringen ontstaan die stapje voor stapje de route van een opleiding mogelijk maken. ®RolloverOnderwijs 66 Het deliberatieve overleg van wikken en wegen met een hulpvrager van het Leger des Heils, die een nieuwe beroepskeuze moet maken. De hulpvrager van het Leger des Heils waarmee ik spreek is 25 jaar. Ik noem hem vanuit het opleiden geen cliënt, maar een deelnemer of cursist. Op de route naar betaald werk ben ik gewend om de mensen te vragen naar hun talent, loopbaandoel en eerder opgedane ervaringen. Met de deelnemer die geselecteerd was voor een opleiding in het ‘groen’ ontstond in het eerste gesprek een taalbarrière. De deelnemer, gewend aan de taal van de zorg, vertelt wel zijn handicaps en misstappen. Maar daarvoor heb ik minder belangstelling, omdat ik met het traject van opleiden niet de zorgtaak van het Leger des Heils wil doorkruisen. Ik wil weten wat het toekomstig pad van de deelnemer zou moeten zijn naar betaald werk. Maar de begrippen talent en loopbaandoel worden door de deelnemer niet begrepen. Na het eerste gesprek is mijn laatste vraag: ‘ Wil je nog wel hovenier in het groen worden?’ Antwoord: ‘ Nee mijnheer’. ‘Probeer dan eens na te denken wat je wel wilt worden, dan komen wij daar de volgende keer op terug’. Het tweede gesprek. ‘En, heb je nagedacht wat je wilt gaan worden? ‘ Ja mijnheer, ik wil schilder worden’. ‘Vertel eens, waarom wil je schilder worden.’ Aan het einde van dit gesprek stel ik de vraag: ‘ Wil je nog wel schilder worden?’ Antwoord: ‘ Nee mijnheer’. ‘Maar waarom zeg je dan dat je schilder wilt worden?’ ‘Ja, de mensen zeggen dat je dan een vaste baan en salaris krijgt.’ Ik stel de vraag op zoek naar het talent nu op een andere manier: ‘ Kun je eens nadenken wat je goed kunt en wat je graag doet?’ In het derde gesprek komt hij los. Hij heeft een App gemaakt waarmee hij met zijn telefoon kan betalen. Hij houdt van muziek en zou graag naar de muziekschool willen. Hij doet aan rappen en de verlichting bedienen op het toneel vindt hij mooi. Het geluid wil hij ook graag bedienen. Hij wil ook graag de bekabeling klaarmaken dat alles goed werkt. Omdat het een schrandere jonge man is die goed kan lezen beloof ik om een set opleidingen te zoeken vanuit het kwalificatiedossier MBO. De vierde ontmoeting. Een aardig pak papier overhandig ik hem een week later. Het zijn allemaal teksten van het kwalificatiedossier MBO. Ik leg het hem uit. Daarmee kan hij een keuze maken wat bij hem past. Ik zie het aan zijn ogen, daar gaat hij mee aan de slag. Het vijfde gesprek. Wij zijn er nu snel uit. ‘ En wat wil je worden?’ ‘ICT medewerker mijnheer’. Wij maken een afspraak met de job coach van het Leger des Heils. Hij zegt toe een stageplaats op een ICT bedrijf te zullen zoeken. Bij het opleiden ligt de focus op het ontwikkelen van talent, loopbaanperspectief en uiteindelijke beroepskeuze, dat via een deliberatief proces van wikken en wegen tot stand ®RolloverOnderwijs 67 komt. Hierdoor is de focus gericht op de ontwikkeling van het werken en opleiden naar vermogen. De route van het werken naar vermogen betekent voor de deelnemers een ontdekkingstocht: ‘Kan ik dat allemaal?’ Het geeft een impuls van motivatie en welbevinden. De rivier is het funderingsmodel voor het ervaringsleren. Tussen de oevers met gestolde ervaringen neemt het water een nieuwe stroom van ervaringen mee, waarover voortdurend discussie is. Soms kunnen delen van de oevers door de nieuwe ervaringen weer vloeibaar worden. Wat wij eerder gestolde betrouwbaarheid dachten, wordt door de voortgaande argumentatie onbetrouwbaar, onjuist. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe gestolde betrouwbaarheid gaan vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. De gestolde ervaringen van de oevers en de nieuwe ervaringen van de rivier vormen samen het totaal van de argumenten. Het kennissysteem is een levendig proces, een netwerk van argumenten. Bij het opleiden is het de kunst om in het netwerk de argumenten zo te verbinden, dat een stabiel netwerk van leren ontstaat. Traditionele argumenten, nieuwe argumenten, emoties, ervaringen enzovoort, worden in het opleidingsnetwerk gepacificeerd, mits het opleiden in een coherente deliberatieve aanpak plaatsvindt, waarin ook een plaats is voor minderheid en details. Het is een individueel proces van wikken en wegen. Dit model ontsnapt door het uitwisselen van argumenten aan de valkuil van het certisme. Het ontsnapt ook aan de valkuil van het relativisme, omdat het detail van het specialisme van de beroepen wordt gezien. De details van het specialisme krijgen een plaats in de opleiding. Het kennissysteem van het bedrijf opent zich in de opleiding als maatwerk, maatwerk en nog eens maatwerk, waarbij het specialisme van de functie wordt verbonden met de talenten van het individu. De focus is gericht op het werken en opleiden naar vermogen. Het kan gaan om het vermogen van gespecialiseerde toppers en om mensen die een steuntje in de rug nodig hebben. De nieuwe ervaringen die de deelnemer opdoet, zullen de oevers van zijn rivier veranderen, waardoor nieuwe gestolde ervaringen ontstaan die stapje voor stapje de kennis en kunde in het eigen specialisme doet toenemen. Het tempo van de kennisverwerving wordt bepaald door de deelnemer zelf, afhankelijk van de communicatie die hij binnen de dunne moraal op gang kan brengen. Hoe beter het sociale vermogen zich ontwikkelt, hoe beter de deelnemer de communicatie van de dunne moraal kan voeren. 6.3 Samenvatting De civil society is een communicatiemaatschappij van burgers. Wij kunnen onze maatschappij beschouwen vanuit een dikke en een dunne moraal. In de dikke moraal zijn wij van mening dat iedere verdrukte recht heeft op asiel, dat buitenlanders welkom zijn om onze economie op gang te houden. Maar als blijkt dat zij niet op tijd de vuilnisbak binnenhalen, dat er een moskee in de buurt komt of dat groepjes jongeren de buurt onveilig maken, dan wordt de voorheen dikke moraal tot een dunne moraal. Het gaat in de dunne moraal om onze veiligheid, onze vrijheid, ons gekwetst worden in onze basisbehoeften. In conflictueuze ®RolloverOnderwijs 68 situaties waar protest ontstaat, gebruiken wij ‘dunne begrippen’. Wij gaan strijden en komen op voor onze rechten. De dialoog ontstaat niet in de dikke moraal; wij zien dan de dingen nog op afstand. De werkelijke dialoog ontstaat in de dunne moraal. Als particulier nemen wij een standpunt in en trekken daaruit de gevolgen. De werkelijke communicatie komt op gang door het schuren van de verschillende opvattingen binnen de dunne moraal. De onderlinge communicatie kunnen wij voeren volgens het certistisch overleg model. Het initieel onderwijs heeft trekken van het certisme. Het onderwijs weet wat goed is voor de deelnemer. De inhoud van het onderwijs ligt vast en wordt afgetoetst met examens, waaraan geen wrikken mogelijk is. De certistische inslag van het initieel onderwijs vergroot het spanningsveld voor de deelnemer, waar docenten per onderwerp door een cijfersysteem hun goedkeuring of afkeuring laten blijken. Achtergestelden en kwetsbaren zullen hun achterstand met deze vorm van onderwijs alleen bevestigd zien en wellicht door onzekerheid ook groter zien worden. Het is een vorm van systeemdenken waarin wij denken dat wij kennis vermeerderen door het stapelen van bouwstenen, waarbij wij het resultaat in en rechte lijn tot stand komt. Het opleiden van burgers. Kennisverwerving gebeurt niet in een rechte lijn. Als wij bij het schuren van de communicatie coherent met elkaar samenwerken, verwerven wij kennis. Hierdoor zal het proces van een coherent verlopen leerproces nooit plaatsvinden in een rechte lijn, maar in de golfbeweging waarin wij de dunne moraal bediscussiëren. De focus is gericht op het werken en opleiden naar vermogen. Het betekent voor de deelnemers een ontdekkingstocht: ‘Kan ik dat allemaal?’ Het geeft een impuls van motivatie en welbevinden. Het kan gaan om het vermogen van gespecialiseerde toppers en om mensen die een steuntje in de rug nodig hebben. De rivier is het funderingsmodel voor het ervaringsleren. Tussen de oevers met gestolde ervaringen neemt het water een nieuwe stroom van ervaringen mee, waarover voortdurend discussie is. Soms kunnen delen van de oevers door de nieuwe ervaringen weer vloeibaar worden. Wat wij eerder gestolde betrouwbaarheid dachten, wordt door de voortgaande argumentatie onbetrouwbaar, onjuist. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe gestolde betrouwbaarheid gaan vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. De gestolde ervaringen van de oevers en de nieuwe ervaringen van de rivier vormen samen het totaal van alle argumenten. Het kennissysteem is een levendig proces, een netwerk van argumenten. Bij het opleiden is het de kunst om in het netwerk de argumenten zo te verbinden, dat een stabiel netwerk van leren ontstaat. Het tempo van de kennisverwerving wordt bepaald door de deelnemer zelf, afhankelijk van de communicatie die hij binnen de dunne moraal op gang kan brengen. Hoe beter het sociale vermogen zich ontwikkelt, hoe beter de deelnemer de communicatie van de dunne moraal kan voeren. ®RolloverOnderwijs 69 Het opleiden zou de sociale samenhang extra kunnen versterken wanneer het mogelijk is om te werken met heterogene groepen van verschillend opleidingsniveau. Dit biedt de mogelijkheid om mensen van verschillende kennis, kunde en sociale klasse met elkaar in verbinding te brengen. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Achtergestelden en kwetsbaren zullen hun achterstand door de certistische inslag van het initieel onderwijs alleen bevestigd zien en ontmoedigd raken. In een proces van coherente samenwerking kan de deelnemer zelf het tempo en het niveau van de opleiding bepalen. De focus is gericht op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren. Waar nodig moet het argumenteren volgens het certistische model worden afgeleerd. Wij zoeken naar coherente oplossingen die ontstaan vanuit een deliberatief model van wikken en wegen, van argumenten pro en contra, waarbij het inzicht van de deelnemer uiteindelijk de doorslag geeft. De nieuwe ervaringen die de achtergestelde opdoet, zullen op termijn de oevers van zijn rivier veranderen, waardoor nieuwe gestolde ervaringen ontstaan die stapje voor stapje de route van een opleiding mogelijk maken. 6.4 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Het initieel onderwijs heeft trekken van het certisme. Het onderwijs weet wat goed is voor de deelnemer. De inhoud van het onderwijs ligt vast en wordt afgetoetst met examens, waaraan geen wrikken mogelijk is. Het post initieel opleiden voor onze functioneel gedifferentieerde maatschappij, volgt de specialismen die de civil society verlangt. Daarin is niet het onderwijs dat het initiatief heeft. Het opleiden is volgend aan de eisen die de specialismen stellen. De werkelijke dialoog ontstaat in de dunne moraal. De communicatie komt op gang door het schuren van de verschillende opvattingen binnen de dunne moraal. Kennisverwerving ontstaat door het uitwisselen van ervaringen. De methodiek van leren zal hierop aansluiten: het uitwisselen van ervaringen die van de lerende een specialist maakt. ®RolloverOnderwijs 70 6.5 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Onderwijs kan inspelen op het zelftekort van mensen en proberen het zelftekort op te heffen door extra aandacht en eventueel bijlessen. Bij het opleiden kunnen wij ook uitgaan van het ontwikkelen van talent. Iedereen kan leren. In het specialisme van het gekozen beroep zal de deelnemer zijn talent volgen. Hij kiest het beroep waarin hij zo veel als mogelijk kan excelleren. De focus is gericht op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren. ®RolloverOnderwijs 71 7. De maatschappelijke invloeden van het liberalisme en het communitarisme op het opleiden in het bedrijf. In dit hoofdstuk is er aandacht voor de sociale kant van het leren. Kan er meer ingezet worden op sociale contacten die mensen kunnen helpen in hun loopbaan? Er zijn liberale modellen met een maatschappij opvatting waaraan de burger zou moeten voldoen. Er zijn ook communitaristische modellen. Vanuit welk perspectief kunnen wij mensen opleiden door een bedrijfsopleiding? Mensen moeten zich kunnen afvragen of hetgeen zij doen juist is. Maar dan moeten er wel theorieën zijn op grond waarvan mensen zich kunnen afvragen of zij de juiste dingen doen. In dit hoofdstuk bespreken wij de liberale en communitaristische invloeden op het opleiden in het bedrijf. 7.1 Het liberalisme Liberalisme gaat uit van de ontplooiing van het individu. Liberalen bekommeren zich primair om de bescherming en bevordering van de vermogens tot zelfontplooiing waarover de individuele burgers beschikken. De godsdiensttwisten en de strijd tegen de drukkende staatsmacht verklaren dat de liberalen hechten aan een terughoudende overheid. In de meest radicale vorm behelst het liberalisme niets anders dan een verdediging van de privésfeer (Houtepen, 1993: 118-119). De gedachte dat de mens zwak is, leidt haast vanzelf tot ondersteuning door anderen. Liberalen ondersteunen totdat de zwakke sterk genoeg is om op eigen benen te staan (Groenveld, 1995: 5-25 en 56-57). Groenveld haalt Gissurarson aan, die van mening is dat het liberalisme uit de volgende hoofdpunten bestaat: spontane processen van zelfregulerende krachten; vrij spel van maatschappelijke krachten; tradities bieden een richtsnoer voor het handelen; het sociale leven is een proces van met elkaar in talloze relaties staande individuen; universalisme: de liberale maatschappij kan zich in beginsel over de gehele wereld uitstrekken. Liberalisme heeft verwantschap met het individualisme. Groenveld vat het individualisme op als de overtuiging dat ieder mens beschouwd moet worden als een waarde in zichzelf, dat wil zeggen dat hij zijn waarde niet ontleent aan een groep of maatschappij waarvan hij deel uitmaakt (Groenveld, 1995: 1-3). Individualisme ontstaat net als liberalisme, socialisme en communisme in de negentiende eeuw. John Lock en Adam Smith zetten zich in de zeventiende en achttiende eeuw af tegen de gedachte dat de mens ondergeschikt is aan een gemeenschap. Zij gaan uit van individuen en niet van collectiviteiten. Zij komen op voor rechten aan alle mensen en niet alleen aan groepen. Individuele waardigheid beschouwen zij als de hoogste waarde. Liberalen zijn van mening dat individuen zich vrijwillig binden aan anderen, waardoor een hecht sociaal netwerk ontstaat. De liberale staat dient te verwijzen naar het belang van ®RolloverOnderwijs 72 waarden, maar zonder te vervallen in een paternalistische heilsleer die mensen vertelt hoe ze gelukkig moeten worden (Groenveld, 1995: 55). De liberaal Rawls vraagt zich af hoe je in een liberale heterogene samenleving kunt voorkómen dat de maatschappij niet uit elkaar valt; dat burgers het pluralisme kunnen behouden en tegelijk toch de samenleving bij elkaar houden (Wils, 2006: 445). Daarvoor hebben wij procedures nodig die burgers respecteren. Alle burgers hebben het recht op een gelijk aantal goederen, vrijheid en toegankelijkheid. Bij het tolereren van verschillen moeten de zwaksten daarvan het meeste profiteren. Rawls werkt in 1971 in zijn boek A Theory of Justice aan een maatschappijmodel, dat ondanks diversiteit toch een gemeenschap kent. Rawls beeldt zich een sluier van onwetendheid in om daarmee vanuit een blanco situatie over het model te kunnen nadenken. Hij brengt zichzelf in een situatie waarin mensen bij elkaar komen om rechtvaardige besluiten te nemen. Maar je weet zelf niet in welke positie je verkeert. Het is een fictief model, omdat je het je voorstelt. Stel je een maatschappij voor. Hoe zou je die indelen als je een volledig nieuwe maatschappij zou mogen maken? Een situatie waarin je belangeloos naar de rechtvaardigheid kunt kijken. Wij hanteren het principe van gelijke vrijheid. Er is recht op verschil. Ieder is uniek. Maar welke verschillen kunnen wij tolereren? Sociaal economische verschillen moeten zo worden gearrangeerd dat zij in het voordeel zijn van de minst bedeelden in de maatschappij. Taken moeten bereikbaar zijn voor iedereen onder de faire gelijkheid van kansen. Maar hoe ga je in een complexe samenlevingen rechtvaardige oordelen vinden? (Wils, 2006: 444-445). Rawls spreekt over een 1e orde en een 2e orde van rechtvaardiging, een ‘first-order justification’ en een ‘second-order justification’. Rechtvaardiging van de eerste orde ontstaat vanuit de eigen morele of religieuze overtuiging. De rechtvaardiging van de tweede orde ontstaat vanuit de dialoog, dat mijn rechtvaardiging niet vanzelfsprekend gedeeld wordt door anderen, waardoor het risico bestaat op rechtvaardigingsconflicten. Rawls spreekt daarom ook van een ‘public justification’; dat wij bereid zijn om onze first-order justification te transformeren in argumenten die publiekelijk toegankelijk zijn. Het doel is, het zoeken naar een overlappende consensus, het zoeken naar een argumentatief evenwicht tussen de partijen. Uit de overlapping blijkt wat universeel is. Wat universeel is zijn de punten waarover je het eens kunt worden. Maar het kan ook zijn dat het universele niet de inhoud betreft, maar de gemeenschappelijke instemming over de te volgen regels en procedures om uiteindelijk tot de gemeenschappelijke inhoud te komen. ®RolloverOnderwijs 73 wordt De plaats voor diversiteit, de overlapping, hetgeen dat universeel is. Principe 1: de eigen overtuiging. Principe 2: vanuit de dialoog het universele zoeken. Het eens worden over de inhoud of de procedures. Principe 3: publiekelijk toegankelijkheid Rawls staat een contractualistische aanpak voor. Burgers sluiten met elkaar een contract dat hen in staat stelt wederzijds de belangen te verdedigen. Het contract bestaat uit alle punten en de regels waarover je het eens kunt worden hoe het in de toekomst verder moet. Contract Een contract over hetgeen universeel is. ®RolloverOnderwijs 74 In ons huidige staatsbestel blijkt het model van Rawls te werken, zij het indirect. In ons stemgedrag volgen wij de principes van de first-order justification waarbij ieder zijn stem kan uitbrengen volgens de eigen overtuiging. Bij het sluiten van een regeerakkoord komen in een second-order justification de universele punten tussen de regerende partijen in een contract te staan. Publiekelijk worden de argumenten kenbaar gemaakt. Volgens Houtepen heeft John Rawls geprobeerd een liberale rechtvaardigheidsleer te ontwikkelen. Volgens Rawls is rechtvaardigheid waar mensen in een vrije en gelijkwaardige onderhandelingssituatie toe besluiten. De basis van zijn theorie is volgens Houtepen een pure procedurele rechtvaardigheid; de procedure moet de rechtvaardigheid van de uitkomst garanderen (Houtepen, 1993: 121-128). Hiermee hanteert Rawls een rechtvaardigheidsprincipe dat ook geldt voor de democratie, waar de procedure de rechtvaardige uitkomst moet garanderen. 7.2 Het communitarisme De term communitarist (Latijn: communio: gemeenschap) is een verzamelnaam voor mensen die zich bezighouden met de verhouding tussen het individu en de maatschappij. Zij vragen zich af wat het betekent om een enkeling in een gemeenschap te zijn. In Nederland zijn het vooral de christen democraten die bezorgd zijn dat de samenleving op den duur normen en deugden ontbeert waardoor een staat zonder idealen zou ontstaan. Het communitarisme is geënt op de stam van het liberalisme. De communitaristen zijn van mening dat de staat het recht heeft om mensen aan te sporen tot het handhaven van de belangrijkste waarden en levenswijzen van de gemeenschap. Zij gaan ervan uit dat de waarden en normen bepaald worden door de gemeenschap waarvan iemand deel uitmaakt. Het individu van Rawls vinden communitaristen een persoon zonder morele diepte, alsof er geen geïnternaliseerde waarden zijn. Tegenover de competitie van de liberalen plaatsen de communitaristen solidariteit, tegenover het eigen belang algemeen belang, tegenover vrijheid gebondenheid, tegenover rechten plichten, tegenover universele beginselen plaatselijke tradities, tegenover de markt de democratische gemeenschap, tegenover materiële welvaart geestelijke rijkdom, tegenover nutsmaximalisatie zelfverwezenlijking. Voor de communitaristen is deelname aan de politiek een waarde op zich (Groenveld, 1995: 37-39). In de samenleving dienen waarden en normen zo sterk verankerd te zijn, dat bij burgers een innerlijke weerstand bestaat tegen bijvoorbeeld stelen, frauderen en het plegen van geweld. Het onbehagen en de leegte in de westerse cultuur klinkt bij hen door vanwege het gebrek aan solidariteit en gemeenschapszin dat zij ervaren. Een persoon moet zich volgens Sandel bezinnen op zijn eigen ervaringen, zijn verleden, zijn relatie met groeperingen waarin hij is opgegroeid, om tot een visie op het goede leven te komen. In het liberalisme is er voortdurend sprake van een subject met specifieke eigen belangen. Vrije en gelijkwaardige burgers beschikken niet allemaal over de zelfde talenten. In ®RolloverOnderwijs 75 de procedure zal de meest getalenteerde boven komen drijven. Zulke getalenteerde mensen kunnen niet de drager van onze morele verplichtingen zijn. Zij beschouwen de samenleving louter vanuit het perspectief van het autonome individu. Sandel pleit voor een samenleving als een gemeenschap, waarbij de gemeenschappelijkheid constitutief is voor de identiteit van de individuen en de aard van de samenleving. De gemeenschap beschrijft de basis structuur en niet de individuen binnen die structuur (Houtepen, 1993: 129). MacIntyre verdedigt een sterk communitarisme. Voor Alisdair MacIntyre zijn deugden belangrijker dan rechten. Hij is bezorgd over de liberale visie waarin individuen hun eigen belang nastreven zover hen dat goed uitkomt. Het is een kille maatschappij zonder overeenstemming over waarden en normen zoals die voortkomen vanuit onze traditie. (Groenveld, 25-37) McIntyre: zonder gemeenschappelijkheid verlies ik mijn oordelen. MacIntyre vat het liberalisme op als een manier om aan de macht van de tradities te ontsnappen. Hij wil het morele belang van tradities rehabiliteren. Onze noties van rechtvaardigheid ontlenen wij aan de tradities waarbinnen wij opgroeien. In het liberalisme is slechts een morele rechtvaardiging, enkel vanuit de eigen autoriteit (Houtepen, 1993: 132143). Amitai Etzioni stelt de vraag of de tijd is aangebroken om grenzen te stellen aan de autonomie (Etzioni, 1996: XIV en 9). De twee principes waarop een gemeenschap rust zijn de sociale orde en autonomie. Een ongebonden autonomie voor individuen leidt tot sociale anarchie, een anomie wat een toestand kenmerkt zonder standaarden of waarden, een gemeenschap van wetteloosheid zonder regels of normen. Aspecten van anarchie komt voor wanneer mensen bang zijn om te komen in publieke ruimten als parken, pleinen of wandelpaden, speciaal als het donker is. In deze gevallen is de balans verstoord tussen sociale orde en autonomie. Communitaristen roepen op tot een regeneratie van de deugd. Niet alleen op basis van traditionele waarden in een poging om het verleden te reconstrueren, maar ook om nieuwe ontwikkelingen te structureren. Individuele rechten (autonomie) vragen om een sterke persoonlijke sociale verantwoordelijkheid (sociale orde). Communitaristen willen een fundament, waarin het morele, sociale en politieke samengaat (Etzioni, 1996: 71-74). Een communitaristische gemeenschap overstijgt het persoonlijke. Waarden worden doorgegeven van generatie op generatie in plaats van te worden uitgevonden via onderhandelingen, zoals de liberalen dat willen. Een gemeenschap heeft een identiteit, een historie, een cultuur. De leden van de gemeenschap horen bij elkaar, zij leven samen en willen met elkaar doorgaan in de toekomst. Bewust of onbewust doen zij een beroep op de overkoepelende gedeelde waarden die de verschillende partijen in de gemeenschap delen. In het morele gesprek zullen zij de opvattingen van andere groepen in de gemeenschap respecteren. Zij handelen vanuit een morele stem, zij ‘horen’ wat goed is. Daarmee hebben deze gemeenschappen een sterke sociale orde die op vrijwillige basis tot stand komt. Zij stimuleren elkaar om zich te houden aan het gedrag van de gedeelde waarden en vermijden het gedrag dat daarmee in strijd is. De morele stem is informeel en verweven in het dagelijks leven. Enerzijds komt de morele stem van binnenuit, maar anderzijds komt de morele stem ook extern vanuit de cultuur tot ons. ®RolloverOnderwijs 76 Wettelijke aanpassingen zijn op zichzelf deel van de morele dialoog en daarmee onderdeel van de morele stem (Etzioni, 1996: 93-124). Er zijn grenzen aan het internaliseren van de gemeenschappelijke waarden. Een communitaristisch persoon staat altijd tussen de roepstem van de natuur (gemodelleerd door de cultuur van de samenleving) en de morele stem, een strijd tussen een lager en een hoger (edeler) zelf. De morele infrastructuur rust op de familie, de school, de gemeenschap en de gemeenschap der gemeenschappen. De gemeenschap der gemeenschappen betreft de samenleving als geheel, in ons geval de Staat der Nederlanden (Etzioni, 1996: 170-177). Goed functionerende gemeenschappen onderhouden een balans tussen de sociale orde en de autonomie van de enkeling. Maar zij onderhouden ook een relatie met de gemeenschap der gemeenschappen. Zoals individuele rechten moeten worden afgewogen tegen gemeenschappelijke waarden, zo is het de verplichting van de gemeenschap om de gemeenschappelijke waarden af te wegen tegen de meer omvattende samenleving, de gemeenschap der gemeenschappen. In de praktijk betekent deze communitaristische gedachte dat een moslim verplichtingen heeft tot zijn moslimgemeenschap, maar daarnaast ook vanuit de moslim samenleving verplichtingen heeft naar de gemeenschap der gemeenschappen, onze Nederlandse gemeenschappelijke cultuur waar hij deel van uitmaakt. Maar wellicht ervaart de moslim ook vanuit de moslim gemeenschap verplichtingen naar zijn gemeenschappelijke Marokkaanse of Turkse cultuur. Etzioni ziet het als een mozaïek om de beste relatie tussen gemeenschappen te zoeken, met een begrensde autonomie. De mozaïek symboliseert een samenleving waarin de verschillende gemeenschappen hun identiteit behouden met hun culturele bijzonderheden variërend van religie tot taal, eetgewoonten of dans. De gemeenschappen zijn trots op hun specifieke kennis en tradities. Daarnaast maken de gemeenschappen integraal deel uit van een meer omvattend geheel, de gemeenschap der gemeenschappen, de nationale staat (Etzioni, 1996: 192-193). De samenleving heeft een gelaagde loyaliteit. Allereerst de loyaliteit aan de eigen gemeenschap, daarna de loyaliteit van de eigen gemeenschap aan de gemeenschap der gemeenschappen. Binnen de eigen gemeenschap en tussen de lagen is er neutraliteit, tolerantie en respect (Etzioni, 1996: 199- 204). Het is een dialoog van verzoening binnen de individuen van de eigen groep en tussen de groepen onderling , waarin de waarden van de eigen groep bevestigd worden in de waarden van de overkoepeling (Etzioni, 1996: 208, 224). Vanuit het individualisme hebben alle mensen de zelfde individuele rechten en zoekt men de universele overeenkomsten. In de communitaristische visie is het individu onderdeel van de eigen gemeenschap en daarom meer gebaseerd op de particularistische dan de universele waarden. Etzioni acht het noodzakelijk dat een aantal universele principes samen met de particularistische principes de volledige communitaristische visie vormen. Samen vormen zij de morele standaarden van de onderscheiden gemeenschappen (Etzioni, 1996: 248). ®RolloverOnderwijs 77 Charles Taylor legt uit dat het zelf in essentie ‘dialogisch’ is en tot stand komt in relatie tot gesprekspartners. Een zelf kan alleen bestaan vanuit een netwerk van gesprekspartners, een dialogisch netwerk waarin wij leren wat woede, liefde of angst voor ons betekenen. Mensen zijn ingebed in sociale relaties. Iedere persoon interpreteert zijn eigen leven tegen de achtergrond van deze sociale relaties: respect, waardigheid, rechtvaardigheid, een geslaagd leven enzovoort. Wij komen ze op het spoor door de sociale relaties in hun specifieke context te interpreteren. Mensen moeten zich kunnen afvragen of hetgeen zij doen goed is. Maar dan moeten er wel ethische en politieke theorieën zijn op grond waarvan mensen zich kunnen afvragen of zij de goede dingen doen. Anders zijn mensen afgesneden van hun morele bronnen. Taylor wil het liberale niet bestrijden, hij wil het liberale gedachtegoed versterken. Taylor wil aannemelijk maken dat geïndividualiseerde ‘selves’ zijn verweven in een web van moreel geïnspireerde sociale praktijken, omdat zij zijn verbonden met de sociale praktijken van de gemeenschappen. Alleen wie in eigen verantwoordelijkheid vrij en onafhankelijk handelt, kan ten volle voor zijn handelingen verantwoordelijk gesteld worden. Een voorwaarde is de vrijheid, de gelegenheid hebben om ook te kunnen doen wat wij zouden willen (het opportunety-concept). Vrijheid heeft ook een exercise-concept, de uitoefening en de controle over zichzelf en zijn leven. Wij evalueren op basis van een morele hiërarchie. Mensen beschikken over termen die een moreel contrast uitdrukken: goed-kwaad, moedig-laf, sterk-zwak, trots-schaamte, waardigheid-vernedering, enzovoort. Deze termen verschaffen ons standaarden om tot een eigen oordeel te komen. Een dergelijk moreel kader is constitutief voor onze persoonlijke identiteit. (Taylor, 1989: 27). De identiteit van een subject beschikt zo over een bepaalde oriëntatie op het goede. Die grondslag is gelegd doordat wij toebehoren aan gemeenschappen. Al probeer ik mij nog zo onafhankelijk op te stellen, zonder oriëntatie op de ander kan ik mij niet oriënteren. In werkelijkheid is autonomie voor ons een gedeeld goed, dat verankerd ligt in allerlei sociale relaties en door ons voortdurend wordt gereproduceerd. Het gedeelde goed zijn universele welwillendheid, de overtuiging vanuit intrinsieke waarden en het recht op onafhankelijkheid. Zonder dit kader zouden wij niet de kwaliteit kunnen afwegen wat wij doen of wat wij behoren te doen, namelijk onszelf zijn. Taylor wil als gemeenschapsliberaal in het debat staan tussen de liberalen en de communitaristen. Hij verdedigt het holistisch individualisme (Taylor 1989b:159-160). Dit is holistisch omdat het de aard van individuen opvat als voortkomend uit een gemeenschap. Het is individualistisch omdat het prioriteit legt bij de ruimte voor individuen om hun leven zoveel als mogelijk naar eigen inzicht vorm te geven. Beide zijn sociale en morele verworvenheden die wij moeten onderhouden en verder moeten ontwikkelen. Taylor weigert zich te laten etiketteren in liberaal of communitaristisch. Hij combineert het communitaristische beeld van de aard van mensen, met de liberale inhoud over de sociale goederen en noemt het gemeenschapsliberalisme. De aard van de mensen ligt in de grondslag van de gemeenschap(pen) waartoe zij behoren. Onder de liberale inhoud van de sociale ®RolloverOnderwijs 78 goederen verstaat hij: universele welwillendheid, de overtuiging vanuit intrinsieke waarden en het recht op onafhankelijkheid. 7.3 Individualisme en gemeenschap in het opleiden Invloeden op het opleiden Liberalisme Communitarisme De ontplooiing van het individu. Waarden en normen komen voort uit de gemeenschap waarvan iemand deel uitmaakt. De individuele autonome burgers. In vrijheid als gelijken vrijwillig binden aan anderen waardoor een hecht sociaal netwerk ontstaat. De hechte samenleving komt door het stelsel van waarden en normen waaruit de regelgeving voortkomt waaraan ieder zich moet houden. Elk mens leeft vanuit de eigen overtuiging. Het ‘zelf’ is in zijn aard dialogisch en in zijn ontwikkeling afhankelijk van de gemeenschap. Het zoeken naar een argumentatief evenwicht tussen de partijen. Zoeken naar een overlappende consensus. Wat universeel is zijn de punten waarover je het eens kunt worden qua inhoud of qua procedure. De waarden worden doorgegeven van generatie op generatie. De morele infrastructuur is verantwoordelijk voor het overdragen van waarden en normen. Burgers sluiten met elkaar een contract af dat hen in staat stelt wederzijds de belangen te verdedigen. Het individu volgt de geïnternaliseerde intrinsieke waarden. Er ontstaat van een moreel kapitaal dat gefundeerd is op liberale principes. De autonomie heeft zijn grenzen, wanneer het de gemeenschap tekort doet. De staat is neutraal. De staat bewaakt de vastgestelde waarden en normen. ®RolloverOnderwijs 79 Individualisme en gemeenschap in de leertaak van bedrijfsleren Liberalisme in de leertaak Communitarisme in de leertaak Onderwerp De ontplooiing van het individu. Aanpak in de leertaak De deelnemer bepaalt uiteindelijk na wikken en wegen zelf zijn beroepskeuze en zijn route van opleiden. Onderwerp Waarden en normen komen voort uit de gemeenschap waarvan iemand deel uitmaakt. De hechte samenleving komt door het stelsel van waarden en normen waaruit de regelgeving voortkomt waaraan ieder zich moet houden. Aanpak in de leertaak De deelnemer leert de beroepsethiek en de bedrijfscultuur vanuit het subsysteem, branche of beroep van de civil society. In vrijheid als gelijken vrijwillig binden aan anderen waardoor een hecht sociaal netwerk ontstaat. Het opleiden door bedrijfsleren gebeurt in uitgebalanceerde evenwichtige teams die zich in vrijheid binden tot een sociaal netwerk. Het ‘zelf’ is in zijn aard dialogisch en in zijn ontwikkeling afhankelijk van de gemeenschap. De morele infrastructuur is verantwoordelijk voor het overdragen van waarden en normen. De ideale opleiding ontstaat wanneer het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren is ingebakken. Elk mens leeft vanuit de eigen overtuiging. In de ontwikkeling van het ‘zelf’ is het subject verbonden met de ander in de gemeenschap waarmee het individu samenleeft en samenwerkt. Het individu volgt de geïnternaliseerde intrinsieke waarden. Mismatch ontstaat, wanneer de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de cultuur van het subsysteem, de branche of het bedrijf ®RolloverOnderwijs 80 Het zoeken naar een argumentatief evenwicht tussen de partijen. Zoeken naar een overlappende consensus. Burgers sluiten met elkaar een contract af dat hen in staat stelt wederzijds de belangen te verdedigen. De inhoud van de opleiding is niet een tevoren vastgesteld programma, maar ontstaat vanuit de inhoud van de functie van de deelnemer, die in relatie staat tot een netwerk van andere functies. Consensus is maatwerk, een proces van wikken en wegen. Uit de argumenten tussen de partijen onstaat de prioritering van de leertaak. De opleiding is geborgd door een op te stellen leercontract tussen de partijen. De autonomie heeft zijn grenzen, wanneer het de gemeenschap tekort doet. ®RolloverOnderwijs waar de deelnemer werkend leert. Intrinsieke waarden vragen om een uitgebalanceerde beroepskeuze passend bij de deelnemer. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur. 81 7.4 Samenvatting Het liberalisme gaat uit van de ontplooiing van het individu. Liberalen bekommeren zich primair om de bescherming en bevordering van de vermogens tot zelfontplooiing van de individuele burgers. Liberalen zijn van mening dat individuen zich in vrijheid als gelijken vrijwillig binden aan anderen, waardoor een hecht sociaal netwerk ontstaat. Bij het bepalen van de inhoud van de bedrijfsopleiding is er de bereidheid om een dialoog op gang te brengen en te zoeken naar een overlappende consensus, het zoeken naar een argumentatief evenwicht tussen de partijen. Uit de overlapping blijkt wat universeel is. Wat universeel is zijn de punten waarover je het eens kunt worden qua inhoud of qua procedure van opleiden. De partijen die bij de bedrijfsopleiding betrokken zijn sluiten met elkaar een contract, dat hen in staat stelt wederzijds de belangen te verdedigen. Het contract bestaat uit alle punten en de regels waarover je het eens kunt worden hoe het in de toekomst verder moet. Communitaristen gaan ervan uit dat de waarden en normen bepaald worden door de gemeenschap waarvan iemand deel uitmaakt. De gemeenschappelijke instemming komt voort uit de regelgeving die is afgeleid van het stelsel van waarden en normen, die de gemeenschap hanteert. In de bedrijfsopleiding worden deze aspecten opgenomen, van belang om de cultuur van de gemeenschap aan te leren. Elk beroep heeft een eigen beroepshouding. Wil het individu trouw zijn aan de gemeenschap waarbinnen hij werkt, dan zal hij in de stijl van werken deze waarden volgen. In de samenleving dienen de waarden en normen zo sterk verankerd te zijn, dat bij burgers een innerlijke weerstand ontstaat tegen het overtreden van de gemeenschappelijke waarden. De innerlijke weerstand ontstaat wanneer de waarden en normen dermate zijn aangeleerd dat het een onderdeel van de identiteit van het subject is geworden. De waarden zijn geïnternaliseerd en geworden tot intrinsieke waarden. In de ontwikkeling van het ‘zelf’ is het subject verbonden met de ander in de gemeenschap waarmee het individu samenleeft en samenwerkt. In zijn aard is het zelf van ieder subject ‘dialogisch’ en komt het tot stand in relatie tot de ander, de gemeenschap. Taylor gebruikt de term gemeeenschapsliberalisme, waarmee hij een brug slaat tussen het liberalisme en het communitarisme. Hij combineert het communitaristische beeld van de aard van het individu met de liberale opvatting dat ieder mens zijn leven naar eigen inzicht vorm kan geven. De kwaliteit van een bedrijfsopleiding neemt toe wanneer zowel aspecten van het liberalisme als van het communitarisme worden opgenomen. Bij bedrijfsleren bestaat de inhoud van een opleiding niet uit een tevoren vastgesteld programma, maar ontstaat de inhoud vanuit de (gespecialiseerde) functie van de deelnemer. Over het vaststellen van de leertaak is er allereerst consensus tussen de partijen, vast te leggen in een leercontract. De deelnemer verinnerlijkt de beroepsethiek en de bedrijfscultuur al werkend/lerend in het ®RolloverOnderwijs 82 bedrijf tot intrinsieke waarden. De morele infrastructuur van het subject vormt zich naar de cultuur van de gemeenschap. Mocht dit proces van verinnerlijking niet slagen, omdat de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de gemeenschap, dan ontstaat een mismatch. De deelnemer zal dan niet in oprechtheid kunnen aansluiten bij de gemeenschap. Vandaar het grote belang van een uitgebalanceerde en zorgvuldige beroepskeuze, waarbij de deelnemer het beroep kiest dat bij hem past. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Kwetsbaren en laagopgeleiden moeten worden ondersteund, totdat de zwakke sterk genoeg is om op eigen benen te staan. Het leercontract beschermt de deelnemer, omdat daarin de route naar werk en opleiding in gemeenschappelijkheid is uitgezet. De deelnemer en de begeleiders houden koers door de universele gemeenschappelijke afspraken, zodat je weet hoe het in de toekomst verder moet. Het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren biedt de ondersteuning om het leercontract uit te voeren. 7.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Liberalisme in de leertaak De deelnemer bepaalt uiteindelijk na wikken en wegen zelf zijn beroepskeuze en zijn route van opleiden. Het opleiden door bedrijfsleren gebeurt in uitgebalanceerde evenwichtige teams die zich in vrijheid binden tot een sociaal netwerk. In de ontwikkeling van het ‘zelf’ is het subject verbonden met de ander in de gemeenschap waarmee het individu samenleeft en samenwerkt. De inhoud van de opleiding is niet een tevoren vastgesteld programma, maar ontstaat vanuit de inhoud van de functie van Communitarisme in de leertaak De deelnemer leert de beroepsethiek en de bedrijfscultuur vanuit het subsysteem, branche of beroep van de civil society. De ideale opleiding ontstaat wanneer het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren is ingebakken. Mismatch ontstaat, wanneer de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de cultuur van het subsysteem, de branche of het bedrijf waar de deelnemer werkend leert. Intrinsieke waarden vragen om een uitgebalanceerde beroepskeuze passend bij de deelnemer. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur. ®RolloverOnderwijs 83 de deelnemer, die in relatie staat tot een netwerk van andere functies. Consensus is maatwerk, een proces van wikken en wegen. Uit de argumenten tussen de partijen ontstaat de prioritering van de leertaak. De opleiding is geborgd door een op te stellen leercontract tussen de partijen. 7.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? De deelnemer kiest zelf zijn beroep en loopbaandoel, aansluitend bij zijn talenten en wordt niet ingezet bij projecten die niet zijn interesse hebben. Tijdens het werkend leren in het bedrijf wordt hij begeleid bij het opleiden. De inhoud van de opleiding komt voort uit het (gespecialiseerde) werk dat de deelnemer doet. De deelnemer sluit een leercontract voor de opleiding met een leertaak waarvoor hij zelf kiest. De opleiding berust op de communicatie met collega’s waarmee de deelnemer samenwerkt. De lerende deelnemer is en staat en bereid om zich te houden aan de op te leggen normen en de bedrijfscultuur die de functie stelt. ®RolloverOnderwijs 84 8. Wat is de plaats van religie in de civil society en in hoeverre speelt religie een rol bij het opleiden in het bedrijf? In dit hoofdstuk gaan wij in op de plaats van religie bij het opleiden in het bedrijf. Welke invloed kan religie hebben op de sociale kant van het leren? Kan er meer ingezet worden op sociale contacten die mensen kunnen helpen in hun loopbaan? Tot ongeveer 1950-1960 was het christendom in Nederland de drijfveer van het handelen. Heel de samenleving, de wetenschap, de politiek, de economie en de wet hebben een relatie met het Hemels Baldakijn. Van begin tot het einde in het leven, alles hoort bij God. Met de opvattingen van het Hemels Baldakijn worden ook alle verantwoordelijkheden aan God toegeschreven. De wereldkerk is van origine de instelling die de inhoud van het Hemels Baldakijn formuleert en alle mensen voorhoudt om de kerkelijke overwegingen te volgen. In de heteronome cultuur van de religie omspant het Hemels Baldakijn alle aspecten van het individuele en sociale leven. Wetenschap Samenleving Economie Politiek Wet In de heteronome cultuur van het Hemels Baldakijn heersen gezagsverhoudingen die van bovenaf worden bepaald. De wereldkerk bepaalt de religie. Bij de protestanten bepaalt ‘het Woord’ de koers. Omdat het Woord op verschillend manieren is uit te leggen ontstaan allerlei onderscheiden stromingen. In de verzuiling heeft Nederland de balans gevonden tussen enerzijds sociale samenhang en anderzijds conflictoplossing (Schmeets, 2009: 7-8). In de zuilenstructuur van de Nederlandse ®RolloverOnderwijs 85 politiek bepalen de voormannen van de zuilen welke allianties zij aangaan. De achterbannen zijn gescheiden terwijl de elites uit de zuilen met elkaar in verbinding staan en samen beleid voeren. De elites van de zuilen, katholieken, protestanten, sociaal democraten, institutionaliseren hun verschillen. Mensen volgen de richtlijnen van de kerk, van de politiek en van het bedrijf. Zij zijn lid van de verenigingen die bij de richtlijnen passen. Zij doen al naar gelang de zuil waartoe men behoort aan sport bij de Rooms Katholieke voetbalclub - van waaruit de naam RKC in Waalwijk nog is te herleiden- zij gaan naar de protestantse padvinderij – verdeeld in hervormd of gereformeerd- of gaan naar de zangvereniging van de socialistische partij om daar de strijdliederen te zingen. Protestanten kopen niet bij Vroom en Dreesman of bij C&A, deze bedrijven zijn van Rooms Katholieke afkomst; de Bijenkorf kan wel, dat is van joodse herkomst. Zuilensysteem Luisteren naar de top. De top sluit allianties Eén geheel van beleving binnen de eigen zuil Na de zestiger jaren ligt niet meer vast wat goed en wenselijk is. Waarden zijn subject betrokken, ieder individu is verantwoordelijk voor zijn of haar eigen waarden. De tijd staat voor afname van het traditionele gezag. De tijd van de grote vertellingen is voorbij. Het falen van het christendom uitte zich in Auschwitz, waar de moorden zijn begaan door een christelijke staat. Het falen van het communisme werd aangetoond door het vallen van de Berlijnse muur. Na de grote vertellingen verschuift de verantwoordelijkheid van de kerk of van de overheersende ideologie naar de verantwoordelijkheid van de autonome individuele burger. (Van der Ven, 1999: 19-24). De kracht van de religie begint te verdampen. Religie wordt getransformeerd door de voorwaarden die de civil society de religie oplegt. Religie daalt in, in de ruimte van de civil society en krijgt de vorm van een burgerassociatie, een subsysteem waarvoor mensen kunnen kiezen om er al of niet aan deel te nemen. De zinvraag van religie wordt gekoppeld aan het subsysteem van de civil society. De zingeving over de totaliteit van het systeem is niet mogelijk. Elk subsysteem volgt in de civil society immers haar eigen weg onder een eigen autonomie. De religie binnen het subsysteem is in een ander subsysteem niet meer te begrijpen. Elk subsysteem volgt haar eigen logica (Karstens, 2000: 11-30). ®RolloverOnderwijs 86 Daarmee krijgt religie ook een nieuwe definiëring. Was religie voorheen het alles overheersende en bepalende heteronome systeem, nu wordt het ondergeschikt aan de autonomie van de individuele burger die voor zichzelf besluit welke aspecten van religie hij accepteert en welke niet. Religie zou volgens verwachting vanzelf verdwijnen en hoogstens nog een tijdje standhouden in de privésfeer. Noch de etymologie, noch de godsdienstwetenschappen zijn tot een eenduidig antwoord gekomen wat religie is (Van de Donk & Plum, 2006: 37-39). ‘Relegere’ betekent ‘weer opnemen’, ‘bedenken’ of ‘herlezen’. ‘Religio’ met het werkwoord ‘religare’ betekent ‘verbinden’. De ware etymologische oorsprong van het begrip blijft onduidelijk. In de 14e eeuw was religie verbonden met ‘fides’, geloof, om daarmee het eigen christelijk geloof aan te geven. In de 15-16e eeuw wordt het de ‘algemene relatie tot God’ en ‘eerbied’ en ‘vrees’ voor God. Vanaf de 17e eeuw ontstaat binnen het christendom het begrip religie zoals het vandaag de dag gebruikt wordt: het concrete van alle religies, zonder de eigen religie als maatstaf te verheffen. Wils vindt het belangrijk een analytisch en een empirisch begrip van religie te onderscheiden. Analytisch betekent dat religie bestaat uit een ‘ensemble van overtuigingen’ praktijken en riten, gebaseerd op het gevoel dat er buiten mijzelf iets bestaat dat groter is. Het grotere buiten mij is een beleving die niet volgens een coherent model bespreekbaar gemaakt kan worden. Het kan leiden tot een vorm van fanatisme, omdat de eigen beleving van de waarheid bepalend is bij de oordeelsvorming. Empirisch houdt in dat religie een culturele realiteit is, die redelijke en onredelijke gevolgen kan hebben en dat het sluiten van een compromis mogelijkheden biedt, door argumenten voor en tegen te overwegen (Wils, 2006: 437-438). Door de bereidheid om een compromis te sluiten kan de communicatie en het leren van elkaar binnen de dunne moraal op gang komen. Religie blijkt aan het begin van de 21e eeuw bezig met een veelbesproken terugkeer. De afgelopen jaren is sprake van een verbazingwekkende ‘comeback’. De onttovering van de wereld als rechtlijnig proces van secularisatie heeft niet het laatste woord. Inmiddels is overal sprake van desecularisering van de wereld. Religie geldt als hoeder van de morele cultuur, als wakende instantie over ‘normen en waarden‘ (Wils, 2006: 435). De religie is wel fundamenteel van gedaante veranderd. Het zijn niet de oude instituties die opleven. De huidige mens is sterk gekeerd tegen de opvatting dat in een mensenleven ‘verlossing’ nodig zou zijn. De vorm van de nieuwe religie is niet gericht op het opheffen van het menselijk tekort, maar als een vervulling van het zelf. De religie kenmerkt zich niet als een dwang van bovenaf, maar als een keuzemogelijkheid van het individu dat zich vanuit het zelf wil ontwikkelen (Van de Donk, 2006: 13-15). Erik Borgman geeft aan dat niet de eenheid, maar de verscheidenheid uitgangspunt moet zijn in het denken van deze tijd. Het gaat om het scheppen van een eenheid die past bij de verscheidenheid. Wij leven in hoge mate in voortdurende verandering, ‘metamorfosen’ ®RolloverOnderwijs 87 (Borgman, 2006: 29). De gedaanteverandering van de religie werd lange tijd gezien als ‘secularisatie’. Maar de belangstelling voor religie komt in een nieuwe gedaante terug. Mensen leven niet langer in en vanuit een vanzelfsprekende verbondenheid met een traditie, maar met een veelvoud aan tradities. Een haast onuitputtelijke verzameling van mogelijke visies, denkmodellen en handelingspatronen. (Borgman, 2006: 37). Dit versterkt de noodzaak om de vraag te beantwoorden hoe het eigen leven vorm te geven. De vraag naar de grondslag van de waarden en de daaruit af te leiden normen, zijn door de religie van oudsher gethematiseerd. Het onderwijs is op dit punt een essentiële factor. Zoals in het Jodendom de Talmoed de interpretatie is van Joodse leraren van de Bijbelse geboden, met beschouwingen over de leefregels voor het maatschappelijk en godsdienstig leven, zo zijn wij met elkaar in ons Nederlandse leerhuis verantwoordelijk voor hetgeen in het onderwijs gebeurt. Religie is een reflectie op de actuele situatie. Zo is religie ook een reflectie op de actuele situatie in de het onderwijs. Leerlingen zijn in het onderwijs overgeleverd aan de goodwill, de hulp, de zorg en de liefde van anderen. De religieuze toewijding betekent dat geen enkele leerling van de onderwijsgemeenschap wordt uitgesloten. Onderwijs kan niet anders zijn dan een combinatie van zorg en onderwijs, het ‘leven’ van het ‘leven’. Het discussiëren over de vraag ‘hoe hier en nu het goede te doen voor het onderwijs’ is een religieuze discussie die bij voortduring gevoerd moet blijven worden. Als het gaat om religie in het onderwijs is het niet een zaak om keuzes te maken in de vormen van religie of vormen van heiligheid uit te sluiten. (Borgman: 2006, 57-75) Het gaat volgens Schillebeeckx veeleer om het ‘insluiten’ van vormen van heiligheid, waardoor religie in het dagelijkse leven hanteerbaar en beoefenbaar wordt, zoals Jezus in zijn leven ons heeft voorgeleefd. ’Iets van een zucht van barmhartigheid, van erbarmen, schuilt in de diepste diepten van de werkelijkheid, en gelovigen beluisteren hierin de naam ‘God’ (Schillebeeckx, 1995 in Borgman, 2006, noot 15 p. 81 en Roebben, 1995: 280-284). Het komt er op aan om het dagelijkse leven aan jonge mensen te laten zien in het licht van verwachting en verlangen op een toekomst en daarin het religieuze te herkennen. In een uitzending van de Boeddhistische Omroep Stichting stellen Habermas, Taylor en Armstrong zich de vraag: ‘Kunnen wij ons wel seculier noemen, of is dat een illusie?’ (Habermas e.a., 2008). Charles Taylor geeft aan dat mensen denken dat secularisatie betekent dat de religie zich terugtrekt uit het publieke domein en er een teruggang is in de religieuze praktijk. De theorie was dat modernisering automatisch het proces van secularisering leidt. Maar die theorie klopt niet. Achter de terugtocht van de religie zit een ander aspect: nieuwe soorten van religie. New Age is het meest spectaculair. Mensen zeggen: ‘Ik ben niet religieus, maar spiritueel.’ Karin Armstrong geeft een omschrijving van religie. Religie gaat niet over denken over dingen, maar over dingen doen. Het gaat om gedragsverandering, een dimensie van bestaan. De ervaring is dieper dan de alledaagse beleving en heeft het niveau dat je transformeert. De post seculiere mensen streven ernaar die ervaringen door spirituele oefening te integreren in het dagelijks leven. Dat is religie. Ze praktiseren het ook door de praktijk van het mededogen met de gouden regel: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Dat ®RolloverOnderwijs 88 vereist dat wij ons ontdoen van ons ego. Als je je ego ontstijgt kom je in relatie met de transcendentie. Dat hebben wij in de geschiedenis van de religie altijd gedaan. De tekeningen in de grotten Noord Spanje en Frankrijk bevatten vormen van een eredienst van 20.000 jaar geleden om die transcendentie te bereiken. Hoe kan het eigenlijk dat sommigen niet meer in religie geïnteresseerd zijn? Voor het eerst in de geschiedenis is de seculaire ethos aangeslagen. Mogelijk is het volgens Armstrong te verklaren vanuit de beide grote wereldoorlogen met al zijn verschrikkingen in de vorige eeuw. Door onvoorstelbaar lijden en geweld, meer dan ooit tevoren, is een persoonlijke goede Schepper God problematisch geworden. Maar die goede Schepper was een moderne interpretatie over God. Vroeger waren er ideeën over God die veel meer leken op het boeddhisme of Indiase ideeën over Nirwana of Chinese over Tao. Die stelden dat je God op geen enkele manier kon definiëren. In de moderne tijd zijn de mensen te beperkt over het begrip God gaan denken wat herzien moet worden. De definities dat een seculiere staat een staat zonder religieuze identiteit zou zijn is ontoereikend zegt John Gray. Dat religie zich zou terugtrekken, wegkwijnen of afwezig zou zijn is misleidend. Het ideaal van een seculiere maatschappij heeft zijn wortels in de westerse religie, vooral het christendom. Augustinus als belangrijke kerkvader onderscheidde de stad van God en de stad van de mens. Jezus, zei dat je je schulden enerzijds betaalt aan Caesar en anderzijds aan God. Het onderscheid tussen de spirituele en de seculiere sfeer komt voort uit de westerse religie. De afname van de religie was geen afname in religieus denken. Het seculiere denken moest de zelfde problemen oplossen die de religie eerder deed. Ze erfden ook de zelfde denkpatronen. Zelfs de uiteindelijke verlossing van de gehele soort bleef bestaan volgens Gray. Het marxisme en het kapitalisme beloven beide een redding die de hele wereld omvat. Door een wereldmarkt zou er volgens het kapitalisme geen armoede en oorlog meer zijn. De universele vrijheid voorkomt tirannie, dictatuur, theocratie of etnische zuiveringen en conflicten. Het marxisme deed de zelfde beloften met de achtergrond van de revolutionaire actie. Verlossing door markten of revolutie is een quasi religieuze opvatting. Religie is nooit weggeweest in de seculiere maatschappij, het heeft zich alleen op een andere manier geuit. Religies maken de fout om de wetenschap de rug toe te keren zegt Armstrong. Mensen lezen Bijbelteksten te letterlijk, op een letterlijke manier zoals ze nooit bedoeld zijn. Ze denken dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen en zeggen dat de wetenschap het mis heeft. Als de religie de wetenschap niet toejuicht zal de religie achterhaald raken. Wetenschap en kunst zijn verschillend. Wetenschap en religie zijn verschillend. Er moet contact zijn tussen de ene waarheid en de andere waarheid. Augustinus zei al, dat als een interpretatie van de Bijbel in strijd is met de wetenschap, dan moet je de Bijbeltekst anders lezen. Anders kom je er niet uit. Calvijn stelde dat je in de Bijbel niet moet zoeken naar kennis over sterrenkunde of aardrijkskunde. Vandaag zou hij zeggen: of over evolutie. De wetenschap is ons juist behulpzaam. Er is een nieuwe Bijbeluitleg ontstaan die voorheen helemaal niet bestond. De verschijnselen die de wetenschap verklaart kunnen nog steeds onze verwondering wekken als de natuur of de regenboog. Er is geen reden om de verwondering te ondermijnen. ®RolloverOnderwijs 89 Je moet weten hoe je de uitkomsten van de wetenschap religieus interpreteert stelt Taylor. Het belangrijkste is dat mensen diep van binnen voelen dat er meer is dan welvaart. Er is iets dat je moet voeden. Alsof iemand een stuk muziek ontdekt dat hij nog niet kende. Het voedt een honger waarvan je tevoren niet wist dat je het had. Armstrong stelt dat religie ons helpt om waarde en betekenis te geven aan ons leven. Mensen hebben betekenis nodig in hun leven. Is het niet in de kerk of moskee, dan misschien in de kunst, de muziek, de literatuur of hulp aan de ander. De verhalen, vertellingen, vullen in het post seculiere tijdperk de zingeving. Het vacuüm dat voortkomt uit de ineenstorting van de seculiere projecten als communisme en kapitalisme wordt gevuld door de religie, waaruit het seculiere eerder is voortgekomen. In feite is er nooit een seculier tijdperk geweest. Het was een tijdperk van gemorste religie, aldus Armstrong. De term ‘verweesdheid’ wijst op een gemis, die in eerste instantie niet bij de ander moet worden gezocht, maar bij de mens zelf. Het onderwijs is er toch voor om de jongeren op te leiden voor de toekomstige samenleving en het eventuele gemis of tekort dat er bestaat op te vullen, waardoor mensen evenwichtig aan de samenleving kunnen deelnemen? Bij zo’n vraag stelt Borgman dat er dan eerst een einde moet worden gemaakt aan de maakbaarheidsideologie van onze samenleving. De maakbaarheidsideologie ‘maakt’ mensen tot middelen en wakkert hun verlangen aan om, omwille van zichzelf, te worden gerespecteerd. Zij willen niet van belang zijn omdat zij als middel bijdragen aan het goede leven, maar zij willen het goede leven zelf ontvangen als datgene wat hen omvat en hun bestaan zijn waarachtige betekenis geeft. Borgman geeft aan dat ‘verweesdheid’ niet wordt opgelost door harde maatregelen, maar alleen wordt weggenomen door gemeenschap, verbondenheid en zorg (Borgman, 2006: 106). De huidige samenleving is verbonden met de ontdekking dat de ideologie van de maakbaarheid achter ons ligt en dat er geen definitieve oplossingen bestaan (Borgman, 2006: 125). Daarom zal het onderwijs nooit voor alle jongeren gemis en tekorten kunnen opvullen. Het onderwijs kan er wel zijn voor de ander en tekorten ondersteunen. Mensen helpen en ondersteunen om evenwichtig deel te nemen aan de samenleving, kan zover als het gaat. Het verbinden van religie met sociale samenhang sluit aan bij de toenemende belangstelling voor dit onderwerp. Zo heeft het in 2007 een belangrijke plek gekregen in de vierde pijler van het regeerakkoord van het Kabinet Balkenende IV. Belangrijke elementen hierbinnen zijn participatie en integratie: alle burgers moeten meedoen, betrokken zijn, normen en waarden delen, solidair zijn met elkaar en vertrouwen hebben. Wat is nu de plaats van religie in de civil society? De discussie ontwikkelt zich vanuit het spanningsveld tussen heteronomie en autonomie. Enerzijds het Hemels Baldakijn en daarmee de invloed van de heteronome godsdienst die van boven af de mens bestuurt is tanende. Enerzijds is dat de religie zoals die zich manifesteert als subsysteem in de civil society. Dit is de religie zoals het wordt beleden in de onderscheiden kerken, moskeeën en tempels. ®RolloverOnderwijs 90 Anderzijds is er sprake van religie als reflectie op de actuele situatie. Dit is een vorm van religie die zich in elke context en bij elk subject op een andere manier zal voordoen. Deze vorm kan binding hebben met een godsdienst, maar daartoe is geen noodzaak. Het is een vorm van religiositeit waaraan ieder autonoom subject op een coherente manier van wikken en wegen invulling geeft. In de civil society doet deze vorm van religie zich in alle onderdelen van de subsystemen voor. Het is een integraal onderdeel van onze burgerlijke maatschappij. ®RolloverOnderwijs 91 8.1 Samenvatting Religie geldt als hoeder van de morele cultuur, als wakende instantie over waarden en normen. Was religie voorheen het alles overheersende en bepalende heteronome systeem, nu is het een onderdeel van de civil society. Religie blijkt enerzijds in de samenleving voor te komen als subsysteem van de civil society, in de vorm van kerken, tempels en moskeeën waarin de traditionele waarden worden overgedragen. Anderzijds gaat het in het Nederlandse leerhuis om het aanleren van religie als reflectie op de actuele situatie. De religie is fundamenteel van gedaante veranderd. Het zijn niet de oude instituties die opleven. De huidige mens keert zich tegen de opvatting dat in een mensenleven ‘verlossing’ nodig zou zijn. De vorm van de nieuwe religie is niet gericht op het opheffen van het menselijk tekort, bijvoorbeeld door bekering, maar als een vervulling van het zelf. De religie kenmerkt zich niet als een dwang van bovenaf, maar als een keuzemogelijkheid van het individu dat zich vanuit het zelf wil ontwikkelen. Het discussiëren over de vraag ‘hoe hier en nu het goede te doen voor het onderwijs’ is bezien vanuit de reflectie een religieuze discussie over de ontwikkeling van het subject. Het gaat om het ‘insluiten’ van vormen van heiligheid, waardoor religie in het dagelijkse leven hanteerbaar en beoefenbaar wordt, zoals Jezus in zijn leven ons heeft voorgeleefd. ’Iets van een zucht van barmhartigheid, van erbarmen, schuilt in de diepste diepten van de werkelijkheid, en gelovigen beluisteren hierin de naam ‘God’. Het komt er op aan om het dagelijkse leven aan anderen te laten zien, in het licht van verwachting en verlangen op een toekomst en daarin het religieuze te herkennen. Het opleiden van burgers. Het opleiden heeft enerzijds betrekking hebben op de overdracht van de traditionele waarden. Anderzijds heeft het betrekking op de reflectie uit de actuele situatie. Wij zijn met elkaar in ons Nederlandse leerhuis verantwoordelijk voor hetgeen in het onderwijs gebeurt. Religie als een reflectie op de actuele situatie heeft ook betrekking op de reflectie op het onderwijs. Voordat de deelnemer definitief kiest voor zijn loopbaanontwikkeling zal er een loopbaanoriëntatie plaatsvinden, waarin de deelnemer reflecteert op zijn capaciteiten, motivatie, werkexploratie en loopbaansturing. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Religie gaat verder dan de kwalificatie-eisen van burgerschap. Het gaat niet om het beschouwen van dingen, maar over dingen doen. De religie op basis van reflectie gaat om de vervulling van het zelf en de hulp om het zelf bij de ander te ontwikkelen. Het inbouwen van een zucht van barmhartigheid, van erbarmen. Dat gebeurt in een deliberatief proces van wikken en wegen. Welke waarden zijn voor mij van toepassing, op die specifieke plaats binnen de civil society waarin ik mij bevind. Welke waarden zijn dat voor jou. En wat betekenen de waarden over en weer bij de invulling van de leertaak op die plek binnen het ®RolloverOnderwijs 92 bedrijf of branche waarin wordt geleerd. 8.2 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Het opleiden begint bij het vaststellen van de waarden . Voor de lerende medewerker gaat het om de waarden die van belang zijn voor de deelnemer en het belang van de werkplek waar hij zijn functie uitoefent. Voor de lerende ondernemer gaat het om de waarden waarmee hij het bedrijf positioneert en rendabel houdt. 8.3 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? De religie op basis van reflectie gaat om de vervulling van het zelf en de hulp om het zelf bij de ander te ontwikkelen. Ondersteunen waar het moet en verantwoordelijkheid geven waar het kan. ®RolloverOnderwijs 93 9. De dagelijkse werk- en leefomgeving als uitgangspunt voor het post initieel leren. De dagelijkse werk- en leefomgeving van de lerende deelnemer moet centraal staan (Onderwijsraad, 2012). Welke invloed heeft de dagelijkse werk- en leefomgeving op het leren? Wij zullen nader ingaan op de afweermechanismen bij het opleiden. Wat zeggen eerdere studies over het werkplekleren? Wat zijn de uitgangspunten hoe post initiële opleidingen op de werkplek georganiseerd kunnen worden? De Ford fabrieken hebben de lopende band uitgevonden. De arbeider blijft staan op de eigen plaats en de auto in opbouw gaat in een vast tempo door de fabriek. Iedere arbeider heeft een eigen kleine taak in het complete proces. Het resultaat wordt gemeten door het aantal auto’s dat per uur wordt afgeleverd. Evenzeer gaat het met het onderwijs. De docent staat in zijn vaste lokaal, leerlingen/studenten schuiven per lesuur in vast tempo langs, alsof elke leerling / student gelijk is. Na de vastgestelde tijd worden de leerlingen / studenten afgeleverd en wordt de school afgerekend op het resultaat. Zoveel % van de leerlingen / studenten is geslaagd, zoveel % is gezakt en zoveel % is tussentijds uit het systeem weggevallen. Hoe meet onderwijs haar productanalyse? Onderwijs meet op basis van de onderwijskundige prestaties in een vastgestelde tijd, ongeacht de vraag of het onderwijssysteem zich moet aanpassen aan de leerling of dat de leerling zich wel kan aanpassen aan het systeem. De vorm van opleiden heeft aspecten van het eerder besproken certisme, waarbij men ervan uitgaat dat wij de waarheid kennen en niet meer behoeven te twijfelen. Vanuit mijn waarheid neemt het onderwijs een standpunt in, waaraan via toetsing en examens geen wrikken meer mogelijk is. Er zijn mensen voor wie het leren in de jonge jaren een negatieve betekenis heeft gekregen. Het leerproces is in feite een afvalrace, waarbij slechts enkele mensen overblijven die nimmer aan de grenzen van hun limiet zijn gekomen. De grote meerderheid verlaat het onderwijs met de gedachte: ‘Tot zover kan ik en niet verder’. De invulling van het begrip leren krijgt de connotatie van ‘falen’. Ik zit in de schoolklas en ik doe het niet goed. Daarbij gaat men voorbij aan alle ervaringen die mensen ‘leren’ door te werken. Het leren in een bedrijf biedt de mogelijkheid om nieuwe ervaringen op te doen en nieuwe betekenissen op te bouwen. Door de ervaringen te inventariseren en vast te leggen ontstaat de reactie van: ‘Kan ik dat allemaal, dat heb ik nooit geweten?’ Als de ervaringen dan ook nog kunnen worden opgenomen in een certificaat, dan wil ik wel verder leren. Poortman heeft onderzoek gedaan naar het leren op de werkplek (Poortman, 2007: 21). Poortman volgt Illeris wanneer zij enerzijds spreekt over competenties en anderzijds over processen van interne acquisitie, die op verschillende niveaus energie kosten of energie opleveren bij het leren. ®RolloverOnderwijs 94 Competenties worden actief geconstrueerd door wat Illeris cumulatieve, assimilerende, accommoderende of transformatieve processen noemt. Cumulatieve processen geven plaats aan nieuwe impulsen, zonder dat deze betrekking hebben op enige voorafgaande kennis; bijvoorbeeld, het uit het hoofd leren van willekeurige getallen. Assimilatie gaat over het integreren van nieuwe indrukken in reeds gevestigde structuren; bijvoorbeeld het geleidelijke stap voor stap aanleren van een vaardigheid. Wanneer nieuwe impulsen niet passen in de eerder ontwikkelde structuur van kennis en vaardigheden, is reconstructie vereist. In plaats van het aanbrengen van nieuwe impulsen in de eerder ontwikkelde structuren, zal de structuur geheel of gedeeltelijk geherstructureerd worden om de nieuwe impulsen in te passen. Dit proces van accommodatie (herstructurering) verlangt meer psychologische energie dan cumulatieve processen of assimilatie. Het terugkijken op de geleverde prestatie ontstaat door reflectie en kritische reflectie. Transformatie is van toepassing wanneer verschillende eerder ontwikkelde systemen moeten worden afgebroken en geherstructureerd in een nieuwe coherente interpretatie van ervaringen; bijvoorbeeld het omscholen voor een nieuwe functie. ®RolloverOnderwijs 95 Het onderstaande schema van Ileris is door Poortman verder uitgewerkt en nu vrij vertaald vanuit het Engels en soms ingekort. Natuur mogelijkheden Cumulatief. Mechanische leren Assimilatie Accommodatie Reflectie Achteraf als nabeschouwing. Kritische reflectie Cognitieve structuren Psychologische energie Resultaat enoverdracht Situatie en voorbeeld Situaties zonder een ontwikkeld stelsel waaraan specifieke indrukken uit de omgeving kunnen worden gerelateerd. Relatief lage energie-input Kennis, zoals het uit het hoofd leren van willekeurige nummers van een PIN-code. Nieuwe indrukken zijn uitgewerkt en geïntegreerd. Het nieuwe element wordt gelegd naast een patroon dat al aanwezig was. Nieuwe indrukken zijn moeilijk in te passen in de bestaande patronen omdat ze niet echt begrepen worden. De leerling moet de bestaande transformatie afbreken (reconstructie), zodat een nieuwe constructie kan ontstaan. Accommoderend leren. Geen onmiddellijke reactie op impulsen, maar na een vertraging, de uitwerking van de impulsen interpreteren. De geldigheid van De relatie van de leerling om de context in te schatten. Dit vereist een matig laag energieverbruik. Het wordt waarschijnlijk opgeroepen en toegepast, wanneer in de context een vergelijkbare situatie ontstaat als in de context aanwezig was toen het geleerd werd. De nieuwe indrukken zijn verbonden met het patroon, zodat het te herinneren en toe te passen is. Accommodatie is een moeilijk en energie kostend proces. Het resultaat kan toegepast worden in verschillende, relevante contexten. Treedt op in nieuwe situaties. De leerling moet inzicht krijgen in het nieuwe begrip. Het kan ook een kort en plotseling proces zijn: ‘Ah, werkt het zo!’ De reflectie vereist meer energie dan accommodatie. Dit type leren leidt tot transformatie van betekenissen. Bijvoorbeeld de vraag 'Wat betekent het om een goede werknemer te zijn? Het transformeren Iets blijft onvoltooid, wat blijkt uit de nabeschouwing. Treedt ook op wanneer het eerder geleerde in een latere context terugkeert. Kost meer dan ®RolloverOnderwijs In de context van de werkplek of op school, door constante toevoegingen aan wat al eerder geleerd is. Kritisch reflectief 96 eerder verworven competenties (understandings) is beoordeeld gemiddelde psychologische energie. van betekenissen en perspectieven. Transformatie Het probleem of de situatie zijn overstegen. Dit type van leren impliceert echte veranderingen in de persoonlijkheid, een complexe aanpassing met gelijktijdige herstructurering in het cognitieve en emotionele. Dit is een zeer veeleisend proces dat een sterke motivatie vereist. Niet leren a. Verkeerd begrijpen Ofwel een defecte accumulatie (opslag), of de nieuwe impressies zijn gekoppeld aan de verkeerde structuur (mis assimilatie). Mogelijk veroorzaakt door gebrek aan concentratie, energie of motivatie. b. Weerstand Defensieve weerstand: de leerling ontwikkelt (onbewust) een psychologische verdediging tegen de situatie of het Barrières worden opgezet tegen mogelijk leren die (subjectief) ondraaglijk of onaanvaardbaar zijn. Het leren is geblokkeerd en de leerling, hetzij bewust of onbewust, kiest om te protesteren of zich terug te trekken. Het resultaat is diepgaand en uitgebreid. De leerling verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeeld, waarden en adviezen. Wanneer op tijd geconstateerd relatief eenvoudig te corrigeren. Wanneer echter op een verkeerde basis uitgebreide tegenstrijdige structuren zijn ontstaan, kan het leiden tot verder misverstand. De weerstand zal doorgaans leiden tot verdediging en blokkering, dat het verdere leren belemmert. ®RolloverOnderwijs werkgedrag wordt gedefinieerd als ‘een reeks activiteiten, die individueel of in interactie met anderen zijn uitgevoerd, om individuele of collectieve praktijken kritisch te analyseren en te optimaliseren. Het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijk uitdagingen. De leerling moet veranderen om vooruit te komen. Het resultaat is fysiek merkbaar door verlichting / ontspanning. Door een misverstand of concentratieprobleem de leerling niet echt begrijpen. De weerstand wordt geactiveerd wanneer de persoon ziet hij in strijd handelt met de situatie of context. De leerling toont onverschilligheid, of een storende 97 onderwerp. Offensief tegen: de leerling vecht tegen de niet te accepteren situatie. c. Defensie - Klassieke persoonlijke verdediging. - Elke dag het bewustzijn als een verdedigingssysteem: bescherming tegen overmeesteren van stimuli en invloeden. - Verdediging van identiteit. Weigering; mogelijk boosheid of frustratie. De defensie is ontwikkeld om de persoon te beschermen tegen specifieke soorten invloeden. Mogelijkheden: - Complete afwijzing: elke vorm van acquisitie wordt vermeden. Het blokkeren. - Mentale vervorming: elke impuls die in tegenspraak is met aanwezig overtuigingen / opvattingen wordt vervormd tot iets dat acceptabel is. - Opname: de wijze van perceptie heeft zich aangepast aan de veranderde vervorming. Negatieve emotie: geen wil om te leren of niet in staat om te leren. houding, of wordt een drop-out van het onderwijs. De defensie leidt tot geen resultaat tot het verkeerde resultaat: negatief of beperkt resultaat tot leren. De afwijzing kan leiden tot het blokkeren of zelfs een fobie, met een sterke angst reactie. Vervormde assimilaties kunnen leiden tot vooroordelen. De psychologische verdediging ontwikkelt zich in bedreigende, beperkende of helemaal onaanvaardbare situaties. In de geval van repressie, wordt het conflict teruggedrongen in het onbewuste. Omdat het onmogelijk is om de overweldigende hoeveelheid informatie en effecten te absorberen dient een coherent verdedigingssysteem de identiteit te beschermen. Het blijkt dat mechanisch leren relatief weinig energie kost, assimilatie heeft een matig energieverbruik, accommodatie is een energie kostend proces. De reflectie vereist meer energie dan accommodatie, terwijl kritische reflectie meer dan gemiddelde psychologische energie kost. Transformatie, wanneer de deelnemer moet veranderen om vooruit te komen, is een zeer veeleisend proces. Het ‘niet leren’ kan ontstaan door het niet begrijpen, defensieve weerstand of defensie. Het ‘niet begrijpen’ gebeurt door een misverstand of een concentratieprobleem. ‘Defensieve weerstand’ bestaat uit een bewuste of onbewuste blokkade van het leren; de deelnemer toont onverschilligheid, heeft een storende houding en kan een drop-out worden van het onderwijs. Bij ‘defensie’ heeft de deelnemer geen wil om te leren of is hij niet in staat om te leren; de deelnemer verdedigt zijn identiteit en bouwt een verdedigingssysteem op als bescherming tegen stimuli en invloeden die hem overmeesteren. In het laatste geval is het onmogelijk is om ®RolloverOnderwijs 98 de overweldigende hoeveelheid informatie en effecten te absorberen en dient een coherent verdedigingssysteem de identiteit van de deelnemer te beschermen. Als wij extra nadenken over kwetsbaren en laag opgeleiden, dan blijkt dat transformatie en kritische reflectie veel energie kosten. Juist deze doelgroep is ondervertegenwoordigd in het postinitieel leren en moet transformeren naar een nieuwe situatie, waarin zij zich openstellen om weer aan een opleiding te gaan deelnemen. Blijkt bij de kwetsbaren en laag opgeleiden dat er barrières tegen leren bestaan, het leren raakt geblokkeerd, dan zal de deelnemer protesteren of zich terugtrekken. Er ontstaat een weigering uit boosheid of frustratie. Bij de fase van ‘defensie’ is het onmogelijk om de ‘overweldigende informatie’ te absorberen en zal de deelnemer een verdedigingssysteem opbouwen om zijn identiteit te beschermen. ®RolloverOnderwijs 99 In de processen van interne acquisitie (Illeris in Poortman: 2007, 25-26)2 onderscheidt Illeris hoofdcategorieën van sociale interactie van waaruit impulsen voor het leren voortkomen. Dit kan betrekking hebben op directe sociale interactie met collega's op de werkplek of leraren op school, leeftijdsgenoten en andere mensen van wie de deelnemers kunnen leren. Poortman heeft de processen van sociale interactie van Illeris ingedeeld naar 'activiteit van interactie', de 'rol van anderen', het 'leerling initiatief’ en de ‘graad activiteit'. Ook het onderstaande schema vanuit Poortman is vrij vertaald vanuit het Engels en soms ingekort. Proces sociale interactie activiteit van interactie' rol van anderen Leerling initiatief graad van activiteit Perceptie (waarneming) Het opnemen door observeren en interpreteren +/- Transmissie (overdracht) Luisteren, maken van aantekeningen, verwerken van informatie. Ervaring Uitproberen van prestaties onder toezicht van een instructeur, collega of leraar. Imitatie Het kopiëren van het gedrag van een instructeur, docent of collega De leerling werkt onafhankelijk, eventueel toezicht op afstand. Autonoom werken. Bijdrage van collega’s of docenten, die in de nabijheid van de leerling werken Een collega of leraar die de informatie doorgeeft. Dat kan door boeken of andere media waaruit de leerling kan putten. Collega’s of docent houden toezicht en geven de leerling feedback die varieert van instructie en toelichting tot correctie. De instructeur, docent of collega doet het voor. Anderen kunnen meehelpen om feed back te geven. Samenwerken met collega’s. +++ Activiteit Deelname en + ++ ++ ++++ Om de deelnemer tot actie te brengen zien wij nu dat transmissie, ervaring, imitatie, activiteit en deelname, in toenemende mate bij de deelnemer leiden tot initiatieven en activiteiten. Het meeste initiatief ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Met andere woorden, als de deelnemer werkt in een bedrijfsmatige omgeving, samen met collega’s, dan kunnen wij verwachten dat de kans het grootste is om tot leren te komen. Op de leer- / werkplek is de deelnemer in staat 2 Vrij vertaald uit het Engels en soms ingekort. ®RolloverOnderwijs 100 om waar te nemen vanuit de praktische situatie, te luisteren en aantekeningen te maken, ervaringen op te doen en uit te wisselen en gedrag te kopiëren van mensen met een voorbeeldfunctie. De deelnemer kan activiteiten ontwikkelen en autonoom leren werken. Al deze processen van sociale interactie leveren energie op bij het leren, waardoor de deelnemer initiatieven en activiteiten ontwikkelt. Sociale interactie is dé voorwaarde om tot resultaat te komen. Poortman werkt de processen voor het aanleren van competenties en de processen van interne acquisitie uit op individueel niveau. Door kwalitatief onderzoek op de werkplek schets Poortman een beeld per persoon op de individuele werkplek. Zij constateert dat mensen vaak wel willen werken maar niet bereid zijn om te leren. Dat heeft niet te maken met aanleg of talent, want in principe is iedereen in staat tot leren. Maar mensen kunnen een afkeer hebben van het leren, bijvoorbeeld als gevolg van negatieve schoolervaringen of met betrekking tot problemen met bepaalde taken of onderwerpen. Deze negatieve emoties kunnen een belemmering vormen voor het leren (Poortman: 2007, 22-24). Het blijkt nu dat de negatieve emoties tegen het leren (zoals weerstand en defensie) het beste te overwinnen zijn door activiteiten en deelname. Kwetsbaren en laag opgeleiden met barrières tegen het leren waardoor zij geblokkeerd raken, zullen het gemakkelijkste initiatieven en activiteiten ontwikkelen als ze mogen samen’werken’ met collega’s. Opleiden vanuit een leer- / werkplek in een bedrijf biedt mogelijkheden. Uit onderzoek blijkt dat onderwijs maar een fractie van het totale leerproces meet (Golsteyn, 2012). Er wordt buiten opleidingen en cursussen veel geleerd tijdens het werk. Gemiddeld geven respondenten in Nederland aan dat zij gedurende 31% van de werktijd leerzame taken vervullen. Dit leren neemt af tijdens het werkzame leven maar blijft toch een aanzienlijk deel van de tijd innemen: van 40% op 25 jarige leeftijd tot 25% op 60 jarige leeftijd. De tijd die werkenden besteden aan het volgen van cursussen is slechts 6 procent van de totale tijd waarin werkenden leren. De overige 94 procent van de tijd leren de werkenden op een informele manier. Doordat informeel leren moeilijker meetbaar is, wordt er in de literatuur en in beleidsdiscussies echter nauwelijks aandacht aan besteed. Het informeel leren heeft een groot effect op de kennisontwikkeling van mensen. Informeel leren door ervaringsleren wordt wel learning by doing of learning on the job genoemd. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Sterk op de toekomst gerichte mensen kiezen banen waarin zij veel kunnen leren. Voor alle leeftijdscategorieën geldt dat werkenden zich meer ontwikkelen dan niet werkenden. Een jaar niet werken komt, wat iemands kennisontwikkeling betreft, overeen met een half jaar minder opleiding volgen. Het blijkt dat werkenden onder de 40 jaar die fulltime werken, zich ook meer ontwikkelen dan leeftijdsgenoten die parttime werken. Als wij spreken over de effectiviteit van de keuzes in het leerproces, dan blijkt de aansturing door de werkgever nog belangrijker te zijn dan zelfsturing. Werkenden vinden vaak achteraf dat de werkgever keuzes voor hen maakt die een beter doorlopende leerlijn hebben dan de keuzes die zij zelf maken, zowel wat betreft onderwerp als timing van de scholing (Borghans ®RolloverOnderwijs 101 e.a., 2006). Veel wat mensen moeten kennen en kunnen om hun werk goed te doen, leren ze niet in het onderwijs, maar tijdens het werken (Onstenk, 2011: 248). Werken betekent leren. (Kessels e.a., 2011: 30-37). Om succesvol te zijn in de kenniseconomie, moeten organisaties permanent werken aan verbeteringen van hun processen, producten en diensten. Daarnaast moeten zij zo nu en dan radicaal vernieuwen. Routinematig werk maakt steeds meer plaats voor kenniswerk. De leerprocessen gebeuren tijdens het dagelijks werk, via het samenwerken met collega’s, met leidinggevenden en klanten, of door het gebruik van hulpmiddelen tijdens het uitvoeren (Stam: 2011, 341). De SER meent dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt richtinggevend moeten zijn voor het beroepsonderwijs. Daarbij hoort een actieve betrokkenheid van bedrijven. De beroepspraktijkvorming biedt mogelijkheden voor de kenniscirculatie en zou door de bedrijven beter benut moeten worden. Door de leertaak van werknemers te verbinden aan bestaande problemen, knelpunten of vragen uit de bedrijven, kan enerzijds het bedrijf profiteren van het onderwijs en kan anderzijds het onderwijs profiteren van de kennis in de bedrijven. Een goede samenwerking tussen school (begeleiding en ondersteuning van de leerling) en bedrijf (goede invulling van de leerplek, goede begeleiding) levert alleen maar winnaars op. De school verbetert het onderwijs, de leerling doet een goede en positieve ervaring op en het bedrijf profiteert meer van de leerplek (SER, 2011). De werkplek kan een krachtige leeromgeving zijn voor de ontwikkeling van competenties. Kennisverwerving leidt tot routines, terwijl routines weer opgevat kunnen worden als kennisdragers van een organisatie. Bij innovatie veranderen de routines. Werkgemeenschappen leren om nieuwe oplossingen te vinden, door bestaande routines aan te passen. (Onstenk: 2011, 248-255). Op de werkplek leer je van anderen. Je leert van ervaren collega’s, van de chefs, experts, of iemand die van buitenaf komt en een goede vraag stelt. Het leren op de werkplek biedt de mogelijkheid om de waarden die impliciet in de functie van de werkplek verborgen zijn, te analyseren en in de leertaak op te nemen. Elke functie heeft een bron die het bestaansrecht van de functie waarborgt. Het reflecteren op de werkplek geeft een beeld waarom de functie ‘van waarde is’. Bedrijfswaarden zijn een specifieke vorm van waarden. Onderzoek onder verschillende bedrijven laat de volgende belangrijke dimensies van bedrijfscultuur zien: innovatie, stabiliteit, oriëntatie op mensen, resultaatgerichtheid en teamgerichtheid (Gorgievski1, 2006). Het gaat bij beroepsonderwijs niet alleen om kennis en vaardigheden, maar ook om de ‘mores’ van beroep en werkpraktijk, de liefde voor het vak. Het betreft een samengaan van hoofd, hart en handen: vakkennis, vakvaardigheid en moraliteit zijn alle drie noodzakelijk voor de ontwikkeling van maatschappelijk verantwoord vakmanschap. Het opleiden op de werkplek werd al in de middeleeuwen in ons land toegepast in de vorm van gilden. Nieuwelingen beginnen als leerling en assisteren ervaren ambachtslieden. Uiteindelijk kunnen zij de status van meester verwerven door het afleggen van de ®RolloverOnderwijs 102 meesterproef. In het meester-gezel leren van het gildesysteem raakt de nieuwkomer in zijn assistentenrol betrokken bij echte werkprojecten. De nieuwkomer wordt lid van de gemeenschap en kan daardoor zijn identiteit opbouwen. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. Het leerproces is te structureren volgens de indeling van de werkprocessen die in de groep aan de orde zijn. Vaak is er geen expliciete instructie. De overdracht vindt plaats door voorbeelden, opdrachten en reflectie (Stavenga de Jong: 2011, 281). Het leren leidt ook tot ‘werkplekinnovatie’. De gemeenschap is in overleg met elkaar en komt tot nieuwe ideeën. In dit geval bestaat het leren uit het toevoegen van waarde aan de werkplek (Verdonschot: 2011, 315). Begin 19e eeuw werden de gilden opgeheven, als begin van de scheiding tussen werken en opleiden (Van der Kink: 2011, 264-265). Nu roept het woord ‘opleiden’ beelden op van docenten in cursuslokalen en groepsonderwijs. Door het opleidingsinstituut van de Nederlands Spoorwegen is het begrip ‘werplekopleiding’ geïntroduceerd. In die zin is een opleiding: ‘Een situatie waar een cursist aan de hand van een gestructureerd opleidingsplan en gerichte praktijkopdrachten in zijn eigen werksituatie voor zijn toekomstige taak wordt opgeleid. De cursist wordt hierbij begeleid door een niet professionele opleider (directe chef of ervaren collega). Bij de opleiding wordt gebruik gemaakt van de bij de werkuitvoering gebruikelijke documentatie, apparatuur en hulpmiddelen. De opleiding wordt afgesloten met een praktijktoets.’(Luiken, 1991 in Stavenga de Jong, 2011: 277). Nieuwenhuis werkt met zijn doorbraakproject rond werkplekleren in één team met een mix van docenten en mensen uit het bedrijfsleven die hij extended (uitgebreide) teams noemt (Nieuwenhuis, 2012). Zowel de mensen die worden opgeleid als het extended team zelf leren collectief en werk gerelateerd. De teams voeren het (regionale) gesprek met de bedrijven en leiden tevens leerlingen op voor een startbekwaamheid. In de teams zijn 3 competenties noodzakelijk: de vakdocent voor de instructie; de werkplekbegeleider voor het ervaringsleren; de loopbaan begeleiding van de leerling. Werkplekleren in het beroepsonderwijs is volgens Nieuwenhuis essentieel voor het opleiden van gespecialiseerde vakmensen. Tegelijkertijd is het een complex fenomeen. Dat heeft te maken met de kenmerken voor een goede werkplek, met de kwaliteit van de begeleiding, met de juiste mix tussen theorie en praktijk. Om ontwikkelingen op gang te brengen is ‘Hét virtuele netwerk Werkplekleren’ opgericht, met de bedoeling om ideeën, good practices en onderzoeksresultaten over werkplekleren uit te wisselen. De initiatiefnemers van de community hopen dat zowel mensen uit het bedrijfsleven, mensen uit de onderwijspraktijk alsook lectoren en andere mensen uit de onderzoekswereld zich willen verbinden aan de community. Het landelijk onderzoek wordt uitgevoerd door het IVA van de Universiteit van Tilburg, ondersteund door Loek Nieuwenhuis van het IVA en Het Platform Beroepsonderwijs (Nieuwenhuis, 2012). ®RolloverOnderwijs 103 Nieuwenhuis spreekt over een gelaagd systeem bij het werken en leren van docenten: de individuele docent, het opleidingsteam, het AOC of ROC en de arbeidsmarkt. Naast het individuele perspectief is ook het teamverband belangrijk. Vakmanschap vereist teamroutines om economisch productief te worden. Dat gaat niet alleen op voor de topvoetballer, de chirurg die zonder zijn operatieteam niet veel klaar speelt, maar ook voor de docent en het team waarmee hij samenwerkt. Ergens goed in worden vraagt niet alleen individuele inspanning, maar ook collectieve aandacht. Onstenk bevestigt de gedachte van integratie tussen school en bedrijf. De opbrengst van het leren in de praktijk is optimaal als de praktijkcomponent is geïntegreerd in de schoolcomponent van het leertraject. Hier ligt de eigenlijke taak van de opleiding om beide vormen van leren te integreren. (Onstenk e.a., 2003: 35). Onstenk heeft vanuit Cinop een studie gedaan voor de Onderwijsraad naar buitenschools leren op de werkplek als onderdeel van beroepsonderwijs (Onstenk e.a: 2003). Beroepsonderwijs kan volgens Onstenk gezien worden als een georganiseerde mix van binnen- en buitenschools leren. De belangrijkste vorm van buitenschools leren in het beroepsonderwijs is leren op de werkplek. Leren op de werkplek kan als oudste manier van leren door een arbeidsorganisatie gericht worden ingezet voor competentieontwikkeling van werknemers. Leren is een sociaalcommunicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Bij het opleiden op de werkplek wordt het leren gestructureerd, is er een planmatige aanpak, een vorm van toetsing en een afbakening in de tijd. De directe leerkwaliteit van een praktijkleerplaats kan worden bewaakt via inhoudelijke selectie (werk moet representatief zijn voor kernopgaven), goed geformuleerde opdrachten en adequate begeleiding op de werkplek. Dit impliceert dat bij de analyse van leren op de werkplek het accent niet alleen moet liggen op de deelnemer als een geïsoleerd lerend individu, maar veel meer op de deelnemer in relatie tot zijn of haar collega’s, directe werkchef en begeleider(s). Leren is, met andere woorden, een sociaal-communicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met een ingroeien in de ‘community of practice’(Onstenk e.a: 2003, 34). Onder ‘communiy of practice’ verstaan wij in dit onderzoek de organisatie rondom het werkend leren. Het leren op de werkplek moet inhoudelijk geïntegreerd worden in het curriculum, door het opdoen van ervaringen en de verwerking van die ervaringen. Individuen leren wanneer zij participeren in culturele praktijken en wanneer zij frequent kunnen interacteren met anderen die over meer kennis en competenties beschikken. Op die manier worden op de werkplek ‘zones van nabije ontwikkeling’ mogelijk. Een deelnemer heeft een bepaalde cognitieve ontwikkeling bereikt en kan nu met hulp van bijvoorbeeld een docent de kloof naar de zone van de naaste ontwikkeling dichten. Wil het leren succesvol zijn, dan zal de docent gereedschap aanreiken, zodat de deelnemer het naastliggende niveau van ontwikkeling kan bereiken. De uitdaging van transfer van kennis is nu om mensen toegang te geven tot nieuwe contexten waarin zij alternatieve opvattingen en visies kunnen ontwikkelen over hun huidige situatie en kunnen samenwerken om nieuwe praktijken te implementeren. Leren op de ®RolloverOnderwijs 104 werkplek sluit aan bij een constructivistische benadering van leren en omvat het construeren van de nieuwe informatie waarmee de lerende op de werkplek wordt geconfronteerd. Het is een proces van de- en recontextualisering. De kennis wordt losgemaakt van de situatie in de context en krijgt een nieuwe betekenis in de nieuwe context (Engeström e.a. in Onstenk e.a: 2003, 26-27). Onstenk en Poortman hebben ook kritiek geuit op het werkplekleren. Niet iedere werkplek is geschikt om brede vakbekwaamheid te realiseren. De werkplek moet gelegenheid bieden voor het opdoen van gevarieerde werkervaring en reflectie op het uitgevoerde werk. De reflectie impliceert het vergelijken van de verworven kennis en vaardigheden met eerdere ervaringen, of het vergelijken met de manier waarop een expert de taak uitoefent. Een belangrijk aspect hierbij is het leren in verschillende contexten. Hierdoor kunnen kennis en vaardigheden losgekoppeld worden van specifieke situaties. De praktijkleerbegeleider (leermeester) vormt in veel opzichten de belangrijkste dimensie van de arbeidsplaats als leerplaats. Hij moet zowel vak deskundig, begeleidingskundig als gemotiveerd zijn (Onstenk e.a., 2003: 32). De meeste begeleiders worden niet voor hun begeleidingstaak opgeleid. Bij werkplekleren is de begeleiding door de mentoren en de leerkrachten vaak inconsistent of niet intensief genoeg. Een hoge werkdruk belemmert de begeleiders in hun leertaak. Werkplekken zijn niet altijd rijk genoeg aan inhoud om goede leermogelijkheden te bieden. Werkzaamheden die voor een opleiding van belang zijn, komen soms niet voor op de werkplek, waardoor de deelnemer van werkplek moet kunnen wisselen. Daarnaast zien werkgevers lerenden op de werkplek soms als goedkope werkkrachten (Onstenk, 2011, 269-270; Onstenk, 2003, 71-74; Poortman: 2007, 206-210). Een daadwerkelijke integratie tussen binnen- en buitenschools leren blijkt lastig te realiseren. De school verdwijnt snel uit het beeld, zodra de leerling op de werkplek leert. Omgekeerd slagen scholen er maar moeilijk in om het geleerde op de werkplek te integreren in het leerarrangement, bijvoorbeeld door het systematisch organiseren van inhoudelijke reflectie. De voornaamste reden hiervoor lijkt niet zozeer de afwezigheid van instrumenten te zijn als wel de afstand tussen het leren op school en de werkplek. De leerlingen geven juist aan dat zij het waarderen wanneer zij intensief begeleid worden en veel vragen kunnen stellen (Onstenk e.a: 2003, 71-74). In de samenvatting van haar onderzoek is Poortman kritisch over het leerpotentieel van de beroepspraktijkvorming (BPV). Zij stelt dat ook eerder onderzoek heeft aangetoond dat (toenmalige) vormen van werkplekleren gecombineerd met de beroepsopleiding niet ideaal zijn. Toch lijkt de algemene visie op werkplekleren in het onderwijs bijzonder optimistisch en vol vertrouwen te zijn. De BPV dient echter op zijn minst aanzienlijk te worden verbeterd. De betrokken partijen, te weten de leerling, de school en het leerbedrijf dienen hun verantwoordelijkheid te nemen. Leerlingen moeten in staat en bereid zijn om te leren, en ROC’s en hun praktijkdocenten, en leerbedrijven en hun praktijkopleiders moeten de juiste omstandigheden en werk- en leermogelijkheden bieden. Met andere woorden, voor de verbetering van de BPV wordt een systemische aanpak aanbevolen (Poortman, 2007, 234). ®RolloverOnderwijs 105 Poortman werkt de systemische aanpak niet uit. Het ontbreekt aan integratie tussen theorie en praktijk. De scholen slagen er maar moeilijk in om daadwerkelijk het geleerde op de werkplek te integreren in het leerarrangement. De begeleiding door de mentoren en de leerkrachten kan beter. Alle partijen moeten werkplekleren meer serieus nemen en de uitdaging aangaan om te komen tot een samenhangend en vruchtbaar geheel. Alle partijen moeten werkplekleren meer serieus nemen en de uitdaging aangaan om te komen tot een samenhangend en vruchtbaar werkplekleren. Met andere woorden, een systematische benadering moet worden toegepast om het werkplekleren te verbeteren (Poortman: 2007, 206210). Alles overziende ontbreekt er nogal wat aan het werkplekleren. De werkplek kan een krachtige leeromgeving zijn voor de ontwikkeling van competenties, maar er moet structuur komen in het werkplekleren. 9.1 De uitgangspunten hoe post initiële opleidingen op de werkplek georganiseerd kunnen worden. Gezien de voorgaande kritiek op het werkplekleren moet er een richtsnoer komen voor het toezicht op de deelnemers, het leerproces, het controleren van de prestaties van de deelnemers en een leerzame feedback. De synthese van theoretische en praktische kennis dient te worden verbeterd. Het 'leren leren' laat veel te wensen over. De integratie tussen binnen- en buitenschools leren kan ontstaan wanneer de organisatie van het leren in het bedrijf wordt gekoppeld aan het leren op de onderwijsinstelling. Binnen het bedrijf functioneert een aangepast gildesysteem. De lerende medewerker (gezel) leert onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach. De docent van de school functioneert als de opleidingscoach van de gilde driehoek op de werkplek in het bedrijf. De docent en de opleidingscoach vormen een personele unie. Als opleidingscoach stuurt de docent het leerproces aan op de werkplek, samen met de leermeester en de deelnemer. Op de werkplek maakt de opleidingscoach gebruik van de opleidingsmethodiek en de systematische organisatie van het werkplekleren. De gildedriehoek is het richtsnoer van opleiden, ondersteund door portfolio, registratie van contacturen en het bijhouden van de (rijke) leerstof in relatie tot werkprocessen. Op de werkplek bezoekt de opleidingscoach de deelnemer en spreekt de vakkennis en vakvaardigheid door. De opleidingscoach kijkt het ingezonden werk van de deelnemer na, zoals het in het portfolio wordt aangereikt en geeft daarbij advies. Afgewerkte leertaken deelt de opleidingscoach in bij de geleerde leertaak. Het 'leren leren' wordt nu een actueel begeleid leren, direct vanuit de context, met een integratie tussen praktijk en theorie. Het verschil: in plaats van een integratie van theorie naar praktijk (wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is), ontstaat een integratie van praktijk naar theorie. De praktijk van de specialistische functies uit de sub systemen van de civil society is leidend in het ®RolloverOnderwijs 106 opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Hierdoor begint het opleiden met het ‘organiseren van inhoudelijke reflectie’. De deelnemer maakt bij het leren een voortdurende reflectie op de werkprocessen die hij in zijn functie op de werkplek uitoefent. Door de integratie van de ‘docent van de school’ en de ‘gildedriehoek van de werkplek’, ontstaat een vorm van samenwerking die beide sterker maakt. De kennis van de werkplek bevrucht de school met nieuwe kennis, waardoor de kwaliteit van het onderwijs op de school verbetert. De inzet van de docent als opleidingscoach van de gildedriehoek bevrucht de werkplek met didactische inzichten en een kwalitatieve begeleiding, mits de docent adequaat is opgeleid als opleidingscoach en vervolgens in de praktijksituatie adequaat wordt begeleid door een senior coach die doorkneed is met het vak van bedrijfsleren. In de organisatiestructuur moet de opleidingscoach begeleid worden, zodat er een externe kwaliteitsbewaking plaatsvindt op de rol van de werkgever, de opleidingsdriehoek, de kwaliteit van de leertaak en assessment. 9.2 Het opleiden van kwetsbaren en laagopgeleiden Voor kwetsbaren en laag opgeleiden blijkt, dat transformatie en kritische reflectie veel energie kosten. Juist deze doelgroep is ondervertegenwoordigd in het post initieel leren en moet transformeren naar een nieuwe situatie, waarin zij zich openstellen om weer aan een opleiding te gaan deelnemen. Zouden bij de kwetsbaren en laag opgeleiden barrières tegen leren bestaan, dan zal de deelnemer protesteren of zich terugtrekken. Er ontstaat een weigering uit boosheid of frustratie. Bij de fase van ‘defensie’ is het onmogelijk om de ‘overweldigende informatie’ te absorberen en zal de deelnemer een verdedigingssysteem opbouwen om zijn identiteit te beschermen tegen stimuli en invloeden die hem overmeesteren. In het laatste geval is het onmogelijk is om de overweldigende hoeveelheid informatie en effecten te absorberen en dient een coherent verdedigingssysteem de identiteit van de deelnemer te beschermen. Het blijkt dat de negatieve emoties tegen het leren het beste te overwinnen zijn door ‘activiteiten’ en ‘deelname’, als de deelnemers mogen samen’werken’ met collega’s. De kwetsbare en laagopgeleide moet zelf het tempo kunnen bepalen waarin hij leert. De hulpvrager reguleert hierdoor zelf de op te nemen informatie. Door eigenaar te zijn van zijn leerproces beschermt de hulpvrager zichzelf voor eventuele barrières die belemmerend zijn voor het leren en kan hij voorkómen dat hij overmeesterd wordt door stimuli en invloeden die hij niet beheerst. Opleiden vanuit een leer- / werkplek in een bedrijf biedt mogelijkheden, mits wordt voldaan aan een goede opleidingsstructuur. ®RolloverOnderwijs 107 9.3 Samenvatting. In principe is iedereen in staat tot leren. Maar mensen kunnen een afkeer hebben van het leren, bijvoorbeeld als gevolg van negatieve schoolervaringen of met betrekking tot problemen met bepaalde taken of onderwerpen. Deze negatieve emoties kunnen een belemmering vormen voor het leren. Het blijkt dat mechanisch leren relatief weinig energie kost, assimilatie heeft een matig energieverbruik, accommodatie is een energie kostend proces. De reflectie vereist meer energie dan accommodatie, terwijl kritische reflectie meer dan gemiddelde psychologische energie kost. Transformatie, wanneer de deelnemer moet veranderen om vooruit te komen, is een zeer veeleisend proces. Het ‘niet leren’ kan ontstaan door het niet begrijpen, defensieve weerstand of defensie. Het ‘niet begrijpen’ gebeurt door een misverstand of een concentratieprobleem. ‘Defensieve weerstand’ bestaat uit een bewuste of onbewuste blokkade van het leren; de deelnemer toont onverschilligheid, heeft een storende houding en kan een drop-out worden van het onderwijs. Bij ‘defensie’ heeft de deelnemer geen wil om te leren of is hij niet in staat om te leren; de deelnemer verdedigt zijn identiteit en bouwt een verdedigingssysteem op als bescherming tegen stimuli en invloeden die hem overmeesteren. In het laatste geval is het onmogelijk is om de overweldigende hoeveelheid informatie en effecten te absorberen en dient een coherent verdedigingssysteem de identiteit van de deelnemer te beschermen. Om de deelnemer tot actie te brengen zien wij nu dat transmissie, ervaring, imitatie, activiteit en deelname, in toenemende mate bij de deelnemer leiden tot initiatieven en activiteiten. Het meeste initiatief ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Als de deelnemer werkt in een bedrijfsmatige omgeving, samen met collega’s, dan kunnen wij verwachten dat de kans het grootste is om tot leren te komen. Het informeel leren heeft een groot effect op de kennisontwikkeling van mensen. Informeel leren door ervaringsleren wordt wel learning by doing of learning on the job genoemd. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Doordat informeel leren moeilijker meetbaar is, wordt er in de literatuur en in beleidsdiscussies echter nauwelijks aandacht aan besteed. Routinematig werk maakt steeds meer plaats voor kenniswerk. De leerprocessen gebeuren tijdens het dagelijks werk, via het samenwerken met collega’s, met leidinggevenden en klanten, of door het gebruik van hulpmiddelen tijdens het uitvoeren. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. Leren is een sociaal-communicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met een ingroeien in de ‘community of practice’. De overdracht van kennis gebeurt in een proces van de- en recontextualisering. De kennis wordt losgemaakt van de situatie in de context en krijgt een nieuwe betekenis in de ®RolloverOnderwijs 108 nieuwe context. Dit beeld werd eerder met andere woorden beschreven bij de oevers van de rivier, als het funderingsmodel voor het ervaringsleren. Tussen de oevers met gestolde ervaringen neemt het water een nieuwe stroom van ervaringen mee. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe gestolde betrouwbaarheid gaan vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. Het leren op de werkplek leidt ook tot ‘werkplekinnovatie’. De gemeenschap is in overleg met elkaar en komt tot nieuwe ideeën. In dit geval bestaat het leren uit het toevoegen van waarde aan de werkplek. Werkplekleren in het beroepsonderwijs is volgens Nieuwenhuis essentieel voor het opleiden van gespecialiseerde vakmensen. Tegelijkertijd is het een complex fenomeen. Dat heeft te maken met de kenmerken voor een goede werkplek, met de kwaliteit van de begeleiding, met de juiste mix tussen theorie en praktijk. Er is ook veel kritiek geuit op het werkplekleren. Niet iedere werkplek is geschikt om brede vakbekwaamheid te realiseren. De praktijkleerbegeleider (leermeester) vormt in veel opzichten de belangrijkste dimensie van de arbeidsplaats als leerplaats. De meeste begeleiders worden niet voor hun begeleidingstaak opgeleid. De begeleiding is niet intensief genoeg. Werkzaamheden die voor een opleiding van belang zijn, komen soms niet voor op de werkplek, waardoor de deelnemer van werkplek moet kunnen wisselen. Daarnaast zien werkgevers lerenden op de werkplek soms als goedkope werkkrachten. Het ontbreekt aan integratie tussen theorie en praktijk. De scholen slagen er maar moeilijk in om daadwerkelijk het geleerde op de werkplek te integreren in het leerarrangement. Een daadwerkelijke integratie tussen binnen- en buitenschools leren blijkt lastig te realiseren. De school verdwijnt snel uit het beeld, zodra de leerling op de werkplek leert. De leerlingen geven juist aan dat zij het waarderen wanneer zij intensief begeleid worden en veel vragen kunnen stellen. Alles overziende ontbreekt er nogal wat aan het werkplekleren. De werkplek kan een krachtige leeromgeving zijn voor de ontwikkeling van competenties, maar er moet structuur komen in het werkplekleren. Hoe post initiële opleidingen op de werkplek georganiseerd kunnen worden. De integratie tussen het leren in het bedrijf en de kennis van de onderwijsinstelling. Binnen het bedrijf functioneert een aangepast gildesysteem, door het samenstellen van een gildedriehoek. De lerende medewerker (gezel) leert onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach. De docent van de school functioneert als de opleidingscoach van de gilde driehoek op de werkplek in het bedrijf. De docent en de opleidingscoach vormen een personele unie. ®RolloverOnderwijs 109 De aanpassing in de methodiek van het opleiden: in plaats van een integratie van theorie naar praktijk (wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is), ontstaat een integratie van praktijk naar theorie. De praktijk van de specialistische functies uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. In de organisatiestructuur moet de opleidingscoach begeleid worden, zodat er een externe kwaliteitsbewaking plaatsvindt op de rol van de werkgever, de opleidingsdriehoek, de kwaliteit van de leertaak en assessment. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Bij deze doelgroep kan het proces van transformatie een belangrijke rol spelen, vooral als zij naast de zijlijn staan en moeten re-integreren in de maatschappij. Transformatie is een zeer veeleisend proces, dat veel energie kost. Het is het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijk uitdagingen. De deelnemer moet veranderen om vooruit te komen. Het blijkt dat de negatieve emoties tegen het leren het beste te overwinnen zijn door ‘activiteiten’ en ‘deelname’, als de deelnemers mogen samen’werken’ met collega’s. De kwetsbare en laagopgeleide moet zelf het tempo kunnen bepalen waarin hij leert. De hulpvrager reguleert hierdoor zelf de op te nemen informatie. Door eigenaar te zijn van zijn leerproces beschermt de hulpvrager zichzelf voor eventuele barrières die belemmerend zijn voor het leren en kan hij voorkómen dat hij overmeesterd wordt door stimuli en invloeden die hij niet beheerst. 9.4 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Iedereen kan leren. Het meeste initiatief ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. Leren is een sociaalcommunicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met het ingroeien in de ‘community of practice’. De lerende medewerker (gezel) leert onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach die het opleidingsproces verzorgt. De lerende ondernemer leert samen met collega’s in een lerend netwerk, waarin de vragen vanuit het bedrijf centraal staan. ®RolloverOnderwijs 110 Zowel bij de medewerker als bij de ondernemer wordt de kennis losgemaakt van de situatie in de context en krijgt een nieuwe betekenis in de nieuwe context. Zo leidt leren op de werkplek tot ‘werkplekinnovatie’ en leren vanuit het volledige bedrijf tot ‘bedrijf en branche innovatie’. De aanpassing in de methodiek van het opleiden: in plaats van een integratie van theorie naar praktijk (wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is), ontstaat een integratie van praktijk naar theorie. 9.5 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? De route naar betaald werk voor mensen die uit achtergestelde positie komen, is een zeer veeleisend proces dat veel energie kost. Het meeste initiatief ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’. Als de deelnemer werkt in een bedrijfsmatige omgeving, samen met collega’s, dan kunnen wij verwachten dat de kans het grootste is om tot leren te komen. ®RolloverOnderwijs 111 10. Het reflecteren op de dagelijkse werk- en leefomgeving Wat zijn de verschillende aspecten van reflectie waarmee wij het opleiden ‘waarden’-vol maken? Bij reflectie zal de deelnemer de route afleggen van de aan te leren waarden, de normen, de wil en het handelen, tot en met het toekomstig gedrag. Hoe verloopt dit proces van reflectie tot gedrag? 10.1 De reflectie op de actuele situatie Welke waarden zijn voor mij van toepassing, op die specifieke plaats binnen de civil society waarin ik mij bevind. Het gaat om een proces van het wikken en wegen, van argumenten pro en contra, waarbij het inzicht van de deelnemer uiteindelijk de doorslag geeft voor de koers die hij in het leven wil gaan. De ontwikkeling van de identiteit is een proces van ‘worden’, ‘the narrative of the self’ (Ghorashi citeert Giddens, 1991). Mensen moeten in staat zijn om zich open te stellen voor vernieuwing. Er moet een veilige ruimte zijn waardoor reflectie mogelijk is. Daarom is erkenning van groot belang voor de menselijke ontwikkeling. De erkenning geeft mogelijkheden tot een positieve zelfdefinitie van individuen en groepen. Door het aanleren van de traditionele waarden van het bedrijf en het leren reflecteren vanuit de context, leert de deelnemer zijn rechtvaardigingsgrond ontdekken. Poortman en Onstenk geven aan dat de werkplek de gelegenheid moet bieden om gevarieerde werkervaring op te doen en te kunnen reflecteren op het uitgevoerde werk. De reflectie impliceert het vergelijken van de verworven kennis en vaardigheden met eerdere ervaringen, of het vergelijken met de manier waarop een expert de taak uitoefent (Onstenk e.a., 2003: 32). Scholen slagen er maar moeilijk in om daadwerkelijk het geleerde op de werkplek te integreren in het leerarrangement, bijvoorbeeld door het systematisch organiseren van inhoudelijke reflectie (Onstenk e.a: 2003, 71-74). Poortman kijkt terug op een geleverde prestatie vanuit reflectie en kritische reflectie (Poortman, 2007: 21) Reflectie formuleert zij als het achteraf nabeschouwen. Geen onmiddellijke reactie op impulsen geven, maar na een vertraging de uitwerking van de impulsen interpreteren. Klarus stelt dat leren door kritische reflectie ontstaat door zich de vraag te stellen: ‘klopt het’, ‘zijn er alternatieven denkbaar?’ Het leren voltrekt zich op basis van een eigen betekenisverlening vanwege een verandering in een situatie, taak of handeling. (Klarus, 2011: 87 - 96). Stavenga de Jong structureert het leerproces volgens de indeling van de werkprocessen. De overdracht vindt plaats door voorbeelden, opdrachten en reflectie (Stavenga de Jong: 2011, 281). Het leren leidt ook tot ‘werkplekinnovatie’. De gemeenschap reflecteert, is in overleg ®RolloverOnderwijs 112 met elkaar en komt tot nieuwe ideeën. In dit geval bestaat het leren uit het toevoegen van waarde aan de werkplek (Verdonschot: 2011, 315). Om goed in onze samenleving mee te kunnen doen, is alleen de voorbereiding op een beroep niet voldoende. De Kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap (bijlage 1, Examen- en kwalificatiebesluit WEB, Kwalificatiedossier MBO, 2013) geven het inhoudelijke kader voor burgerschap aan. De kwaliflcatie-eisen voor vitaal burgerschap hebben betrekking op de bereidheid en het vermogen om te reflecteren op de eigen leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger en werknemer. De loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling dragen maatschappelijk gezien bij aan employability, ondernemerschap en persoonlijke ontplooiing. Het gaat hierbij om het sturing geven aan betekenisvol werk, en vervolgonderwijs dat aansluit op de eigen kwaliteiten, mogelijkheden, waarden en motieven. De volgende elementen komen aan bod bij loopbaanoriëntatie en loopbaanontwikkeling. Capaciteitenreflectie: beschouwing van de capaciteiten die van belang zijn voor de loopbaan. Motievenreflectie: beschouwing van de wensen en waarden van belang voor de loopbaan. Werkexploratie: onderzoek naar werk en mobiliteit in de loopbaan. Loopbaansturing: loopbaangerichte planning en beïnvloeding van het leer- en werkproces. Netwerken: contacten opbouwen en onderhouden op de arbeidsmarkt, gericht op loopbaanontwikkeling. 10.2 Het proces van opleiden waarin wij kunnen reflecteren op de dagelijkse werk- en leefomgeving Welke waarden zijn voor mij van toepassing, op die specifieke plaats binnen de civil society waarin ik mij bevind? Welke waarden zijn dat voor jou. En wat betekenen de waarden over en weer bij de invulling van de leertaak op die werkplek binnen het bedrijf of branche waarin wordt geleerd? Dat gebeurt in een deliberatief proces van het wikken en wegen. Voordat de deelnemer definitief kiest voor zijn loopbaanontwikkeling zal er een loopbaanoriëntatie plaatsvinden, waarin de deelnemer reflecteert op zijn capaciteiten, motivatie, werkexploratie en loopbaansturing. Tijdens de opleiding zal reflectie de bron zijn voor een weloverwogen traject van opleiden, waarin de deelnemer zelf de mogelijkheid heeft om de koers te bepalen. De praktijk van de specialistische functies uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Hierdoor begint het opleiden met het ‘organiseren van inhoudelijke reflectie’. De deelnemer maakt tijdens het leren een voortdurende reflectie op de werkprocessen die hij in zijn functie op de werkplek uitoefent. Het reflectieve leren rust op de onderliggende waarden in dié ®RolloverOnderwijs 113 betreffende context van leren. Hierdoor is de inhoud van het leren nooit generiek, maar zal de integrale kennis van de werkplek waar de deelnemer leert, bepalend zijn voor de inhoud van het leren. Vandaar dat de deelnemer niet met een vooraf vastgesteld opleidingspakket naar een bedrijf wordt ‘gestuurd’, maar op het bedrijf leert op grond van een reflectief onderzoek naar de handelingen, activiteiten en werkprocessen die op dié werkplek kunnen worden geleerd. Door het leren reflecteren vanuit de context zal de deelnemer niet alleen vakkennis, vakvaardigheid en houdingen aanleren, de deelnemer zal door de ontwikkeling van het ‘zelf’ zijn rechtvaardigingsgrond ontdekken. De deelnemer verandert kwalitatief, omdat nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeeld en waarden. De integratie tussen het leren in het bedrijf en de kennis van de onderwijsinstelling gebeurt door de gilde driehoek op de werkplek in het bedrijf, waarbij de docent van het beroepsonderwijs en de opleidingscoach een personele unie vormen. 10.3 De ontwikkeling van waarden tot gedrag De Oud Europese ethiek kende waarden en normen niet in het taalgebruik. Pas in het midden van de 19e eeuw duikt het waardenbegrip op. Lotze introduceert het begrip ‘waarde’ rond 1840 (De Vries, 2004: 39-54; Wils, 2005: 24). De expliciete doorbraak van het waarderingsonderzoek kwam pas tegen het einde van de 19 e eeuw en het begin van de 20e eeuw tot stand. Het werd vanaf die tijd een apart terrein, wat ook blijkt uit de nieuwe naam die toen ontstond: axiologie (waardenleer). Voor Rokeach is een waarde: een langdurige en stabiele overtuiging dat een bepaalde gedragswijze of levensdoelstelling persoonlijk of wel sociaal, verkiesbaar is boven een daaraan tegengestelde gedragswijze of levensdoelstelling (Schotsmans, 1986: 19-23). Een levensdoelstelling of een gedragswijze wordt niet aangeleerd als een beetje goed, maar als het goede zonder meer. Waarden worden aangeleerd als een alles of niets. Het opgroeiende kind zal leren om in situaties waarin meerdere waarden voorkomen, de waarden ten opzichte van elkaar af te wegen en de ene waarde van bijvoorbeeld de moeder te kiezen en niet de andere waarde van de vader of verzorger. Het gedrag is dan de resultante van het belang dat aan verschillende waarden wordt gehecht. Het gedrag is de uitkomst van de gemaakte waardenkeuze. Hieruit blijkt dat er een waardenhiërarchie is die kan verschuiven waardoor de persoon andere keuzes gaat maken. Het blijkt dat waarden functioneren binnen een systeem, een waardensysteem. Een waardensysteem definieert Rokeach als: een stabiele organisatie van overtuigingen, die betrekking hebben op verkiesbare gedragswijzen of levensdoelstellingen, die volgens een relatieve belangrijkheid geordend zijn. Uit de opvattingen van Rokeach kunnen wij leren dat er stabiliteit is in ons waardendenken, door ons waardensysteem. Als er veranderingen in ons waardendenken ontstaan, onze keuzes worden anders, dan kunnen wij de verandering bepalen vanuit het herordenen van de waarden. ®RolloverOnderwijs 114 Aan de opvatting van Rokeach kunnen wij bedrijfswaarden toevoegen. Bedrijfswaarden zijn een specifieke vorm van waarden. Onderzoek onder verschillende bedrijven laat de volgende belangrijke dimensies van bedrijfscultuur zien: innovatie, stabiliteit, oriëntatie op mensen, resultaatgerichtheid en teamgerichtheid (Gorgievski1, 2006). Nieuwenhuis noemt ook publieke waarden. De kern van de publieke waarde noemt hij start bekwame jongeren die zich kunnen redden op de arbeidsmarkt (Nieuwenhuis, 2012). Hermans voegt aan het waardenbegrip een extra dimensie toe, namelijk de context. Een persoon zal volgens Hermans in elke situatie tot een positieve of negatieve waardering komen. In die waardering is hij gebonden aan die situatie. Het waardengebied is een waarheid voor déze persoon in dié situatie. (Hermans, 1983: 143-157). De context maakt het bijvoorbeeld in de oorlog waardevol om de vijand de verkeerde kant op te sturen. De bescherming van de landgenoot staat in de waardenhiërarchie boven de leugen. De context bepaalt het zogenaamde leugentje om bestwil. De bovenstaande voorbeelden van waarden geven aan dat elk individu beschikt over een waardensysteem, maar dat bij ieder het waardensysteem verschilt, afhankelijk van de ervaringen die iemand in het leven heeft opgedaan. Zouden door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het waardensysteem, waardoor de deelnemer andere, nieuwe keuzes gaat maken. Waartoe dienen waarden? Waarden zijn erop gericht om ons zelfrespect hoog te houden en te bewaren zegt Rokeach. Het waardensysteem is een organisatie van principes om iemand te kunnen helpen bij het kiezen van alternatieven. Waarden helpen ons om standpunten in te nemen over sociale, politieke en religieuze vraagstukken. Door ons waardenpatroon laten wij ons leiden om te weten welke meningen, houdingen, of handelingen wij zullen bekritiseren of ondersteunen. Waardensystemen fungeren als algemene kaders om besluiten te nemen of om conflicten op ten lossen. Waarden hebben dus een motiverende functie. Bij gemeenschappelijke waardenpatronen weten wij waarom wij iets doen en zullen wij samenwerken (Schotsmans, 1986: 23, 24). Roebben geeft aan dat een waarde verwijst vanuit het innerlijk naar een levensdoelstelling. Wat je waardevol vindt wordt helder in een proces van gezamenlijke ‘waardenvinding’, waarbij ieder zijn waardenschaal voorlegt ter overweging aan anderen (Roebben, 1995: 57, 58). De communicatie die ontstaat wanneer waardenschalen onderling besproken worden, leidt tot inzicht in de ander en jezelf. De communicatie veronderstelt een levende communio van gesprekpartners, die principieel elkaar aanvaarden (Roebben, 2007: 33). Van der Ven onderscheidt 3 vormen van waardenoverdracht: cognitief, affectief en volitief. Bij waardenoverdracht is het mogelijk de nadruk te leggen op het cognitieve, de ontwikkeling van de kennis en de vorming van het denken. Het affectieve aspect, de houding, is gericht op het interioriseren, het verinnerlijken, van de waarden door de deelnemer. Het volitieve aspect geeft aandacht aan de oefening van de wil, de wilsvorming, de zelfdiscipline. (Van der Ven, 1986: 40-41). Het uiteindelijke doel van de waardencommunicatie is bij Van der Ven de zelfverwerkelijking. Zelfverwerkelijking staat in de top van de hiërarchie van Maslov met de ®RolloverOnderwijs 115 vijf basisbehoeften. De eerste is voedsel, onderdak, kleding; de tweede is veiligheid; de derde is behoefte aan liefde, ergens bijhoren; de vierde is behoefte aan respect; de laatste en hoogste behoefte is de zelfverwerkelijking (heelheid, goedheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, schoonheid, vrijheid) (Van der Ven, 1999: 230). De communicatie richt zich op de vraag: ‘Welke waarden zijn nastrevenswaardig?’ Die communicatie is argumentatief van aard en bestaat uit het afwegen van mogelijkheden. Niet alle waarden verdienen navolging. De vorming van waarden fungeert als een vrije ruimte, waarin de deelnemer oefent in de communicatie. De deelnemer kan standpunten, zienswijzen en argumenten beredeneren. De deelnemers aan de bespreking leren het ik-jij-hij-perspectief. Zij leren zich te verplaatsen in de positie van de ander. In de afstemming bereikt de communicatie zijn grenzen, de persoonlijke grens, de grens van de ander of de grens van het instituut. De communicatie is aan het einde van het gesprek altijd gedeeltelijk gelukt en gedeeltelijk mislukt; de mislukking wordt in de volgende ronde weer voorwerp van de communicatie zelf (Van der Ven, 1999: 37-39). De communicatie is niet gericht op de elitaire groep communicatief geschoolden, maar strekt zich juist uit tot hen die noch over taal, noch over positie beschikken om gehoord te worden. Uiteindelijk staat Van der Ven met de inhoud van de waardencommunicatie een integrale aanpak voor. Het gaat Van der Ven om het leren participeren in de communicatie, met de vraag welke waarden in concrete situaties als leidraad voor het handelen wordt genomen. De inhoud heeft dus niet de prioriteit, maar het proces van waarden tot handelen. Het is niet een aanbodgericht model: welke waarden zullen wij nu aanleren aan de deelnemer. Het is een vraaggericht model: hoe is de context, welke waarden zijn in de context verborgen en hoe verloopt het proces van het ontdekken van de waarde naar het handelen (Van der Ven, 1999: 175-176). Wat betekenen nu waarden bij het competentiegericht leren? Zodra er nieuwe handelingen in de maatschappij ontstaan, ontwikkelt zich een nieuw subsysteem in onze civil society. Elk systeem volgt zijn eigen logica. Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en zich de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Volgens Rokeach zal de deelnemer zijn waardenschaal moeten herschikken en moeten aanpassen aan de eisen die het beroep aan hem stelt. Wat nu gesteld wordt over de waarden van een sub systeem in de maatschappij geldt ook voor een keten, een branche, een regio of een bedrijf. Hier ligt een uitermate belangrijk reflectief moment. Past de te kiezen functie bij de waardenschaal (overtuiging, passie, mogelijkheden) van de deelnemer? Wat is de manier om zich de waarden van het sub systeem, de keten, de branche, de regio of het bedrijf eigen te maken? Roebben stelt dat de communicatie die ontstaat wanneer waardenschalen onderling besproken worden, leidt tot inzicht in de ander en jezelf. Van de Ven noemt de communicatie argumentatief van aard. Het is een communicatie van wikken en wegen, voor en tegen. De bron van het zich eigen maken van de waarden ligt in de communicatie. Communicatie is er niet alleen door het spreken, maar evenzeer door non ®RolloverOnderwijs 116 verbale communicatie, bijvoorbeeld door samen dingen te doen in de context. Communicatie en daarmee het overdragen van waarden ontstaat uit het ‘delen van ervaringen in de context’. Vanuit de ervaringen die de deelnemer opdoet leert de deelnemer de beroepshouding aan. De waarden worden overgedragen in een deliberatief proces binnen de dunne moraal, door het schuren van de onderscheiden opvattingen. 10.4 Normen Waarden krijgen uitwerking in gedragsregels of normen. Afgeleid van het Latijnse norma dat oorspronkelijk naar winkelhaak of rechthoek verwijst, (Latijnse norma = meetlat) is het begrip ‘norm’ gaandeweg wet, regel, maatstaf of richtsnoer gaan betekenen. De gedachte dat er sociale normen zouden bestaan die typerend zijn voor een bepaalde samenleving en die het gedrag van de inwoners van die samenleving reguleren, ontstond in de negentiende eeuw (De Vries, 2004: 21). Waarden zijn geen normen, waarden worden uitgewerkt in normen. Een norm is het concretiseren van de waarde, een richtsnoer voor het handelen. Uit de waarde ‘gerechtigheid’ kan de norm ‘allemaal even veel’ ontstaan, maar bij iemand met een egoïstische inslag is de norm misschien wel ‘pakken wat je pakken kunt’. Daarom is het van belang te vragen welke waarden als grondslag dienen voor normen (Van der Ven, 1999: 106). Wanneer wij als waarde hanteren dat iedereen in onze maatschappij over bestaanszekerheid moet kunnen beschikken, dan geldt als norm een bepaald bedrag per maand om aan die waarde te kunnen voldoen. Bij de uitwerking komt het regelmatig voor dat waarden hun zeggingskracht behouden en dat normen bij het veranderen van de sociale omstandigheden kunnen veranderen. Blijkt bijvoorbeeld het maandelijks bedrag voor het verzekeren van bestaanszekerheid niet meer toereikend, dan wordt de norm aangepast terwijl de onderliggende waarde gelijk blijft. Normen zijn dus gerechtvaardigd voor zover men een beroep kan doen op waarden. Elke tijd vraagt om herontdekking van waarden, die in geherformuleerde normen worden uitgewerkt. Die herontdekking werkt bevrijdend, niet omdat de problemen zijn opgelost, maar omdat het aanvaarden van geherformuleerde normen een nieuwe manier van leven mogelijk maakt (Woldring, 2004: 58-60). Komt de overdracht van waarden tot stand door een proces van wikken en wegen en heeft ieder daarin betekenis voor de eigen waardenhiërarchie, normen functioneren anders. Een norm wordt al of niet in gemeenschappelijkheid vastgesteld, waarna men zich aan de norm dient te houden. De normen van de werktijden staan vast, er is een norm van niet te laat komen en mogelijk is er ook een norm van productie. In elke context is er een keten van formele en informele normen die de deelnemer moet aanleren om er zich vervolgens ook aan te houden. ®RolloverOnderwijs 117 10.5 De wil Het volitieve aspect geeft aandacht aan de oefening van de wil: de wilsvorming, de zelfdiscipline. Het proces van de wil verloopt volgens de 6 fasen van het wilsproces: het voornemen, de overweging, de keuze en beslissing, de bekrachtiging door de wil, het opstellen van een plan en het sturen van de uitvoering (Van der Ven, 1986: 171-172, Hermans, 2004). Allereerst gaat het om het herkennen en verinnerlijken van waarden, waarna de wil bepaalt of de geanalyseerde waarden en aansluitende normen inderdaad leiden tot handelen. Schema waardenoverdracht (Van der Ven, 1985: 40, 41). Cognitief affectief Volitief Herkennen van waarden Het internaliseren van waarden. De oefening van de wil, de zelfdiscipline. De 6 fasen van het wilsproces: het voornemen de overweging de keuze en beslissing de bekrachtiging door de wil het opstellen van een plan het sturen van de uitvoering. In de procesgang op de route naar betaald werk betekenen de verschillende stappen volgens Van de Ven, dat de deelnemer allereerst voor zichzelf de waarden herkent die het nieuwe leven met zich meebrengt. Vervolgens moeten de waarden een deel worden van zijn waardenhiërarchie, waarna de wil de route moet bekrachtigen. In het schema mis ik de fase van tot rust en inkeer komen. Pas als de ruimte en de tijd voor de deelnemer samenvallen, zijn de uitgangspunten gewaarborgd waarbinnen men tot rust komt, men zich kan concentreren op zijn of haar studie en tot studieresultaten komen (Nieuwenhuijse, 2005). Het begrip ruimte geeft inzicht in de veiligheid van de deelnemer. Ruimte betekent het streven naar geborgenheid voor de deelnemer. Dat begeleiders zich de vraag stellen of de deelnemer zich op zijn plaats voelt, of dat de huidige context misschien onveiligheid en belemmeringen oplevert. Het begrip tijd geeft aan dat de deelnemer een toekomstperspectief heeft, waaruit blijkt dat er in de toekomst mogelijkheden zijn. Het samenvallen van ruimte en tijd voor de deelnemer veronderstelt aandacht en echtheid van de begeleiders zodat de deelnemer zich met zijn begeleiders kan identificeren. Na fase 5, het opstellen van het plan, zou een leercontract niet misstaan. De deelnemer sluit een leercontract met zichzelf en zijn omgeving, dat hij vast van plan is om de route naar ®RolloverOnderwijs 118 betaald werk af te leggen en zich daarvoor ook opofferingen te getroosten, door zich te bekwamen voor de nieuwe werksituatie. 10.6 Het handelen Wij kunnen nu aangeven welke relatie er bestaat tussen waarden, normen, de wil en het handelen. Normen berusten op waarden en het handelen berust op zowel waarden als normen, mits de wil inderdaad tot handelen aanzet. Van der Ven onderscheidt verschillende vormen van handelen. Allereerst een handeling die de mens verricht, maar die niet specifiek is voor de mens; denk hierbij aan de reflex bewegingen. Een gerichte handeling, bijvoorbeeld het schrijven van een persoonlijke brief. Het externe handelen en het interne handelen. Het externe handelen is motorisch, rechtstreeks zichtbaar, lichamelijk, fysiek. Het interne handelen refereert aan het verstand, het cognitieve. Elk handelen heeft een extern en intern aspect in zich; elk handelen is een combinatie van verstand en motoriek, waarbij één van beide aspecten van handelen de overhand heeft (Van der Ven, 1985: 12-17). Het handelen is dus een eenheid van denken en doen. Het doel van het handelen ligt niet in het handelen zelf, maar in de be-doel-ing van de persoon die handelt. Het doel is aanwezig in het einde van de handeling. In feite kunnen wij spreken over verschillende bronnen van handelen. Het handelen om een doel te bereiken, een combinatie van denken en doen. Het handelen kan ook gebaseerd zijn op intrinsieke waarden van de eigen waardenhiërarchie. Doorwrochte waarden en normen en de daaruit voortvloeiende bedoeling zitten zo aan het lijf gebakken dat je niet anders kunt handelen dan volgens de attitude die mij in mijn ontwikkeling zo eigen is geworden zegt Levering (Levering, 2004: 150). Bij het handelen vanuit intrinsieke waarden verschuift het doel meer naar de achtergrond, in elk geval zal de weg naar het doel ondergeschikt gemaakt worden aan de keuzes die voortkomen uit de intrinsieke waarden. Vervolgens kan het handelen voortkomen uit opgelegde normen. In dit geval is het geen vraag of iemand het met de handeling eens is. Men dient te luisteren en een overtreding kan een sanctie tot gevolg hebben. 10.7 Gedragsregels en gedrag Een levensdoelstelling of een gedragswijze wordt volgens Rokeach niet aangeleerd als een beetje goed, maar als het goede zonder meer. Waarden worden aangeleerd als een alles of niets. Het gedrag is enerzijds de uitkomst van de gemaakte waardenkeuze in de persoonlijke waardenhiërarchie. Uit het voorbeeld van het liegen tegen de vijand blijkt dat de waarden in de waardenhiërarchie kunnen verschuiven, afhankelijk van de context waarin iemand zich bevindt. Iemand die liever niet liegt zal door de verschuiving van waarden in een vijandige context andere keuzes maken. ®RolloverOnderwijs 119 Het gedrag ontstaat anderzijds vanuit de verhouding tussen subject en de ander, de grond waarop het gedrag begrepen kan worden (Verhaeghe, 2002: 128). Het basismechanisme bestaat uit een proces van het opnemen en afweren van ervaringen. Het is een proces van lust en onlust, een proces van samenvallen met (aliënatie) en afstand nemen van (separatie) de ander. In de confrontatie met de ander zal het subject zich de vraag stellen: verlangt de ander wel naar mij, kan ik zijn/haar verlangen vervullen? Het subject verlangt ernaar dat de ander naar hem/haar verlangt. In de derde plaats heeft het gedrag van mensen een directe relatie met gedragsregels, normen. Normen verwijzen naar een sociaal verwachtingspatroon waaraan mensen in hun gedrag moeten voldoen. Normen zijn gedragsregels die in een gemeenschap belangrijk zijn, omdat geen samenleving zonder gedragsregels kan bestaan. Normen en gedrag zijn dynamisch, omdat sociale verwachtingspatronen in de loop van de tijd steeds veranderen. Van den Brink stelt gedragsregels gelijk aan normen. De variatie aan gedragsregels zou men als een eerste moeilijkheid op het gebied van normen en normhandhaving kunnen zien (Van den Brink, 2004: 15, 30). Mensen leren door te reflecteren op de dagelijkse werk- en leefomgeving. Daardoor heeft de cultuur van een organisatie grote invloed op het leren. De cultuur kan worden opgevat als het resultaat van de gezamenlijke leerprocessen van een groep, in antwoord op de problemen en uitdagingen van de externe omgeving en het interne managen van de groep (Bolhuis e.a., 2011: 63-73). Waarden binnen een sub systeem van de civil society functioneren volgens een eigen waardensysteem, dat de identiteit van het subsysteem weergeeft. De waarden zijn volgens een relatieve belangrijkheid geordend in een waardenhiërarchie. Ook elk individu beschikt over een waardensysteem, opgebouwd volgens de ervaringen die iemand in zijn leven heeft opgedaan. Bij de keuze van het beroep is het van belang, dat de deelnemer in staat is om zijn waardensysteem te herschikken naar de voorwaarden die het beroep hem stelt. Lukt het om de match te maken tussen de waarden van het beroep en de waarden van het individu, dan ontstaat welbevinden in de uitoefening van het beroep. Bij de goede match tussen de waarden zal iemand zich houden aan de normen en vanuit de wil gemotiveerd zijn om tot handelen te komen. Het gedrag is de uitkomst van: iemands waardenkeuze in de persoonlijke waardenhiërarchie. de normen, van een sociaal verwachtingspatroon waaraan mensen in hun gedrag moeten voldoen. de verhouding tussen het subject en de ander. De grond van dit gedrag kan begrepen worden vanuit het basismechanisme van het opnemen en afweren van ervaringen. Dit basismechanisme tot het opnemen (aanleren) van ervaringen is de grondslag van het opleiden voor een gespecialiseerde functie en wordt besproken in het hoofdstuk over het traject van ervaren naar leren. ®RolloverOnderwijs 120 10.8 Samenvatting Reflectie op de actuele situatie is een vorm die zich in elke context en bij elk subject op een andere manier voordoet. In de civil society doet deze vorm van reflectie zich in alle onderdelen van de subsystemen voor. Het is een integraal onderdeel van onze burgerlijke maatschappij. Reflectie formuleert Poortman als het achteraf nabeschouwen. Geen onmiddellijke reactie op impulsen geven, maar na een vertraging de uitwerking van de impulsen interpreteren. Bij kritisch reflectief werkgedrag ontstaat bij de leerling volgens Poortman een verandering in de persoonlijkheid, een zeer veeleisend proces dat een sterke motivatie vereist. De deelnemer verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeelden en waarden. De kwalificatie-eisen van het Kwalificatiedossier MBO loopbaan en burgerschap spreekt over capaciteitenreflectie, motievenreflectie, werkexploratie, de loopbaansturing en de netwerken. Door het leren reflecteren vanuit de context zal de deelnemer niet alleen vakkennis, vakvaardigheid en houdingen aanleren, de deelnemer zal door de ontwikkeling van het ‘zelf’ zijn rechtvaardigingsgrond ontdekken. Voordat de deelnemer definitief kiest voor zijn loopbaanontwikkeling zal er een loopbaanoriëntatie plaatsvinden, waarin de deelnemer reflecteert op zijn capaciteiten, motivatie, werkexploratie en loopbaansturing. Tijdens de opleiding zal reflectie de bron zijn voor een weloverwogen traject van opleiden, waarin de deelnemer zelf de mogelijkheid heeft om de koers te bepalen. De praktijk van de specialistische functie uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Hierdoor begint het opleiden met het ‘organiseren van inhoudelijke reflectie’. De deelnemer maakt ook tijdens het leren een voortdurende reflectie op de werkprocessen die hij in zijn functie op de werkplek uitoefent. Het reflectieve leren rust op de onderliggende waarden in dié betreffende context van leren. Hierdoor is de inhoud van het leren nooit generiek, maar zal de integrale kennis van de werkplek waar de deelnemer leert bepalend zijn voor de inhoud van het leren. Vandaar dat de deelnemer niet met een vooraf vastgesteld opleidingspakket naar een bedrijf wordt ‘gestuurd’, maar op het bedrijf het pakket van opleiden samenstelt, op grond van een reflectief onderzoek naar de handelingen, activiteiten en werkprocessen die op dié werkplek kunnen worden uitgevoerd en geleerd. Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en zich de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Voor Rokeach is een waarde: een langdurige en stabiele overtuiging dat een bepaalde gedragswijze of levensdoelstelling persoonlijk of wel sociaal verkiesbaar is boven een daaraan tegengestelde gedragswijze of levensdoelstelling. Roebben geeft aan dat een waarde verwijst vanuit het innerlijk naar een levensdoelstelling. Elk individu beschikt over een waardensysteem, maar van ieder verschilt het waardensysteem, afhankelijk van de ervaringen die iemand in het leven heeft opgedaan. Het waardensysteem is een organisatie van principes om iemand te kunnen helpen bij het kiezen van alternatieven. Zouden door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het ®RolloverOnderwijs 121 waardensysteem, waardoor de deelnemer andere, nieuwe keuzes gaat maken. Communicatie en daarmee het overdragen van waarden ontstaat in de dunne moraal uit het ‘delen van ervaringen in de context’. Vanuit de verbale en non verbale communicatie deelt de deelnemer de ervaringen uit de context en worden de waarden overgedragen, die behoren bij de aan te leren beroepshouding. Waarden krijgen uitwerking in gedragsregels of normen. Een norm is het concretiseren van de waarde, een richtsnoer voor het handelen. Uit de waarde ‘gerechtigheid’ kan de norm ‘allemaal even veel’ ontstaan. Een norm wordt al of niet in gemeenschappelijkheid vastgesteld, waarna men zich aan de norm dient te houden. De wil bepaalt of de geanalyseerde waarden en aansluitende normen inderdaad leiden tot handelen. Het handelen om een doel te bereiken is een combinatie van denken en doen om het doel te bereiken. Het handelen kan ook gebaseerd zijn op intrinsieke waarden van de eigen waardenhiërarchie. Doorwrochte waarden en normen en de daaruit voortvloeiende bedoeling zitten zo aan het lijf gebakken dat je niet anders kunt handelen dan volgens de attitude die mij in mijn ontwikkeling zo eigen is geworden. Tenslotte kan het handelen voortkomen uit opgelegde normen. Het gedrag blijkt de uitkomst te zijn van: iemands waardenkeuze in de persoonlijke waardenhiërarchie. de normen, van een sociaal verwachtingspatroon waaraan mensen in hun gedrag moeten voldoen. de verhouding tussen het subject en de ander. De grond van dit gedrag kan begrepen worden vanuit het basismechanisme van het opnemen en afweren van ervaringen. Dit basismechanisme tot het opnemen (aanleren) van ervaringen is de grondslag van het opleiden voor een gespecialiseerd beroep en wordt besproken in het hoofdstuk over het traject van ervaren naar leren. 10.9 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? De lerende medewerker en de lerende ondernemer reflecteren op de actuele werkplek, bedrijf of branche situatie. De praktijk van de specialistische functie uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Daarom begint het proces van opleiden met de analyse van de leertaken die voortkomt vanuit de reflectie van de werkplek of het bedrijf. De lerende medewerker en ondernemer leren wat op dié werkplek en in dát bedrijf kan worden geleerd. Daarmee is de werkplek bepalend voor het specialistische opleidingspakket. Het proces van opleiden loopt van waarden, normen, de wil en het handelen tot gedrag. ®RolloverOnderwijs 122 10.10 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Het kan zijn dat bij achtergestelden in de samenleving in meer of mindere mate een verandering van gedrag moet ontstaan om tot een acceptabele werkhouding te komen. Poortman wijst op het kritisch reflectief werkgedrag, waardoor bij de deelnemer een verandering in de persoonlijkheid ontstaat, een zeer veeleisend proces dat een sterke motivatie vereist. De deelnemer verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeelden en waarden. De transformatie is het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijk uitdagingen. Zouden door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het waardensysteem, waardoor de deelnemer andere, nieuwe keuzes gaat maken. In de begeleiding zal de opleiding dit proces ondersteunen. ®RolloverOnderwijs 123 11. Van ervaring naar leren Wij denken dat wij met het aanleren van kennis hier beginnen en daar moeten uitkomen. Alsof het een rechte lijn is, waarbij wij bij de competentieontwikkeling steen voor steen kennis bijdragen. Kennisverwerving gebeurt niet in een rechte lijn. De overdracht van kennis gebeurt in een proces van de- en recontextualisering. De kennis wordt losgemaakt van de situatie in de context en de krijgt een nieuwe betekenis in de nieuwe context (Engeström e.a. in Onstenk e.a: 2003, 26-27). Dit beeld werd eerder met andere woorden beschreven, waar de oevers van de rivier het funderingsmodel voor het ervaringsleren vormen. Tussen de oevers met gestolde ervaringen neemt het water een stroom van nieuwe ervaringen mee. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe gestolde betrouwbaarheid gaan vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. Sociaal constructivisten zien leren als synoniem voor het betekenis geven aan een ervaring (Commissie Dijsselbloem, deelonderzoek SCP, 2008: 152 - 153). Hoe kunnen wij ons het proces van ervaren naar leren voorstellen? 11.1 De competentie ontwikkeling Competentiegericht onderwijs of competentiegericht leren zijn begrippen die vooral in het beroepsonderwijs worden gebruikt. Wat verstaan wij onder competentiegericht leren? Scholen gebruiken de term competentiegericht leren vaak als een combinatie van kennis, vaardigheden en houdingen. Bij competentiegericht leren gaat het niet alleen om de noodzakelijke kennis en vaktechnische vaardigheden die voor het beroep noodzakelijk zijn, maar ook om het ontwikkelen van denkvermogen, sociale vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten. Omdat het competentiegericht leren vooral in de beroepspraktijk te vinden is, vormt de beroepspraktijkvorming en stage een onmisbaar element in de opleiding. De beroepspraktijk neemt bij competentiegericht onderwijs dan ook vanaf het begin een centrale plaats in. Uit onderzoek blijkt dat studenten de volgende competenties belangrijk vinden: samenwerken, communiceren, zelfstandig werken, gedisciplineerd werken, problemen oplossen, plannen en organiseren, en zelfvertrouwen. Studenten vinden het enorm belangrijk deze competenties goed te leren. (Herontwerp MBO, 2007). Als definitie geeft Dijsselbloem aan dat een competentie een houdings- of gedragselement is waarover iemand bovenop de reeds verworven kennis en vaardigheden moet beschikken om in een beroepssituatie zijn functie naar behoren te kunnen uitvoeren. (Commissie Dijsselbloem, Deelonderzoek SCP, 2008: 154). Dijsselbloem verwijst naar Simons als hij competenties ziet als slagroom op een toetje (Simons, 2006). Het toetje bestaat uit de verworven kennis en vaardigheden; de slagroom komt daar bovenop in de houding en het ®RolloverOnderwijs 124 gedrag, om de kennis en de vaardigheden in de functie goed te kunnen uitoefenen. Voorbeelden van competenties zijn: plannen en organiseren, stressbestendigheid, inlevingsvermogen, sensitiviteit, initiatief nemen en flexibiliteit. Het voorbeeld van Dijsselbloem roept discussie op. Het voorbeeld van een toetje en slagroom geeft een beeld van twee verschillende aspecten van één geheel. Zijn houdings- of gedragselementen wel los te koppelen van vakkennis en vakvaardigheid? Moeten wij niet spreken over één integraal geheel, waarin de competenties zijn verweven in de vakkennis, de vakvaardigheid, de houdingen en de daaruit voortvloeiende beïnvloeding van het gedrag? Met andere woorden, is bij competentiegericht leren de slagroom niet door het toetje geklopt? De competenties manifesteren zich dan integraal in het gedrag op elk onderdeel van de beroepsuitoefening. Competentiegericht leren wordt nog wel eens verward met ‘het nieuwe leren’. Er bestaan duidelijke parallellen tussen competentiegericht leren met het nieuwe leren. Beide zijn bijvoorbeeld gericht op de context waarin geleerd wordt, een authentieke leeromgeving. Het ‘nieuwe leren’ wordt gebruikt als verzamelterm voor allerlei nieuwe vormen van leren, die in verschillende varianten en in alle sectoren van het onderwijs voorkomen. Het nieuwe actieve leren stimuleert meer betrokkenheid bij het leren, vanuit de intrinsieke motivatie. De Utrechtse hoogleraar Simons introduceerde in 1997 het ‘nieuwe leren’ als term om een verschuiving in het denken over leren en onderwijzen te signaleren (Simons, 1997). Volgens Simons gaat het bij het ‘nieuwe leren’ om nieuwe soorten resultaten. Om de nieuwe resultaten te bereiken zijn nieuwe leerprocessen, nieuwe onderwijsvormen en nieuwe vormen van toetsing noodzakelijk. De school moet een lerende organisatie worden, in een dynamische ontwikkeling. Nieuw leren gaat dus veel meer over de gewenste uitkomst van het onderwijs, dan over de vorm van onderwijs. Nieuw leren kan de vorm krijgen van probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs, duaal onderwijs, samenwerkend leren, leren in authentieke situaties, e-learning, of enigerlei andere werkvorm. Eigenlijk bestaat het ‘nieuwe leren’ niet, want de verschillen tussen al deze vormen zijn bijzonder groot, aldus Simons. De verschillende vormen van nieuw leren zijn grotendeels gebaseerd op de cognitieve theorie van het sociaal constructivisme. In het sociaal constructivisme wordt de student beschouwd als iemand die actief, en in interactie met zijn omgeving, kennis en inzicht construeert. Het leren begint wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Tijdens het leerproces wordt nieuwe informatie verwerkt op grond van kennis die al aanwezig is. Vervolgens vindt er een koppeling plaats tussen de nieuwe informatie en de reeds aanwezige kennis. De deelnemer zal de verschillen afwegen en een eigen betekenis construeren. (Commissie Dijsselbloem, deelonderzoek SCP: 153; Simons, 2007). ®RolloverOnderwijs 125 11.2 Hoe kunnen wij ons het proces van ervaren naar leren voorstellen? Sociaal constructivisten zien leren als synoniem voor het betekenis geven aan een ervaring (Commissie Dijsselbloem, deelonderzoek SCP, 2008: 152 - 153). Dit beeld werd eerder met andere woorden beschreven, waarbij de oevers van de rivier het funderingsmodel voor het ervaringsleren vormen. Tussen de oevers met gestolde ervaringen neemt het water een nieuwe stroom van ervaringen mee. Nieuwe ervaringen zullen de plaats innemen in de oevers van de rivier en de nieuwe gestolde betrouwbaarheid gaan vormen, totdat opnieuw nieuwe ervaringen de oevers vloeibaar maken. De kennis wordt losgemaakt van de situatie in de context en de krijgt een nieuwe betekenis in de nieuwe context (Engeström e.a. in Onstenk e.a: 2003, 26-27). Aan welke ervaringen zou iemand betekenis moeten geven, wil iemand kunnen functioneren in de beroepspraktijk? In onze functioneel gedifferentieerde maatschappij volgen de subsystemen hun eigen logica. Het individu kan zich vrijwillig aansluiten bij één of meer subsystemen en zal de waarden en de normen moeten herkennen om in het betreffende subsysteem te kunnen functioneren. Essentieel voor het functioneren van het individu, is het zich kunnen voegen in de sociale netwerken van de subsystemen. De deelnemer leert de waarden van de functie en de bedrijfscultuur vanuit het subsysteem, branche of regio van de civil society. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur. Het sociale leren van de deelnemer veronderstelt het opdoen en verwerken van ervaringen, die de deelnemer tegenkomt in de gekozen subsystemen waarin hij participeert. Wat gebeurt er als kinderen geïsoleerd worden en niet deel hebben aan het verwerken van ervaringen? Spitz beschrijft een groep zuigelingen die drie maanden werden gevoed door hun moeders en daarna niet meer (Miedema, 2006: 39-51). De moeders deden daarna afstand van hun kinderen. De hele dag lagen de baby’s in bedjes met hoog opstaande randen, van waaruit zij niets konden zien. Een verpleegster zorgde voor 8-12 kinderen, verschoonde ze, gaf hen te drinken, maar deed niet meer. Spitz schrijft dat de baby’s psychisch verhongerden. De gevolgen waren desastreus. ‘De kinderen werden geheel en al passief; zij lagen in hun bedjes op hun rug. Het stadium van motorische beheersing dat nodig is om op je buik te kunnen draaien, bereikten ze niet. Ze hadden een lege uitdrukking op hun gezicht en zagen er vaak zwakbegaafd uit. De coördinatie van hun ogen nam af.’ Van de 91 kinderen stierven er 34 in twee jaar. De kinderen die bleven leven hadden een enorme achterstand opgelopen. De motorische ontwikkeling en de ontwikkeling van de taal en de zelfstandigheid stagneerden of vertraagden aanzienlijk. De kinderen die het overleefden ®RolloverOnderwijs 126 werden weliswaar mens, maar in feite namen ze niet echt deel aan de wereld. Er ontbrak in de opvoeding iets fundamenteels. Een competentie verwerf je gaandeweg, het wordt een soort tweede natuur. Sociale competenties leer je door de omgang met anderen, leer je door te oefenen met perspectiefwisseling, waardoor je gevoelig wordt voor het standpunt van anderen. In de ontwikkeling gaat het om het ontwikkelen van een oordeel structuur (Roebben, 1995: 252, 257). De kern van het competentiegericht leren is de verandering van het gedrag. Het is de taak van het competentiegericht leren om het fundament te scheppen voor de vorming van het sociale gedrag. In het door ons geschetste beeld bestaat de structuur van het oordeel uit de gestolde ervaringen van de oevers van de rivier, op grond waarvan nieuwe ervaringen door wikken en wegen worden beoordeeld. Het gaat erom dat de deelnemer eigen besluiten leert nemen, eigen keuzes maakt en de eigen keuzes waardeert. Er moet een vast patroon in het leven ontstaan, waarvoor de deelnemer zelf kiest en achter zijn daden blijft staat. Spreekt Roebben en over een oordeel structuur, Lacan beschrijft een weg hoe mensen tot een oordeel en een keuze komen (Verhaeghe, 2002: 122). Lacan is interessant om het opdoen en verwerken van ervaringen in beeld te krijgen. Het aanvankelijke ‘Ur-Ich’ of ‘l être’(Verhaeghe, 2002: 139) is volgens Lacan niet anders dan een lege zak, een omhulsel dat pas inhoud krijgt als het zaken van buiten naar binnen brengt. Het lege omhulsel heeft wel een bepaalde doelgerichtheid. Het haalt zijn inhoud uit de buitenwereld bij de ander, en dan vooral bij diens woorden. Voor Lacan is de ‘buitenwereld’ de talige Ander; de ‘binnenwereld’ is het subject. Lacan borduurt voort op F. de Saussure (Verhaeghe, 2002: 51), die een opsplitsing maakt in betekenaar (‘signifiant’) en betekende (‘signifié’). Saussure stelt dat taal berust op afspraken en niet op een relatie tussen ding en naam. Er is bijvoorbeeld een betekenaar ‘hond’ die iets zegt over het betekende dier. De ontwikkeling van het subject ontstaat doordat het subject zich identificeert met het voorgehouden beeld, door de woorden van de Ander. In het genoemde voorbeeld identificeert het subject zich met het beeld van het dier, in relatie tot betekenaar ‘hond’. Maar de relatie tussen betekenaar en betekende is arbitrair. Evenzeer zou je het betekende dier (de hond) ook kunnen aanduiden met de betekenaar chien, dog of Hund. De taal berust op afspraken welke keuze gemaakt wordt. Daarnaast krijgt elke betekenaar pas betekenis vanuit de context (Verhaeghe, 2002: 121-123). Bijvoorbeeld de betekenaar ‘hulpvrager’, als beeld van mensen die achtergesteld zijn en moeten worden geholpen, zal bij de invulling van de nieuwe participatiewet een andere betekenis krijgen. Wat niet uit te spreken is, noemt Lacan ‘het Reële’. Wat reëel is, is niet te bevatten en krijgt volgens Lacan betekenis in de symbolische orde. De symbolen staan niet tot onze beschikking, zij beschikken over ons (Moyaert, 1996: 30, 33-39, 55) 3De symbolische orde structureert de 3 Moyaert, P.30, 33-39, 55. Lacan geeft het voorbeeld van de toiletdeuren met de bordjes dames en heren. De bordjes scheppen een nieuwe werkelijkheid. Ze creëren een verschil, het is niet meer om het even waar men binnengaat. Maar de symbolen creëren pas het verschil nadat ze zijn aangeleerd. Evenzeer begrijpen wij andere religies niet, omdat hun rituelen en symbolen ons vreemd zijn en (nog) niet door ons zijn aangeleerd. Hier ligt naar mijn mening een bron waar mensen die moeten re-integreren in de maatschappij hun plaats moeten (leren) ®RolloverOnderwijs 127 wereld. Het scheppingsverhaal van Genesis 1 beschrijft de scheiding, de ontkluwing van de wir-war4, tussen aarde en land, mens en dier, man en vrouw, door de dingen een vaste plaats en een naam te geven. Niet door eigenschappen maar door de naam krijgt een object een vaste plaats in het universum. Wanneer iemand een functie krijgt, tot koning gekroond, tot priester gewijd, wordt het aanzien tot deze persoon radicaal gewijzigd, terwijl er reëel niets verandert. Het symbolisch gezag komt tot stand, door een ceremoniële plechtigheid. Aan het ambt ontlenen priesters, rechters en koningen een symbolisch charisma. Het symbolisch prestige is van geheel andere aard dan prestige uit competentie. Zij produceren een effect van een aura. Het symbolisch gezag perverteert door aan te geven dat er geen verschil is, ‘Ik ben zoals u’ (Moyaert, 1996: 47-49). Op dit punt is er in het onderwijs veel gebeurd. De democratiseringsgolf van de laatste decennia van de vorige eeuw heeft tot gevolg gehad dat directies werden beschouwd als onderdeel van het team, dat leerlingen de docenten gingen aanspreken met jij en jou. Het leidde tot geperverteerd symbolisch gezag. De ontwikkeling van het kind vindt plaats in interactie met de Ander (Verhaeghe, 2002: 20).5 De verhouding tussen buitenwereld en de binnenwereld van het kind is gebaseerd op lust en onlust. Het basismechanisme van het ontwikkelen van de identiteit bestaat volgens Lacan en Verhaeghe uit een proces van het opnemen en afweren van ervaringen. Het is een proces van lust en onlust, een proces van samenvallen met (aliënatie) en afstand nemen van (separatie), waarbij het vertoog slechts naar binnen gebracht wordt als het ‘lustvol’ is (Verhaeghe, 2002: 149 en Moyaert, 1996: 133).6 Waar het subject lust ervaart en met de Ander samenvalt, ontstaat een gemeenschappelijke ontwikkeling (Verhaeghe, 2002: 184). Bij onlust worden betekenaars van de Ander negatief ervaren en door het subject losgekoppeld van de betekenaar. De Ander kan wel de betekenaar ‘hond’ aanbieden, maar het subject zal het bij het ervaren van onlust niet overnemen. Vanaf het begin van de identiteitsontwikkeling installeert het kind een afweermechanisme dat werkzaam is tussen het kind en de Ander. Het afweermechanisme zal de onlustverwekkende betekenaars naar ‘buiten’ verschuiven, naar de Ander. De afweer wordt tegen de Ander gericht, de Ander krijgt de schuld toegeschreven, terwijl de oorspronkelijke onlustvolle impulsen mogelijk niet met de Ander te maken hebben, maar vanuit eerder opgedane ervaringen van binnenuit komen (Verhaeghe, 2002: 152). De werking van dit gegeven is van groot belang bij de kennisoverdracht in het onderwijs. Het impliceert dat wanneer een deelnemer om welke reden dan ook onlustgevoelens ervaart bij een bepaalde begeleider of een bepaald onderwijssysteem, het afweermechanisme in werking treedt en de informatie als onlust naar ‘buiten’ geschoven wordt, terug naar de Ander. De deelnemer zal niet met de Ander meegaan en het aangeboden onderwijs naast zich neerleggen. ontvangen door het aanleren van het symbolisch systeem, de bedrijfscultuur, van het bedrijf waar zij werkend leren. 4 Een andere vertaling vanuit de grondtekst in Gen.1. Vaak wordt tohoewawohoe vertaald met ‘woest en ledig’. 5 De Ander wordt door Lacan gezien als de concrete ander, maar ook het geheel van talige uitspraken die deze ander produceert naar het kind toe. In termen van Lacans dubbele spiegelopstelling: de taal functioneert als derde ®RolloverOnderwijs 128 Wij krijgen nu zicht op de reden van de eerder besproken ‘defensieve weerstand’ tegen het leren bij Poortman. De weerstand bestaat uit een bewuste of onbewuste blokkade tegen het leren. De deelnemer toont onverschilligheid, heeft een storende houding en kan een drop-out worden van het onderwijs. Bij ‘defensie’ heeft de deelnemer geen wil om te leren of is hij niet in staat om te leren; de deelnemer verdedigt zijn identiteit en bouwt een verdedigingssysteem op als bescherming tegen stimuli en invloeden die hem overmeesteren. Wij kunnen nu doorzien dat de weerstand voortkomt uit een afweermechanisme tegen onlustverwekkende betekenaars die naar buiten worden geschoven. De deelnemer zal niet eerder tot leren kunnen komen, dan nadat de onlust wordt weggenomen die het afweermechanisme in werking stelt. Tot die tijd zullen wij het verdedigingssysteem van de deelnemer respecteren, om zijn identiteit te kunnen beschermen. Het spiegelstadium is de grondlaag, de eerste aliënatie van het wordingsproces. De hulpeloze baby, het subject in wording, doet door de schreeuw een appèl op de Ander (vaak de vader, moeder of verzorger) en haalt de reactie van de Ander binnen in het subject. Het is de Ander die door handelingen en woorden voor de ‘specifieke actie’ moet zorgen, waardoor de innerlijke onlust van de baby wordt opgeheven (Verhaeghe, 2002: 134). De Ander reageert in het ‘mirroring’- proces als een spiegel op de vraag van de baby. Via de reactie van bijvoorbeeld de moeder krijgt het kind toegang tot de eigen ervaring. De moeder is dan degene die de spiegel voorhoudt waarmee het kind zich kan identificeren (Verhaeghe, 2002: 140-141). De moeder houdt het kind het beeld voor van ‘wat het is’. In de schreeuw is bij de baby een tekort om de Ander te kunnen begrijpen. Maar evenzeer is er een onmogelijkheid van de Ander om de aandrift van het kind volledig te beantwoorden. De innerlijk onlust van het kind wordt gekoppeld aan de Ander. De Ander moet de ‘schreeuw’ interpreteren (Verhaeghe, 2002: 136-137). In het interpreteren is er opnieuw een tekort. Er is dus sprake van een dubbel tekort, zowel bij het kind in het begrijpen van de Ander als bij de Ander in het kunnen interpreteren van de schreeuw. Op de grondlaag die ontstaat in het spiegelstadium, komen de verdere aliënaties te liggen (Verhaeghe, 2002: 186-187). Het proces van aliënatie en separatie is een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen van het subject, met steeds weer een andere Ander. Hierdoor is de identiteit nooit volledig en nooit af. Er is een voortdurende uitbreiding met betekenaars die het subject de ervaring van lust geven en waarmee het subject zich identificeert. De betekenaars vormen met elkaar de betekenaarsketting. Naar de toekomst toe zorgt de inhoud van de ketting weer voor de keuze van de volgende betekenaars waarmee punt, met als resultaat een triangulaire interactie (ik, de ander en de taal, waarbij de ander en de taal tezamen de Ander vormen) (Verhaeghe, P. 139, 145). 6 Verhaeghe, P.149. Moyaert, P. 133. Dit grondt de lacaniaanse uitspraken: “L’Inconscient, c’ est le discours de l’ Autre” , het onbewuste is het vertoog van de Ander, waarbij het vertoog naar binnen gebracht wordt als het ‘lustvol’ is. “Le désir de l’ homme, c’est le désir de l’ Autre”, het verlangen van de mens is het verlangen van de Ander. Het subject is erop gericht de Ander te behagen en gehoor te geven aan zijn eisen. ®RolloverOnderwijs 129 het subject zich al of niet gaat identificeren (Verhaeghe, 2002: 185). De identiteit van elk subject is dus een unieke verzameling van betekenaars, komende van de Ander. De eigen keuze van het subject staat borg voor het unieke (Verhaeghe, 2002: 188-190). Met de steeds uitbreidende betekenaarsketting verandert ook steeds met elke wijziging in deze ketting de identiteit van het subject. Naast een geslaagde aliënatie, is het van belang dat het subject in staat is om van de Ander afstand te nemen, zich van de Ander te separeren. Bij een geslaagde ontwikkeling van het zich kunnen separeren, zal bij het subject de moed aanwezig zijn om de Ander te weerstaan. Het kind durft afstand te nemen van het voorgehouden ‘wat het is’. Op grond hiervan kunnen wij stellen dat wij de kinderen zo moeten opvoeden, dat zij in staat zijn om ons te kunnen verlaten (Verhaeghe, 2002: 142). Het opheffen van de angst voor separatie kan pas ontstaan, nadat er voldoende veiligheid is voor het kind. Het kind moet tegenover de Ander durven te staan en zijn eigen identiteitsontwikkeling aanvangen. De betekenaarsketting wordt opgebouwd op grond van het eerder besproken dubbele tekort, zowel bij het kind in het begrijpen van de Ander als bij de Ander in het kunnen interpreteren van de schreeuw van het kind. Het tekort kan zich uiten in verlangen; het verlangen om de Ander beter te kunnen begrijpen. Lacan gaat er vanuit dat het verlangen zichzelf wil realiseren. In de confrontatie met de Ander zal het subject zich de vraag stellen: verlangt de Ander wel naar mij, kan ik zijn/haar verlangen vervullen? ’Le désir de l’ homme est le désir de l’Autre’. Het subject verlangt, dat de Ander naar hem/haar verlangt (Verhaeghe, 2002: 191). Voor Lacan is het verlangen (désir) onbewust. Het verlangen is onsterfelijk of eeuwig; het is te groot om ooit door een eindig object te worden vervuld (Moyaert, 1996: 15-16). Hierdoor ontstaat er ook bij het verlangen een continu tekort. Vergelijkbaar met het proces tussen aliënatie en separatie is er een proces tussen tekort en het verlangen. Door de voortdurende afwisselende dialoog tussen subject en de Ander met betrekking tot tekort en verlangen, ontstaat het basisfantasma (Verhaeghe, 2002: 192-194). Het basisfantasma stelt de duurzame verhouding tussen het subject en de Ander voor. Het basisfantasma is een structuur, grotendeels onbewust, waarin niet alleen de eigen identiteit, maar samen met de eigen identiteit ook de identiteit van de Ander voorgesteld wordt, met daarbij de verhouding tussen beiden. Het is de structuur, waarin het subject zowel zichzelf als de Ander, de wereld, zijn sociale omgeving, voorstelt. Het basisfantasma heeft invloed op de manier waarop wij het dagelijkse hier en nu beleven. In het proces van tekort en verlangen zal het subject de angst voor separatie moeten overwinnen zodat het tegenovergestelde zichtbaar kan worden: het verlangen naar separatie en autonomie (Verhaeghe, 2002: 135). In het spiegel stadium houdt de moeder, vader of verzorger het kind het beeld voor van ‘wat het is’. Bijvoorbeeld de moeder is degene die de spiegel voorhoudt waarmee het kind zich kan identificeren. In dit stadium van hechte aliënatie, zal het kind samenvallen met de moeder. In het volledig samenvallen, voldoet het kind aan het verlangen van de moeder. Eens zal echter het moment komen dat het subject als aankomende volwassene zijn eigen weg zoekt en voldoende ®RolloverOnderwijs 130 vertrouwen heeft opgebouwd om de angst voor separatie te overwinnen. Vanaf dat moment kan de blik van het kind zich richten op de eigen toekomst. Het doorzien van een toekomstperspectief is voor het subject in feite het doorzien van het tekort, te weten wat nog te doen staat om het doel te bereiken. Door de voortdurende afwisseling tussen tekort en verlangen, ontstaat een situatie dat iemand aan de slag gaat in de richting van zijn toekomstperspectief waarnaar hij verlangt. (Verhaeghe, 2002: 222, 224, 233). Wanneer het subject denkt beslist niet meer te kunnen voldoen aan het verlangen van de Ander, zal het subject bij een ernstige pathologisch vorm uit zijn basisfantasma vallen in het niets, in de leegte; dan valt het subject ‘uit zichzelf’. Zo ontstaat de depressie. Kinderen zullen zich met dit verlies steeds de vraag stellen of zij de oorzaak zijn van het verlies en dat zij de ‘schuld’ dragen dat de Ander niet naar hen verlangt (Verhaeghe, 2002: 233-234). Het daarbij behorende rouwproces wordt rouwarbeid of depressiearbeid genoemd. De depressie geneest wanneer een nieuw verlangend object verschijnt, en door aliënatie en separatie een nieuwe identificatie wordt geïnstalleerd in de plaats van de vorige. Als het aliënatieproces perfect zou zijn, dan zou iedereen precies samenvallen met het verhaal van de Ander. Dit is niet het geval. Elk mens wordt geconfronteerd met tegengestelde verlangens, komende van de vader, de moeder, de verzorger, de werkgever enzovoort. Het kiezen voor de één betekent het niet kiezen voor de ander, waardoor elke keuze conflict beladen is. Wij kijken nu naar de gevolgen van te weinig of teveel aliënatie en te weinig of teveel aan separatie. Bij te weinig aliënatie vindt het subject onvoldoende basis in de Ander om een identiteit op te bouwen. Er is onvoldoende lust om de betekenaar van de Ander in de betekenaarsketting op te nemen. Bij teveel aan aliënatie overweldigt de Ander het subject, waardoor er geen ruimte overblijft voor de eigen identiteit van het subject. In dit geval zal het subject zich bemeesterd voelen door de Ander en te weinig eigen ruimte ervaren. De ‘meester’ positie spreekt en handelt gericht op het subject, die het weten van de meester over zich heen krijgt. De meester reduceert de deelnemer tot zijn weten. Tussen hen zit een onoverbrugbare kloof. Lacan noemt dit de disjunctie7 van de onmogelijkheid. Geen enkele boodschap wordt ontvangen zoals het verzonden wordt waardoor elke communicatie een interne mislukking in zich bevat. Het subject zal bij bemeestering afwijzend reageren en zich afkeren, met als gevolg het verlangen naar separatie en angst voor de Ander (Verhaeghe, 2002: 193). Slaagt het proces van separatie niet, dan zal het kind uit onzekerheid voortdurend pogen om te blijven samenvallen met de Ander en zal het de identiteit van de Ander willen (blijven) aannemen. Is de Ander afwezig, dan zal het kind geen identiteit opbouwen en verstoken blijven van het sociale leren, omdat het kind zich niet kan identificeren. Het gehele proces van het sociaal leren komt niet op gang omdat het identificatieproces van aliënatie en separatie ontbreekt. Er is geen Ander die naar mij verlangt. Dit is wat de psychologie volgens Verhaeghe vandaag aanduidt als hechtingsstoornissen. De poging om het tekort door het wegvallen van de Ander toch op te 7 Disjunctie: scheiding, tegenstelling, tegenover elkaar staan. ®RolloverOnderwijs 131 heffen kan zich uiten in een zoektocht naar de imaginaire meesterfiguur die toch een antwoord zou kunnen bieden (Verhaeghe, 2002: 107,108). Het subject kan het tekort niet overbruggen en zoekt een sterke man, een sterke vrouw of een sterke god, waarvan verwacht wordt dat die het antwoord kan geven en het tekort kan opheffen. Of men sluit zich aan bij een groep, met anderen die ook niet geaccepteerd worden, om samen de imaginaire meesterfiguur te vormen. Wellicht ligt hier de bron van de problematiek van de Marokkaanse hangjongeren, die vanuit onze maatschappij een tekort ervaren, omdat de maatschappij voor hen (deels) afwezig is. De vorming van identiteit blijkt te gaan om een voortdurend conglomeraat van leerprocessen. Het resultaat van de afwegingen tussen de oude en nieuwe ervaringen vormen de zich steeds vernieuwende identiteit. Het beeld dat Verhaeghe oproept met de ontwikkeling van de steeds vernieuwende betekenaarsketting is vergelijkbaar met de steeds vernieuwende waardenketen en het beeld van de rivier, waar een voortdurende stroom van nieuwe ervaringen zich nestelen in de oevers van de rivier, die de oude ervaringen voorstellen. Wij zien nu dat het al of niet kunnen nestelen van de nieuwe ervaringen, afhankelijk is van de identificatie tussen het subject en de Ander. Het proces toont aan, dat een louter rechtlijnig ontwikkelingsmodel niet opgaat. Het is een sociaal proces, waarin de ontmoeting en het daaropvolgende identificatiemechanisme van lust en onlust, aliënatie en separatie, tekort en verlangen, bepalend zijn voor het uiteindelijk resultaat van leren. Vandaag wordt dit proces vaak benoemd als ‘social learning’ (Verhaeghe: 2005, 122.). Eerder spraken wij over certisme, de aanpak van het initieel onderwijs, dat in de samenwerking het conflict oproept. In het onderwijs is het een uitdaging om de didactiek te vinden waarin de deelnemer niet wordt gereduceerd door de ‘meester’, maar waarin wij aanwezig zijn bij de deelnemer, waar de deelnemer wordt gewaardeerd. Een didactiek waarin wij zowel aliënatie als separatie bevorderen, tekorten leren omvormen tot verlangen door een toekomstperspectief te schetsen, een veilige omgeving creëren waarin mensen kunnen leren.De mensen leren om op eigen benen te kunnen staan. Het geslaagde basismechanisme van sociaal leren bestaat uit een proces van voortdurende aliënatie (samenvallen met de alias, de Ander) en separatie (afstand nemen van), tekorten leren herkennen en daaruit verlangen opbouwen. Volgens Lacan blijft er altijd een tekort in het over en weer interpreteren van de communicatie (Verhaeghe, 2002: 107-108). Het ideale onderwijsmodel is dus structureel onoplosbaar, omdat er in de communicatie structurele tekorten aanwezig zijn in het over en weer begrijpen van de Ander. De tekorten kunnen wij leren hanteren, wanneer de deelnemer maar weet dat wij naar hem verlangen en dat wij streven naar een cultuur van het ‘wij’ en de ‘wij-zij’ cultuur afwijzen. Het moet mogelijk zijn om te zoeken naar een balans, waarin het leerproces van sociaal leren zo goed mogelijk vorm krijgt. Bij Poortman hebben wij geconstateerd dat de meeste energie uit het leren voortkomt uit ‘activiteit’ en ‘deelname’. Laat de deelnemer lerend werken. De deelnemer moet kunnen genieten, wat samenvalt met het kunnen vergeten van zichzelf. Het gedrag dat je wenst is het gedrag waarin de deelnemer in overgave iets doet en waarin het ®RolloverOnderwijs 132 zichzelf kan vergeten. Het subject dat geniet gaat op in wat het doet en nastreeft (Moyaert, 1996: 95-96) Wanneer het subject denkt beslist niet te kunnen voldoen aan het verlangen van de Ander en geen relatie met de Ander kan worden opgebouwd, kan er sprake zijn van ‘non- learning’. In dit geval is de buitenwereld en binnenwereld van het subject gebaseerd op onlust. Het subject zal de negatieve betekenaars van de Ander naar buiten sturen (het bààh-buiten) (Verhaeghe, 2002: 138). Het subject bepaalt, al of niet terecht, dat de relatie met het onderwijssysteem of de docent slecht is. Door deze slechte relatie zal de deelnemer weigeren om met de ‘woorden’ van de docent in zee te gaan. Er ontstaat dan een situatie van een geweigerde betekenaar (Verhaeghe, 2002: 184-190). Daarbij is het niet duidelijk of de slechte relatie voortkomt uit de situatie zelf, of afkomstig van eerder opgebouwde onlustgevoelens van het subject. Er is ook kritiek op de nadruk op taligheid. (Klarus, 2011: 100-101) Door de nadruk op de taligheid, zou de lichamelijke vakvaardigheid afwezig zijn. Lichamelijke en routinematige arbeid prent zich in ons lichaam, ook wat betreft lichaamshouding. Lichamelijkheid is niet voor niets een instrument om het leren mogelijk te maken. Naast het hoofd en het hart zijn ook handen nodig. 11.3 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving Wij putten nu uit de ervaring van een driejarig onderzoek bij hulpvragers van het Leger des Heils, die begeleid worden op de route naar betaald werk. De doelgroep heeft vanuit het verleden een betekenaarsketting en waardensysteem opgebouwd met betekenaars die het sociaal verslag weerspiegelen van een leven dat door onze maatschappij wordt afgekeurd. De ‘heling’ ontstaat wanneer de deelnemer het eigen tekort inziet, waardoor verlangen ontstaat. Een verlangen naar een nieuw toekomstperspectief, met een loopbaandoel om het toekomstperspectief te bereiken. Nu opent zich een nieuwe weg van aliënatie en separatie waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie gaat installeren op de plaats van de (beschadigde) vorige. Of het proces van ’heling‘ op gang kan komen is afhankelijk van het afbouwen van onlust en het laten toenemen van de lust die de deelnemer maatschappelijk ervaart. De lust wordt beïnvloed door het verlangen van de Ander. De relatie met de Ander is de bejegening door onze maatschappij, het verzorgings- en opleidingsconglomeraat en de taal die daarbij gebruikt wordt. Onze maatschappij ‘verlangt’ dat de uitkeringssituatie stopt en integratie tot stand komt, zodat de deelnemer leert op eigen benen te staan en naar vermogen zichzelf kan onderhouden. De deelnemer moet in zijn tekort ervaren dat de Ander naar hem verlangt, zodat een proces van aliënatie en separatie op gang kan komen en een herschikking van betekenaars in de betekenaarsketting en een herschikking van waarden in de waardenhiërarchie kan plaatsvinden. De herschikking leidt tot een nieuw basisfantasma. Het basisfantasma bepaalt hoe de hulpvrager het dagelijkse hier en nu beleeft. Het basisfantasma stelt de duurzame ®RolloverOnderwijs 133 verhouding tussen het subject en de Ander voor. Het is de structuur, waarin het subject zich de voorstelling maakt van de verhouding tussen zichzelf en de Ander, de wereld, zijn sociale omgeving, zijn toekomstige betaalde baan. Onder een nieuw basisfantasma wordt een herschikking van betekenaars en waarden verstaan, waarbij de deelnemer zich gedragen weet door het verlangen van de Ander. De Ander ‘verlangt’ van de deelnemer de route naar betaald werk. Een goede positieve bejegening blijkt de bron, waardoor de deelnemer positieve keuzes gaat maken. Positieve bejegening leidt tot positief gedrag, omdat de betekenaarsketting en de waardenhiërarchie bij de deelnemer positief worden bijgesteld. Als de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal hij bereid zijn om samen te vallen met de alias, de verzorgers van het Leger des Heils en de opleiders. Pas nadien zal het nieuwe leerproces van identiteitswerving op gang komen, in de richting van het verlangen van de Ander. De Ander moet zich daartoe inleven in de intrinsieke waarden van de te ontwikkelen persoon, zodat de authenticiteit van de te ontwikkelen persoon gestalte krijgt. (De Dijn, 2003: 19-46). Wanneer de deelnemer als persoon wordt afgewezen, en niet alleen zijn of haar gedrag, dan treedt uitsluiting op. Uitgestotenen zullen weinig remmingen voelen om toekomstig slecht gedrag af te weren. Mensen die alleen staan zullen contact zoeken met groepen waar zij wel geaccepteerd worden (Malsch, 2004: 96). Leeft er wellicht de gedachte dat het toch aantrekkelijk moet zijn voor de doelgroep om te integreren in de maatschappij, de grondtoon bij de deelnemers is anders. Bij een deel van de doelgroep heerst angst om de nieuwe weg naar betaald werk in te slaan. Cor, jij denkt dat hij blij is als hij naar betaald werk gaat. Je moet je even voorstellen. Hij is alles kwijtgeraakt. Eerst zijn baan, toen zijn vrouw, toen zijn huis. Jaren heeft hij op straat gelopen. Er is maar één ding dat altijd trouw is gebleven. Dat is zijn uitkering. En die pak jij hem nu af. Heeft in de betekenaarsketting van de deelnemer allereerst de betekenaar ’betaalde baan’ zijn zingeving verloren, daarna de betekenaar ‘vrouw’, vervolgens de betekenaar ‘huis’, op de route naar betaald werk nemen wij van de doelgroep de betekenaar ‘uitkering’ af, de laatste betekenaar die voor de doelgroep nog zingeving in zich draagt. Op de route naar betaald werk wordt misschien wel de laatste veiligheid van de doelgroep afgenomen. Het betekent dat er doorzettingsvermogen en een sterke wil moet zijn om zich door dit transformatieproces van dakloosheid naar betaald werk heen te worstelen. Bij Poortman hebben wij eerder gelezen dat transformatie een zeer veeleisend proces is, dat een sterke motivatie vereist. De uiteindelijke vraag in de overdracht van kennis is: welke houding neemt het subject aan ten opzichte van de Ander in termen van aliënatie en separatie, en welke houding neemt de Ander aan tot het subject? (Verhaeghe, 2002: 123, 125). ®RolloverOnderwijs 134 De basis van de ontwikkeling ligt in het feit hoe het subject de Ander ervaart in waarden van lust en onlust. Als de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het subject bereid zijn om samen te vallen met de alias, de verzorgers van het Leger des Heils en de opleiders. Pas nadien zal het nieuwe leerproces van identiteitswerving op gang komen, in de richting van het verlangen van de Ander. Die Ander is onze maatschappij, het verzorgings- en opleidingsconglomeraat, met de talige uitspraken die zij doen. De route naar betaald werk van de doelgroep betekent een cultuuromslag voor de zorg en voor het onderwijs. Beide conglomeraten moeten een intern leerproces ondergaan, door aan te leren dat zij het juiste verlangen uitstralen naar de doelgroep, opdat de doelgroep de weg van het energie vretende transformatieproces kan inslaan, de route naar betaald werk. Wat kunnen wij aanleren door ‘positieve bejegening’? Hierdoor kunnen wij de doelgroep leren om nieuwe positieve ervaringen op te nemen: een nieuwe opbouw van betekenaars in de betekenaarsketting en een herschikking in de waardenhiërarchie waardoor een positieve omslag ontstaat. De normen zullen worden aangeleerd die op de leerwerkplek van de civil society gewenst zijn. De deelnemer zal met ondersteuning de fasen van het wilsproces doorlopen om te leren handelen richting de route naar betaald werk. Tenslotte zal het gedrag voldoen aan hetgeen in het bedrijfsleven gewenst wordt. Het is een proces van voortdurende genereuze bijschaving, positieve beïnvloeding, wilsondersteuning, begeleiding tot handelingsbekwaamheid en het laten opdoen van een voortdurende reeks van (kleine) successen die op de route vertrouwen en veiligheid geven. Als de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het subject bereid zijn om samen te vallen met de alias, de verzorgers van het Leger des Heils en de opleiders. Pas nadien zal het nieuwe leerproces van identiteitswerving op gang komen, in de richting van het verlangen van de Ander: de route naar betaald werk. 11.4 Samenvatting. Scholen gebruiken de term competentiegericht leren vaak als een combinatie van kennis, vaardigheden en houdingen. Bij competentiegericht leren gaat het niet alleen om de noodzakelijke kennis en vaktechnische vaardigheden die voor het beroep noodzakelijk zijn, maar ook om het ontwikkelen van denkvermogen, sociale vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten. In het sociaal constructivisme wordt de student beschouwd als iemand die actief, en in interactie met zijn omgeving, kennis en inzicht construeert. Het leren begint wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Tijdens het leerproces wordt nieuwe informatie verwerkt op grond van kennis die al aanwezig is. Vervolgens vindt er een koppeling plaats tussen de nieuwe informatie en de reeds aanwezige kennis. De deelnemer zal de verschillen afwegen en een eigen betekenis construeren. Sociaal constructivisten zien leren als synoniem voor het betekenis geven aan een ervaring. ®RolloverOnderwijs 135 Het sociaal constructivisme volgt het vergelijkbare denkmodel van de rivier, waar de oude ervaringen van de oevers zich vermengen met de nieuwe ervaringen vanuit de stroom van de rivier, waardoor nieuwe oevers ontstaan. Spreekt Roebben over een oordeelstructuur, Lacan beschrijft een weg hoe mensen tot een oordeel en een keuze komen, een ontwikkeling die Verhaeghe ‘social learning’ noemt. Het is de Ander die door handelingen en woorden voor de ‘specifieke actie’ moet zorgen. De Ander reageert in het ‘mirroring’- proces als een spiegel op de vraag van het kind. Via de reactie van de Ander krijgt het kind toegang tot de eigen ervaring. De vorming van identiteit gaat om een voortdurend conglomeraat van leerprocessen, waarbij het resultaat van de afwegingen tussen de nieuwe ervaringen met de oude ervaringen de identiteitswerving vormen. Het gaat om een voortdurend proces van aliënatie en separatie, een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen van het subject met steeds weer een andere Ander. Het subject haalt betekenaars van de Ander binnen. De betekenaars vormen met elkaar de betekenaarsketting. De identiteit van elk subject is een unieke verzameling van betekenaars, komende van de Ander. De identiteitswerving is een sociaal proces, waarin de ontmoeting en het daaropvolgende identificatiemechanisme van lust en onlust, aliënatie en separatie, tekort en verlangen, bepalend zijn voor het uiteindelijk resultaat van het sociaal leren. Wanneer geen relatie met de Ander kan worden opgebouwd en het subject verwacht niet te kunnen voldoen aan het verlangen van de Ander, kan er sprake zijn van ‘non- learning’. Het subject kan niet of wil niet leren. Dit kan resulteren in een reactie van woede, frustratie of agressie. Het subject trekt zich terug uit het proces van opleiden. Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wij richten ons nu op de doelgroep van hulpvragers van het Leger des Heils, waar wij 3 jaar lang onderzoek mochten doen. Welke weg moet de hulpvrager van het Leger des Heils afleggen van de ervaring tot het leren? Zoals wij hebben geleerd in het vorige hoofdstuk blijkt de weg te gaan vanuit waarden naar normen, van de wil naar het handelen en het gedrag. Het opgroeiende kind leert om waarden ten opzichte van elkaar af te wegen en de ene waarde te kiezen en de andere niet. Hieruit blijkt dat er een betekenaarsketting en een waardenhiërarchie is, die door het opdoen van ervaringen kan verschuiven waardoor de persoon andere keuzes gaat maken. De doelgroep van hulpvragers van het Leger des Heils heeft vanuit het verleden een betekenaarsketting opgebouwd met ervaringen die de maatschappij afkeurt. Pas nadat de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal bij het subject het nieuwe leerproces op gang komen, in de richting van het verlangen van de Ander. De ‘heling’ ontstaat wanneer de deelnemer een nieuwe weg van aliënatie en separatie inslaat, waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie kan installeren op de plaats van de (beschadigde) vorige. De hulpvrager doorziet het eigen tekort waardoor verlangen ontstaat. Een verlangen naar een nieuw toekomstperspectief, met een loopbaandoel om het toekomstperspectief te bereiken. Nu komt er een nieuwe weg in zicht waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie ®RolloverOnderwijs 136 kan installeren. Een goede bejegening die nieuwe positieve ervaringen laat doordringen bij de doelgroep, doet een herschikking in de betekenaarsketting en het waardensysteem ontstaan. Dit blijkt de bron waardoor de deelnemer andere, positieve keuzes gaat maken. De bejegening van de doelgroep speelt een centrale rol in het toekomstig gedrag. Positieve bejegening leidt tot positief gedrag, omdat de betekenaarsketting en de waardenhiërarchie bij de deelnemer positief wordt bijgesteld. Bij negatieve bejegening zullen uitgestotenen weinig remmingen voelen om toekomstig slecht gedrag af te weren. Op de route naar betaald werk wordt misschien wel de laatste veiligheid van de doelgroep afgenomen. Is de dakloze eerst zijn baan krijtgeraakt, daarna het huwelijk, dan het huis, nu is de uitkering aan de beurt. Van de uitkering, de enige partner die tot nu toe altijd trouw is gebleven, neemt men nu vrijwillig afstand. Het betekent dat er doorzettingsvermogen en een sterke wil moet zijn om zich door het proces naar betaald werk te worstelen. Het is een veeleisend en energie vretend transformatieproces, dat volgens Poortman het resultaat is van een crisisachtige situatie, veroorzaakt door dringende en onvermijdelijke uitdagingen. 11.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Het leren begint wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Via de reactie van de Ander krijgt de deelnemer toegang tot de eigen ervaring. Tijdens het leerproces wordt nieuwe informatie verwerkt op grond van kennis die al aanwezig is. Vervolgens vindt er een koppeling plaats tussen de nieuwe informatie en de reeds aanwezige kennis. De deelnemer zal de verschillen afwegen en een eigen betekenis construeren. Het is de Ander die door handelingen en woorden voor de ‘specifieke leeractie’ van ‘social learning’ zorgt. De Ander reageert in het ‘mirroring’- proces als een spiegel op de vraag van de deelnemer. Het gaat om een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen van het subject met steeds weer een andere Ander. Wanneer de deelnemer voldoende ‘waardering’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen, in de richting van het verlangen van de Ander. 11.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? ®RolloverOnderwijs 137 Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en naast vakkennis en vakvaardigheid de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Pas nadat de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. De ‘heling’ om de route naar betaald werk te kunnen inslaan ontstaat, wanneer de deelnemer een nieuwe weg van aliënatie en separatie opgaat, waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie installeert op de plaats van de (beschadigde) vorige. ®RolloverOnderwijs 138 12. ‘Spiegelbeeld leren’ het nieuwe antwoord voor het leren in het bedrijf. De functioneel-gedifferentieerde maatschappij, bestaat uit subsystemen. In de civil society worden mensen opgeleid voor functies die de moderne staat nodig heeft. De methodiek van leren moet de mogelijkheid hebben om de specialismen van de subsystemen in zich op te nemen, waarbij ool de context van de functie in de leermethodiek doordringt. Deelnemers zullen in maatwerk en via individuele trajecten vanuit hun gespecialiseerde functie het leerprogramma kunnen volgen. In het initieel onderwijs volgt iemand zijn eerste onderwijsloopbaan in het voltijdonderwijs. Het initieel onderwijs leidt op voor een door de overheid erkend diploma of certificaat. Initieel leren richt zich op een omgeschreven kennis- en vaardigheidsniveau, te bereiken in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld: inschrijven bij een ROC (regionaal opleidingencentrum) en dit tevoren vastgestelde programma volgen. Onder het post initieel onderwijs vallen de deeltijdopleidingen en cursussen. Hiertoe behoort ook het werkplekleren dat betrekking heeft op het ervaringsleren: learning by doing, learning on the job. Deze tweedeling in het onderwijs veronderstelt volgens Klarus dat het bedrijfsleven behoefte heeft aan vakmensen met transfervermogen. Het bedrijfsleven heeft behoefte aan mensen die over specifieke beroepscompetenties beschikken en tegelijkertijd in staat zijn zich snel aan nieuwe eisen aan te passen. Er bestaat in de arbeidsrealiteit echter geen onderscheid tussen initiële en post-initiële kwalificatievereisten. Er zijn wel kwalificatie-eisen op verschillende niveaus en meer of minder functiegerichte kwalificatievereisten (Klarus, 1998: 200). Het is wel mogelijk dat een bedrijf of branche voor specialistische kennis en vaardigheden eigen certificaten afgeeft en daartoe zelf de kwalificatie-eisen bepaalt. Hoewel deze post initiële opleidingen van uitstekende kwaliteit kunnen zijn, kunnen zij voor het brede beroepsonderwijs geen algemene standaard voor kwalificatievereisten vertegenwoordigen. Specialistiche opleidingen zijn verschillend en divers, afhankelijk van het specialisme dat geleerd wordt. In het HBO heeft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties beschreven. Het MBO kent een landelijke standaard van kwalificatievereisten zoals het is vastgelegd in het Kwalificatiedossier MBO. Deze standaard is afgestemd op het (brede) initieel onderwijs. Wil iemand een diploma van een regionaal opleidingencentrum of een agrarisch opleidingencentrum behalen, dan dient men te voldoen aan de kwalificatievereisten van het Kwalificatiedossier MBO. ®RolloverOnderwijs 139 Rondt iemand in het post initieel onderwijs een specialistische opleiding af, die is opgebouwd vanuit de kwalificaties van zijn functie, dan zal hij ingeval van diplomering toch moeten voldoen aan de brede landelijke standaard van kwalificatievereisten uit het Kwalificatiedossier MBO. Een specialistische standaard voor kwalificatievereisten in het MBO kent ons onderwijssysteem niet, maar kan vanuit aangeleerde competenties ontwikkeld worden. Wij kunnen ons vooralsnog dus alleen richten op de formele standaard van het Kwalificatiedossier MBO, omdat er geen andere algemene standaard voor het MBO bestaat. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten richtinggevend zijn voor het beroepsonderwijs, hebben wij eerder vastgesteld als opvatting van de SER en de Onderwijsraad. Daarbij hoort een actieve betrokkenheid van bedrijven. De beroepspraktijkvorming biedt mogelijkheden voor de kenniscirculatie en zou door de bedrijven beter benut moeten worden. Door de leertaak van werknemers te verbinden aan bestaande problemen, knelpunten of vragen uit de bedrijven, kan enerzijds het bedrijf profiteren van het onderwijs en kan anderzijds het onderwijs profiteren van de kennis in de bedrijven (SER 2011, Onderwijsraad, 2012). Rinnooy Kan stelt het volgende: ‘De verwachting is dat de komende tijd mismatches tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt eerder zullen toe- dan afnemen. Het onderwijs speelt hier een cruciale rol. Hoe beter het onderwijs en de arbeidsmarkt op elkaar aansluiten, hoe beter mensen zijn opgeleid en hoe gemakkelijker men kan doorstromen naar (ander) werk. Met een goede afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven kan worden bereikt dat er minder kwalitatieve mismatches ontstaan. Opleidingen moeten meer gericht zijn op de behoeften van het bedrijfsleven.’(Rinnooy Kan , 2011). Wij reflecteren nu op de vakkennis en vakvaardigheid, competenties en componenten, zoals het is vastgelegd in het kwalificatiedossier MBO. 12.1 Het kwalificatiedossier MBO De kwalificaties van het huidige MBO onderwijs zijn vastgelegd in het Kwalificatiedossier MBO (Kwalificatiedossier MBO, 2012). Bij de ontwikkeling van de kwalificatiestructuur van het huidige MBO onderwijs zijn alle opleidingen binnen het Kwalificatiedossier MBO op de zelfde wijze uitgewerkt, waarbij per opleiding de kwalificaties zijn benoemd. Als voorbeeld voor de uitwerking van de onderwijskundige opbouw kiezen wij de opleiding Vakbekwaam Hovenier, in het kwalificatiedossier MBO, te vinden bij Natuur en Groene Ruimte niveau 3. Crebonummer: 22220, 97253, 97252, 97251, 97254, 97255. Sector of branche: Groene ruimte. Opleidingsdomein: Voedsel en leefomgeving, geldig vanaf 1 augustus 2013. De hoofdindeling van de taxonomie bestaat uit een indeling van kerntaken. De opleiding Vakbekwaam hovenier bestaat uit de kerntaken 1, 2, 4 en 6. Als voorbeeld kiezen wij nu kerntaak 2: ‘Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en ®RolloverOnderwijs 140 leefomgeving’. Kerntaak 2 omvat 9 werkprocessen. kerntaak 2: Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving. Werkprocessen 2.1 Voert bodemverbetering uit 2.2 Onderhoudt riolerings- en/of waterafvoersystemen 2.3 Onderhoudt water(partijen) 2.4 Onderhoudt verhardingen 2.5 Onderhoudt bouwkundige elementen 2.6 Onderhoudt technische voorzieningen 2.7 Onderhoudt groen 2.8 Onderhoudt gebouwen en voorzieningen 2.9 Laat de werkomgeving verzorgd achter Vervolgens wordt per werkproces een driedeling gemaakt, waarin a. de Vakkennis en vakvaardigheid, b. de Competenties en componenten, en c. de Prestatie-indicatoren worden vastgelegd. ®RolloverOnderwijs 141 Werkprocessen 2.1 t/m 2.9 worden uitgesplitst volgens de onderstaande indeling. Vakkennis en vaardigheden • Bedienen van machines en hanteren van gereedschappen • Hanteren van correct taalgebruik • Hanteren van persoonlijke beschermingsmiddelen • Inzetten van materieel • Kennis en toepassen van verschillende werkmethoden en technieken • Kennis van de bodem en grondsoorten • Kennis van de maatschappelijk geldende normen en regels • Kennis van kwaliteitsnormen • Kennis van materialen, materieel en (hand)gereedschappen • Kennis van relevante wet- en regelgeving • Kennis van vaktermen • Kennis van veiligheidsvoorschriften • Toepassen van de bedrijfsrichtlijnen/ procedures/ wet- en regelgeving • Verwerken van materialen • Werken volgens gebruikelijke werkvolgorde Competenties en componenten Samenwerken en overleggen • Afstemmen • Proactief informeren • Aanpassen aan de groep Vakdeskundigheid toepassen • Vakspecifieke manuele vaardigheden aanwenden • Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden Materialen en middelen inzetten • Materialen en middelen doeltreffend gebruiken • Goed zorgdragen voor materialen en middelen Kwaliteit leveren • Kwaliteitsniveaus halen Instructies en procedures opvolgen. • Werken conform veiligheidsvoorschriften • Werken conform voorgeschreven procedures Prestatie-indicatoren Hij stelt zich zo op, dat de samenwerking met collega’s tijdens de voorbereidende werkzaamheden soepel verloopt. Hij overlegt tijdig en regelmatig met andere betrokkenen. Hij meldt onvoorziene zaken, beschadigingen en afwijkingen aan materiaal en materieel zodat de leidinggevende hiervan op de hoogte is. Hij maakt op basis van vaktechnisch inzicht het materieel gebruiksklaar en voert bedreven volgens bestek en/of de wensen van de opdrachtgever de voorkomende werkzaamheden uit zodat de tuin is voorbereid en opgeschoond. Hij gebruikt materiaal en materieel bij het voorbereiden van de aanlegwerkzaamheden op een effectieve wijze en gaat er zorgvuldig en netjes mee om. Hij maakt de tuin klaar voor aanlegwerkzaamheden, zodat de voorbereiding voldoet aan de kwaliteitsnormen. Hij past bij de voorbereidende werkzaamheden in de tuin procedures en veiligheidsvoorschriften toe. Wanneer iemand wordt opgeleid, dan kijken wij door de bril van de prestatie indicatoren naar de vakkennis en vakvaardigheden en de competenties en componenten. Bijvoorbeeld: werkt iemand volgens de gebruikelijke werkvolgorde, doet hij het werk in goede samenwerking met collega’s, past hij zijn vakdeskundigheid toe, zet hij de goede materialen in en levert hij kwaliteit, enzovoort. Voldoet de kandidaat aan de prestatie indicatoren, dan is de kandidaat klaar met zijn opleiding en slaagt hij voor dit deel van zijn opleiding. ®RolloverOnderwijs 142 12.2 Hoe ziet het hoveniersvak er uit? Het hoveniersvak is onder andere ingedeeld in a. het aanleggen en b. het onderhouden van tuinen of groenvoorzieningsprojecten. Zoemen wij nu in op werkproces 2.7, ‘Onderhoudt groen’ dan zien wij dat het onderhouden van tuinen of groenvoorzieningsprojecten, zich o.a. onderscheidt in de volgende activiteiten: het onderhouden van de border het onderhouden (snoeien) van bomen en struiken het onderhouden van het gazon. Zoemen wij vervolgens in op het onderhouden van een gazon, dan onderscheidt dit onderhoud zich o.a. in de volgende handelingen: het maaien van het gazon het verticuteren het kantensteken het bestrijden van onkruid. Wanneer een ondernemer wil zien of iemand geschikt is voor het hoveniersvak en wil controleren of iemand inderdaad vakbekwaam is, dan wil hij in het voorbeeld van het gazon weten of iemand inderdaad kan omgaan met maaimachines voor het gazon, of hij kan verticuteren, kanten kan afsteken en onkruid kan bestrijden. Maar de activiteiten die behoren bij het onderhoud van tuinen komen bij de prestatie indicatoren van het kwalificatiedossier MBO niet voor, zij staan niet genoemd bij de competenties en komen niet voor bij de vakkennis en vakvaardigheden. Evenmin worden de handelingen genoemd: het maaien van het gazon, het verticuteren, kantensteken of het bestrijden van onkruid, terwijl dit voor de ondernemer die afweegt iemand in dienst te nemen essentiële onderwerpen zijn. In schema geven wij nu aan hoe de taxonomie van de het kwalificatiedossier MBO is opgebouwd. Daarnaast geven wij in het schema aan hoe de taxonomie zou moeten worden opgebouwd, om ook specialistische functies te kunnen benoemen. ®RolloverOnderwijs 143 Schema Kwalificatiedossier MBO Kerntaak: Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving Werkproces: onderhoudt groen Beschrijving vakkennis en vakvaardigheid Beschrijving competenties Beschrijving prestatieindicatoren Indeling voor het herkennen van de alledaagse specialistische werkzaamheden vanuit de functie Kerntaak: Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving: Werkproces: onderhoudt groen Activiteit: gazononderhoud onderhoud van een sportveld het gras een plantsoen onderhoud van bermen onderhoud van een golfbaan Handeling: o.a. het maaien van het gazon, sportveld, plantsoen, bermen of golfbanen. Beschrijving vakkennis en vakvaardigheid Beschrijving competenties Beschrijving prestatieindicatoren De taxonomiecode van het Kwalificatiedossier MBO is gericht op het abstractieniveau van kerntaken, die vervolgens worden ingedeeld in werkprocessen. In de taxonomie code van het Kwalificatiedossier MBO is geen beschrijving voor het opleiden en beoordelen van activiteiten en handelingen opgenomen. De samenhang tussen competentie en resultaat, en tussen arbeid en omgeving (context) ontbreekt. Het Kwalificatiesysteem MBO gaat niet in op de functie die de werkelijkheid (context) van de uit te voeren werkzaamheden aangeeft. Bijvoorbeeld het maaien van bermen langs rijkswegen vraagt in de handeling een andere techniek en andere veiligheidsvoorschriften dan het fijnmazig maaien van een golf court of het sportveld voor hockey (spelen met een kleine bal) of voor voetbal (spelen met een grote bal). De context bepaalt het specialisme van het maaien en daarmee de vakkennis en de vakvaardigheid van de deelnemer. Als wij in ons voorbeeld van het maaien van gras willen opleiden en toetsen, dan zullen wij moeten opleiden en toetsen in de context waar de gespecialiseerde handeling plaatsvindt. Het blijkt dat vanuit het Kwalificatiedossier MBO (Kwalificatiedossier MBO, 2012-2013) de specialismen niet herleid kunnen worden, omdat in het kwalificatiedossier MBO geen activiteiten en handelingen zijn beschreven. Het gevolg is, dat de specialismen van onze functioneel gedifferentieerde maatschappij niet richtinggevend kunnen worden opgenomen in de leeropdracht van het beroepsonderwijs. Daarnaast wordt in het Kwalificatiedossier MBO ®RolloverOnderwijs 144 geen relatie gelegd met de activiteiten, handelingen en de contaxt waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Om mismatches zoveel als mogelijk te voorkomen is het mogelijk om het Kwalificatiedossier MBO bij te stellen en uit te breiden met contaxt, activiteiten en handelingen. Het is waarschijnlijk beter om naast de huidige aanpak van het initieel onderwijs een nieuwe vorm van bedrijfsleren toe te passen voor het post initieel opleiden, waarbij de deelnemer enerzijds een diploma kan ontvangen maar waarbij anderzijds ook ruimte is voor een bedrijfscertificaat of branche certificaat. In het laatste geval kan de functioneel-gedifferentieerde maatschappij eigen voorwaarden stellen waaraan een deelnemer in zijn leertaak moet voldoen. Was het bedrijfsleven georganiseerd rondom vakgebieden of delen van vakgebieden, het bedrijfsleven ontwikkelt zich meer en meer als ketenorganisatie. Nederland is een assemblageland. Over de hele wereld zijn er samenwerkingsverbanden, ketens van aanvoer, ketens van productie en ketens van distributie. Het is de kunst van een onderneming om de ketens van de verschillende subsystemen goed op elkaar te laten aansluiten wil een maximale productie bereikt worden. ‘Functies’ bepalen vanuit het functiebouwwerk hoe bedrijven in hun realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. De inhoud van de functieprofielen bestaat enerzijds uit vakkennis en vakvaardigheid vanuit de vakgebieden, maar anderzijds uit de omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. Zoals het de kunst is van een onderneming om de ketens goed op elkaar te laten aansluiten wil een maximale productie bereikt worden, zo is het de kunst van elke functie om de netwerkorganisatie van dié functie goed te beheersen. Gespecialiseerde opleidingen behoren niet slechts georganiseerd te worden rondom een beroep of vakgebied zoals nu in het onderwijs vaak het geval is, maar behoren vraag gestuurd georganiseerd te worden rondom functieprofielen. Door te werken vanuit functieprofielen is het mogelijk om de leertaak één op één af te stemmen met de dagelijkse gespecialiseerde werkzaamheden van de functie. De arbeidsmarkt is zowel horizontaal als verticaal georganiseerd. Elke functie in het bedrijfsleven heeft zijn horizontale netwerk, maar ook zijn verticale netwerk. Horizontaal werken wij samen met collega’s, verticaal met bazen en ondergeschikten. Functies werken horizontaal en verticaal met elkaar samen in het bedrijf op MBO niveau (enkelvoudige en meervoudige handelingen), HBO niveau (werken aan processen) en WO niveau (de positiebepaling). Voor scholing doet het bedrijfsleven een beroep op het onderwijs. Maar het onderwijs is in belangrijke mate horizontaal georganiseerd. Het onderwijs geeft antwoorden aan het bedrijfsleven op bijvoorbeeld MBO niveau of HBO niveau. Hierdoor biedt het onderwijs op integrale vragen vanuit het complete functiebouwwerk van het bedrijfsleven, slechts gesegmenteerde antwoorden per onderwijsniveau. Hoe is het te realiseren dat het aanbod van het onderwijs naadloos aansluit bij de vraag uit de beroepspraktijk? Het enige antwoord kan slechts zijn: ‘Door de vraag van het bedrijfsleven, de vraag van de ondernemer, de vraag van de medewerker, als opleidingsvraag te zien’. De ®RolloverOnderwijs 145 vraag van het bedrijfsleven te zien als opleidingsvraag, betekent dat het onderwijs een andere methodiek van leren moet toepassen. Het onderwijs werk gebruikelijk met aanbodgericht opleiden. De docent in de klas werkt volgens het vooraf bepaalde opleidingspakket dat door toetsen wordt gecontroleerd. Slaagt de deelnemer voor het eindexamen, dan toont hij daarmee aan te voldoen aan de vooraf gestelde voorwaarden van de opleiding. Gaan wij ervan uit dat de vraag van het bedrijfsleven de opleidingsvraag wordt, dan kan het onderwijs niet aanbodgericht werken maar zal de methodiek van leren vraagrecht moeten zijn, namelijk aansluiten bij de vraag van het bedrijfsleven. Uit een studie van de Inspectie van Werk en Inkomen blijkt dat vraaggerichte scholing (nog) geen gangbaar fenomeen is. In de visie van het kabinet en van de Commissie Arbeidsparticipatie is scholing hét ticket voor betere arbeidsmarktkansen voor werkzoekenden. Voorwaarde is wel dat die scholing aansluit op de arbeidsmarkt (Inspectie Werk en Inkomen, 2008). Het antwoord op de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt heb ik ‘spiegelbeeld leren’ genoemd (Nieuwenhuijse, 2008). Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat naast het initieel onderwijs dat gegroepeerd is rondom beroepen en vakgebieden, er aanvullend een vraag gestuurd leren nodig is rondom de ketens van functieprofielen, op het niveau van activiteiten en handelingen, die vanuit de functie gerelateerd zijn aan de context waarbinnen het werk wordt verricht. De inhoud van de functieprofielen bestaat uit de gespecialiseerde taken van de subsystemen van onze civil society. Wij kunnen ons nu in schema afvragen hoe de methodiek van leren de mogelijkheid heeft om de verschillen van de subsystemen van de moderne maatschappij in zich op te nemen, zodat de context van de functie in de leermethodiek doordringt. Om aan te sluiten bij de huidige specialistische maatschappij zullen de deelnemers het leerprogramma in maatwerk en via individuele trajecten kunnen volgen. ®RolloverOnderwijs 146 Schema spiegelbeeld leren Bedrijf Opleiden Beroepskolom Doorlopende leerlijn tot het verbeteren van de functies op functies op MBO niveau 1, 2, 3, 4, HBO niveau, Formuleren van de vraag vanuit de functies van het bedrijf Het onderwijskundig antwoord is het spiegelbeeld van de vraag uit het bedrijf WO niveau, MBO niveau 1, 2, 3, 4 , HBO niveau, WO niveau, die samen leren. die samenwerken. 12.3 De beroepsgerichte kwalificatiestructuur Er komt in de toekomst een ordening van MBO opleidingen in 16 domeinen van verwante opleidingen. Nu de domeinen wettelijk zijn verankerd, kunnen studenten in een opleidingsdomein worden ingeschreven. Zij kunnen een inhoudelijk breed onderwijsprogramma volgen op basis van (een deel van) de opleidingen in het betreffende domein. In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) is het begrip eindtermenopleidingen vervangen door beroepsgerichte kwalificaties (Staatsblad, 2 december 2011). De competentiegerichte kwalificatiestructuur (CKS) wordt vervangen door een beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS). De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven werken aan de vernieuwing van de kwalificatiedossiers. Waren er in het verleden 8100 verschillende opleidingen, het aantal dossiers is nu verlaagd tot 175 voor het gehele MBO, met daarin 500 benoemde kwalificaties (Aequor, BKS nieuws, 2013). Het onderstaande voorbeeld is een praktijktest van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs (SBB) voor de nieuwe beroepsgerichte kwalificatiestructuur voor de werkzaamheden rondom Groene Ruimte. ®RolloverOnderwijs 147 Schema: voorbeeld uit de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS) Taak 1 Werkzaamheden ten behoeve van aanleg en onderhoud/beheer natuur, grond en water Deeltaak 1.4 Voert werkzaamheden rondom aanleg en onderhoud/beheer uit Omschrijving De startend beroepsbeoefenaar maakt het terrein toegankelijk en schoont het terrein op. Hij voert restmateriaal volgens voorschrift af. Hij bewerkt de grond zodat de werkzaamheden plaats kunnen vinden. Hij meet en zet uit en zorgt ervoor dat de benodigde materialen en materieel tijdig beschikbaar zijn. Hij laat na afronding van de werkzaamheden het terrein netjes achter. Hij verricht alle administratieve handelingen (onder andere registratie uren, inzet machines, gebruikte materialen) rondom de werkzaamheden. Resultaat De werkzaamheden rondom aanleg en onderhoud/beheer kunnen volgens planning worden uitgevoerd. Alle administratie is op orde. Gedrag De startende beroepsbeoefenaar: - voert de voorbereidingsactiviteiten op de juiste wijze en in het juiste tempo uit; - vult registratieformulieren leesbaar en correct in; - controleert de eigen werkzaamheden. (Formuleren en rapporteren, Vakdeskundigheid toepassen, Kwaliteit leveren) Beheersingsvoorschrift Uitvoerder/opzichter groene ruimte: De startend uitvoerder/opzichter groene ruimte stelt een bestek, inrichtings-, onderhouds-, en/of beheersplan op. Hij inventariseert het terrein en de omgeving. Hij gaat op zoek naar de benodigde informatie om de wensen van de klant/opdrachtgever om te zetten in een bestek, inrichtings-, onderhouds-, en/of beheersplan. Beheersingsvoorschrift Uitvoerder/opzichter groene ruimte: Er is een bestek, inrichtings-, onderhoudsen/of beheerplan gebaseerd op de wensen van de opdrachtgever, mogelijkheden en beperkingen van de omgeving, trends en ontwikkelingen en de verzamelde informatie. Beheersingsvoorschrift Uitvoerder/opzichter groene ruimte: - Verzamelt en combineert alle gegevens; - Houdt rekening met de consequenties voor de omgeving; - Houdt rekening met de wensen en verwachtingen van de klant / opdrachtgever. (Ethisch en integer handelen, onderzoeken, op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten) In de vergelijking tussen het oude en het nieuw te ontwikkelen kwalificatiedossier MBO blijkt, dat het begrip ‘kerntaak’ is vervangen door ‘taak’, ‘werkproces’ is vervangen door het begrip ’deeltaak’, competentie is vervangen door ‘gedrag’ en de prestatie indicatoren zijn vervangen door ‘beheersvoorschriften’ (Aequor, 2013). ®RolloverOnderwijs 148 Een groep van experts heeft het ontwikkelde werk van de Beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS) onderzocht. Naast andere aanbevelingen stellen de experts: ’Zorg dat volstrekt helder is welke rol de verschillende onderdelen van het dossier spelen bij de examinering en welke eisen daaraan worden gesteld. Omschrijf dit in een helder document. Deze aanbeveling wordt gedaan omdat het naar de mening van de werkgroep de kern van de functie van kwalificatiedossiers betreft: duidelijkheid bieden over wat geëxamineerd moet worden. Deze duidelijkheid is er tot op heden onvoldoende. Hierin zouden eveneens de resultaten uit de implementatietoetsen meegenomen moeten worden.’ (Expertgroep MBO 15, mei 2013). Vooralsnog wekt deze praktijktest de indruk dat de eerder gevoerde discussie over het niet uitwerken van activiteiten en handelingen in het kwalificatiedossier MBO, ook in de nieuwe beroepsgerichte kwalificatiestructuur van toepassing is. Men blijft werken op een hoog abstractieniveau, waardoor de specialismen in onze functioneel gedifferentieerde maatschappij niet richtinggevend kunnen worden ingebracht in de leeropdracht en vervolgens niet kunnen worden getoetst. 12.4 Samenvatting. In het HBO beschrijft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties. Alleen het MBO kent een landelijke standaard van kwalificatievereisten zoals het is vastgelegd in het Kwalificatiedossier MBO. Opleidingen en examens met door de overheid erkende diploma’s, moeten aan deze brede kwalificatie-eisen voldoen. De taxonomiecode van het Kwalificatiedossier MBO is gericht op het abstractieniveau van kerntaken (taken) , die vervolgens worden ingedeeld in werkprocessen (deeltaken). In de taxonomie code is geen relatie gelegd met de contaxt en is geen beschrijving voor het opleiden en beoordelen van activiteiten en handelingen opgenomen. Het kwalificatiesysteem MBO gaat voorbij aan de gespecialiseerde functie van de uit te voeren werkzaamheden. Het gevolg is, dat specialismen in onze functioneel gedifferentieerde maatschappij niet richtinggevend kunnen worden opgenomen in de leeropdracht van het initieel onderwijs en niet kunnen worden getoetst. De beroepsgerichte kwalificatiestructuur voor het MBO die nu in ontwikkeling is, wekt de indruk dat de taxonomiecode op een minstens zo hoog abstractieniveau is geschreven als de huidige competentie gerichte kwalificatiestructuur. Mocht deze indruk inderdaad juist zijn, dan is van de beroepsgerichte kwalificatiestructuur geen verbetering te verwachten met betrekking tot de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De beroepsopleiding wekt het beeld van een beroepsgerichte vooropleiding, waarna een aanvullende post initiële opleiding de specialistische kennis aanbrengt voor het kwalitatief uitoefenen van gespecialiseerde functies. Een standaard voor kwalificatievereisten op MBO niveau voor specialistische functies kent ons onderwijssysteem niet, maar kan wel ontwikkeld worden. ®RolloverOnderwijs 149 Om mismatches tussen onderwijs en arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen, is het mogelijk om het Kwalificatiedossier MBO bij te stellen en de taxonomiecode uit te breiden met context, activiteiten en handelingen. Het is beter om naast de huidige aanpak van het initieel onderwijs een nieuwe vorm van bedrijfsleren toe te passen waarbij de deelnemer enerzijds een diploma kan ontvangen maar waarbij anderzijds ook ruimte is voor een bedrijfscertificaat of branche certificaat. In het laatste geval kan de functioneelgedifferentieerde maatschappij eigen voorwaarden stellen waaraan een deelnemer in zijn leertaak moet voldoen. Het antwoord op de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt heb ik ‘spiegelbeeld leren’ genoemd. Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat naast het initieel onderwijs dat gegroepeerd is rondom beroepen en vakgebieden, er aanvullend een vraag gestuurd leren nodig is rondom de ketens van functieprofielen, op het niveau van xontaxt, activiteiten en handelingen. De inhoud van de functieprofielen bestaat uit vakkennis en vakvaardigheid en de daarvoor noodzakelijke competenties vanuit de vakgebieden, maar tevens uit omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. 12.5 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? In het HBO beschrijft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties. Het Kwalificatiedossier MBO (CKS en BKS) gaat door haar structuur voorbij aan de specialismen in functies. Daarnaast legt het Kwalificatiedossier MBO geen verband tussen de context en de activiteiten en handelingen waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Een standaard voor kwalificatievereisten op MBO niveau voor specialistische functies kent ons onderwijssysteem niet, maar kan op basis van het spiegelbeeld leren wel ontwikkeld worden. De ontwikkeling leidt tot een tweedeling van het beroepsonderwijs. Initieel onderwijs dat een brede beroepsvorming aanbrengt en de post initiële opleidingen die aanvullend kwalificeren voor de specialismen. Bij post initieel opleiden wordt het aanbodgerichte opleidingsmodel omgezet naar vraaggestuurd leren, om de specialismen van de functies van ondernemers en medewerkers in de opleidingen op te nemen. ®RolloverOnderwijs 150 12.6 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Is het niet gelukt om zich te kwalificeren voor een beroepsopleiding? Het post initieel opleiden biedt de tweede kans. Je leert om je functie goed uit te voeren of om snel om te scholen voor een nieuwe functie. ®RolloverOnderwijs 151 13. De functiegerichte competentievereisten voor de post initiële MBO opleidingen. In het HBO beschrijft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties. Deze aanpak kan per opleiding en per niveau de aan te leren competenties beschrijven. De taxonomiecode van het Kwalificatiedossier MBO is gericht op het abstractieniveau van kerntaken, die vervolgens worden ingedeeld in werkprocessen. In de taxonomie code van het Kwalificatiedossier MBO is geen beschrijving voor het opleiden en beoordelen van activiteiten en handelingen in de context opgenomen. Daarom sluit de taxonomie van het MBO niet aan bij de specialistische functies van de arbeidsmarkt. De beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS) voor het MBO die nu in ontwikkeling is, wekt de indruk dat de taxonomiecode op een minstens zo hoog abstractieniveau is geschreven als de huidige competentie gerichte kwalificatiestructuur (CKS). Een standaard voor kwalificatievereisten op MBO niveau voor specialistische functies die gebruikt zou kunnen worden bij het post initieel opleiden kent ons onderwijssysteem niet. Wij zullen nu ingaan op het niveau van leren in het bedrijf, het analyseren van de leertaak vanuit de functie, voorbeelden geven van een leertaak op HBO niveau en een leertaak op MBO niveau 1. Daarna wordt de relatie gelegd tussen de analyse van de leertaak en de opbouw van het portfolio. Tot slot komen de kwalificatievereisten aan de orde in de opgestelde competentiekaart voor specialistische MBO opleidingen. Vanuit de definitie van Dijsselbloem over het begrip competenties, verstaan wij onder een competentiekaart: de richtlijnen om houdings- of gedragselementen aan te leren, waarover iemand bovenop de reeds verworven kennis en vaardigheden moet beschikken om in een beroepssituatie zijn functie naar behoren te kunnen uitvoeren. (Commissie Dijsselbloem, Deelonderzoek SCP, 2008: 154) 13.1 Het niveau van het leren In het vorige hoofdstuk hebben wij het spiegelbeeldleren besproken. Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat naast het initieel onderwijs dat gegroepeerd is rondom beroepen en vakgebieden, er aanvullend een vraag gestuurd reflexief leren nodig is rondom de ketens van functieprofielen, op het niveau van activiteiten en handelingen, die vanuit de functie gerelateerd zijn aan de context waarbinnen het werk wordt verricht. De inhoud van de functieprofielen bestaat uit de gespecialiseerde taken van de subsystemen van onze civil society. Om aan te sluiten bij de huidige specialistische functies in de maatschappij constateren wij, dat er in de bedrijven functies zijn op MBO niveau 1, 2, 3 en 4, HBO niveau en WO niveau, ®RolloverOnderwijs 152 die in het bedrijf met elkaar samenwerken. Onderwijs dat aansluit bij de arbeidsmarkt, zou In spiegelbeeld antwoord moeten geven op de vragen uit het bedrijfsleven en in doorlopende leerlijn moeten samenwerken, vergelijkbaar met de niveaus uit de bedrijven. Het niveau waarop een studerende medewerker studeert, wordt bij het leren in het bedrijf bepaald door het niveau waarop iemand binnen het bedrijf de functie uitoefent. Een functie op HBO niveau heeft de mogelijkheid om binnen de werksituatie procesmatig te denken en daarmee op procesniveau te leren, terwijl een functie op MBO niveau 1 de mogelijkheid biedt om onder begeleiding enkelvoudige handelingen aan te leren. Vergelijkbaar met het schema van het spiegelbeeldleren uit het vorige hoofdstuk, kunnen wij nu de verschillende niveaus van het leren gaan indelen. Daarbij kiezen wij de volgende uitgangspunten die nu ook (deels) bij het Kwalificatiedossier MBO en bij HBO competentiekaarten wordt gehanteerd. De beschrijving van de functieprofielen is arbitrair. Het kan per bedrijf en branche verschillen. In de authenticiteit van het bedrijf wordt de functiebeschrijving van de functie als uitgangspunt voor de leertaak genomen, waardoor een directe relatie van het leerarrangement met de functie ontstaat. MBO niveau 1: functie op basis van enkelvoudige handelingen. Werkt onder begeleiding. MBO niveau 2: functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van de leidinggevende en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. MBO niveau 3: functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van de leidinggevende, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. MBO niveau 4: functie op basis van de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. HBO niveau: functie op basis van het hanteren van processen en de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. WO niveau: functie op basis van de positiebepaling van het bedrijf, het hanteren van de processen, de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van het bedrijf. ®RolloverOnderwijs 153 Schema: het niveau van het leren in het bedrijf Spiegelbeeldleren De samenwerkende keten in het bedrijf De doorlopende analyselijn De samenwerkende keten van het opleiden De doorlopende leerlijn Het functieprofiel MBO niveau 1 met enkelvoudige handelingen in de keten, onder begeleiding uit te voeren. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van enkelvoudige handelingen. Werkt onder begeleiding. Leertaak Verbeteringen van het onder begeleiding uitvoeren van enkelvoudige handelingen. Het functieprofiel MBO niveau 2 met meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig uit te voeren. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van leidinggevende, de zorg voor het netwerk van de functie. Spiegelbeeld Leerarrangement op MBO niveau 1 Enkelvoudige handelingen, onder begeleiding kunnen uitvoeren. Spiegelbeeld Leerarrangement op MBO niveau 2 Meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig kunnen uitvoeren, de zorg voor het netwerk van de functie. Het functieprofiel MBO niveau 3 met meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig uit te voeren, alternatieven te overwegen en anderen te begeleiden. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van leidinggevende, overweegt alternatieven en begeleidt medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. Spiegelbeeld Leerarrangement op MBO niveau 3 Meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig kunnen uitvoeren, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. Leertaak Verbeteringen van meervoudige handelingen in de keten en het begeleiden van medewerkers. De aansluiting met functies op het zelfde niveau, het hogere niveau en het lagere niveau. De zorg voor het netwerk van de functie. Het functieprofiel MBO niveau 4 met de integratie van meervoudige handelingen in de keten, ondernemerschap, zelfstandig uit te voeren, alternatieven te overwegen en anderen te begeleiden. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven en begeleidt medewerkers, de zorg Spiegelbeeld Leerarrangement op MBO niveau 4 Ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van Leertaak Verbeteringen van ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten en het begeleiden van medewerkers. De aansluiting met functies op het zelfde niveau, het ®RolloverOnderwijs Leertaak Verbeteringen van meervoudige handelingen in de keten. De aansluiting met functies op het zelfde niveau, het hogere niveau en het lagere niveau. De zorg voor het netwerk van de functie. 154 voor het netwerk van de functie. medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. hogere niveau en het lagere niveau. De zorg voor het netwerk van de functies in het bedrijf. Het functieprofiel HBO met het begeleiden van processen in de keten, de integratie van meervoudige handelingen, ondernemerschap, zelfstandig uit te voeren, alternatieven te overwegen en anderen te begeleiden. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van de processen, de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven en begeleidt medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. Spiegelbeeld Leerarrangement op HBO niveau Processen, ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. Leertaak Verbeteringen van de uitvoering van processen, ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten en het begeleiden van medewerkers. De aansluiting met functies op het zelfde niveau, het hogere niveau en het lagere niveau. De zorg voor het netwerk van de functie. Het functieprofiel WO niveau dat de positie van het bedrijf in de keten bepaalt, de positie van de branche in de keten of de positie van de keten zelf, het analyseren en begeleiden van processen, de integratie van meervoudige handelingen, ondernemerschap, zelfstandig uit te voeren, alternatieven te overwegen en anderen te begeleiden. Spiegelbeeldanalyse Analyse van de functie op basis van de positiebepaling, de processen, de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven en begeleidt medewerkers, de zorg voor het netwerk van het bedrijf. Spiegelbeeld Leerarrangement op WO niveau. De positie van het bedrijf in de keten, de positie van de branche in de keten of de positie van de keten zelf, het analyseren en begeleiden van processen, ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van medewerkers, de zorg voor het netwerk van het bedrijf. Leertaak Verbeteringen van de uitvoering van de positiebepaling van het bedrijf, van de processen, het ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten en het begeleiden van medewerkers. De aansluiting met functies op het zelfde niveau en het lagere niveau. De zorg voor het netwerk van het bedrijf. ®RolloverOnderwijs 155 13.2 Het analyseren van de leertaak vanuit de functie Medewerkers van bedrijven die studeren volgens de principes van het spiegelbeeldleren, verlengen en prolongeren de kennis van het bedrijfsleven in het curriculum van de opleiding. Zo ontstaat er volgens de aanpak van het spiegelbeeldleren synergie tussen opleiden en bedrijfsleven. Vandaar de naam RolloverOnderwijs, dat ‘verlengen’, ‘prolongeren’ betekent. Het is een vorm van opleiden waarin de studerende medewerker leert in spiegelbeeld te denken, zoals een ondernemer in zijn bedrijf leert. Een ondernemer analyseert en zoekt de beste oplossingen voor zijn bedrijf. Een ondernemer is iemand die ‘een leven lang leert’. Zoals een ondernemer het bedrijf analyseert en positioneert in de markt, zo analyseert de medewerker zijn of haar functie en positioneert de functie in het netwerk van werkzaamheden die tot de functie behoren. De analyse van de functie begint met het analyseren van de waarden. Elke functie berust op waarden en de attitude van de werknemer om de waarden van de functie tot uitvoering te brengen. Wanneer een functie waarden-loos is, dan doet de functie er niet toe en wordt de functie opgeheven. Schema: de reflectie vooraf, het vastleggen van de waarden Functie Analyse van de waarden reflectie Het analyseren en het vastleggen van de waarden in een functie gebeurt door het opstellen van een ervaringsprofiel (EVP) of delen van een ervaringsprofiel. De keuze of het gehele ervaringsprofiel of delen van het ervaringsprofiel worden meegenomen, is afhankelijk van de opleidingsvraag vanuit het bedrijf. In het ervaringsprofiel komen de volgende onderdelen voor, die naar keuze kunnen worden ingevuld: - de eerder opgedane ervaringen - de attitude / werknemersvaardigheden of werkgeversvaardigheden - de aanleiding om het ervaringsprofiel op te stellen - de opbouw en onderbouwing van het ervaringsprofiel - het loopbaandoel van de deelnemer - de aanbevelingen van de begeleider - de kundigheid van de deelnemer in relatie tot de te volgen opleiding. De uitwerking van het ervaringsprofiel komt in een apart hoofdstuk aan de orde. ®RolloverOnderwijs 156 Vervolgens bestaat elke functie uit kennis en vaardigheden. Samen met de lerende werknemer zetten de opleidingscoach en de leermeester de functie van de studerende werknemer om in werkprocessen, activiteiten en handelingen, die samen de gehele functie omvatten. Schema: de reflectie vooraf, het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheid vanuit de functie. Functie reflectie Analyse van vakkennis en vakvaardigheid Op grond van ontwikkelde factsheets (zie bijlage 1 en bijlage 2) wordt vastgesteld voor welke onderdelen van de functie iemand kundig is en voor welke onderdelen een leertaak gewenst is. De optelsom van de onderdelen waarvoor een leertaak gewenst is vormt het leerarrangement. Hierdoor ontstaat de opleiding van de werknemer rechtstreeks uit het netwerk van zijn functie; horizontaal met functiegenoten en verticaal in de keten met functies op een hoger of lager niveau. Door deze analyse is de leertaak uit de eigen functie in het bedrijf is altijd actueel. De doelen die in de leertaak worden gesteld zijn reële doelen, voortkomend uit de praktijksituatie van de specialistische functie. De kennis die de studerende werknemer in het bedrijf aanleert, is kennis die ook direct in het bedrijf toepasbaar is. De studerende werknemer ervaart dat hij voor het bedrijf in waarde toeneemt, omdat hij al lerend zich het netwerk van zijn functie eigen maakt. De omslag in het denken is, dat de aan te leren competenties niet voortkomen uit het onderwijssysteem van de school, maar voortkomen uit de functie van een studerende medewerker. De lerende medewerker bepaalt en begrijpt de gestelde doelen van de eigen functie. Het vliegwiel van kennisontwikkeling neemt toe, wanneer zowel het horizontale netwerk (het samenwerken met collega’s) als het verticale netwerk (het samenwerken met leidinggevenden en ondergeschikten) als het externe netwerk (samenwerken met vergelijkbare functies uit de branche of keten) worden meegenomen in de opleiding. Schema: de reflectie vooraf, het vastleggen van de attitude Functie reflectie Analyse van attitude Op grond van ontwikkelde factsheets (zie bijlage 4, waarderingslijst SHL competenties) wordt vastgesteld voor welke onderdelen van de attitude iemand kundig is en voor welke onderdelen een leertaak gewenst is. De te ontwikkelen onderdelen van de attitude kan enerzijds het gevolg zijn van leerwensen van de deelnemer en anderzijds voortkomen vanuit de eisen van werkplek waar men leert. ®RolloverOnderwijs 157 Schema: reflectie op het netwerk van de functie Collega’s elders in bedrijf Functie leidinggevende Functie collega zelfde niveau Functie ander bedrijf Functie collega zelfde niveau Functie Functie ondergeschikte Collega’s elders in bedrijf Functie ondergeschikte ®RolloverOnderwijs Functie ander bedrijf 158 13.3 Meest effectieve leertijd Wat is het voordeel van deze aanpak? Wanneer iemand zich aanmeldt bij het initieel onderwijs, dan doorloopt men in volgorde de verschillende schooljaren van MBO niveau 1 t/m MBO niveau 4 of HBO 1 t/m 4. Zonder vooropleiding is het niet mogelijk om op basis van eerder opgedane ervaringen op een hoger niveau in te stromen. Door het werken met factsheets en de analyse van reeds kundige aspecten van de opleiding die iemand vanuit eerder opgedane ervaringen heeft opgedaan, ontstaat de mogelijkheid om een inschatting te maken hoever iemand staat in het opleidingstraject. Door die inschatting af te toetsen in een assessment ontstaat de zekerheid wat iemand al van een opleiding beheerst. Vervolgens kan de deelnemer instromen in de opleiding op het niveau dat aansluit bij zijn aanwezige kennis en kunde. Hierdoor ontstaat voor de deelnemer de meest effectieve leertijd, omdat de onderwerpen die iemand beheerst in de opleiding niet opnieuw worden gedaan. Er is in de opleiding geen overlap aan kennis en kunde die al eerder werd aangeleerd. 13.4 Voorbeelden over het herleiden van de leertaak Een voorbeeld voor het middenmanagement op HBO niveau De bedrijfsopleiding betreft het middenmanagement. De midden manager heeft de volgende plaats in de organisatie. ®RolloverOnderwijs 159 Directie 2 personen Beleidsafdeling 5 personen Middenmanagement Geeft leiding aan 50 uitvoerenden Middenmanagement Middenmanagement Geeft leiding aan 50 uitvoerenden Geeft leidimng aan 50 uitvoerenden Voor de midden manager wordt een persoonlijke waarderingslijst opgesteld. Op grond van de functiebeschrijving zijn de factsheets uit bijlage 1 ontworpen om te analyseren voor welke taken van zijn functie de deelnemer beginnend, gevorderd of kundig is. Waar de deelnemer een activiteit nog niet eerder heeft gedaan, wordt de waardering ‘komt later’ gegeven. De invulling van de factsheets gebeurt in de gildedriehoek, door de opleidingscoach, de leermeester en de gezel. In deze samenstelling is de gezel de persoon die opgeleid wenst te worden voor een HBO opleiding. De leermester is een leidinggevende medewerker waarmee de gezel hecht samenwerkt. In dit beschreven geval is de opleidingscoach die het proces begeleidt extern aangetrokken van een onderwijsinstelling. Waar het gaat om een opleiding voor een branche certificaat, een bedrijfscertificaat of een ervaringscertificaat (EVC) kan naast de leermeester ook de opleidingscoach uit het bedrijf of branche komen. De resultaten van de ingevulde factsheets zijn opgenomen in onderstaande verzamellijst. Schema: uitkomst van de spiegelbeeldanalyse voor de functie van de midden manager. Analyse eerder of elders opgedane ervaringen, in relatie tot het functieprofiel. Werkproces uit de Waardering Op te nemen in de functie leertaak Bekendmaken van het dienstenaanbod Afleggen van bezoeken komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig ®RolloverOnderwijs Hoe kunnen medewerkers attent zijn op de signalen van 160 de markt? Wel organisatiemodel heeft is er over 2 jaar? Evalueren van bezoeken Geven van voorlichting Afsluiten van contracten Vertalen van marktsignalen naar kansen komt later komt later komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig Ontwikkelen nieuwe diensten komt later beginnend gevorderd kundig Analyseren inzetbaarheid arbeidskrachten komt later beginnend gevorderd kundig Uitbreiden van bestand door werving / scholing / praktijkervaring Inkrimping / uitstroom door ontbinding arbeidsovereenkomste n In behandeling nemen van de hulpvraag komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig Het proces loopt. Ondersteuning personeelszaken. komt later beginnend gevorderd kundig Adviseren over de wijze van ondersteuning Inventariseren van de benodigde hulp en verlangd profiel Afstemmen van de voorwaarden Onderzoeken van mogelijkheden binnen bestaand bestand Werven en selecteren van kandidaten komt later beginnend gevorderd kundig Acquisitie door hulpvraag organiseren met het grondvlak. Vraag en aanbod combineren. komt later beginnend gevorderd kundig komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig ®RolloverOnderwijs De omzet van het team is nog niet uitgesplitst. Mensen spiegelen dat ze de kansen in de markt niet benutten maar er wel verantwoordelijk voor zijn. Uit nieuwe kansen nieuwe diensten ontwikkelen. Bedrijfsmodel: harde kern + flexibele schil. Daarop team inrichten en op sterkte houden. De scholingsvraag in het team uitzoeken. 161 Benaderen van medewerkers over opdracht Introduceren van kandidaten bij de opdrachtgever Begeleiden van de opdracht, informeren, opvangen van klachten en bijsturen Voeren correctiegesprek Vervangen van medewerker Begeleiden medewerkers (interpersoonlijke problemen op werkadres) Evalueren opdracht, toetsen tevredenheid en verbeterpunten medewerker Opbouwen bestand flexibel arbeidsaanbod komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig Coachen en motiveren van medewerkers Geven van voorlichting over regels en procedures Houden voortgangsen functioneringsgesprek ken Doen van voorstellen tot scholing Gebruik maken van stage mogelijkheden Herplaatsen van medewerkers komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig Administratie i.v.m. facturering / verloning komt later beginnend gevorderd kundig ®RolloverOnderwijs Ontwikkeling beleidsmatig uitwerken. Voeren van coach gesprekken. Laatste hand leggen. Het proces loopt. Ondersteuning personeelszaken. 162 Op de hoogte houden van collega’s / regiomanager Opstellen van rapportages Volgen van de marktontwikkelingen Opstellen doelstellingen voor afzet, omzet en activiteiten Afstemmen van de plannen met de betrokkenen en bewaken uitvoering Volgen van de interne en externe ontwikkelingen in de markt Uitvoeren van marktanalyse en trekken van conclusies Initiëren van promotionele activiteiten Toezien op de juiste verdeling en uitvoering van werkzaamheden in vaktechnische zin Aanspreekpunt vestiging en oplossen van problemen en knelpunten Regelen van facilitaire aangelegenheden (huisvesting, kantoorbenodigdheden , automatisering e.d.) Bewaken van budgetten komt later beginnend gevorderd kundig komt later komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig Meenemen in marketingplan komt later beginnend gevorderd kundig Opstellen marketingplan afdeling komt later beginnend gevorderd kundig Opstellen marketingplan afdeling komt later beginnend gevorderd kundig Meenemen in marketingplan komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig Bouwen en komt beginnend gevorderd kundig ®RolloverOnderwijs Opstellen marketingplan afdeling Opstellen marketingplan afdeling Budgetteren op dagopbrengst en kosten per medewerker 163 onderhouden van relaties Leidinggeven (operationeel, taakgericht) Ondernemerschap later Overtuigingskracht beïnvloeding Voert een ontwikkelings- en een beoordelingsgesprek Vakdeskundigheid Bewaakt uitvoering kwaliteitsbeleid Stelt een businessplan op Veiligheid, milieu en arbo Is gesprekspartner met de klant m.b.t. personele vraagstukken. Begeleidt medewerkers en bezoekt ze minimaal eens per 6 weken op de werkplek. Junior medewerkers eens per 4 weken. komt later beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later komt later beginnend gevorderd kundig beginnend gevorderd kundig komt later beginnend gevorderd kundig Ondernemingsplan voor de afdeling afmaken. Aanpassen naar dagopbrengst en kosten per medewerker Indien gewenst kan de midden manager zich aanmelden voor een assessment voor de onderdelen waarvoor hij is gewaardeerd als kundig. Blijkt de kundigheid in het assessment inderdaad aanwezig, dan kan voor de kundige onderdelen een bedrijfscertificaat, branche certificaat of ervaringscertificaat (EVC) worden afgegeven. Bij deze functie zal het een certificaat op HBO niveau zijn, omdat hij zijn functie op HBO niveau uitoefent en als zodanig gewaardeerd kan worden. Door het ontvangen certificaat kan de midden manager aantoonbaar aangeven dat hij dát deel van zijn functie uitoefent op HBO niveau. ®RolloverOnderwijs 164 Een voorbeeld voor een verkoopmedewerker MBO niveau 1 en 2. In de inleiding van dit onderzoek schrijven wij over de recente analyse van de Europese Centrale Bank, waaruit blijkt dat de juiste afstemming van de vaardigheden op de functie een significante invloed heeft op de werkloosheid. De wanverhoudingen in de EU nemen toe. Het heeft zich gemanifesteerd in een ineenstorting van de vraag naar laaggeschoolden. De belangrijkste factor van de stijging van de langdurige werkloosheid is het onvermogen van de arbeidsmarkt om werknemers te scholen, die door de crisis zijn ontslagen als gevolg van de herstructurering. Daarom geven wij extra aandacht aan enkele opleidingen op het MBO 1 niveau. In onderstaand schema is de inventarisatie van de functie van aankomend verkoopmedewerker opgenomen voor een MBO 1 opleiding in de 50/50 store in Groningen. Schema: uitkomst van de analyse van de functie aankomend verkoopmedewerker MBO niveau 1, in de 50/50 store in Groningen. Analyse van de aan te leren activiteiten en handelingen voor de functie van aankomend verkoopmedewerker in de 50/50 store Groningen Activiteiten De handeling Organiseren 1.1 Kom je op tijd op je werk? Organiseren 1.2 Houd je je aan de pauzetijden? Organiseren 1.3 Hoe verloopt de samenwerking met je collega’s? Stappen voorbereiden op uitvoeren 1.4 Welk werk moet je doen? Hoe is de werkverdeling door de werkgever? 1.5 Kun je vertellen waar je functie uit bestaat? Stappen voorbereiden op uitvoeren Stappen voorbereiden op uitvoeren Stappen voorbereiden op uitvoeren 1.6 Hoe ga je beginnen met je werk, hoe ga je door, hoe maak je het af? 1.7 Ben je een voorbeeld voor anderen? Bijsturen 1.8 Wat ga je doen als het niet goed zou gaan? Bijsturen 1.9 Wat doe je als zich bijna een ongeluk voordoet? Persoonlijke verzorging 1.10 Voldoe je aan de uiterlijke verzorging? Matig met geur, nagels verzorgd, geen tattoo en/of piercing in het zicht, geen kauwgom, geen sportcaps, geen sportschoenen, netjes gekleed in overleg. 1.11 Voorbereiden, welke hulpmiddelen/ materialen heb ik nodig. 1.12 Binnenkomen. Waar komen de nieuwe goederen binnen? Goederen ontvangst en opslag Goederen ontvangst en opslag Goederen ontvangst en opslag Goederen ontvangst en opslag Goederen ontvangst en opslag 1.13 Zijn er informatieve teksten of instructies waarmee je rekening moet houden? 1.14 Uitpakken. Hoe pak je de goederen uit? 1.15 Controleren Hoe controleer je de pakbon? ®RolloverOnderwijs 165 Goederen ontvangst en opslag Goederen ontvangst en opslag Arbo Stappen voorbereiden op uitvoeren 1.16 Beveiligen. Hoe ga je beveiligen? 1.17 Barcode Hoe voorzie je de goederen van een barcode? 1.18 Wat is Arbo? Stappen voorbereiden op uitvoeren 2.1 Welk werk moet je doen? Hoe is de werkverdeling door de werkgever? 2.2 Kun je zeggen over het werk dat je gaat doen, wat de bedoeling is? 2.3 Hoe ga je beginnen, hoe ga je door, hoe maak je het af? Stappen voorbereiden op uitvoeren 2.4 Ben je een voorbeeld voor anderen? Bijsturen 2.5Wat ga je doen als het niet goed zou gaan? Bijsturen 2.6 Wat doe je als zich bijna een ongeluk voordoet? Persoonlijke verzorging Artikelenpresentatie 2.7 Voldoe je aan de uiterlijke verzorging? Matig met geur, nagels verzorgd, geen tattoo en/of piercing in het zicht, geen kauwgom, geen sportcaps, geen sportschoenen, netjes gekleed in overleg. 2.8 Presentatievoorschriften Op maat, kleine voor, grote achter. Geef voorbeelden van artikelen. 2.9 Presentatievoorschriften: hangers. Type hanger, hangers zelfde kant, zelfde manier in het vak. 2.10 Presentatievoorschriften: kleding. Kleding zelfde manier in het vak, op kleur, op merk. Geef voorbeelden. 2.11 Presentatievoorschriften: op thema gegroepeerd. Geef voorbeelden van thema’s van artikelen en hoe zij worden gepresenteerd. 2.12 Artikel eerder gehad. Hoe ga je het artikel aanvullen dat je al eerder hebt gehad? 2.13 Artikel nieuw. Hoe ga je het artikel wegzetten als het een nieuw artikel is? 2.14 Hoe presenteer je het artikel op kleur? Artikelenpresentatie 2.15 Hoe presenteer je het artikel op functie? Artikelenpresentatie 2.16 Hoe presenteer je het artikel op aandachtsgebied? Artikelenpresentatie 2.17 Hoe presenteer je aparte presentaties? Artikelenpresentatie 2.18 Hoe presenteer je de etalage? Artikelenpresentatie 2.19 Hoe presenteer je speciale aanbiedingen? Artikelenpresentatie 2.20 Hoe presenteer je aparte stickers bij het afprijzen? Artikelenpresentatie 2.21 Hoe presenteer je apart promotiemateriaal bij opruiming? Artikelenpresentatie 2.22 Hoe presenteer je een nieuwe collectie? Artikelenpresentatie 2.23 Hoe presenteer je speciale aanbiedingen? Stappen voorbereiden op uitvoeren Artikelenpresentatie Artikelenpresentatie Artikelenpresentatie Artikelenpresentatie Artikelenpresentatie Artikelenpresentatie ®RolloverOnderwijs 166 Artikelenpresentatie 2.24 Hoe presenteer je op Facebook? Artikelenpresentatie 2.25 Hoe presenteer je op Twitter? Artikelenpresentatie 2.26 Hoe presenteer je op de website Artikelenpresentatie 2.27 Hoe presenteer je in de nieuwsbrief? Artikelenpresentatie 2.28 Wanneer is de koopprikkel gestimuleerd? Afwijking artikelen 2.29 Hoe meld ik afwijkingen van artikelen bij mijn leidinggevende? 2.30 Hoe weet je of goederen moeten worden aangevuld? Goederen tellen en aanvullen Informatieve teksten lezen en uitleggen aan de klant Informatieve teksten lezen en uitleggen aan de klant Inrichten schap of vak of rek, spiegelen en schuiven. Inrichten schap of vak of rek, spiegelen en schuiven. Inrichten schap of vak of rek, spiegelen en schuiven. Inrichten schap of vak of rek, spiegelen en schuiven. Communicatieve vaardigheden 3.1 Heb je anderen geholpen met de uitvoering? Communicatieve vaardigheden 3.2 Heb je goede afspraken gemaakt? Verantwoorden 3.3 Was je uitvoering wel/niet goed? Verantwoorden Verantwoorden 3.4 Heb je kunnen uitleggen wanneer je uitvoering (niet) goed was? 3.5 Zou je het een volgende keer het werk anders willen doen? Eigen leren 3.6 Welke probleem heb je opgelost? Eigen leren 3.7 Hoe loste je het probleem op? Eigen leren 3.8 Welke deskundigen heb je om hulp gevraagd? Afval en emballage Afval en emballage 3.9 Welk verschillend verpakkingsmateriaal of emballage was het? 3.10 Hoe voer je de verschillende soorten of emballage af? Reinigen 3.11Welke reiningsmaatregelen pas je toe in de winkel Reinigen 3.12 Welke reiningingsmaatregelen pas je toe buiten de winkel Reinigen Ontvangt de klant 3.13 Welke reinigingsmaterialen en reinigingsmiddelen heb je gebruikt? 3.14 Hoe voorkom je dat de klanten last van je hebben tijdens het reinigen? 4.1 Hoe begroet je de klant en wanneer Ontvangt de klant 4.2 Waar let je op als je de klant in het oog houdt? Ontvangt de klant 4.3 Op welk moment bied je hulp aan? Reinigen 2.31 Heb je informatieve teksten en instructies gelezen die je moet kennen? 2.32 Heb je informatieve teksten en instructies gelezen die je moet kunnen doorvertellen naar de klant? 2.33 Hoe ga je het vak indelen. 2.34 Hoe ga je het rek indelen. 2.35 Hoe ga je spiegelen? 2.36 Hoe ga je schuiven? ®RolloverOnderwijs 167 Ontvangt de klant 4.4. Hoe spreek je de klant aan, waar let je dan op? Ontvangt de klant 4.5 Hoe peil je de behoefte van de klant? Ontvangt de klant 4.6 Wanneer en hoe verwijs je de klant door naar een collega? Ontvangt de klant 4.7 Wanneer en hoe verwijs je de klant door naar een derde? Ontvangt de klant 4.8 Hoe let je op diefstal Verkoopgesprek 5.1 Hoe vraag je naar de behoefte van de klant? Verkoopgesprek Inpakken 5.2 Voelt de klant zich op zijn gemak, kan hij/zij lekker rondkijken? 5.3 Onderzoeken behoefte. Hoe onderzoek je de behoefte van de klant? 5.4 Informeren en adviseren Hoe informeer je de klant? Welke adviezen en informatie horen bij welke producten? 5.5 Afronden gesprek Kon je alle vragen van de klant beantwoorden? Zo niet, heb je hulp gevraagd bij collega’s of leidinggevende? 5.6 Relatie bouwen. Geef je de klant een reden om weer terug te komen? 5.7 Hoe moet je ontlabelen? Inpakken 5.8 Welk papier gebruik je? Inpakken 5.9 Welke stickers gebruik je? Inpakken 5.10 Welke strikken gebruik je? Inpakken 5.11 Welk tasje gebruik je? Verkoopgesprek Verkoopgesprek Verkoopgesprek Verkoopgesprek De activiteiten en handelingen vanuit de inventarisatie van de functie Aankomend verkoopmedewerker en Verkoper detailhandel in de 50/50 store in Groningen worden ingedeeld in werkprocessen. Door middel van de ontwikkelde factsheets (zie bijlage 2 en bijlage 3) beoordeelt de gildedriehoek de ervaringen van de deelnemer op het niveau van werkprocessen. De indeling van de werkprocessen komt uit het Kwalificatiedossier MBO, zodat de activiteiten en de handelingen van de bovenstaande inventarisatie worden gekoppeld aan het formele kwalificatiedossier. Samengevat staat het oordeel van de gildedriehoek in onderstaand overzicht. ®RolloverOnderwijs 168 Aankomend Verkoopmedewerker MBO niveau 1 Werkproces Beoordeling Assisteert bij de goederenontvangst en -opslag komt later Onderhoudt artikelpresentaties komt later Assisteert bij het verzorgen van de winkel en/of komt later magazijn Ontvangt de klant in de winkel komt later Assisteert collega bij het verkoopgesprek komt later Verkoper Detailhandel MBO niveau 2 Werkproces Ontvangt goederen Slaat goederen op Vult vaste artikelpresentatie aan Bouwt tijdelijke presentaties op Verzorgt de winkel en/of de opslagruimte Ontvangt en benadert klanten Voert verkoopgesprek Levert branchespecifiek maatwerk Plaatst een bestelling voor een klant Neemt klachten aan Neemt deel aan werkoverleg Maakt afrekenpunt en –systeem gebruiksklaar Informeert de klant over de verkoopafhandeling Bedient het afrekensysteem Sluit het afrekensysteem af Beoordeling komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later komt later beoordeling beginnend beginnend beginnend beoordeling gevorderd gevorderd gevorderd beoordeling kundig kundig kundig beginnend beginnend gevorderd gevorderd kundig kundig beoordeling beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beginnend beoordeling gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd gevorderd beoordeling kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig kundig Bij deze functie wordt een deelnemer beoordeeld op MBO niveau 1 niveau, omdat de deelnemer enkelvoudige handelingen onder begeleiding uitvoert. Voor de werkprocessen ‘Vult vaste artikelpresentatie aan’ en ‘Verzorgt de winkel en/of de opslagruimte’ functioneert de deelnemer op MBO niveau 2, omdat de deelnemer deze meervoudige handelingen zelfstandig kan uitvoeren. Kan de deelnemer in het assessment inderdaad aantonen kundig te zijn voor het ingeschatte niveau van de werkprocessen, dan kan de deelnemer daarvoor een bedrijfscertificaat, branche certificaat of ervaringscertificaat (EVC) ontvangen. In dit geval betreft het een certificaat op MBO niveau 1 en voor twee ‘kundige’ werkprocessen MBO niveau 2. 13.5 De analyse van de attitude Het huidige Kwalificatiedossier MBO gebruikt de zogenaamde SHL lijst voor het opleiden en beoordelen van competenties. Bij het uitwerken van de specialistische functies maken wij gebruik van de zelfde SHL lijst. Het gebruik van de SHL lijst is arbitrair. In feite is de samenstelling van elke lijst subjectief, omdat geen enkele lijst compleet kan zijn. Tijdens het ®RolloverOnderwijs 169 onderzoek zijn verschillende lijsten in omloop geweest, zonder te kunnen vaststellen of de ene lijst aantoonbaar beter functioneert dan een andere lijst. Voor het aanleren van de competenties is geen vast format vastgesteld. Het is mogelijk om bij elke specialistische functie de competenties te zoeken, die bij deze specifieke functie passen. Het is ook mogelijk de competenties te enten op de houding van de deelnemer. Wellicht zijn er competenties waar de deelnemer extra behoefte aan heeft om aan te leren. Het is van belang dat bij het aanleren van houdingsaspecten de relatie wordt gezocht met: 1. het niveau van de functie (bijvoorbeeld niveau 1 zal begeleiding ontvangen en zelf geen leiding geven). 2. de context waarin wordt gewerkt (bijvoorbeeld ‘relaties bouwen en netwerken‘ is afhankelijk van de context waarin wordt gewerkt) 3. het specialisme van de functie (bijvoorbeeld ‘onderzoeken’ kan bij een specialistische functie van eminent belang zijn. De competentiekaart biedt de mogelijkheid om zelf de keuzes uit de lijst van competenties te maken die voor het uitoefenen van de functie van belang zijn. ®RolloverOnderwijs 170 13.6 De competentiekaart met kwalificatievereisten voor specialistische functies in de post initiële MBO opleidingen. Competentiekaart specialistische functies MBO Beheersingsniveau’s Beschrijving van het werkproces MBO Niveau 1 MBO Niveau 2 MBO Niveau 3 MBO Niveau 4 Enkelvoudige handelingen, onder begeleiding kunnen uitvoeren. Meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig kunnen uitvoeren, de zorg voor het netwerk van de functie. Meervoudige handelingen in de keten, zelfstandig kunnen uitvoeren, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functie. Ondernemerschap, de integratie van meervoudige handelingen in de keten, het overwegen van alternatieven en het begeleiden van medewerkers, de zorg voor het netwerk van de functies in het bedrijf. Prestatie indicatoren vakkennis en vakvaardigheid Prestatie indicatoren vakkennis en vakvaardigheid Prestatie indicatoren vakkennis en vakvaardigheid Prestatie indicatoren vakkennis en vakvaardigheid Het beschikken over de vakkennis en vakvaardigheid van de geïnventariseerde activiteiten vanuit de functie, zodat de deelnemer in de context de werkzaamheden onder leiding kan uitvoeren. Het beschikken over de vakkennis en vakvaardigheid van de geïnventariseerde activiteiten vanuit de functie, zodat de deelnemer in de context de werkzaamheden zelfstandig en met zorg voor het netwerk van de functie kan uitvoeren. Het beschikken over de vakkennis en vakvaardigheid van de geïnventariseerde activiteiten vanuit de functie, zodat de deelnemer in de context de werkzaamheden zelfstandig kan uitvoeren, alternatieven kan overwegen en medewerkers kan begeleiden, met zorg voor het netwerk van de functie. Het kundig kunnen toepassen, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een Het kundig kunnen toepassen, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een Het kundig kunnen toepassen, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een Het beschikken over de vakkennis en vakvaardigheid van de geïnventariseerde activiteiten vanuit de functie, zodat de deelnemer in de context het ondernemerschap beheert, alternatieven kan overwegen voor meervoudige handelingen in de keten, medewerkers kan begeleiden, met zorg voor het netwerk van de functies in het bedrijf. Het kundig kunnen toepassen, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een Het werkproces correspondeert met de activiteiten en handelingen die zijn geïnventariseerd vanuit de functie. Context waarin het de activiteiten en handelingen van het werkproces worden uitgevoerd Beschrijving van de context. Beschrijving van de waarden waarom de functie waarden-vol is. ®RolloverOnderwijs 171 assessment Competenties (SHL) Aandacht en begrip tonen Aanpassingsvermogen Aansturen Analyseren Bedrijfsmatig handelen Begeleiden Beslissen en activiteiten initiëren Creëren en innoveren Ethisch en integer handelen Formuleren en rapporteren Gedrevenheid en ambitie tonen Instructies en procedures opvolgen Kwaliteit leveren Leren Materialen en middelen inzetten Met druk en tegenslag omgaan Omgaan met verandering en aanpassen Ondernemend en commercieel handelen Onderzoeken Op de behoeften van de klant richten Overtuigen en beïnvloeden Plannen en organiseren Presenteren Relaties bouwen en netwerken Samenwerken en overleggen Vakdeskundigheid toepassen assessment assessment assessment Prestatie indicatoren Prestatie indicatoren Prestatie indicatoren Prestatie indicatoren MBO Niveau 1 MBO Niveau 2 MBO Niveau 3 MBO Niveau 4 Kies uit de lijst de competenties die voor de uitoefening van de functie van belang zijn. Kies uit de lijst de competenties die voor de uitoefening van de functie van belang zijn. Kies uit de lijst de competenties die voor de uitoefening van de functie van belang zijn. Kies uit de lijst de competenties die voor de uitoefening van de functie van belang zijn. Het kundig kunnen toepassen van de gekozen competenties, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een assessment. Het kundig kunnen toepassen van de gekozen competenties, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een assessment. Het kundig kunnen toepassen van de gekozen competenties, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een assessment. Het kundig kunnen toepassen van de gekozen competenties, te begeleiden door de gildedriehoek en te beoordelen door een assessment. 13.7 Samenvatting Het niveau waarop een studerende medewerker studeert, wordt bij het leren in het bedrijf bepaald door het niveau waarop iemand binnen het bedrijf de functie uitoefent. De functies en daarmee de hoofdindeling van de leertaak is als volgt ingedeeld. MBO niveau 1: functie op basis van enkelvoudige handelingen. Werkt onder begeleiding. MBO niveau 2: functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van de leidinggevende en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. MBO niveau 3: functie op basis van meervoudige handelingen in de keten. Werkt zelfstandig na instructie van de leidinggevende, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft ®RolloverOnderwijs 172 de zorg voor het netwerk van de functie. MBO niveau 4: functie op basis van de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. HBO niveau: functie op basis van het hanteren van processen en de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van de functie. WO niveau: functie op basis van de positiebepaling van het bedrijf, het hanteren van de processen, de integratie van meervoudige handelingen in de keten. Werkt vanuit ondernemerschap zelfstandig, overweegt alternatieven, begeleidt medewerkers en heeft de zorg voor het netwerk van het bedrijf. Volgens deze indeling is het proces van spiegelbeeldleren ingevuld, waarbij de leertaak van de doorlopende leerlijn van de opleidingen het spiegelbeeld vormt van de samenwerkende functies in het bedrijf. Het analyseren van de leertaak vanuit de functie begint met het vastleggen van de waarden die de functie waarden-vol maken. Daarna het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheden, de attitude en het netwerk van de functie. Op grond van deze uitgangspunten is de leertaak geanalyseerd voor de functie van een manager op HBO niveau en een Aankomend verkoopmedewerker op het MBO niveau 1 en Verkoopmedewerker op MBO niveau 2. Door het werken met factsheets en de analyse van reeds kundige aspecten van de opleiding die iemand vanuit eerder opgedane ervaringen heeft opgedaan, ontstaat de mogelijkheid om een inschatting te maken hoever iemand staat in het opleidingstraject. Door die inschatting af te toetsen in een assessment ontstaat de zekerheid wat iemand al van een opleiding beheerst. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Wat iemand kent en kan, wordt in de opleiding niet opnieuw gedaan. Voor het aanleren van competenties is de SHL lijst opgenomen die ook gebruikt wordt in het Kwalificatiedossier MBO. Tijdens het onderzoek zijn verschillende lijsten voor competentieontwikkeling in omloop geweest. De keuze van welke lijst dan ook is subjectief en arbitrair, omdat geen enkele lijst volledig is of dat men door de grote omvang van de lijst door de bomen het bos niet meer ziet. Tot slot is een ‘Competentiekaart specialistische functies MBO’ samengesteld, waarin wij bij het inventariseren van de leertaak rekening houden met de activiteiten en handelingen die later worden uitgewerkt in werkprocessen. De activiteiten en handelingen zijn reële taken die voortkomen uit de dagelijkse werkzaamheden van de deelnemer. Daarom is de leertaak altijd actueel. De deelnemer leert zijn eigen werkzaamheden te doorgronden, te verbeteren te actualiseren en nieuw beleid in zijn functie op te nemen. Hij leert het waarden-volle van zijn functie en weet het in te passen in de context van zijn werkzaamheden. Elke deelnemer leert op het niveau waarin hij de functie uitoefent. Voor het aanleren van de competenties is geen vast format opgesteld, om het mogelijk te ®RolloverOnderwijs 173 maken bij elke specialistische functie de competenties te zoeken, die bij deze functie passen. Het is ook mogelijk de competenties te enten op de kwaliteiten van de deelnemer. Wellicht zijn er competenties waar de deelnemer extra behoefte aan heeft om aan te leren. 13.8 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Het blijkt mogelijk het niveau van opleiden te relateren aan de functie in het bedrijf. Het niveau van de functie bepaalt het niveau van het opleiden. Het analyseren van de leertaak vanuit de functie bestaat uit het vastleggen van de waarden die de functie waarden-vol maken, het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheid, attitude en het netwerk van de functie. De methodiek is ontwikkeld om de meest effectieve leertijd te bereiken. Wat iemand kent en kan vanuit eerder opgedane ervaringen, wordt niet overgedaan. De competentiekaart is ontworpen met kwalificatievereisten voor specialistische functies in de post initiële MBO opleidingen. 13.9 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Mensen zonder een zogenaamde vooropleiding van het initieel onderwijs, blijken in de praktijk te werken op MBO niveau 1, 2 of 3. Dit niveau hebben zij zich in de praktijk aangeleerd. Door het werken met de ontwikkelde factsheets ontstaat de analyse van reeds kundige aspecten van een opleiding die iemand vanuit eerder opgedane ervaringen heeft opgedaan. Door die inschatting af te toetsen in een assessment ontstaat de zekerheid wat iemand al van een opleiding beheerst. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Zou iemand in het initieel onderwijs op grond van ‘geen vooropleiding’ op MBO niveau 1 moeten beginnen, nu kan hij starten op het niveau dat hij in de functie of elders heeft aangeleerd. De demotiverende fase van ‘dat weet ik al lang’, slaan wij over. ®RolloverOnderwijs 174 14. De lerende organisatie in bedrijven Bedrijven hebben functies op MBO niveau 1, 2, 3 en 4, HBO- en WO niveau. Deze functies in onze functioneel gedifferentieerde maatschappij werken in het bedrijf met elkaar samen. Waar in één van de functies een omissie in houding, kennis of vaardigheden ontstaat, of wanneer de wens aanwezig is om nieuw beleid door te voeren, is er een opleidingsvraag. De lerende organisatie begint met het vaststellen van de omissie en het doorvoeren van nieuw beleid in het functioneren van een ondernemer of medewerker. Hiervoor gebruiken wij de factsheets, zoals toegelicht in het vorige hoofdstuk. De leerresultaten worden vastgelegd in het portfolio. Het portfolio staat per deelnemer klaar, in maatwerk ingericht volgens de inhoud van de geanalyseerde leertaak en geschikt voor de vraaggerichte leermethodiek. In het HBO werkt de deelnemer de proces gerichte leertaak individueel uit in de gecombineerde format van het corporate curriculum en de STARRT methodiek. Voor de MBO opleidingen zijn voorbeelden uitgewerkt van het portfolio per functie, onderscheidend naar de context waarin iemand werkend leert. Het resultaat voor de lerende medewerker: een bedrijfscertificaat, een branche certificaat, een ervaringscertificaat (EVC) of een diploma. Het resultaat voor het bedrijf: horizontale en verticale aansluiting tussen de lagen in het bedrijf, nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie, en aansluiting met onderwijs en onderzoek. 14.1 De lerende organisatie In het vorige hoofdstuk hebben wij voor de midden manager de omissies en het toekomstig beleid in het functioneren vastgesteld. Vervolgens is de individuele leertaak uitgewerkt. Op grond van de functiebeschrijving zijn de factsheets uit bijlage 1 ontworpen om te analyseren voor welke taken van zijn functie de midden manager beginnend, gevorderd of kundig is. Voor de onderdelen waarvoor de midden manager nog een leertaak heeft, zoekt hij een leermeester die binnen het bedrijf bekend staat als kundig voor dit onderwerp. Van een HBO instelling komt een docent die functioneert als opleidingscoach, die door het RolloverOnderwijs wordt getraind en begeleid. Hierdoor ontstaan er per deel-leertaak gildedriehoeken, waarbij de opleidingscoach en de gezel (de lerende midden manager) constanten zijn en de leermeester wisselt naar kundigheid. De gildedriehoeken wisselen per onderwerp van samenstelling doordat bij elk nieuw onderwerp een geschikte gespecialiseerde leermeester uit het bedrijf wordt aangezocht. De gezel is eigenaar van zijn opleiding. Hij werkt zijn deel-leertaak in eigen tempo uit met de leermeester. De opleidingscoach verzorgt het leerproces, kijkt het werk na en beoordeelt of de ®RolloverOnderwijs 175 ingeleverde leertaak voldoet aan het opleidingsniveau, in dit voorbeeld het HBO niveau. In dit reëel uitgevoerde voorbeeld heeft de deelnemende gezel per onderdeel van de leertaak een leermeester aangezocht, die bereid is om hem binnen de gildedriehoek te begeleiden. Het analyseren van de leertaak vanuit de functie begint met het vastleggen van de waarden die de functie waarden-vol maken. Daarna het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheden, de attitude en het netwerk van de functie. In het nu uit te werken voorbeeld is hiervoor de functiebeschrijving van de midden manager gebruikt. Schema: de gildedriehoeken per deelleertaak van de midden manager. Werkproces uit de functiebeschrijving HBO nivau De midden Leermeester uit Opleidingscoach. manager, de het bedrijf lerende gezel Bekendmaking van het dienstaanbod Albert Wim Truus Afleggen van bezoeken Albert Marieke Truus Evalueren van bezoeken Albert Henk Truus Afsluiten van contracten Albert Stef Truus Analyseren inzetbaarheid Albert Wim Truus Uitbreiding van bestand werven scholen Albert Stef Truus uitstroom ontbinding arbeidscontracten Albert Henk Truus Adviseren over ondersteuning Albert Wim Truus Evalueren opdracht / tevredenheid Albert Henk Truus Opbouwen bestand Albert Stef Truus Doen van voorstellen tot scholing Albert Stef Truus Gebruik maken van stage mogelijkheden Albert Henk Truus Herplaatsen medewerkers Albert Wim Truus Administratie facturatie / verloning Albert Marieke Truus Op de hoogte houden van collega's Albert Wim Truus Volgen marktontwikkelingen Albert Wim Truus Opstellen doelstellingen omzet / afzet Albert Henk Truus Bewaken uitvoering plannen Albert Stef Truus Markt analyseren en conclusie trekken Albert Wim Truus Initiëren promotie activiteiten Albert Wim Truus Bewaken van budgeten Albert Stef Truus Bouwen en onderhouden relaties Albert Wim Truus Ondernemerschap Albert Stef Truus Vakdeskundigheid Albert Marieke Truus Kwaliteitsbeleid, Arbo Veiligheid en Milieu Albert Gerrie Truus Overige onderwerpen van de functiebeschrijving zijn kundig bevonden en worden voorgedragen voor een assessment. Bij positief resultaat vallen deze onderwerpen onder de afgewerkte leertaak. De opleidingscoach is een docent van de HBO instelling. Bij specialistische onderwerpen heeft hij contact met de school of experts vanuit het onderzoek. De midden manager, studeert ®RolloverOnderwijs 176 van praktijk naar theorie. Wanneer hij in de praktijk dingen uitwerkt ten gunste voor het bedrijf en voor zichzelf, dan zorgt de opleidingscoach voor aanvullende theorie. De midden manager komt niet in de schoolbank. Hij studeert, door voor het bedrijf dingen uit te werken die behoren bij zijn functie. De begeleidende opleidingscoach uit het onderwijs en de experts vanuit het onderzoek, verbinden het onderwijs en onderzoek aan de lerende gildedriehoeken in het bedrijf. Door de onderzoekende manier van leren ontstaan nieuwe ideeën waardoor innovatie en kenniscirculatie op gang komt. Als alle aspecten van de leertaak zijn uitgewerkt, dan worden de resultaten afgenomen door middel van een assessment voor een bedrijfs-, branche- of ervaringscertificaat (EVC), of voorgelegd aan de examencommissie van de onderwijsinstelling voor de afgifte van een diploma. De examencommissie maakt een vergelijking tussen de studieresultaten en de gestelde voorwaarden voor het mogen uitreiken van een diploma. Wanneer niet aan alle eisen van de HBO competentiekaarten is voldaan en men wenst toch een diploma, dan is een aanvullende HBO leertaak noodzakelijk. 14.2 Stappenplan voor het uitwerken van HBO processen t.b.v. de leertaak. Hiertoe volgt de midden manager de stappen, geënt op de 3 lagen van het corporate curriculum. Het corporate curriculum wordt gecombineerd met de STARRT methodiek. S = Situatie - waarin de kandidaat de beroepscompetenties heeft laten zien. T = Taak – inbreng van de kandidaat in de beschreven situatie. A = Actie - die de kandidaat heeft ondernomen in de situatie. R = Resultaat - het effect van de actie. R = Reflectie - op het handelen in de situatie. T = Transfer - toepassing in andere situaties, als de kandidaat deze actie in meerdere contexten moet kunnen uitvoeren. Het enorme belang van leren maakt het inrichten van een corporate curriculum noodzakelijk. Het inrichten van een corporate curriculum helpt bij het inrichten van de dagelijkse werkzaamheden in een omgeving waar leren en werken samenvallen. Het corporate curriculum heeft drie lagen. Het begint met materiedeskundigheid, het vermogen om problemen op te lossen en het vermogen om te reflecteren. Het individu moet communicatief en sociaal vaardig zijn en gemotiveerd. Het proces komt tot stand in een omgeving van rust en stabiliteit, in combinatie met creatieve onrust. (Stam: 2011, 338-339). Het corporate curriculum gaat over: ‘Alle activiteiten die gericht zijn op de ondersteuning en stimulering van het proces van kenniscreatie, met als doel versterking van het vermogen om te innoveren (Stam: 2011, 334). Schema: het corporate curriculum van Stam. ®RolloverOnderwijs 177 De stappen bij het uitwerken van een leerproces zijn volgens het corporate curriculum de volgende. Materiedeskundigheid. Het vermogen om problemen op te lossen. Het vermogen om te reflecteren. Het individu moet communicatief en sociaal vaardig zijn en gemotiveerd. Het proces komt tot stand in een omgeving van rust en stabiliteit, in combinatie met creatieve onrust. Uiteindelijk leidt het proces van kennisontwikkeling tot een reeks van permanente incrementele (toename in omvang) verbeteringen en zo nu en dan radicale vernieuwingen. ®RolloverOnderwijs 178 Schema: het uitwerken van processen op HBO niveau, door een combinatie van de STARRT methodiek en het corporate curriculum. I Materiedeskundigheid: Bezien door de bril van het bedrijf. Bezien vanuit de individuele competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Bezien door de bril van het bedrijf. Bezien vanuit de individuele competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Bezien door de bril van Bezien vanuit de individuele Situatieschets van de huidige situatie (In de STRARRT methodiek de S). De eerste stap, de functieanalyse met de geanalyseerde leertaak, zoals in bijlage 1 verwoord. Probleemstelling: het opstellen van vragen voor de uit te werken leertaak. Literatuur onderzoek. Inschatting eigen tijd en tijd bedrijf. II Vermogen om problemen op te lossen Opstellen van een plan van aanpak (In de STRARRT methodiek de T) . Samenstelling gildedriehoek(en) van uitwerking. Gewenste communicatieve en sociale vaardigheden. Competenties van de HBO instelling. Competenties van de functie in het bedrijf. Hoe wil je de competenties beoordeeld zien? Inschatting tijd Inschatting eigen tijd. Tijd van het bedrijf. Tjd voor de externe coach en assessor. Beschrijven de eigen motivatie met verwachtingen. Doelstelling Uitwerking begroting (coach begeleidingstijd en overige kosten) en dekking. Uitwerking begroting van het project (verwachting kosten, opbrengst, rendement voor het bedrijf. Onderzoeksverantwoording III Aan de slag (In de STRARRT methodiek ®RolloverOnderwijs 179 de A). het bedrijf. competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Bezien door de bril van het bedrijf. Bezien vanuit de individuele competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Bezien door de bril van het bedrijf. Bezien vanuit de individuele competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Bezien door de bril van het bedrijf. Bezien vanuit de individuele competentie-ontwikkeling van de deelnemer. Het uitvoeren van de leertaak Het beschrijven van het resultaat. (In de STRARRT methodiek de R) IV Reflectie (In de STRARRT methodiek de 2e R). Het bespreken van het concept resultaat. Vastleggen van de resultaten, reflectie van het project. Vastleggen van de resultaten reflectie individueel. Reflectie op competenties van de functie in het bedrijf. Reflectie op competenties van de HBO instelling. Zelfevaluatie of 360 graden feed back V Presentatie Presenteren van het project. Transfer, toepassen in andere situaties (In de STRARRT methodiek de 2e T). VI Artikel Het vastleggen van het leerresultaat in een artikel. 14.3 De lerende organisatie vervolg De midden manager geeft sturing aan een groep met ongeveer 50 medewerkers. Ook binnen deze groep zijn mensen die graag opgeleid willen worden voor een certificaat of diploma. Is de midden manager voor zijn eigen opleiding een lerende gezel in de gildedriehoek, voor de mensen waaraan hij leiding geeft kan hij optreden als leermeester of als opleidingscoach. Zo vormt zich de organisatie van het leermodel van de lerende organisatie. Overal waar een opleidingsvraag is, kunnen al naar gelang de vraag gildedriehoeken ontstaan. Door het werken met factsheets wordt de leertaak herleid vanuit de functie. De analyse van reeds kundige aspecten van de opleiding, leidt tot de meest effectieve leertijd, zoals in het vorige hoofdstuk ®RolloverOnderwijs 180 besproken. De opleiding sluit aan bij de aanwezige kennis en kunde van de deelnemer. Aanwezige kennis en kunde wordt in de opleiding niet opnieuw gedaan. Hebben wij bovenstaand de aanpak voor het leren van processen op HBO niveau uitgewerkt, in bijlage 6 zien wij een voorbeeld van een uitgewerkt portfolio waarin een lerende verkoopmedewerker kan leren in de 50/50 store in Groningen op MBO niveau 1 en 2. In bijlage 7 zien wij een voorbeeld van de leertaak van een Horeca assistent in de keuken van hotel/restaurant Belmont in Lunteren op MBO niveau 1. In bijlage 8 zien wij een portfolio voor mensen die algemene werknemersvaardigheden moeten aanleren op MBO niveau 1. In de lerende organisatie leert ieder op eigen niveau, vanuit de eigen functie, met een aansluiting naar het netwerk van andere functies in het bedrijf. 14.4 Het doorbreken van de horizontale structuur van opleiden. Het onderwijs is horizontaal georganiseerd op MBO niveau 1, 2, 3 en 4, HBO en WO niveau. Wanneer het bedrijfsleven een vraag stelt aan het onderwijs zijn zij verplicht om de vraag uit te splitsen naar het niveau van de opleiding. Voor een vraag op MBO niveau moet men naar het ROC of AOC. Voor een vraag op HBO of WO niveau naar een HBO instelling of universiteit. Vervolgens krijgt men gesegmenteerde antwoorden op MBO, HBO of WO niveau. De arbeidsmarkt is zowel horizontaal als verticaal georganiseerd. In het bedrijf werken functies horizontaal en verticaal met elkaar samen. Bij vernieuwing van producten zullen alle niveaus in de keten van het bedrijf aan de ontwikkeling samenwerken. Het opleiden met de gildedriehoeken maakt het mogelijk om de horizontale opleidingsstructuur van het onderwijs te doorbreken. Met opleidingscoaches en ondersteunende gespecialiseerde experts kunnen gildedriehoeken georganiseerd worden op zowel MBO, HBO als WO niveau, die alle aan het zelfde in te voeren of te ontwikkelen beleidsonderdeel werken. Deelnemers leren in eigen tempo en kunnen het gehele jaar starten en afronden. Deze vorm van opleidend samenwerken voorkomt dat tussen de organisatielagen in het bedrijf misverstanden ontstaan en vergroot de vernieuwingskracht van de organisatie, doordat vanuit alle lagen van het bedrijf de creativiteit wordt opgepakt. Uitvoerende medewerkers krijgen meer inzicht in de beleidsontwikkeling van het bedrijf en beleidsmensen leren meer van het uitvoerend werk. De leeropbrengst ontstaat in alle lagen van de organisatie van het bedrijf. Binnen het bedrijf ontstaat een databank vanuit de leeropbrengst op alle niveaus. Individueel kunnende deelnemers de leeropbrengst ‘verzilveren’ in certificaten of diploma’s. Het resultaat voor het bedrijf: horizontale en verticale aansluiting tussen de lagen in het bedrijf, nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie, en aansluiting met onderwijs en onderzoek. ®RolloverOnderwijs 181 14.5 Samenvatting. De lerende organisatie begint met het vaststellen van de omissie in het functioneren bij medewerkers en de implementatie van toekomstig beleid. Hiervoor wordt de factsheet gebruikt die in het voorbeeld voortkomt uit de functiebeschrijving van de deelnemer. De invulling van de factsheets gebeurt in de gildedriehoek, door de opleidingscoach, de leermeester en de gezel. In het uitgewerkte voorbeeld wordt de HBO opleiding van een midden manager beschreven. Van een HBO instelling komt een docent als opleidingscoach, die door het RolloverOnderwijs wordt getraind en begeleid. Per deel-leertaak ontstaan gildedriehoeken, waarbij de opleidingscoach en de gezel constanten zijn en de leermeester wisselt naar kundigheid. De gildedriehoeken wisselen per onderwerp van samenstelling doordat bij elke deel-leertaak een geschikte leermeester uit het bedrijf wordt aangezocht. De gezel is eigenaar van de opleiding. Hij werkt zijn deel-leertaak uit met de leermeester. De opleidingscoach verzorgt het leerproces, kijkt het werk na en beoordeelt of de ingeleverde leertaak voldoet aan het opleidingsniveau, in dit voorbeeld HBO niveau. De aanvullende expert verbindt het proces van opleiden met het onderzoek. De midden manager geeft sturing aan een groep met ongeveer 50 medewerkers. Ook binnen deze groep zijn mensen die graag opgeleid willen worden voor een certificaat of diploma. Is de midden manager voor zijn eigen opleiding een lerende gezel in de gildedriehoek, voor de mensen waaraan hij leiding geeft kan hij optreden als leermeester of als opleidingscoach. Zo vormt zich de organisatie van het leermodel van de lerende organisatie. Overal waar een opleidingsvraag is, kunnen al naar gelang de vraag gildedriehoeken ontstaan. Deelnemers leren in eigen tempo en kunnen het gehele jaar starten en afronden. Door het werken met factsheets en de analyse van al aanwezige kundige aspecten van de opleiding bij de deelnemer, ontstaat de meest effectieve leertijd, omdat dingen die men al weet en kan niet in de opleiding opnieuw worden gedaan. Er is geen overlap aan kennis en kunde die al eerder op welke manier dan ook werd aangeleerd. Wat iemand weet en kan, wordt in de opleiding niet opnieuw gedaan. Voor het opstellen van het stappenplan om processen uit te werken, volgt de midden manager de stappen geënt op de 3 lagen van het corporate curriculum. Het corporate curriculum wordt gecombineerd met de STARRT methodiek. De arbeidsmarkt is zowel horizontaal als verticaal georganiseerd. In het bedrijf werken functies horizontaal en verticaal met elkaar samen. Bij vernieuwing van producten zullen alle niveaus in de keten van het bedrijf aan de ontwikkeling samenwerken. Het opleiden met de gildedriehoeken maakt het mogelijk om het horizontale opleidingsdenken van het ®RolloverOnderwijs 182 initiële onderwijs te doorbreken. Met opleidingscoaches uit het onderwijs en ondersteund door experts uit het onderzoek, kunnen gildedriehoeken georganiseerd worden op zowel MBO, HBO als WO niveau, die alle aan het zelfde in te voeren of te ontwikkelen beleidsonderdeel werken. Door het onderzoekend leren ontstaan nieuwe ideeën waardoor innovatie en kenniscirculatie op gang komt. De leerresultaten komen in het portfolio, dat voor ieder in maatwerk naar de functie is ingericht. Het portfolio sluit aan bij de vraaggestuurde leermethodiek. Uit de combinatie van portfolio’s ontstaat een kennisbank van het bedrijf, waardoor nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie op gang komt. Het resultaat voor de lerende werknemer: een bedrijfscertificaat, een branche certificaat, een ervaringscertificaat (EVC) of diploma. Het resultaat voor het bedrijf: horizontale en verticale aansluiting tussen de lagen in het bedrijf, nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie, en aansluiting met onderwijs en onderzoek. 14.6. Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Het is mogelijk om met gilde driehoeken een lerende organisatie in te richten, die de verticale en horizontale organisatie binnen het bedrijf verbindt en het bedrijfsleven verbindt met het onderwijs. De lerende organisatie begint met het vaststellen van leertaken, per medewerker verschillend, bestaand uit het opvullen van omissies en doorvoeren van toekomstig beleid. Per deel-leertaak ontstaan gildedriehoeken, waarbij de opleidingscoach en de gezel constanten zijn en de leermeester wisselt naar kundigheid. In de lerende organisatie is men zowel lerend al begeleidend. Een lerende gezel kan op onderdelen van zijn kundigheid optreden als leermeester. De leerresultaten komen in het portfolio, dat voor ieder in maatwerk naar de functie is ingericht. Uit de combinatie van portfolio’s ontstaat een kennisbank van het bedrijf, waardoor nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie op gang komt. 14.7 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? ®RolloverOnderwijs 183 Het opleiden in de gildedriehoek geeft de kwetsbare extra ondersteuning. De leermeester is bijvoorbeeld de directe leidinggevende of een ervaren collega waarmee je dagelijks samenwerkt. Hij weet wat de medewerker moet kennen en kunnen. Het portfolio waarin je het geleerde vastlegt is maatwerk. Daar staat precies in wat geleerd moet worden om de functie goed uit te voeren. Een collega met de zelfde functie heeft een ander opgebouwd portfolio, omdat hij andere dingen moet leren om de functie goed uit te voeren. De opleidingscoach bezoekt regelmatig de leerplek, kijkt het ingeleverde werk na en begeleidt het leerproces op het bedrijf. ®RolloverOnderwijs 184 15. Valideren van een opleiding Bij het post initieel bedrijfsleren komen de aan te leren competenties niet voort uit het onderwijssysteem van de school, maar komen zij voort uit de functie van een studerende medewerker. De opleiding begint op de plaats waar de vraag vandaan komt, de plek waar de studerende medewerker werkt en leert in het bedrijf. Studerende werknemers leren door hun functie in het bedrijf kundig te analyseren en de competenties aan te leren die noodzakelijk zijn om de eigen rol in het bedrijf goed uit te voeren. Hoe verloopt de leerweg-afhankelijke route via het initiële onderwijs en hoe is de leerweg-onafhankelijke route van het post initieel opleiden? Welke mogelijkheden heeft de leerweg-onafhankelijke route van het post initieel leren en wat is de relatie tussen beide bij het validatieproces? Valideren heeft betrekking op het controleren van een waarde. In onze situatie gaat het over de controle van een opleiding. Klarus geeft aan dat validiteitseisen betrekking hebben op de bruikbaarheid van een beoordelingsprocedure. Bruikbaar in de praktische zin van toepasbaarheid, maar ook in de betekenis van betaalbaar en passend binnen een structuur van verantwoordelijkheden (Klarus: 1998, 148). In hoofdlijn zijn opleidingen in te delen in de leerweg-afhankelijke route en de leerwegonafhankelijke route, die wij nu zullen uitwerken. 15.1 De leerweg-afhankelijke route Bij de leerweg-afhankelijke route schrijft een deelnemer zich in bij een ROC, AOC of HBO instelling, en volgt de opleiding naar het diploma zoals vastgesteld door de betreffende onderwijsinstelling. Bij inschrijving heeft de deelnemer voor het MBO twee mogelijkheden: de Beroeps opleidende leerweg (bol) of de Beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Beide leerwegen leiden op tot het zelfde diploma. Bij de Beroeps opleidende leerweg (bol) gaat de deelnemer 5 dagen in de week naar school en volgt voor een deel van de opleiding stage bij een bedrijf. Bij de Beroepsbegeleidende leerweg (bbl) leert de deelnemer 1 dag in de week op school en 4 dagen lerend en werkend in een bedrijf. Bij een leerweg-afhankelijke beoordeling is de basis van beoordelen: het vaststellen van de resultaten van een leertraject. Elke opleiding heeft een vast omschreven doel dat is vastgelegd in het Kwalificatiedossier MBO. De examencommissie van de onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor het valideringsproces, zoals vastgelegd in het Onderwijs- en Examenreglement van de onderwijsinstelling. Bij gunstig verloop ontvangt de deelnemer een diploma. Het toezicht op de opleiding gebeurt door de Inspectie van het Onderwijs. ®RolloverOnderwijs 185 De leerweg-afhankelijke route naar het diploma Leertraject bij een ROC / AOC HBO Leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel Beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Bewijsstuk diploma Toezicht Inspectie van het Onderwijs Bij de Leerweg-afhankelijke beoordeling staat de gehele keten onder verantwoordelijkheid van het ROC, AOC of HBO instelling en valt het toezicht onder de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie inspecteert het proces op grond van gebied 2: examinering en diplomering (Ministerie OCW: 2012, 20). 15.2 De leerweg-onafhankelijke route Bedrijven en branches kunnen in de leerweg-onafhankelijke route een eigen private opleiding verzorgen die buiten de bekostiging van het initieel onderwijs valt. Bij een goed resultaat kan het bedrijf of de branche een bedrijfscertificaat of een branchecertificaat afgeven. De branche legt de eisen voor de competenties vast. In deze bedrijfscontext van het leren is het mogelijk om uit te gaan van spiegelbeeldleren. Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat niet de vakgebieden de bron van de kennis zijn, maar de gespecialiseerde functie die de deelnemer verricht. Het leren vanuit de functie is vraag gestuurd rondom de ketens van functieprofielen, op het niveau van activiteiten en handelingen. De inhoud van de functieprofielen bestaat uit vakkennis, vakvaardigheid vanuit de vakgebieden en de daarvoor noodzakelijke competenties, maar tevens uit omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. De leerweg-onafhankelijke route kent een aantal mogelijkheden. De leerweg-onafhankelijke route naar het branchecertificaat of bedrijfscertificaat. De leerweg-onafhankelijke route naar het ervaringscertificaat (EVC). De leerweg-onafhankelijke route naar het ervaringscertificaat (EVC) en ook een diploma behalen. ®RolloverOnderwijs 186 De leerweg-onafhankelijke route naar het branchecertificaat of bedrijfscertificaat Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Beoordeling door bedrijf of branche Bewijsstuk Bedrijfscertificaat of branchecertificaat Toezicht door de branche volgens interne richtlijnen De deelnemer ontvangt een bedrijfscertificaat of branche certificaat. Het toezicht op de opleiding gebeurt door het bedrijf of de branche. De leerweg-onafhankelijke route naar het ervaringscertificaat (EVC) In een bedrijf is er volgens de leerweg-onafhankelijke route ook een leerweg mogelijk voor het verkrijgen van een ervaringscertificaat (EVC). EVC staat voor het erkennen van eerder of elders verworven competenties. EVC geeft een overzicht van wat iemand kent en kan. Bij wisseling van functie is snel te herleiden of er leertaken zijn die iemand voor de nieuwe functie nog zou moeten aanleren. Oude functie EVC traject om deficit aan kennis voor de nieuwe functie aan te leren. Nieuwe functie Werknemers bouwen in het bedrijf waar zij werken een ‘human capital’ op, wat een beoordelingssysteem veronderstelt waarmee de ‘voorraad’ van de verworven competenties vastgesteld en gecertificeerd kan worden (Klarus: 1998, 8). In dit geval gaat het om het beoordelen van competenties die zijn aangeleerd in het bedrijf. Er zijn in Nederland ongeveer 100 organisaties die erkend zijn als EVC-aanbieder. In het EVC register staat het actuele overzicht van alle erkende EVC-aanbieders (Kenniscentrum EVC, 2013). Belanghebbenden kunnen bij een erkende aanbieder terecht voor een EVC-procedure. Bij een positief resultaat leidt het tot een ervaringscertificaat. ®RolloverOnderwijs 187 Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Beoordeling EVC aanbieder Bewijsstuk Ervaringscertificaat Resultaten toetsen theorie Loopbaan en burgerschap Vreemde taal Het Kenniscentrum EVC Kwaliteitscode De beoordeling door de EVC aanbieder gebeurt door een onafhankelijke en erkende assessor. Het is gebruikelijk om bij het afnemen van een EVC assessment een portfolio te beoordelen en een criterium gericht interview toe te passen, aangevuld met (mogelijk) een werkplekbezoek. Een criterium gericht interview is een gestructureerde manier van het stellen van vragen naar de eerder of elders verworven competenties van de deelnemer. Als de deelnemer geen voor de opleidingsstandaard relevante werkplek heeft, of geen werkplekbezoek wenst, dan bestaat het assessment uit alleen een portfoliobeoordeling en een criterium gericht interview. Eén van de EVC aanbieders geeft als richtlijn aan dat een criterium gericht interview maximaal 1,5 uur duurt. Andere aanbieders spreken van een interview van 4-6 uur + een verplicht werkplekbezoek. In een criteriumgericht interview wordt naast de eerder of elders verworven competenties ook een oordeel gegeven over de mondelinge taalvaardigheid, het reflectieve vermogen, de kennis van de kandidaat en de authenticiteit van de bewijsstukken (hebben de bewijsstukken inderdaad betrekking op de kandidaat). De EVC aanbieders houden zich op vrijwillige basis aan de EVC Kwaliteitscode, dat geregistreerd staat bij het Kenniscentrum EVC. De leerweg-onafhankelijke route naar het ervaringscertificaat (EVC) en ook een diploma behalen. Het blijkt dat deelnemers die in het bezit zijn van een ervaringscertificaat (EVC) toch graag een diploma willen ontvangen, omdat zij van mening zijn dat een diploma een hogere civiele waarde vertegenwoordigt. Zou de deelnemer in het leerweg-onafhankelijke traject ook een diploma willen behalen, dan kan de deelnemer toetsen afleggen voor Nederlands, rekenen, loopbaan en burgerschap, en afhankelijk van de opleiding soms een vreemde taal. Vervolgens kan het ervaringscertificaat + de resultaten van de toetsen worden voorgelegd aan de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling. Zowel in het geval van vrijstellingen als bij rechtstreekse diplomering op basis van EVC spreken we van het verzilveren van het ervaringscertificaat. ®RolloverOnderwijs 188 De examencommissie besluit tot het al of niet verzilveren van de EVC stukken in een diploma. Hier ligt de basis voor de aandacht die de Inspectie van het Onderwijs als toezichthouder aan EVC geeft (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Leerweg-afhankelijke beoordeling ROC / AOC /HBO instelling Leertraject bij een ROC / AOC HBO Leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel Beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Beoordeling EVC aanbieder Toezicht Inspectie van het Onderwijs Proces van verzilvering Leerweg-onafhankelijke beoordeling Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Bewijsstuk diploma Bewijsstuk Ervaringscertificaat Toetsen theorie Loopbaan en burgerschap Vreemde taal Het Kenniscentrum EVC Kwaliteitscode Organisatorisch zijn er enkele haken en ogen wanneer iemand het ervaringscertificaat + de resultaten van de toetsen omwisselt voor een diploma. Het ervaringscertificaat + toetsen zijn het product van een functiegerichte opleiding of functiegerichte ervaringen in het bedrijf. Een erkende EVC aanbieder heeft het certificaat afgegeven vanuit de richtlijnen van het convenant ‘Een kwaliteitscode voor EVC’, volgens de leerweg-onafhankelijke route. De EVC aanbieder werkt onafhankelijk en behoeft geen directe relatie te onderhouden met de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling. De examencommissie van het ROC, AOC of HBO instelling oordeelt volgens de standaard van de leerweg-afhankelijke beoordeling, en valt onder het toezicht van de Inspectie van het onderwijs. In het traject van verzilvering van EVC belegstukken naar een diploma is er enerzijds een cesuur te overbruggen tussen de erkende EVC aanbieder en de examencommissie van het ROC , AOC of HBO instelling, en anderzijds is er sprake van twee verschillende ®RolloverOnderwijs 189 beoordelingen van kwaliteit, waarbij de leerweg-afhankelijke beoordeling de enige formeel toegestane route is naar een diploma. Samenvattend kan iemand alleen een ervaringscertificaat (EVC) ontvangen wanneer volledig wordt voldaan aan de voorwaarden van de leerweg-onafhankelijke route, en het certificaat verzilveren voor een diploma wanneer volledig wordt voldaan aan de voorwaarden van de leerweg-afhankelijke route. In het traject van verzilveren heeft de examencommissie het laatste woord. De inspectie onderzoekt of de examencommissie zich aan zijn wettelijke taak heeft gehouden, zoals beschreven in aspect 2.3 Diplomering, waarderingskader. In 2012 heeft de Inspectie van het Onderwijs de werking van de examencommissies en de kwaliteit van de ervaringscertificaten beoordeeld, waarvan nu een impressie wordt gegeven zonder volledig te zijn (Min. OCW, 2012). De inspectie oordeelt, dat de procedures en instrumenten betrouwbaar moeten zijn en passen bij de competenties van de landelijke standaarden. EVC vindt ‘voor de poort’ plaats, wat wil zeggen dat er geen koppeling is met het onderwijs. De praktijk leert dat de meerderheid van de kandidaten die een EVC-procedure doorlopen zich vervolgens bij een door de overheid erkende opleiding aanmelden. Hier ligt de basis voor de aandacht die de Inspectie van het Onderwijs als toezichthouder aan EVC geeft. In het MBO en in het HBO schiet de kwaliteit van ervaringscertificaten in de meeste gevallen ernstig tekort. Het certificaat biedt examencommissies daardoor onvoldoende informatie om verantwoorde beslissingen te nemen over vrijstelling, diplomering of maatwerk. Het blijkt dat in een deel van de onderzochte situaties de examencommissie adequate aanvullende maatregelen neemt in geval van lacunes in het ervaringscertificaat; te vaak blijft dit echter achterwege. De kwaliteit van ervaringscertificaten is veelal onvoldoende. Als gevolg van ontoereikende onderbouwingen en gebrekkige informatie over het gebruikte bewijsmateriaal is 90 procent van de ervaringscertificaten geen zelfstandig leesbaar document. In het MBO en het HBO is ten aanzien van EVC de rolopvatting en taakvervulling van een aanzienlijk aantal examencommissies ontoereikend. EVC-aanbieders moeten de ervaringscertificaten verbeteren. In het bijzonder is verbetering nodig ten aanzien van: a. de onderbouwing van de erkende competenties; b. het gebruik van bewijsmateriaal; c. de aandacht voor de kenniscomponent, transfer en het beheersingsniveau; d. de informatie in het ervaringscertificaat over de aard en de status van EVC. Ook is meer aandacht nodig voor het hanteren van de juiste beoordelingsinstrumenten. De ontwikkelingen in de beoordelingspraktijk zijn voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanleiding geweest om de beleidsregel aan te scherpen. De gewijzigde beleidsregel is 3 november 2011 gepubliceerd in de Staatscourant (Min. OCW, 2011). Vervolgens is ingaande februari 2012 de Beleidsregel afgifte EVC-verklaringen van kracht ®RolloverOnderwijs 190 geworden, over de beschrijving van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder EVCverklaringen worden afgegeven, zoals eerder in 2010 werd vastgesteld. (Min. OCW, 2010). Het nu beschreven proces heeft ertoe geleid dat examencommissies afwachtend zijn bij het omwisselen van EVC resultaten voor een diploma. 15.3 Individueel middelbaar beroepsonderwijs Er is één route in het middelbaar beroepsonderwijs die wij niet kunnen beschrijven: individueel middelbaar beroepsonderwijs volgens de leerweg-onafhankelijke route, waar deelnemers in kleine groepen voor een diploma kunnen worden opgeleid. Deze leerroute kent ons Nederlands onderwijsbestel niet. 15.4 De organisatie van het validatieproces voor het individueel bedrijfsleren. De leerweg-onafhankelijke route naar het branchecertificaat of bedrijfscertificaat Medewerkers kunnen individueel in het bedrijf worden opgeleid voor een branche certificaat of een bedrijfscertificaat. Dit is de kortste route om opgeleid te worden binnen de functie. Het bedrijfscertificaat of branche certificaat geeft aan dat de medewerker nu gekwalificeerd is voor de uitvoering van de functie. De leerweg-onafhankelijke route naar het ervaringscertificaat (EVC) Het is mogelijk om vanuit het leertraject in het bedrijf de EVC route te volgen, waarbij afspraken worden gemaakt met het ROC of AOC over het traject van verzilvering. Deze route leidt naar het ervaringscertificaat (EVC) + de theoretische toetsen, waarna verzilvering mogelijk is bij een HBO instelling of het ROC of AOC op MBO niveau. Het vraagt wel inzet van de onderwijsinstelling, omdat deze niet altijd het directe belang inziet. De hybridevorm, combinatie van de leerweg-onafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route Zoals wij eerder schreven hebben Onstenk en Nieuwenhuis gewezen op het belang van samenwerking tussen werkplekleren en de inzet van een ROC of AOC. Wij beschrijven nu de route voor een individueel leertraject, voor mensen die willen leren in het bedrijf en toch een diploma van een onderwijsinstelling willen behalen. Deze opleidingsroute is een combinatie van de leerweg-afhankelijke en de leerweg-onafhankelijke route. Eerder werd deze route uitgewerkt door Woody Maijers, lector Integrale Voedsel- en Productieketens van de Hogeschool Inholland. In de hybridevorm brengen wij het individuele leertraject in het bedrijf, als opstap naar de leerweg-afhankelijke route. De EVC beoordeling te vervangen door een proeve van bekwaamheid die rechtstreek valt onder de examencommissie van de onderwijsinstelling. ®RolloverOnderwijs 191 Leerweg-afhankelijke beoordeling ROC / AOC Leertraject bij een ROC / AOC HBO Leerweg Leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel onafhankelijke Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Toezicht Inspectie van het Onderwijs Proces van verzilvering beoordeling Beoordeling EVC aanbieder Bewijsstuk diploma Het Kenniscentrum EVC Kwaliteitscode Bewijsstuk Ervaringscertificaat Toetsen theorie Loopbaan en burgerschap Vreemde taal Door integratie van beide bovenstaande schema’s komen wij nu tot een zeer eenvoudig opleidingsmodel, waarbij integratie plaatsvindt tussen het gespecialiseerd opleiden in een bedrijf voor een functie en het initiële beroepsonderwijs. Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Beoordeling EVC of Proeve van bekwaamheid Beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Bewijsstuk diploma Toezicht Inspectie van het Onderwijs In dit traject wordt de deelnemer opgeleid in het bedrijf, volgens het beschreven model van spiegelbeeldleren. Het ROC, AOC of de HBO instelling levert de opleidingscoach, die samen met de leermeester en de deelnemer de gildedriehoek in het bedrijf vormen. De deelnemer wordt ingeschreven bij de onderwijsinstelling als leerling. De deelnemer voldoet in zijn opleiding aan alle voorwaarden die de leerweg-afhankelijke route stelt. Men voldoet aan de richtlijnen van de beroepsopleidingen die voortkomen uit de Wet op het Hoger onderwijs en ®RolloverOnderwijs 192 Wetenschappelijk onderzoek (WHW) of de Wet Educatie en Beroepsonderwijs met de uitwerking in het Kwalificatiedossier MBO en de eisen die voortkomen uit het Onderwijs en Examenreglement van het ROC, AOC of HBO instelling. De examencommissie van het ROC, AOC of HBO instelling beoordeelt de kwaliteit van de individuele trajecten, volgens de richtlijnen van het eigen Onderwijs en Examenreglement, zodat de Proeve van Bekwaamheid onder de zelfde voorwaarden wordt afgenomen als bij de leerlingen die volgens de BOL, BBL of HBO route staan ingeschreven. Vervolgens biedt het een aaneensluitend traject voor de Inspectie van het Onderwijs om toezicht te houden. De opleiding start met een EVC-traject. Dit houdt in dat alles wat men al kan of heeft geleerd uit eerdere ervaringen, niet opnieuw behoeft te worden gedaan in de opleiding. De opleidingscoach (een docent) en de leermeester uit het bedrijf (een instructeur) verzorgen het aantal verplichte contacturen dat voor de opleiding van toepassing is. De Invoering beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS) voor het beroepsonderwijs Het wetsvoorstel voor de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (BKS) is in 2011 aangenomen en heeft als doel om het beroepsonderwijs inhoudelijk te laten aansluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. De kwalificatiestructuur is het landelijk instrument voor het waarborgen van deze inhoudelijke aansluiting. Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet studiefinanciering 2000 met de volgende doelen: de beroepsgerichte kwalificatiestructuur structureel in te voeren voor het beroepsonderwijs (1), de positie van kwetsbare deelnemers te verbeteren door een entreekwalificatie voor een vervolgberoepsopleiding of de arbeidsmarkt in het leven te roepen (2), een bredere instroom mogelijk te maken via de invoering van opleidingsdomeinen voor deelnemers die nog niet weten voor welk beroep en diploma ze willen worden opgeleid (3) en een algemeen experimenteerartikel in te voeren (4). De onderdelen 2 en 3 (entreekwalificatie en opleidingsdomeinen) hebben betrekking op het verruimen van mogelijkheden voor deelnemers die het risico lopen ongediplomeerd het onderwijs te verlaten en ondoelmatige opleidingstrajecten te doorlopen (De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen, 2011). De genoemde entreekwalificatie heeft betrekking op de MBO opleidingen van het niveau 1 en 2. Binnen deze kwalificatie is een vrije ruimte ingebouwd, passend bij het domein, waar het onderwijs een eigen invulling mag geven. De vrije ruimte biedt de mogelijkheid om de leerweg afhankelijke beoordeling en de leerwegonafhankelijke beoordeling te combineren, waarbij het vastgestelde programma wordt beoordeeld volgens de leerweg afhankelijke beoordeling en de vrije ruimte volgens de leerwegonafhankelijke beoordeling. ®RolloverOnderwijs 193 Leerweg-afhankelijke route bij een ROC / AOC voor de entree opleidingen, MBO niveau 1 en 2 Vaste programma bij een ROC / AOC Leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel Programma vrije keuze individueel in bedrijf Beoordeling EVC of Proeve van bekwaamheid Beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Bewijsstuk diploma Toezicht Inspectie van het Onderwijs Het voordeel: het specialistische model van post initieel bedrijfsleren gaat samen met het vaste programma van het initieel onderwijs.Een deelnemer kan naar gelang zijn leer/werkplek de specialistische elementen van zijn functie inbrengen in de vrije ruimte van de beroepsopleiding, mits de examencommissie van de onderwijsinstelling deze route toestaat. 15.5 De organisatie van kwetsbaren en laagopgeleiden voor deelnemers onder de 20 jaar Een specifieke doelgroep is jonger dan 20 jaar. Voor deze soms niet eenvoudige doelgroep zijn er mogelijkheden om samenwerking te zoeken met een VSO school, een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs. Bij deze scholen mogen jongeren tot 20 jaar worden ingeschreven. In de praktijk hebben deze scholen zich gespecialiseerd in enerzijds scholen met een orthopedagogische aanpak voor gedragsproblemen (zogenaamde cluster 4 scholen) en anderzijds scholen voor moeilijk lerende kinderen (zogenaamde cluster 3 scholen). Deze scholen verzorgen veelal geen Middelbaar Beroepsonderwijs omdat het voortgezet onderwijs betreft. Maar de VSO scholen kunnen wel een samenwerkingsverband zoeken met een ROC of AOC dat de proeven van bekwaamheid afneemt en de diplomering verzorgt. Samenwerking met dit type onderwijs biedt de mogelijkheid dat de deelnemer in de stagetijd van de VSO school een (deel van) een bedrijfsopleiding volgt. Het voordeel voor de deelnemers onder de 20 jaar is, dat de begeleiding van de opleiding in de praktijk gebeurt door docenten van de VSO school, die gewend zijn om met deze doelgroep om te gaan. ®RolloverOnderwijs 194 15.6 Samenvatting Valideren heeft betrekking op het controleren van een waarde. In onze situatie gaat het over de controle van een opleiding. Validiteitseisen betrekking hebben op de bruikbaarheid van een beoordelingsprocedure. Bruikbaar in praktische zin van toepasbaarheid, maar ook in de betekenis van betaalbaar en passend binnen een structuur van verantwoordelijkheden. Bij de leerweg-afhankelijke route van het initieel onderwijs schrijft een leerling zich in bij een ROC, AOC of HBO instelling en volgt de opleiding naar het diploma zoals vastgesteld binnen de betreffende onderwijsinstelling. Bij de leerweg-onafhankelijke route van het post initieel opleiden leert de deelnemer vanuit zijn functie op het bedrijf. In deze bedrijfscontext van het leren is het mogelijk om uit te gaan van spiegelbeeldleren en de methodiek van het RolloverOnderwijs. Deze leerweg-onafhankelijke route van het post initieel opleiden biedt 5 mogelijkheden. 1. Het opleiden voor een bedrijfscertificaat of branchecertificaat. De deelnemer kan daarna de eigen functie kwalitatief invullen. 2. Het opleiden voor een ervaringscertificaat (EVC) al of niet met aanvullende theorie. Deze route kan leiden tot het omwisselen voor een diploma. 3. De hybride vorm van opleiden. De deelnemer schrijft in bij een ROC of AOC en volgt de opleidingsroute vanuit de functie op het bedrijf. Het ROC of AOC levert een docent die binnen het bedrijf functioneert als opleidingscoach van de gilde driehoek. De deelnemer moet voldoen aan alle voorwaarden van de leerweg-afhankelijke route. Wanneer de leertaak op het bedrijf te smal is, rouleert de deelnemer over andere bedrijven waar aanvullende leertaken worden gedaan. De deelnemer kan worden opgeleid voor een EVC certificaat of een diploma. 4. Het opleiden voor een diploma, en het individueel bedrijfsleren inpassen in de vrije ruimte van de beroepsopleiding. De deelnemer combineert het vaste programma van de onderwijsinstelling met de specialistische taken van zijn leer-/werkplek. 5. Kwetsbare en laagopgeleide jongeren onder de 20 jaar kunnen inschrijven bij een VSO opleiding, een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs. Deze VSO school levert de gespecialiseerde opleidingscoach die goed met de doelgroep kan omgaan. De deelnemer kan worden opgeleid voor een bedrijfscertificaat, een branche certificaat of een ervaringscertificaat (EVC). Wenst men een diploma dan is het mogelijk het traject van verzilvering te volgen, of rechtstreeks tussen de VSO school en het ROC of AOC een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten. ®RolloverOnderwijs 195 15.7 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? Initieel onderwijs en post initieel opleiden staat vaak los van elkaar. Het blijkt dat er varianten mogelijk zijn om samen te werken. Voor het post initieel bedrijfsleren zijn 5 routes uitgewerkt, waarvan 3 routes in de vorm van samenwerking. 15.8 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Kwetsbaren en laagopgeleiden kunnen door het post initieel opleiden een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat of een diploma behalen. ®RolloverOnderwijs 196 16. Het structureren van EVC in het bedrijfsleren. EVC staat voor het erkennen van eerder of elders verworven competenties. Daarmee wordt bedoeld dat mensen kennis, houding en vaardigheden die zij niet via formele scholing hebben opgedaan formeel erkend kunnen krijgen. Werknemers en werkzoekenden kunnen zo hun positie op de arbeidsmarkt versterken: het geeft hen inzicht in hun competenties en de manier waarop ze die kunnen gebruiken om inzetbaar te worden of te blijven. Tegelijkertijd is EVC voor werkgevers een HRM instrument (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Het ervaringscertificaat brengt de kennis, kunde, vaardigheden en talenten van mensen in kaart. Naast opleiding en werkervaring gaat EVC ook uit van competenties die zijn opgedaan in andere omgevingen. Bijvoorbeeld thuis, bij het uitoefenen van hobby's of bij het uitvoeren van vrijwilligerswerk. Een hiertoe bevoegde (onderwijs)instantie beoordeelt of de in kaart gebrachte capaciteiten recht geven op een diploma of certificaat. Het Ervaringscertificaat is een belangrijk instrument om de kansen van mensen op de arbeidsmarkt te vergroten (Kwalificatiedossier MBO, 2013). Het Ervaringscertificaat is het bewijs van iemands kwaliteiten. Met dit certificaat is het mogelijk om delen van een opleiding over te slaan en de opleiding eerder af te ronden (Werk.nl, 2013). De Inspectie van het Onderwijs beschouwt de onderbouwing van de erkende competenties als cruciaal. Met erkennen wordt bedoeld dat op grond van een onafhankelijke beoordeling civiel effect wordt verleend aan de competenties van het individu. Daarbij gaat het in principe om alle competenties, ongeacht de wijze waarop deze zijn verworven (Min. OCW, 2009). De Onderwijsraad houdt een pleidooi voor EVC. ‘Mensen kunnen op allerlei manieren een vergelijkbaar denk- en werkniveau bereiken. Van belang is wel dat dit op een adequate wijze kan worden vastgesteld. Daarom zijn zowel werkenden als niet-werkenden gebaat bij een zorgvuldige organisatie van toetsing en formele erkenning of certificering van elders verworven competenties. Een wettelijke regeling kan de nodige structuur bieden wat betreft financiering en certificeringsprocedures. Examencommissies van (groepen van) opleidingen spelen bij de organisatie een belangrijke rol. Hoewel de examencommissies nauw verbonden zijn met de opleidingen, is leerwegonafhankelijke certificering van cruciaal belang. Elders verworven competenties lopen immers niet noodzakelijkerwijs parallel met kwalificaties uit initiële opleidingen (Onderwijsraad, 2005). Hiermee stelt de Onderwijsraad wat in het vorige hoofdstuk werd toegelicht: hoewel de examencommissies van onderwijsinstellingen geen directe onderwijskundige relatie hebben met de EVC procedure, is het van cruciaal belang dat de leerwegonafhankelijke EVC certificering mogelijk is en blijft. ®RolloverOnderwijs 197 16.1 Convenanten voor EVC In 2006 zijn landelijke afspraken gemaakt over de uitgangspunten van EVC en de randvoorwaarden voor kwaliteit. Deze afspraken zijn vastgelegd in het convenant ‘Een kwaliteitscode voor EVC’ dat in november 2006 werd getekend door de toenmalige convenantpartners: de MBO Raad, de HBO-raad, de AOC Raad, NTRO, Colo, UWV, Sociale partners, Open Universiteit en de ministeries van OCW en EZ. In de Kwaliteitscode EVC zijn de uitgangspunten vastgelegd waaraan de EVC procedure moet voldoen: de rechten van de kandidaat, het EVC-onderzoek, de assessoren en de kwaliteitszorg. Iedereen die een EVCtraject begint maakt individuele afspraken over het doel, zorgt ervoor dat elke EVC-procedure eindigt in een EVC-rapportage en dat de kwaliteit van EVC continu verbetert. In het convenant hebben de ondertekenaars vastgelegd dat zij hun achterban zullen stimuleren om met de Kwaliteitscode EVC te werken, ook al blijft het gebruik van de code vrijwillig. Het Kenniscentrum EVC zal de implementatie van de EVC-code coördineren (Het convenant, 2006). Uitgangspunt in het convenant is ook dat een EVC-procedure onafhankelijk is van het onderwijs. EVC vindt ‘voor de poort’ plaats, wat wil zeggen dat er geen directe koppeling is met een eventuele (vervolg)opleiding. Hierin komt tot uiting dat een ervaringscertificaat een eigenstandige waarde heeft en dat de keuze om na EVC een opleiding te volgen of een diploma-aanvraag te doen volledig aan de kandidaat is (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Het Kenniscentrum EVC geeft aan dat de kwaliteitscode EVC in zijn uitwerking bestaat uit de volgende vijf onderdelen. Alle erkende EVC aanbieders zullen zich aan deze code houden. 1. Doel EVC Het doel van EVC is het zichtbaar maken, waarderen en erkennen van individuele competenties. Het erkennen van verworven competenties heeft een waarde in zichzelf en draagt bij aan employability. EVC leidt in veel gevallen tot verdere loopbaan gerelateerde persoonlijke ontwikkeling. 2. Rechten EVC beantwoordt aan de behoefte van het individu. Rechten en afspraken zijn duidelijk verwoord en geborgd. 3. Onderzoek Procedures en instrumenten zijn betrouwbaar en gebaseerd op erkende standaarden. Vertrouwen is een sleutelbegrip. Vertrouwen heeft te maken met goed gedefinieerde standaarden, civiel effect en duidelijke informatie over de manier waarop assessments worden uitgevoerd en op basis van welke argumenten conclusies zijn getrokken. ®RolloverOnderwijs 198 4. Assessoren en begeleiders Assessoren en begeleiders zijn competent, onafhankelijk en onpartijdig. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn cruciale factoren binnen de beoordeling en zijn ingebed in de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken assessoren. Het is van groot belang om onnodige vermenging van rollen te voorkomen. Onpartijdigheid kan versterkt worden door training en door deel te nemen aan lerende netwerken. 5. Kwaliteitszorg De kwaliteit van de EVC-procedure is geborgd en wordt continu verbeterd. De kwaliteit van de EVC-procedure en het bij de procedure gehanteerde instrumentarium zijn geborgd. Er vinden regelmatig evaluaties plaats. De resultaten daarvan worden verwerkt in verbeteracties (Kenniscentrum EVC, 2013). Hoewel de taken van de convenantpartners EVC zijn beëindigd zet het Kenniscentrum EVC de kennisfunctie voort en verzorgt de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) de registratie van de erkende EVC aanbieders. In vervolg op het convenant uit 2006 is op 12 juni 2012 een nieuw convenant ondertekend door de Stichting van de Arbeid en de overheid (de ministeries van OCW, van SZW en van EZ) met de titel ‘Convenant ter stimulering van het arbeidsmarktinstrument EVC als onderdeel van een Leven Lang Leren’. Dit convenant heeft tot doel om het gebruik van EVC als arbeidsmarktinstrument te stimuleren door sociale partners en overheid (onder andere door het recht om EVC in cao’s op te nemen) en de kwaliteit van EVC te waarborgen. In het convenant is afgesproken dat de overheid zorg blijft dragen voor het systeem van kwaliteitsborging van EVC. Over de kwaliteitsborging van EVC zijn ook afspraken gemaakt. Elke aanbieder moet zelf bewaken of aan de kwaliteitseisen is voldaan, waar nodig tijdig afdoende verbeteringen realiseren en zich hierover verantwoorden aan de beoordelende organisaties. Onderdeel van de kwaliteitscode is onder andere dat EVCaanbieders de kwaliteit van ervaringscertificaten (laten) evalueren onder partijen die ze ter verzilvering krijgen aangeboden, zoals examencommissies en werkgevers. De resultaten van die evaluatie dient de EVC-aanbieder indien nodig om te zetten in verbeteracties en hij dient toe te zien op de effectiviteit ervan. EVC aanbieders dienen te beschikken over een erkenning/verklaring van de overheid, die nodig is om EVC-trajecten te mogen verzorgen en ervaringscertificaten te mogen uitreiken. Een erkenning geldt per EVC standaard. Om een erkenning als EVCaanbieder (voor onderscheiden standaarden) te verkrijgen of te behouden, is een positief oordeel van een beoordelende instantie noodzakelijk. Erkende EVC-aanbieders staan geregistreerd in het EVC-register, inclusief de EVCstandaarden waarop de erkenning betrekking heeft. ®RolloverOnderwijs 199 - Of aan de Kwaliteitscode wordt voldaan, wordt dus ook extern gecontroleerd door enkele aangewezen beoordelende instanties (Min OCW, 2012). Het Kenniscentrum EVC voert het secretariaat voor de EVC-convenantpartners en beoordelende organisaties, geeft trainingen, ontwikkelt hulpmiddelen en geeft voorlichting. Met het oog op keuzes voor de langere termijn werkt het Kenniscentrum EVC mee aan een plan van aanpak gericht op de toekomstige implementatie en inrichting van het EVC-stelsel in Nederland. In dit verband is in juni 2013 het rapport verschenen van de Stuurgroep EVC. De stuurgroep heeft nagedacht over de belangrijkste probleemgebieden uit het EVC stelsel. De belangrijkste punten uit deze analyse blijkt te gaan over: de kwaliteit van EVC en ervaringscertificaten; de kwantiteit van EVC-deelname; de effectiviteit van EVC (verzilvering van ervaringscertificaten in mbo, hoger onderwijs, branchescholing en op de arbeidsmarkt). De stuurgroep pleit voor een fundamentele bezinning op het EVC-stelsel, de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsborging van EVC als arbeidsmarkt instrument en het brede instrumentarium voor validering van niet-formeel en informeel leren in het formeel onderwijs. Uit ‘Achterbanraadpleging stuurgroep EVC’ blijkt, dat de algemene steun voor de koppeling met Leven Lang Leren. Verder is er algemene steun voor twee routes van validering, namelijk validering voor de arbeidsmarkt en validering voor het formeel onderwijs (Achterbanraadpleging stuurgroep EVC, 2013). Spreken wij in ons onderzoek over het onderscheid in validering tussen enerzijds het initieel onderwijs en anderzijds de specialistische opleidingen in het post initieel onderwijs, vergelijkbaar spreekt de stuurgroep en de achterbanraadpleging over het onderscheid tussen formeel onderwijs en de arbeidsmarkt. 16.2 De EVC procedure Een EVC-procedure betreft alle activiteiten om EVC volgens de EVC-code uit te voeren. Een EVC-procedure brengt in kaart in hoeverre iemand over bepaalde competenties beschikt. Deze competenties kunnen in relatie staan tot een functie-, een opleidings- of een beroepsstandaard. Een EVC-procedure resulteert in een EVC-rapportage, waarin een overzicht wordt gegeven van de in vergelijking tot de standaard aanwezige competenties. Deze EVC-rapportage heeft een eigenstandige waarde voor het individu en kan leiden tot: verbetering of behoud van de arbeidsmarktpositie. vrijstelling voor het volgen van onderdelen van een door de sector, branche, Suwiketenpartner of beroepsgroep erkende opleiding. het verkrijgen van een door de sector, branche Suwi-ketenpartner of beroepsgroep erkend diploma of (deel)certificaat. In dit geval hoeft er geen sprake te zijn van een vervolgopleiding. vrijstelling voor het volgen van onderdelen van een door de minister van OCW/LNV ®RolloverOnderwijs 200 - vastgestelde/erkende opleiding. Het verlenen van vrijstellingen valt onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie van de betreffende organisatie. het verkrijgen van een door de minister van OCW/LNV vastgesteld/erkend diploma of (deel)certificaat. Hier hoeft geen sprake te zijn van een vervolgopleiding. Het verlenen van vrijstellingen valt onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie van de betreffende organisatie (Het convenant, 2006). De EVC procedure brengt de competenties van iemand in kaart. In het HBO fungeren de landelijke croho beroepsprofielen (Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs) die in overleg met het werkveld zijn vastgesteld als landelijke standaard. In het MBO wordt die functie vervuld door de eindtermendocumenten en de kwalificatiedossiers die zijn vastgelegd in crebo-standaarden en uitgewerkt in het Kwalificatiedossier MBO (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Daarnaast zijn er de branchestandaarden, bij EVC gerelateerd aan functieeisen of gerelateerd aan een branche-scholingsaanbod. Branchestandaarden worden door de branche zelf opgesteld en per standaard getoetst. Het uiteindelijke besluit en de eventuele goedkeuring van branchestandaarden als EVC-standaarden, ligt bij de Stichting van de Arbeid (Stichting van de Arbeid, 2013). Hieruit blijkt dat er drie onderscheiden domeinen zijn waarin EVC-procedures aangeboden kunnen worden: ï‚· het CREBO-domein (MBO) ï‚· het CROHO-domein (HBO en universiteiten) ï‚· het domein van de non-formele kwalificaties. Voor ieder van deze drie domeinen zijn private beoordelende organisaties aangewezen die de erkende EVC aanbieders beoordelen. De convenantpartners hebben met de beoordelende organisaties werkafspraken gemaakt over het adequaat uitvoeren van de beoordelingen (Kenniscentrum EVC, 2013). De beoordelende organisatie informeert de EVC-aanbieder over de werkwijze bij de beoordeling en over de informatie die de EVC-aanbieder moet aanleveren. Er zijn afspraken over de uitvoering van de beoordeling. De beoordelende organisatie beoordeelt de EVC-standaard op basis van de volledige normtekst van de Kwaliteitscode EVC. 16.3 Het ervaringscertificaat De EVC-procedure mondt uit in het ervaringscertificaat. Dat is een document waarin de erkende competenties zijn beschreven, waarin is toegelicht hoe de competenties zijn beoordeeld en waarom en op basis van welk bewijsmateriaal ze zijn erkend (Inspectie van het Onderwijs, 2012). In dit onderzoek gaan wij niet in op de beschrijving van het ervaringscertificaat. De inspectie van het onderwijs heeft hierover in 2012 een uitgebreid onderzoek gepubliceerd onder de titel ‘Examencommissies en ervaringscertificaten’. Het ervaringscertificaat geeft weer in hoeverre de kandidaat voldoet aan de gestelde eisen en heeft een eigenstandige waarde voor het individu. Het ervaringscertificaat kan leiden tot: ®RolloverOnderwijs 201 - - - - het vergroten van zelfinzicht; loopbaanontwikkeling bij de huidige werkgever of transitie naar een andere werkgever; verzilvering door examencommissies van onderwijsinstellingen en opleiders door een besluit te nemen over vrijstellingen voor opleidingsonderdelen van een door de sector, branche of beroepsgroep erkende opleiding; het verkrijgen van een door de sector, branche of beroepsgroep erkend diploma of (deel)certificaat; verzilvering door examencommissies door een besluit te nemen over vrijstellingen voor het volgen van onderdelen van een door een bewindspersoon van OCW/EZ vastgestelde/erkende opleiding. Het verlenen van vrijstellingen valt onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie van de betreffende organisatie; het verkrijgen van een door een bewindspersoon van OCW/EZ vastgesteld/erkend diploma of certificaat. Hier hoeft geen sprake te zijn van een vervolgopleiding. Het afgeven van een diploma of certificaat valt onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie van de instelling die de betreffende opleiding aanbiedt; verdere loopbaanstappen (Rijksoverheid en Stichting van de arbeid, 2012). In het nu uit te werken voorbeeld kiezen wij voor instroom in de leerweg-onafhankelijke EVC route, met een omwisseling van EVC bewijsstukken bij de examencommissie van een onderwijsinstelling met een leerweg-afhankelijke route. Alle andere leerroutes zijn aspecten van deze leerroute (zie hoofdstuk over Valideren). ®RolloverOnderwijs 202 De omvangrijkste route: instroom in de leerweg-onafhankelijke EVC route, met een omwisseling van EVC bewijsstukken bij een onderwijsinstelling van de leerweg-afhankelijke route. Leerweg-afhankelijke beoordeling ROC / AOC Leertraject bij een ROC / AOC HBO leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel beoordeling examencommissie onderwijsinstelling beoordeling EVC aanbieder Toezicht Inspectie van het Onderwijs Proces van verzilvering Leerweg-onafhankelijke beoordeling Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Bewijsstuk diploma Bewijsstuk Ervaringscertificaat Toetsen theorie Loopbaan en burgerschap Vreemde taal Het Kenniscentrum EVC Kwaliteitscode De deelnemer leert individueel in het bedrijf waar hij lerend werkt. De EVC aanbieder beoordeelt de deelnemer op het bedrijf en geeft als bewijsstuk een ervaringscertificaat (EVC) af. Voor theorie moet de deelnemer de toetsen afleggen voor Nederlands, rekenen en loopbaan en burgerschap. Een ervaringscertificaat + de toetsen voor theorie vallen onder het vrijwillige toezicht van de Kwaliteitscode EVC. Bij het proces van verzilvering, worden de bewijsstukken van de EVC aanbieder voorgelegd aan de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling, ter omwisseling voor een diploma. Nu komt de kwaliteitstoetsing door de examencommissie van de onderwijsinstelling. De examencommissie van het ROC, AOC of HBO instelling staat op haar beurt onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. ®RolloverOnderwijs 203 De ontwikkeling van EVC overziende, blijkt dat de landelijke organisatie voor EVC (nog) niet leidt tot een overzichtelijke en kwalitatieve EVC procedure. De inspectie van het onderwijs legt het feilen bloot in organisatie en uitvoering, wanneer ervaringscertificaten worden verzilverd bij een examencommissie van een onderwijsinstelling. Er zijn verschillende private beoordelende organisaties voor de EVC procedure die weer in domeinen zijn onderscheiden. Er zijn twee kwaliteitscodes (Kwaliteitscode EVC 2006 en Kwaliteitsborging EVC 2012), waarvan de deelname door de erkende EVC instellingen vrijwillig is. Tenslotte wordt er gewerkt aan een (nieuw) plan van aanpak voor EVC. Anderzijds is het EVC instrument te waardevol om niet te gebruiken. Vandaar dat wij nu de omvangrijkste EVC route uitwerken. 16.4 Opbouw portfolio, het vastleggen van de functiegerichte competentievereisten. Tijdens het individuele leertraject in het bedrijf legt men de geleerde leertaak vast in het portfolio. ‘Een portfolio is een verzameling van producten en mogelijk ook reflecties van de student en voorts van relevant documentatiemateriaal uit verschillende bronnen. Deze verzameling kan de student gebruiken in het proces van ontwikkeling van de competenties en als bewijsmateriaal van de beheersing van die competenties.’(Nijs, 2003). In bijlage 6 en bijlage 7 zijn nieuwe modellen van een portfolio opgenomen van de opleidingen Aankomend verkoopmedewerker te gebruiken in de 50/50 store in Groningen en van de opleiding Horeca assistent te gebruiken in de keuken van het hotel/restaurant Belmont in Ede, beide opleidingen op het MBO niveau 1. In bijlage 8 is het portfolio opgenomen van de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent. De gearceerde werkprocessen zijn rechtstreeks te verbinden met het Kwalificatiedossier MBO. De niet gearceerde werkprocessen zijn toevoegingen voor een verrijkte opleiding. Om het portfolio samen te stellen hebben wij met de leermeesters Hugo en Arjen de werkzaamheden in de 50/50 store in Groningen en de keuken van Belmont in Lunteren geanalyseerd. Daarna zijn de activiteiten en handelingen van de leer- /werkplekken gelegd naast de eisen van de werkprocessen in het Kwalificatiedossier MBO. Zo zijn nu alle werkprocessen van het Kwalificatiedossier MBO als leertaak in het e-portfolio aan te klikken. In de eerste kolom van de leertaak staat de te leren activiteit. In de 2e kolom de te leren handelingen. Wij zien nu in de praktijk, hoe het uitgewerkte theoretische model in hoofdstuk 13 van functiegerichte competentievereisten voor post initiële MBO opleidingen, in de praktijk kan functioneren. Wanneer de deelnemende gezel een handeling in de keuken heeft uitgevoerd, dan gaat hij in het portfolio naar die handeling toe. In de 3e kolom omschrijft hij wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moet doen. Zo leert de deelnemende gezel van praktijk naar theorie. Wanneer een onderdeel klaar is, kan de deelnemende gezel zijn afgewerkte leertaak doorzetten naar de opleidingscoach Laura Edel ®RolloverOnderwijs 204 van de VSO school De Toekomst in Ede. Als Laura het werk goedkeurt kan zij het wegzetten als afgerond werk. Als opleidingscoach kan Laura inloggen op haar coachdeel. Om de leerwinst te kunnen meten kan zij per werkproces bijhouden of de deelnemende gezel voor een werkproces beginnend, gevorderd of kundig is. Als de deelnemende gezel iets nog nooit heeft gedaan scoort hij 'komt later'. Als alle werkzaamheden zijn ingevuld met gevorderd of kundig, dan geeft Laura de deelnemende gezel op voor een assessment of proeve van bekwaamheid. Zo leert de deelnemende gezel in eigen tempo voor een vakopleiding, in de tijd dat hij voor de VSO school stage loopt in de keuken bij Belmont in Ede. Het is een pilot. Naast de deelnemende gezel hopen wij er allemaal van te leren. 16.5 Vormen van toetsing De beoordeling van het geleerde kan zowel formatief (bevorderen besef van bekwaamheid en inzicht in ontwikkelingsproces) als summatief (beoordelen bereikte competenties) plaatsvinden. Een formatieve toetsing is een doorlopend proces van informatie verzamelen over de leerresultaten. De kracht van de formatieve toetsing ligt in het streven naar beter leren. Bij een summatieve toetsing wordt aan het einde van de opleiding een cijfer toegekend voor het bereiken van de doelstellingen. Een summatieve toets is vaak aan een norm gebonden, een momentopname of een voortgangstoetsing (Taalunieversum, z.d). De beoordeling vindt plaats binnen de authentieke contexten. Dat kan een simulatie zijn of een assessment op de werkplek Een portfolio is een interessante manier om leren op de werkplek te documenteren en geeft de mogelijkheid om beide vormen van toetsing toe te passen. Het portfolio geeft een doorlopend beeld van de competentieontwikkeling van de deelnemer. Tijdens het leertraject van ons onderzoek geeft de opleidingscoach formatief de leerwinst aan, terwijl aan het einde van het leertraject de summatieve toetsing plaatsvindt. Vaak gaat het bij het leren op de werkplek niet om het beoordelen van één bepaalde leerervaring of leertraject, maar om een reeks leerervaringen die geleid heeft tot een bepaalde mate van bekwaamheid van de werknemer. Nadruk ligt hier op combinaties van het beoordelen van een prestatie en de reflectie op die prestatie (Klarus, 1998 in Onstenk, 2003: 44). 16.6 Het gebruikelijke EVC assessment Het is gebruikelijk om bij het afnemen van een EVC assessment, een Criterium gericht interview toe te passen. Een criterium gericht interview is een gestructureerde manier van vragen naar specifieke handelingen. Het Criterium gericht interview kan worden aangevuld met een werkplekbezoek. In een criteriumgericht interview wordt het oordeel gegeven over de mondelinge taalvaardigheid, het reflectieve vermogen, de kennis van de kandidaat en de authenticiteit van ®RolloverOnderwijs 205 de bewijsstukken (hebben de bewijsstukken inderdaad betrekking op de kandidaat). De aanpak kan (enigszins) variëren per geregistreerde EVC instelling. Een voorbeeld van een format op grond waarvan een criterium gericht interview wordt gehouden. Het STARRT stappenplan Situatie • Beschrijf de situatie. Wat is er gebeurd? • Wie waren de betrokkenen? • Waar speelde het zich af? • Waarover ging het precies? • Wat was de aanleiding? Taak • Wat was jouw taak in de situatie? • Wat was je rol? Wat was je functie? • Wat moest je doen.? • Wat werd er van je verwacht? • Wat was je doel? Wat waren je doelen? • Wat was je voornemen? Had je een plan? Actie • Wat heb je werkelijk gedaan? • Hoe heb je het aangepakt? • Welke afwegingen hebben daarin op dat moment een rol gespeeld? • Wat dacht je? Wat voelde je? Wat zag je voor je? • Wat was precies jouw aandeel of inbreng? Resultaat • Wat was het gevolg van jouw actie bij jezelf en wat was het gevolg bij andere betrokkenen? • Wat was het gevolg op de sfeer? • Wat was de invloed op het proces? Konden jullie nog goed verder werken? • Wat was de invloed van jouw aandeel (van je actie) op het resultaat dat je wilde bereiken. Reflectie • Was het resultaat van je actie dat wat je er mee wilde bereiken? • Heb je er iets van geleerd? • Kun je deze situatie en je handelen daarin ®RolloverOnderwijs 206 koppelen aan een competentie uit het profiel van de beroepsbeoefenaar uit de opdracht? Als je dat kan, hoe scoorde je dan voor deze competentie? Transfer • Zou deze situatie zich nogmaals kunnen voordoen? • Zou je dan iets anders willen doen dan je deze keer hebt gedaan? (Wat dan, hoe, waarom?) Of blijf je juist hetzelfde doen? (Wat dan, hoe, waarom?) • Zijn er situaties denkbaar waarin je wat je gedaan hebt weer zou kunnen toepassen of juist niet weer zou willen doen? • Wat neem je jezelf voor, voor de volgende keer? (Profi-leren, 2013) Hebben Klarus en Onstenk beiden aangegeven dat het belangrijk is om combinaties van beoordelen bij het werkplekleren toe te passen, de praktijk door het eenzijdig toepassen van een criterium gericht interview is anders. 16.7 De toetsing van kwetsbaren en laagopgeleiden Als voorbeeld kiezen wij nu hulpvragers van het Leger des Heils. Bij deze doelgroep kan het uitvoeren van een Criterium gericht interview een hachelijke onderneming zijn. Er zullen zeker mensen zijn die het aankunnen om hun competenties mondeling te verdedigen. Maar dat is niet voor iedereen uit deze doelgroep weggelegd. Ton is iemand met een autistisch spectrum. Hij is gek van bijen. Van bijen weet hij alles af tot in de kleinste details. In heel Nederland weet hij de veldbloemen te staan, welke weken van het jaar ze bloeien en hoe lang de bijenkasten daar kunnen staan. Als een assessor Ton een Criterium gericht interview zou afnemen voor het hoveniers vak en het woord ‘veldbloemen’ valt of ‘bijen’, dan wordt Ton een spraakwaterval en is hij niet meer te stuiten. Hij is niet meer van het onderwerp af te brengen en zal het volledige pakket van vragen van STARRT niet kunnen afmaken. ®RolloverOnderwijs 207 Wat de doelgroep heel goed kan: laten zien wat zij kunnen. Als de doelgroep al werkend kan aantonen wat zij beheersen, dan ontstaat er een beter beeld van de ervaringen die zij in het verleden hebben opgedaan. Als de deelnemer in de werksituatie al werkend aantoont wat hij aan werkzaamheden beheerst, dan doet hij dat door de kennis en kunde van activiteiten en handelingen aan te tonen, zoals hij dat volgens de verslaglegging van het portfolio heeft aangeleerd. Omdat de activiteit en de handeling voortkomt vanuit de bedrijfssituatie is het altijd actueel, waardoor de opleiding en de toetsing exact aansluiten bij de functie van de deelnemer en daarmee ook aansluit bij de arbeidsmarkt. Voor de doelgroep is als proeve een model van toetsing toegepast, waardoor het zichtbaar maken, waarderen en erkennen van individuele competenties transparant en inzichtelijk wordt. Gedurende 2 dagen hebben de deelnemers werkzaamheden uitgevoerd, handelingen die behoren bij de werkprocessen van een crebo opleiding. Alle werkprocessen vanuit het Kwalificatiedossier MBO zijn geanalyseerd. De werkprocessen zijn onderverdeeld in activiteiten en handelingen. Bij de voorbereiding zijn in het (leer)bedrijf de handelingen in volgorde geplaatst, waarna de 4 deelnemers in 2 groepjes van 2 de handelingen hebben uitgevoerd. Twee deelnemers doen gelijktijdig het assessment voor niveau 1 en 2 en twee deelnemers doen gelijktijdig het assessment voor de niveaus 1, 2 en 3. De kandidaten die ook getoetst worden voor niveau 3, nemen in hun groepje de leiding op zich. De deelnemers doen het assessment, waarin zij werkend op het (leer)bedrijf handelingen uitvoeren gericht op de werkprocessen van de opleidingen: - 97473 Assistent natuur en groen, niveau 1 - 97531 Medewerker buitenruimte, niveau 2 - 97532 Medewerker recreatiebedrijf niveau 2 - 97252 Vakbekwaam medewerker groenvoorziening, niveau 3 - 97255 Vakbekwaam medewerker recreatiebedrijf, niveau 3. De hoofdindeling van de taxonomie van het Kwalificatiedossier MBO bestaat uit een indeling van kerntaken. De opleiding Vakbekwaam hovenier bestaat uit de kerntaken 1, 2, 4 en 6. Als voorbeeld kiezen wij nu kerntaak 2: ‘Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving’. Kerntaak 2 omvat 9 werkprocessen. kerntaak 2: Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving. Werkprocessen 2.1 Voert bodemverbetering uit 2.2 Onderhoudt riolerings- en/of waterafvoersystemen 2.3 Onderhoudt water(partijen) 2.4 Onderhoudt verhardingen 2.5 Onderhoudt bouwkundige elementen 2.6 Onderhoudt technische voorzieningen 2.7 Onderhoudt groen ®RolloverOnderwijs 208 2.8 Onderhoudt gebouwen en voorzieningen 2.9 Laat de werkomgeving verzorgd achter Vervolgens wordt per werkproces een driedeling gemaakt, waarin de Vakkennis en vakvaardigheid, de Competenties en componenten en de Prestatie-indicator(en) worden vastgelegd. Wij herhalen nu het schema van hoofdstuk 12, maar nu om aan te tonen hoe wij vanuit het Kwalificatiedossier MBO de brug kunnen slaan naar de beoordeling van een praktijksituatie. Het uitgewerkte toets model voor EVC sluit aan bij de aard van de doelgroep van het Leger des Heils. De doelgroep mag de werkzaamheden die bij een opleiding horen in de eigen werksituatie praktisch uitvoeren en daarmee werkelijk aantonen wat zij beheerst. ®RolloverOnderwijs 209 Werkprocessen 2.1 t/m 2.9 worden uitgesplitst volgens de onderstaande indeling. Vakkennis en vaardigheden • Bedienen van machines en hanteren van gereedschappen • Hanteren van correct taalgebruik • Hanteren van persoonlijke beschermingsmiddelen • Inzetten van materieel • Kennis en toepassen van verschillende werkmethoden en technieken • Kennis van de bodem en grondsoorten • Kennis van de maatschappelijk geldende normen en regels • Kennis van kwaliteitsnormen • Kennis van materialen, materieel en (hand)gereedschappen • Kennis van relevante wet- en regelgeving • Kennis van vaktermen • Kennis van veiligheidsvoorschriften • Toepassen van de bedrijfsrichtlijnen/ procedures/ wet- en regelgeving • Verwerken van materialen • Werken volgens gebruikelijke werkvolgorde Competenties en component(en): Samenwerken en overleggen • Afstemmen • Proactief informeren • Aanpassen aan de groep Vakdeskundigheid toepassen • Vakspecifieke manuele vaardigheden aanwenden • Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden Materialen en middelen inzetten • Materialen en middelen doeltreffend gebruiken • Goed zorgdragen voor materialen en middelen Kwaliteit leveren • Kwaliteitsniveaus halen Instructies en procedures opvolgen. • Werken conform veiligheidsvoorschriften • Werken conform voorgeschreven procedures Prestatie-indicatoren. Hij stelt zich zo op, dat de samenwerking met collega’s tijdens de voorbereidende werkzaamheden soepel verloopt. Hij overlegt tijdig en regelmatig met andere betrokkenen. Hij meldt onvoorziene zaken, beschadigingen en afwijkingen aan materiaal en materieel zodat de leidinggevende hiervan op de hoogte is. Hij maakt op basis van vaktechnisch inzicht het materieel gebruiksklaar en voert bedreven volgens bestek en/of de wensen van de opdrachtgever de voorkomende werkzaamheden uit zodat de tuin is voorbereid en opgeschoond. Hij gebruikt materiaal en materieelbij het voorbereiden van de aanlegwerkzaamheden op een effectieve wijze en gaat er zorgvuldig en netjes mee om. Hij maakt de tuin klaar voor aanlegwerkzaamheden, zodat de voorbereiding voldoet aan de kwaliteitsnormen. Hij past bij de voorbereidende werkzaamheden in de tuin procedures en veiligheidsvoorschriften toe. Wanneer iemand een proeve van bekwaamheid doet, dan kijken wij door de bril van de Prestatie indicatoren naar de Vakkennis en vakvaardigheden en de Competenties en componenten. ®RolloverOnderwijs 210 Bijvoorbeeld: werkt iemand volgens de gebruikelijke werkvolgorde, doet hij het werk in goede samenwerking met collega’s, past hij zijn vakdeskundigheid toe, zet hij de goede materialen in en levert hij kwaliteit, dan voldoet de kandidaat aan dit aspect van kennis en vaardigheden. 16.8 De opzet van een proeve van assessment op basis van het uitvoeren van activiteiten en handelingen De assessor, de Stef Groenleer van IPC Groene Ruimte, heeft op basis van bovengenoemde inzichten hulpvragers van het Leger des Heils beoordeeld, die ervaring hebben opgedaan in de groenvoorziening van hotel/restaurant Belmont in Lunteren. Stef Groenleer heeft veel ervaring met assessments. Hij leidt landelijk assessoren op bij o.a. het AOC Wellantcollege. Als assessor werd Stef Groenleer 1 dag ondersteund door de vak gecommitteerde de heer Gijberts, voorzitter van de branche vereniging van hoveniers (VHG) en 1 dag door de vak gecommitteerde de heer Van Ginkel, vertegenwoordiger van de hoveniers bij het Kenniscentrum Aequor. 8 Hoe is de opzet van de toetsing? - De procesgang. Deelnemers voeren als toetsing gedurende 2 dagen werkzaamheden uit in het (leer)bedrijf. Zij voeren de handelingen uit die behoren bij de werkprocessen van een crebo opleiding. Er is een vorm van toetsing uitgewerkt waarmee op het bedrijfsniveau vanuit de functie op de werkvloer wordt getoetst. Het betekent dat wij de taxonomie van het Kwalificatiedossier MBO doortrekken en de werkprocessen onderverdelen in activiteiten en vervolgens de activiteiten onderverdelen in handelingen. -De beoordeling. Door de beoordeling van de werkzaamheden te registreren bij de werkprocessen waar de handelingen toe behoren, ontstaat een eindbeoordeling per werkproces. Elk werkproces behoort bij de kerntaak volgens het Kwalificatiedossier MBO. Hiermee wordt voldaan aan de taxonomie van de landelijke crebo standaard van het Kwalificatiedossier MBO. - Bottum up, gelijktijdig verschillende niveaus toetsen. Het uitgewerkt model van toetsen is bottum up ontstaan vanuit de gedachte dat er een koppeling moet zijn tussen: de doelgroep, het assessment en de werkzaamheden van de functie van de deelnemer in het beroepenveld, waarvoor de deelnemer wordt getoetst. De vorm van toetsen maakt het mogelijk om tegelijk verschillende niveaus te toetsen. Bij deze proeve waren 2 deelnemers die de toets hebben gedaan op het MBO niveau 1, 2 en 3 en 2 deelnemers op het MBO niveau 1 en 2. 8 Terminologie: wij spreken van een opgeleide en erkende assessor, van vak gecommitteerden als vertegenwoordigers vanuit de branche en van examinatoren en een examencommissie waarin beide partijen samen werken. ®RolloverOnderwijs 211 - Het bestuurlijk commitment. Het bestuurlijk commitment bij het assessment is vastgelegd, door naast de assessor te werken met vak gecommitteerden uit de branche waarvoor de deelnemer wordt opgeleid. De vak gecommitteerden zijn mede beoordelaars, onder leiding van de gekwalificeerde assessor. In dit onderzoek heeft 1 dag de voorzitter van de hoveniers branchevereniging VHG opgetreden als vak gecommitteerde en 1 dag de vertegenwoordiger van de branchevereniging VHG bij het kenniscentrum Aequor. - De condities en voorwaarden. Bij de condities en voorwaarden behoort dat de deelnemers tijdens de toetsing samenwerken in groepjes. Deelnemers kunnen binnen de groepjes worden beoordeeld op competenties als samenwerken, instructies geven, overleggen enz. zoals het Kwalificatiedossier MBO dit per werkproces voorschrijft. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om te toetsen. Niet alleen de vakkennis en vakvaardigheid, maar ook de competenties en componenten op basis van de prestatie indicatoren. - De vakkennis. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden werden de deelnemers gelijktijdig ondervraagd over de vakkennis, horend bij de vakvaardige handelingen die zij uitvoeren. - Toetsing competenties. De competenties van de kandidaten zijn getoetst volgens de beoordelingseenheid van een werkproces, als aangegeven in het Kwalificatiedossier MBO. Daartoe zijn onderliggend op basis van activiteiten en handelingen, beoordelingen mogelijk gemaakt als deelbeoordelingen van het betreffende werkproces. De formulering van de prestatie indicatoren uit het kwalificatiedossier MBO waren leidend bij de beoordeling, waarbij het oordeel per opleiding en per werkproces tijdens het uitvoeren van de handelingen door de examinatoren is uitgeschreven. - De bekostiging. Per individu is de gehanteerde toetsing vanuit de werksituatie te duur. Deze manier van toetsing is wel mogelijk wanneer kandidaten groepsgewijs het assessment afleggen. Zowel de uitgewerkte procesgang als beoordeling maken het mogelijk groepsgewijs te toetsen, waardoor het financieel haalbaar wordt. - Beoordelingsformulieren. Vooraf klaargemaakte beoordelingsformulieren zijn ingedeeld per werkproces. Als voorbeeld van de beoordeling van de uitvoering van een werkproces, zien wij nu hoe het werkproces Onderhoudt groen is onderverdeeld in activiteiten en handelingen. Slechts een deel van het werkproces ‘Onderhoudt groen’ is weergegeven. Voorbeeld: Beoordeling Assessment van :……………………………... Is een onderdeel van de proeve: Vakbekwaam hovenier MBO niveau 3 Kerntaak: 2 Voert onderhoudswerkzaamheden uit in natuur en leefomgeving ®RolloverOnderwijs 212 Werkprocessen 2.8 Onderhoudt groen activiteit bodembewerken Waardering en opmerkingen In te vullen door assessor en vak gecommitteerde handeling spitten cultivateren schoffelen bemesten gazon organische mest aanbrengen organische mest aanbrengen anorganische mest aanbrengen beluchten/prikken verticuteren maaien onkruid bestrijden - Competenties en componenten. Door kandidaten bij de uitvoering te laten samenwerken is het mogelijk om na te gaan of kandidaten voldoen aan competenties als ‘samenwerken en overleggen’. De combinatie van het ‘uitvoeren van de handelingen’ en de ‘samenwerking met collega’s’ maken het mogelijk om ook over de competenties van de praktische werkzaamheden te oordelen. Als voorbeeld van de beoordeling van de competenties en componenten, zien wij nu de prestatie-indicator ®RolloverOnderwijs 213 Prestatie-indicator vakbekwaam hovenier MBO niveau 3 van ……………………………………. SHL Competenties en componenten Prestatie indicator: de competenties en componenten verbinden met de werkprocessen van niveau 3, volgens de Proces-competentie-matrix Vakbekwaam hovenier. Samenwerken en overleggen • Afstemmen • Proactief informeren • Aanpassen aan de groep Vakdeskundigheid toepassen • Vakspecifieke manuele vaardigheden aanwenden • Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden • Vakspecifieke fysieke kwaliteiten tonen Materialen en middelen inzetten • Materialen en middelen doelmatig gebruiken • Materialen en middelen doeltreffend gebruiken • Goed zorgdragen voor materialen en middelen Kwaliteit leveren • Kwaliteitsniveaus halen Instructies en procedures opvolgen • Werken conform veiligheidsvoorschriften • Werken conform voorgeschreven procedures Formuleren en rapporteren • Nauwkeurig en volledig rapporteren (bij werkproces 1.9, 2.9, 4.1) Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’richten • ‘Klant’-tevredenheid in de gaten houden (bij werkproces 1.9, 2.7, 4.1) Overtuigen en beïnvloeden • Overeenstemming nastreven (bij werkproces 4.1, 4.3) Onderzoeken • Informatie achterhalen ®RolloverOnderwijs 214 ( bij werkproces 4.1) • Relatienetwerk onderhouden en benutten Relaties bouwen en netwerken • Relaties opbouwen met mensen (bij werkproces 4.2) Aandacht en begrip tonen • Begrip hebben voor de standpunten en houding van anderen (bij werkproces 4.3) Overtuigen en beïnvloeden • Ideeën en meningen naar voren brengen en Onderbouwen (bij werkproces 4.3) Presenteren • Duidelijk uitleggen en toelichten • Betrouwbaarheid en deskundigheid uitstralen (bij werkproces 4.3) Plannen en organiseren • Activiteiten plannen • Mensen en middelen organiseren (bij werkproces 6.1) Aansturen • Instructies en aanwijzingen geven • Functioneren van mensen controleren • Richting geven (bij werkproces 6.2) Begeleiden • Motiveren (alleen bij 6.2) Samenwerken en overleggen • Anderen raadplegen en betrekken • Bevorderen van de teamgeest (bij werkproces 6.2) Vakdeskundigheid toepassen • Expertise delen (bij werkproces 6.2) Plannen en organiseren • Activiteiten plannen • Mensen en middelen organiseren (bij werkproces 6.1, 6.3) - Het oordeel. Het oordeel komt tot stand door 2 personen, enerzijds de assessor en anderzijds een vak gecommitteerde die onafhankelijk van elkaar oordelen. De assessor heeft een instructie gegeven over de wijze van beoordelen. Het oordeel wordt geveld terwijl de deelnemer de werkzaamheden uitvoert. ®RolloverOnderwijs 215 - WAKKER-methode Bij de beoordeling maakt de assessor en de vak gecommitteerde gebruik van de WAKKER-methode: • Waarnemen (observeren zonder interpreteren) • Aantekeningen maken (feitelijk, tijdig en concreet) • Classificeren (koppelen aan beoordelingscriteria/ werkprocessen) • Kwalificeren (waardeoordeel vellen) • Evalueren (overleggen met medebeoordelaar) • Rapporteren (invullen beoordelingsformulier/EVC-vragenlijst) - Limiet bij beoordelen Slechts de werkprocessen van een opleiding die in het (leer)bedrijf kunnen worden uitgevoerd, konden worden beoordeeld. Werkprocessen die niet in het (leer)bedrijf voorkomen, zijn buiten beschouwing gelaten en zullen later op een ander (leer)bedrijf worden gedaan waar deze werkzaamheden wel voorkomen. - Beschrijving in het ervaringscertificaat. Het oordeel is per werkproces gedocumenteerd in het ervaringscertificaat. Bijvoorbeeld het ‘maaien’ als handeling is teruggevoerd naar de activiteit ‘gazon’ en vervolgens als oordeel gevoegd bij het werkproces ‘onderhoudt groen’. Evenzeer geldt dit voor bodem bewerken. De activiteit en de handelingen om de bodem te bewerken worden ook teruggevoerd naar het werkproces ‘onderhoudt groen’. Door deze aanpak wordt het werkproces ‘onderhoudt groen’ inzichtelijk en herkenbaar in beeld gebracht vanuit de uitvoerende werkzaamheden. Met deze aanpak wordt de bedrijfsmatige context ingebracht in het oordeel van het EVC assessment. Het oordeel over het al of niet verstrekken van een EVC certificaat berust bij deze uitgevoerde proeven van een assessment niet op een mondeling interview, maar op praktische handelingen uitgevoerd in de context van het werk. De praktische handelingen zijn de grondslag, op grond waarvan het oordeel van de prestatie indicatoren uit de betreffende crebo opleiding van het kwalificatiedossier MBO tot stand komt. - VRAAK criteria. De uitvoering van de beschreven proeve voldoet aan variatie: de deelnemers tonen door het uitvoeren van de verschillende handelingen aan dat zij in meerdere situaties ervaring hebben opgedaan. Alle beoordeelde werkprocessen zijn in de praktijk tot uitvoer gebracht over de gehele breedte van de te toetsen opleidingen. Relevantie: de bewijzen hebben betrekking op de kerntaken en werkprocessen van de gekozen opleidingsstandaard en tonen aan dat de kandidaat deze beheerst door het uit te voeren. De werkprocessen van het Kwalificatiedossier MBO van de betreffende opleidingen zijn beoordeeld, in zoverre zij in het bedrijf konden worden uitgevoerd; enkele werkprocessen zijn hierdoor niet in het assessment opgenomen. Actualiteit: de assessor kan bepalen of de ervaring actueel is. Het werk werd uitgevoerd in de bedrijfsomgeving, waarbij de examencommissie aanwezig is. Bijvoorbeeld: het gras moest ®RolloverOnderwijs 216 inderdaad gemaaid worden. Op de eerste dag was het gras te nat. De deelnemer heeft geoordeeld dat hij het gras beter op de volgende dag kon maaien. Zo is het geschied. Authenticiteit: de bewijzen hebben zonder twijfel betrekking op de kandidaat zelf. De werkzaamheden werden gedaan in aanwezigheid van de examencommissie in de authentieke bedrijfsomgeving. Kwantiteit: de aangetoonde ervaring en de intensiviteit van de ervaring van de kandidaat is toereikend om te kunnen zeggen dat de competenties al of niet verworven zijn en het geen toevalstreffer of eenmalige actie betreft. 16.9 De Kwaliteitscode EVC Als borging voor de kwaliteit van het assessment, beschikt het Kenniscentrum EVC over de kwaliteitscode EVC. Alle erkende EVC aanbieders zullen zich aan deze code houden. In bijlage 9 staat de uitgewerkte verantwoording van het gehouden proefassessment voor hulpvragers van het Leger des Heils met de verplichte onderdelen: doel van EVC, rechten, onderzoek, assessoren en begeleiders en kwaliteitszorg. 16.10 De toetsing van de theorie voor Nederlands en rekenen Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader verschaft een gemeenschappelijke basis voor de uitwerking van lesprogramma’s, leerplanrichtlijnen, examens, leerboeken en dergelijke in heel Europa. Het beschrijft op alomvattende wijze wat taalleerders moeten leren om een taal te kunnen gebruiken voor communicatie en welke kennis en vaardigheden zij moeten ontwikkelen om daarbij doeltreffend te kunnen handelen (Taaluniversum, 2013). Op 1 augustus 2010 is de wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht geworden, waarmee een gemeenschappelijke basis is gelegd voor het taal- en rekenonderwijs in alle onderwijssectoren (Wet Referentieniveaus, 8 maart 2013). De wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen legt een gemeenschappelijke basis voor het taal- en rekenonderwijs. Daarnaast is voor het MBO besloten om op basis van deze referentieniveaus centraal ontwikkelde examens Nederlandse taal en rekenen in te voeren (Min. OCW, 2011). Het referentieniveau Nederlandse taal bestaat uit: niveau van beheersing van de Nederlandse taal, uitgedrukt in kennis, inzicht en vaardigheden die van belang zijn voor de doorstroming naar het vervolgonderwijs en het maatschappelijk en in voorkomende gevallen beroepsmatig functioneren, waarmee de beheersing van de Nederlandse taal door leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden vergeleken. Het referentieniveau rekenen bestaat uit: niveau van beheersing van het rekenen, uitgedrukt in kennis, inzicht en vaardigheden die van belang zijn voor de doorstroming naar het vervolgonderwijs en het maatschappelijk en in voorkomende gevallen beroepsmatig functioneren, waarmee de beheersing van het rekenen door leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden vergeleken (Wet referentieniveaus, 2013). ®RolloverOnderwijs 217 Het referentieniveau 2F is van toepassing voor kwalificaties op MBO niveaus 1, 2 en 3. Het referentieniveau 3F is van toepassing voor kwalificaties op MBO niveau 4. Om goed in onze samenleving mee te kunnen doen, is alleen een voorbereiding op een beroep niet voldoende. De documenten 'Kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap' geven het inhoudelijke kader voor burgerschap aan. In deze documenten staan de eisen waaraan elke deelnemer moet voldoen, zoals de eigen loopbaan sturen, vitaal burgerschap, het maken van politieke keuzes en als kritisch consument kunnen functioneren. - De politiek-juridische kwaliflcatie-eisen hebben betrekking op de bereidheid en het vermogen om deel te nemen aan politieke besluitvorming. Hierbij gaat het om de participatie in formele zin (stemmen bij officiële verkiezingen) en meer (inter)actieve vormen van betrokkenheid bij besluitvorming op verschillende politieke niveaus (Europees, landelijk, regionaal, gemeentelijk, buurt). - De economische kwaliflcatie-eisen. Het gaat het om het adequaat functioneren op de arbeidsmarkt en binnen een bedrijf en om het verantwoord handelen op de consumptiemarkt. Het betreft twee deelgebieden: - de bereidheid en het vermogen om een bijdrage te leveren aan het arbeidsproces en aan de arbeidsgemeenschap waar men deel van uitmaakt; - de bereidheid en het vermogen om op adequate en verantwoorde wijze als consument deel te nemen aan de maatschappij. - De sociaal-maatschappelijke kwaliflcatie-eisen hebben betrekking op de bereidheid en het vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren. Het gaat om het adequaat functioneren in de eigen woon- en leefomgeving, in zorgsituaties en in de school. Het gaat om de acceptatie van verschillen en culturele verscheidenheid. - De kwaliflcatie-eisen voor vitaal burgerschap hebben betrekking op de bereidheid en het vermogen om te reflecteren op de eigen leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger en werknemer. Hierbij gaat het om de zorg voor de eigen vitaliteit, fitheid en het vinden van de juiste afstemming tussen werken, zorgen (voor jezelf en voor anderen), leren en ontspannen. - De loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling dragen maatschappelijk gezien bij aan employability, ondernemerschap en persoonlijke ontplooiing. Het gaat hierbij om het sturing geven aan het vinden van betekenisvol werk of vervolgonderwijs dat aansluit op de eigen kwaliteiten, mogelijkheden, waarden en motieven. Voor de opleiding Assistent natuur en groen (niveau 1), de opleiding Medewerker buitenruimte (niveau 2) en de opleiding Vakbekwaam Medewerker Groenvoorziening (niveau 3) geeft het kwalificatiedossier MBO de volgende eisen voor Nederlands, rekenen en vreemde talen. Nederlands ®RolloverOnderwijs 218 Nederlands Mondelinge taalvaardigheid Leesvaardigheid Schrijfvaardigheid Taalverzorging en taalbeschouwing Assistent natuur en groen (niveau 1) Medewerker buitenruimte (niveau 2) 2F 2F 2F 2F 2F 2F 2F 2F Vakbekwaam Medewerker Groenvoorziening (niveau 3) 2F 2F 2F 2F Toelichting: Bij de uitstroom komen de taalvaardigheden al dan niet in combinatie met elkaar voor in verschillende werkprocessen. Rekenen Rekenen Getallen Verhoudingen Meten en meetkunde Verbanden Assistent natuur en groen (niveau 1) Medewerker buitenruimte (niveau 2) 2F 2F 2F 2F 2F 2F 2F 2F Vakbekwaam Medewerker Groenvoorziening (niveau 3) 2F 2F 2F 2F Toelichting: Bij de uitstroom komen de rekenvaardigheden al dan niet in combinatie met elkaar voor in verschillende werkprocessen. Vreemde talen en loopbaan en burgerschap. Bij de opleidingen Assistent natuur en groen (niveau 1), de opleiding Medewerker buitenruimte (niveau 2) en de opleiding Vakbekwaam Medewerker Groenvoorziening (niveau 3), is een vreemde taal niet van toepassing. Onlosmakelijk met dit kwalificatiedossier is het document 'Kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het MBO verbonden. 16.11 Geen toetsing van de theorie in het portfolio De huidige opzet van toetsing bestaat uit losse theoretische toetsen, waarbij voor elk aspect van Nederlands en rekenen een zelfstandige toets is ontworpen. Ook voor loopbaan en ®RolloverOnderwijs 219 burgerschap is een afzonderlijke toets. Om te kunnen slagen voor niveau 2F moet elke toets voldoende zijn. Het is niet mogelijk om door een gemiddelde voldoende per vak een onvoldoende weg te werken. Het blijkt voor de doelgroep hulpvragers van het Leger des Heils een niet te nemen barrière, terwijl naar de mening van de begeleiders de capaciteiten wel aanwezig zijn. De deelnemers hebben tijdens de opleiding leertaken uitgewerkt in het portfolio. Naast vakkennis / vakvaardigheid, competenties en componenten, wordt de theorie in het portfolio uitgewerkt. De stratenmaker berekent in het portfolio de oppervlakte van een bestrating, het materiaal, de hoeveelheid zand in het cunet, het aantal klinkers, hij maakt de begroting en controleert de uren bij de uitvoering. Tot dergelijke uitvoering van taken behoort veel rekenwerk. Het beschrijven van de taken gebeurt in het portfolio in het Nederlands. De vraag doet zich voor, waarom de inhoud van het portfolio niet integraal wordt meegenomen bij de beoordeling van de theoretische vakken. Het is een voordeel dat deelnemers de relatie kunnen leggen tussen Nederlands, rekenen en het beroepenveld, zodat ook eerder opgedane ervaringen bij de theorie een rol kunnen spelen. Het is aan te bevelen om een toetsingskader toe te passen voor Nederlands, rekenen, loopbaan burgerschap en vreemde taal, vanuit de leertaken zoals die vanuit de functie zijn uitgewerkt in het portfolio. De deelnemers verwerken de theorie in de leertaak van het bedrijfsleren. Zij gebruiken Nederlands en voor het beroep noodzakelijke vreemde talen om het portfolio te vullen. Zij gebruiken rekenvaardigheden die rechtstreeks voortkomen uit de bedrijfssituatie. Hierdoor is het mogelijk om een relatie te leggen tussen het beroepenveld en de theorie, wat de theorie inzichtelijker maakt voor de deelnemer. 16.12 Samenvatting EVC staat voor het erkennen van eerder of elders verworven competenties. Daarmee wordt bedoeld dat mensen kennis, houding en vaardigheden die zij niet via formele scholing hebben opgedaan, formeel erkend kunnen krijgen. Een EVC-procedure betreft alle activiteiten om EVC volgens de EVC-code uit te voeren. De EVC-procedure mondt uit in het ervaringscertificaat. Dat is een document waarin de erkende competenties zijn beschreven, waarin is toegelicht hoe de competenties zijn beoordeeld en waarom en op basis van welk bewijsmateriaal ze zijn erkend. Het ervaringscertificaat brengt de kennis, kunde, vaardigheden en talenten van mensen in kaart. Met dit certificaat is het mogelijk om delen van een opleiding over te slaan of een opleiding eerder af te ronden. Het ervaringscertificaat en de resultaten van theoretische toetsen kunnen ter verzilvering worden voorgelegd aan de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling, ter omwisseling voor een diploma. De Onderwijsraad stelt dat het van cruciaal belang is, dat de leerwegonafhankelijke EVC certificering mogelijk is en mogelijk blijft. ®RolloverOnderwijs 220 De ontwikkeling van EVC overziende, blijkt dat de landelijke organisatie voor EVC (nog) niet leidt tot een overzichtelijke en kwalitatieve EVC procedure. De inspectie van het onderwijs legt het feilen bloot in organisatie en uitvoering, wanneer ervaringscertificaten worden verzilverd bij een examencommissie van een onderwijsinstelling. Er zijn verschillende private beoordelende organisaties voor de EVC procedure die weer in domeinen zijn onderscheiden. Er zijn twee kwaliteitscodes (Kwaliteitscode EVC 2006 en Kwaliteitsborging EVC 2012), waarvan de deelname door de erkende EVC instellingen vrijwillig is. Tenslotte wordt er gewerkt aan een (nieuw) plan van aanpak voor EVC. Anderzijds is het EVC instrument te waardevol om niet te gebruiken. Tijdens het individuele leertraject in het bedrijf legt men de geleerde leertaak vast in het portfolio. ‘Een portfolio is een verzameling van producten en mogelijk ook reflecties van de student en voorts van relevant documentatiemateriaal uit verschillende bronnen. Deze verzameling kan de student gebruiken in het proces van ontwikkeling van de competenties en als bewijsmateriaal van de beheersing van die competenties.’ Om het portfolio voor vraaggericht leren samen te stellen zijn onderzoeken gedaan naar de werkzaamheden in de 50/50 store in Groningen en de keuken van het hotel/restaurant Belmont in Ede. De analyse is gemaakt over de uit te voeren functies van Aankomend verkoopmedewerker en Horeca assistent. Vervolgens is het portfolio op maat samengesteld, naar functie en naar werkplek, zodat de context en alle functie-eisen in het portfolio tot uitdrukking komt. De activiteiten en handelingen van de leer- /werkplekken zijn daarna gelegd naast de eisen van de werkprocessen in het Kwalificatiedossier MBO. Zo zijn nu alle werkprocessen van het Kwalificatiedossier MBO als leertaak in het e-portfolio aan te klikken. In de eerste kolom van de leertaak staat de te leren activiteit. In de 2e kolom de te leren handelingen. In de 3e kolom omschrijft de deelnemende gezel wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moest doen. Zo leert de deelnemende gezel van praktijk naar theorie. De opleidingscoach kan inloggen in het coachdeel. De leerwinst is per handeling, activiteit en vervolgens als leerproces te meten. Als alle werkzaamheden zijn ingevuld met gevorderd of kundig, dan geeft de opleidingscoach de deelnemende gezel op voor een assessment of proeve van bekwaamheid. Het beoordelen van het leren op de werkplek gaat om het meten van de leerervaringen die leiden tot vakbekwaamheid van de werknemer. De nadruk ligt op combinaties van het beoordelen van een prestatie en de reflectie op die prestatie. In de praktische uitvoering is het toetsen van de competenties volstrekt anders, door het eenzijdig toepassen van een criterium gericht interview. Voor hulpvragers van het Leger des Heils kan het uitvoeren van een Criterium gericht interview een hachelijke onderneming zijn, omdat niet iedereen mondeling zijn aangeleerde competenties kan verdedigen. Wat de doelgroep heel goed kan: laten zien wat zij kunnen. Daarom is voor deze doelgroep is als proeve een model van toetsing toegepast, waar de ®RolloverOnderwijs 221 deelnemers gedurende 2 dagen werkzaamheden hebben uitgevoerd, handelingen die behoren bij de werkprocessen van een crebo opleiding. De assessor heeft op basis van een beoordeling op het niveau van activiteiten en handelingen een assessment toegepast dat aansluit bij de werkprocessen van het Kwalificatiedossier MBO. Als assessor werd hij 1 dag ondersteund door een vak gecommitteerde, de voorzitter van de branche vereniging van hoveniers (VHG) en 1 dag door een vak gecommitteerde, vertegenwoordiger van de hoveniers bij het Kenniscentrum Aequor. Bij de voorbereiding zijn in het (leer)bedrijf de handelingen in volgorde geplaatst, waarna de 4 deelnemers in 2 groepjes van 2 de handelingen hebben uitgevoerd. Twee deelnemers doen gelijktijdig het assessment voor MBO niveau 1 en 2 en twee deelnemers doen gelijktijdig het assessment voor de MBO niveaus 1, 2 en 3. De kandidaten die ook getoetst worden voor niveau 3, nemen in hun groepje de leiding op zich. Het assessment voldoet aan de Kwaliteitscode EVC en aan alle voorwaarden die een examencommissie aan een assessment zou kunnen stellen. De huidige opzet van toetsing voor theorie bestaat uit losse theoretische toetsen, waarbij voor elk aspect van Nederlands, rekenen, loopbaan en burgerschap en vreemde taal, een zelfstandige toets is ontworpen. De toetsen hebben geen relatie met de bedrijfscontext waarin iemand lerend werkt. De deelnemers hebben tijdens de opleiding leertaken uitgewerkt in het portfolio. Naast vakkennis / vakvaardigheid, competenties en componenten, wordt de theorie in het portfolio uitgewerkt. De stratenmaker berekent in het portfolio de oppervlakte van een bestrating, het materiaal, de hoeveelheid zand in het cunet, het aantal klinkers, hij maakt de begroting en controleert de uren bij de uitvoering. Tot dergelijke uitvoering van taken behoort veel rekenwerk. Het beschrijven van de taken gebeurt in het portfolio in het Nederlands. De vraag doet zich voor, waarom de inhoud van het portfolio niet integraal wordt meegenomen bij de beoordeling van de theoretische vakken. Het is een voordeel dat deelnemers de relatie kunnen leggen tussen Nederlands, rekenen en het beroepenveld. Hierdoor is het mogelijk om een relatie te leggen tussen het beroepenveld en de theorie, wat de theorie inzichtelijker maakt voor de deelnemer. 16.13 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? De structuur van opleiden voor de EVC route is uitgewerkt door: het vraaggericht opleiden volgens de gildedriehoek het analyseren van de meest efficiënte leerroute, door het vaststellen van de kennis overlap tussen eerder of elders opgedane ervaringen met opleidingen de maatwerk inrichting van het portfolio voor vraaggericht leren vanuit de functie het uitwerken van een assessment voor kwetsbare groepen een voorstel voor het toetsen van theorie. ®RolloverOnderwijs 222 De ervaring leert dat er geen rust heerst op het EVC front. De landelijke organisatie voor EVC leidt (nog) niet tot een overzichtelijke en kwalitatieve EVC procedure. Het vrijwillige karakter, waarbij elke EVC aanbieder (ondanks extern privaat toezicht) zelf de kwaliteitseisen moet bewaken, geeft onvoldoende stabiliteit. De Onderwijsraad stelt dat het van cruciaal belang is, dat de leerwegonafhankelijke EVC certificering mogelijk is en mogelijk blijft. De overheid blijft zorgdragen voor het systeem van kwaliteitsborging van EVC. Gezien de mogelijkheden tot verwevenheid tussen initieel onderwijs en het post initieel opleiden, is het aan te bevelen om een aparte poot toe te voegen aan de Inspectie van het Onderwijs voor het toezicht op het post initieel leren, waarvan EVC een onderdeel is. 16.14 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? EVC is een belangrijk instrument voor het opleiden en omscholen van kwetsbaren en laagopgeleiden. Het instrument heeft niet in alle gevallen de goede structuur om deze doelgroep goed te bedienen. Aanbevelingen: een assessment waarin iemand werkend mag aantonen wat hij aan ervaringen beheerst; integrale theorievorming in het proces van bedrijfsleren. ®RolloverOnderwijs 223 17. Een Leven Lang Leren Een leven lang leren moet letterlijk worden opgevat; het strekt zich uit ‘van de wieg tot het graf’. Doorgaans worden drie fasen onderscheiden: voorschools, initieel en post initieel leren. Alle drie zijn ze belangrijk. De Onderwijsraad ziet voor post initieel leren een steeds duidelijker rol weggelegd (Onderwijsraad, 2003). Leven Lang Leren betekent dat je op elk moment in je leven je talenten verder kunt ontwikkelen en ook tijdens je werkzame leven een diploma kunt behalen. De Europese Unie streeft ernaar de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Om dat te bereiken is een leven lang leren een belangrijk instrument. Door het programma Leven Lang Leren is het mogelijk om eventuele mismatches op te vangen en de aanwezige vaardigheden af te stemmen op de functie die iemand uitoefent. Om de onderwijsdeelname op Europees niveau te monitoren is de Europese indicator Lifelong Learning gedefinieerd. Lifelong learning wordt uitgedrukt als het percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar dat in een bepaald jaar een opleiding volgt. De EU heeft streefcijfers vastgesteld om de kenniseconomie te bevorderen, de zogenoemde Lissabondoelstellingen. Er is afgesproken dat in 2010 in alle landen van de EU 12,5 procent van alle 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. Voor 2020 is de afspraak om een deelnamepercentage van 15 procent te bereiken. De Nederlandse regering heeft de doelstelling ambitieuzer geformuleerd: in 2020 zou de deelname aan onderwijs 20 procent moeten zijn (CBS, Hartgers e.a., 2010). De EU wil met Leven Lang Leren de volgende doelen bereiken: minder voortijdig schoolverlaters in de EU; meer gediplomeerden in het hoger secundair onderwijs in de EU; meer volwassenen die deelnemen aan leeractiviteiten in de EU; meer 15-jarigen in de EU die kunnen lezen; meer bèta-/technisch afgestudeerden in de EU (Rijksoverheid, z.d.). Leven lang leren zal aan belang toenemen, omdat het noodzakelijk is om de verkregen kennis en vaardigheden up-to-date te houden. Dit stelt vooral het beroepsonderwijs voor een uitdaging. Hoewel algemene vaardigheden belangrijk zijn, zal het beroepsonderwijs tevens zijn specifieke vakgerichtheid moeten behouden. Als het beroepsonderwijs te generiek wordt verliezen leerlingen op de arbeidsmarkt hun onderscheidend vermogen ten opzichte van leerlingen die algemeen vormend onderwijs hebben gevolgd (Min. OCW, 2011). Maar met de invoering van de nieuwe beroepsgerichte kwalificatiestructuur in het MBO gaat het onderwijs op middelbaar niveau zich juist verbreden in domeinen, waardoor te verwachten is dat het beroepsonderwijs op termijn de specifieke vakgerichtheid gaat verminderen. Het is daarom van groot belang dat competenties die mensen via niet-formeel en informeel leren hebben verworven kunnen worden gevalideerd. Erkenning van verworven competenties ®RolloverOnderwijs 224 (EVC) is één van de methoden van validering. Validering draagt bij aan het beter functioneren van de arbeidsmarkt door het vergroten van de duurzame inzetbaarheid en arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking. Op die manier blijven mensen beter inzetbaar op de dynamische arbeidsmarkt. Ontwikkelingen als de economische crisis, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de hogere eisen, die worden gesteld aan kennis- en kwalificatieniveaus van werkenden, maken een Leven Lang Leren tot een noodzaak. Leven Lang Leren is ook binnen Europa een ambitie, die erop gericht is Europa te ontwikkelen tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Zonder verdere toelichting stelt de minister dat studenten die de weg van het Leven Lang Leren volgen, vaak andere behoeften en mogelijkheden wensen dan studenten in het initiële onderwijs (Min. van OCW, 3 december 2012). Het kabinet is het eens met de constatering dat een Leven Lang Leren nodig is en dat een cultuurverandering hiervoor een vereiste is. Deze cultuurverandering is essentieel voor een omslag op de arbeidsmarkt, waar flexibiliteit en mobiliteit steeds belangrijker worden. Het perspectief daarbij is duurzame inbedding van Leven Lang Leren in alle maatschappelijke geledingen. Er is een omgeving nodig die mensen stimuleert tot leren (Min. SZW, 2009). In dit onderzoek proberen wij aan de wensen van beide ministeries tegemoet te komen, door de route van het post initieel leren vorm te geven. Om mee te kunnen komen in onze kenniseconomie moeten burgers goed zijn opgeleid én hun kennis en vaardigheden blijven ontwikkelen. De Onderwijsraad wil het leren in alle levensfasen stimuleren ( Onderwijsraad, 2013). De raad kent vier basisfuncties toe aan ‘een Leven Lang Leren’: reparatie: wie geen opleiding heeft gevolgd op jonge leeftijd, moet dat later kunnen inhalen; wisseling in loopbaan: wie er pas op latere leeftijd achter komt dat hij iets anders wil doen of talenten ontdekt, moet een opleiding kunnen volgen om een switch te maken; bij de tijd blijven en vooruitkomen in de samenleving: volwassenen moeten hun kennis en competenties actueel kunnen houden om zo hun arbeidsmarktpositie op peil te houden en te werken aan verbetering van hun positie; sociaal-culturele en persoonlijke functie: mensen leren niet alleen voor hun arbeidsloopbaan, maar ook om zich in algemene zin te blijven ontwikkelen. Om deze basisfuncties optimaal te realiseren heeft de Onderwijsraad een aantal aanbevelingen geformuleerd. Versterk het aanbod, door meer wisselwerking te zoeken tussen private (niet-bekostigde instellingen) en een publieke (bekostigde instellingen). De Onderwijsraad stelt dat een nauwe verbinding tussen private opleidingen en publieke instellingsexamens nodig is. Iedereen die wil moet de kans krijgen examen te doen en een diploma te behalen, ongeacht of hij al dan niet de bijbehorende opleiding heeft gevolgd. ®RolloverOnderwijs 225 - Laat belanghebbenden investeren in post initieel onderwijs, door scholen en bedrijven met elkaar te verbinden. Maak het hoger onderwijs aantrekkelijk voor werkenden. Verzilver kennis en vaardigheden die buiten school zijn aangeleerd. De raad vindt dat kennis en vaardigheden die buiten het onderwijs zijn verworven, beter benut kunnen worden. Vrijstelling op grond van elders verworven competenties zou verleend moeten kunnen worden, bijvoorbeeld wanneer met een assessment kan worden aangetoond dat het niveau van beheersing vergelijkbaar is met kennis opgedaan in een initiële opleiding. Formuleer een visie op het toekomstperspectief voor onderwijs aan volwassenen. Omdat een Leven Lang Leren onderdeel is van de Lissabondoelstellingen is het een richtpunt voor het onderwijsbeleid. Door het programma Leven Lang Leren is het mogelijk om eventuele mismatches op te vangen en de aanwezige vaardigheden af te stemmen op de functie die iemand uitoefent. De deelname aan Leven Lang Leren stagneert echter, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband Enerzijds komt het omdat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design en anderzijds is een aanzienlijk deel van de mismatch onverklaard, omdat er slechts beperkte gegevensbronnen zijn die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie (CBS, Hartgers e.a., 2010; Onderwijsraad, 2012; SER, april 2012; RWI, z.d.). Zowel aan de structuur van het leren op de werkplek als aan het formuleren en inpassen van de taakeisen in de leertaak, probeert dit onderzoek een invulling te geven. 17.1 Verantwoording van het onderzoek in relatie tot Leven lang Leren De Onderwijsraad adviseert om het aanbod van het onderwijs te versterken door o.a. meer wisselwerking te zoeken tussen private(niet-bekostigde instellingen en een publieke bekostigde instellingen. De Onderwijsraad stelt dat een nauwe verbinding tussen private opleidingen en publieke instellingsexamens nodig is en moedigt aan om te investeren in post initieel onderwijs, door scholen en bedrijven met elkaar te verbinden. Verzilver kennis en vaardigheden die buiten de school zijn aangeleerd. In de voorgaande hoofdstukken hebben wij de voorwaarden en de structuur voor het post initieel leren uitgewerkt, waarin private en publieke instellingen samenwerken om de onderwijsmarkt voor specialistische opleidingen te kunnen bedienen. Doordat de functie die iemand uitoefent uitgangspunt is voor het leren, kan iedereen de kans krijgen om zich te bekwamen en volgens de aangegeven structuren de route te zoeken naar een certificaat of diploma. ®RolloverOnderwijs 226 Daarmee verwachten wij de mismatch op te vangen tussen enerzijds de uit te voeren functies en anderzijds de aan te leren specialistische vakkennis, vakvaardigheid, context en houding die voor het kwalitatief uitvoeren van de functie nodig is. De leerroute kan een belangrijke rol spelen bij het programma Lifelong Learning, waarin voor Nederland is afgesproken dat in 2020 volgens de Lissabondoelstellingen 15% van de 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk, kan meedoen. 17.2 Samenvatting Voor een betere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt blijkt het van belang dat mensen zich blijven ontwikkelen. Op die manier blijven zij beter inzetbaar op de dynamische arbeidsmarkt. Leven Lang Leren betekent dat je op elk moment in je leven je talenten verder kunt ontwikkelen en ook tijdens je werkzame leven een certificaat of diploma kunt behalen. Het onderwijs zal qua inhoud en vormgeving meer flexibele routes moeten aanbieden zonder daarbij de kwaliteitswaarborgen los te laten. De Onderwijsraad adviseert om het aanbod van het onderwijs te versterken door o.a. meer wisselwerking te zoeken tussen private niet-bekostigde instellingen en publieke bekostigde instellingen. De Onderwijsraad stelt dat een nauwe verbinding tussen private opleidingen en publieke instellingsexamens nodig is en moedigt aan om te investeren in post initieel onderwijs, door scholen en bedrijven met elkaar te verbinden. Verzilver kennis en vaardigheden die buiten de school zijn aangeleerd. De deelname aan Leven Lang Leren stagneert echter, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband Enerzijds komt het omdat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design en anderzijds is een aanzienlijk deel van de mismatch onverklaard, omdat er slechts beperkte gegevensbronnen zijn die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie. Zowel aan de structuur van het leren op de werkplek als aan het formuleren en inpassen van de taakeisen in de leertaak, probeert dit onderzoek een invulling te geven. In de voorgaande hoofdstukken hebben wij de voorwaarden en de structuur voor het post initieel leren uitgewerkt, waarin private en publieke instellingen samenwerken om de onderwijsmarkt voor specialistische opleidingen te kunnen bedienen. Doordat de functie die iemand uitoefent uitgangspunt is voor het leren, kan iedereen de kans krijgen om zich te bekwamen en volgens de aangegeven structuren de route te zoeken naar een certificaat of diploma. Daarmee verwachten wij dat de mismatch kan worden opgevangen tussen enerzijds de uit te voeren functies en anderzijds de aan te leren vakkennis, vakvaardigheid, context en houding die voor het kwalitatief uitvoeren van de functie nodig is. De nu uitgewerkte leerroute kan een belangrijke rol spelen bij het programma Lifelong Learning, waarin voor Nederland is afgesproken dat in 2020 volgens de ®RolloverOnderwijs 227 Lissabondoelstellingen 15% van de 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk, kan meedoen. 17.3 Het oplossen of verzachten van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. Wat betekent dit hoofdstuk voor het onderwijs? De uitgewerkte leerroute van het post initieel leren in bedrijven kan een belangrijke rol spelen bij het programma Lifelong Learning, waarin voor Nederland is afgesproken dat in 2020 volgens de Lissabondoelstellingen 15% van de 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. De deelname aan Leven Lang Leren stagneert, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband Enerzijds komt het omdat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design en anderzijds is een aanzienlijk deel van de mismatch onverklaard, omdat er slechts beperkte gegevensbronnen zijn die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie. Zowel aan de structuur van het leren op de werkplek als aan het formuleren en inpassen van de taakeisen in de leertaak, geeft dit onderzoek een invulling. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk heeft, kan meedoen. 17.4 Kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Wat betekent dit hoofdstuk voor extra aandacht aan kwetsbaren en laagopgeleiden? Leven lang leren doet mensen denken aan de schoolbanken van het initieel onderwijs. Aan het leerproces dat eerder is misgegaan. Daarnaar verlang je niet terug en zeker niet als je zo je hele leven zou moet blijven leren. De ervaring bij hulpvragers van het Leger des Heils leert: ‘Bedrijfsleren door RolloverOnderwijs, is dat ook leren?’ Dat wil ik wel. ®RolloverOnderwijs 228 18. Het erkennen van de Derde Leerweg De Human Capital Agenda van het topsectorenbeleid Kennis is een doorslaggevende factor geworden in de concurrentiestrijd tussen ondernemingen. Wij spreken over een kennis economie en over de productiefactor kennis. Nederland behoort in 2012 tot de top 5 van meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld, opgesteld door het World Economic Forum (WEF). Ook heeft de Nederlandse wetenschap een leidende positie in de wereld. In het Regeerakkoord spreekt het kabinet Rutte 2 de ambitie uit deze positie te versterken door duurzaam te groeien en te vernieuwen. Daarom zet het kabinet de samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, regio’s en overheid in het kader van het topsectorenbeleid met kracht voort (Min EZ, 2013). De overheid heeft in 2011 het topsectorenbeleid opgestart, met de daarbij behorende Human Capital Agenda (HCA). Maar inmiddels is in 2013 bekend geworden dat Nederland gedaald is van plaats 5 naar plaats 8 van de van meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Volgens de Volkskrant op 3 september 2013 komt het afglijden van Nederland voornamelijk door de zwakke financiële markten, waarbij er vooral zorgen zijn over de stabiliteit van banken. Daarna komt de inflexibele arbeidsmarkt. De topsectoren wijzen op het belang om al het beschikbare talent in Nederland te benutten om (toekomstige) tekorten - zeker ook aan technische vakkrachten - op de arbeidsmarkt te voorkomen. Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is hiervoor cruciaal. Dit vereist een structurele verbinding tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. Daarvoor gaan de topsectoren Human Capital Agenda’s voor de langere termijn opstellen. De human capital agenda’s hebben grosso modo twee doelen: 1. het verbeteren van de aansluiting - kwalitatief en kwantitatief - tussen onderwijs en bedrijfsleven ten behoeve van de topsectorenagenda’s en 2. het vergroten van de aantrekkingskracht van de sector op werknemers door het verbeteren van het beroepsperspectief (o.a. employability/ Leven Lang Leren) (Human Capital, z.d.) Het RolloverOnderwijs heeft als ‘Derde Leerweg’ een aanvraag ingediend om tot de Human Capital Agenda (HCA) te worden toegelaten. Deze aanvraag is positief beoordeeld en aan de HCA agenda van het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische zaken toegevoegd. 9 De aanvraag staat in bijlage 13. De uitwerking van de bijlage staat in het verplichte format waarin onderwerpen konden worden aangeboden bij de Human Capital Agenda. 9 http://www.hca-agrofoodtuinbouw.nl/speerpunten_leven_lang_leren.php ®RolloverOnderwijs 229 19. Groepen in de samenleving die baat hebben bij het post initieel opleiden Tot nu toe hebben wij het onderzoek gericht op de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, zoals verwoord door de Europese Commissie in novmber 2012. De mismatch heeft een negatieve invloed op de economie. Het heeft zich gemanifesteerd in een ineenstorting van de vraag naar laaggeschoolden. De belangrijkste factor van de stijging van de langdurige werkloosheid is het onvermogen van de arbeidsmarkt om werknemers te scholen, die door de crisis zijn ontslagen als gevolg van de herstructurering. Naast deze groep mensen zijn er meer groepen in de samenleving waarvoor het post initieel bedrijfsleren belangrijk is. Wij zullen nu groepen in de samenleving inventariseren die baat vinden bij het post initieel bedrijfsleren. Aandacht voor meer excellentie. Al in 2007 stelt het Centraal Planbureau, dat er aandacht moet zijn voor meer excellentie (CPB, 2007). De focus van het beleid moet zich richten op meer hoger opgeleiden en meer excellentie. Binnen bedrijven kunnen wij gespecialiseerde toppers opleiden, zowel theoretische toppers als praktische toppers. Voor mensen die hun hogere of middelbare beroepsopleiding niet hebben afgemaakt. Het post initieel leren in de bedrijven is een goede oplossing voor mensen die hun hogere of middelbare beroepsopleiding niet hebben afgemaakt. Bij het HBO studeert 61,5% af met een diploma (CBS, 2012). Wanneer de studie in deeltijd gebeurt ligt het percentage afhankelijk van de studierichting tussen de 50 en 60% (CBS, 2013). Meer dan 16.000 HBO’ers die jaarlijks de opleiding niet afmaken kunnen in het bedrijf verder studeren. In 2011 verlaten 38.600 leerlingen het mbo-onderwijs zonder startkwalificatie. In Nederland zijn kinderen vanaf vijf jaar tot het einde van het schooljaar waarin zij zestien worden, verplicht om naar school te gaan. Met ingang van het schooljaar 2007/2008 is daar de kwalificatieplicht bijgekomen. Jongeren die nog geen startkwalificatie hebben behaald, moeten tot hun achttiende verjaardag onderwijs volgen. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal havo-, vwo- of mbo-2-niveau (CBS, 2012). ®RolloverOnderwijs 230 Voortijdige schoolverlaters zijn leerlingen die het (bekostigd) onderwijs verlaten zonder dat zij een startkwalificatie hebben behaald. In 2011 telde Nederland 151 duizend voortijdig schoolverlaters van 15 – 25 jaar, waarvan 91 duizend mannen en 60 duizend vrouwen. Hoewel het percentage over de jaren daalt, is er in het middelbaar beroepsonderwijs meer voortijdige schooluitval (7,3 procent) dan in het voortgezet onderwijs (1,1 procent). Voortijdig schoolverlaters in procenten bij MBO beroepsonderwijs. 2005/2006 2007/2008 2008/2009 2009/2010 Middelbaar 9,3 8,5 7,7 7,6 beroepsonderwijs waarvan: assistent opleidingen 38,0 35,8 35,5 36,1 (MBO niveau 1) basisberoepsopleiding 15,3 15,1 13,8 13,5 (MBO niveau 2) vakopleiding (MBO 6,7 5,6 5,0 5,0 niveau 3) middenkader4,7 4,5 3,9 3,9 /specialistenopleiding (MBO niveau 4) 2010/2011 7,3 36,6 13,1 4,8 3,9 Hoe lager het MBO niveau, hoe groter de kans om in het MBO het onderwijs voortijdig te verlaten. Van de schoolverlaters in 2009 met een MBO-diploma had 86 procent direct na schoolverlaten betaald werk. Van de voortijdig schoolverlaters vindt slechts 51 procent binnen een paar maanden betaald werk. Bovendien verdienen voortijdig schoolverlaters bij het betreden van de arbeidsmarkt gemiddeld veel minder dan jongeren die een startkwalificatie hebben behaald. BBL‘ers (1 dag naar school en 4 dagen leren/werken op een bedrijf) met een diploma verdienen in hun baan na schoolverlaten bijna € 2400, ruim € 700 meer dan schoolverlaters met een diploma uit BOL-voltijd (5 dagen naar school). Voortijdig schoolverlaters uit het mbo verdienden € 1350 en voortijdig schoolverlaters uit het voortgezet onderwijs € 1140 (CBS 2012). Mensen met een startkwalificatie hebben vaker werk dan mensen zonder een startkwalificatie. In 2011 had van de 25- tot 65-jarigen die niet meer op school zaten ongeveer acht op de tien werk. Zonder startkwalificatie had nog geen zes op de tien een baan. Een startkwalificatie hangt dus positief samen met het hebben van werk. Een negatieve samenhang bestaat er met werkloosheid en het tot de inactieven behoren. Onder de 25- tot 65-jarigen met een startkwalificatie was 3,6 procent werkloos en 16,5 ®RolloverOnderwijs 231 procent inactief. Bij het ontbreken van een startkwalificatie lagen deze percentages hoger, respectievelijk op 4,1 en 38,3 procent (CBS, 2012). Minister Bijsterveld schrijft in haar brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, dat voor voortijdig schoolverlaten een aanhoudende inspanning noodzakelijk is. Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont in economisch en in maatschappelijk opzicht. Bij economische tegenwind betaalt de investering uit eerdere jaren in de startkwalificatie van een jongere zich uit in een lagere kans op jeugdwerkloosheid. Om bestand te zijn tegen eventuele toekomstige tegenslag blijft investeren in startkwalificaties noodzakelijk. Ook op criminaliteit heeft minder schooluitval een matigend effect. De samenhang tussen criminaliteit en schooluitval is herhaaldelijk aangetoond. Voor minder diefstal, vandalisme en inbraken moet een samenleving blijven investeren in een zo laag mogelijke schooluitval (Bijsterveld, 2012). Medewerkers die hogerop willen en interne kennisoverdracht bij mutaties van werknemers in bedrijven In de Nederlandse bedrijven werken heel veel mensen die zich willen ontwikkelen, een diploma of certificat willen en hogerop willen komen. Zij kunnen binnen het bedrijf doorleren naar een hoger opleidingsniveau. Bijvoorbeeld mensen met een MBO diploma die op HBO niveau werken en daarvoor een erkenning willen ontvangen. Als gediplomeerden oordelen over de gevolgde initiele opleiding, dan vindt slechts 39% van de gediplomeerde uitstroom dat de opleiding een goede basis heeft geboden om te starten op de arbeidsmarkt. Alleen bij de gediplomeerden van het MBO-BBL niveau 3 (56%) en MBOBBL niveau 4 (61%) oordeelt een kleine meerderheid positief. 57% van de gediplomeerde uitstroom vindt dat de gevolgde opleiding een goede basis bood om kennis en vaardigheden verder te ontwikkelen (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, 2013). Hieruit blijkt dat mensen na het initieel onderwijs ervaren dat zij nog niet klaar zijn om de functie goed uit te voeren. Bedrijven doen er veel aan om hun medewerkers verder te ontwikkelen. In 2011 volgden ruim 1,5 miljoen mensen van 15 tot 65 jaar een opleiding of cursus in het kader van post-initiële opleidingen. De deelname aan post-initieel onderwijs verschilt per leeftijdsgroep. De 25- tot 35-jarigen nemen relatief het meest deel. Met elke oudere leeftijdsgroep daalt de deelname. De deelname van lager opgeleiden aan het post initieel onderwijs is ver beneden het gemiddelde. Het merendeel van de opleidingen en cursussen werd gevolgd om sterker te staan op de arbeidsmarkt. Van de deelnemers in 2011 gaf 87 procent een werk gerelateerde reden op voor het volgen van een post-initiële opleiding. Meer dan drie kwart van de bedrijven faciliteerde in 2010 een vorm van bedrijfsopleiding (77 procent) voor hun werknemers. Cursussen zijn veruit het belangrijkste instrument voor bedrijven om werknemers te scholen. In bijna zeven van de tien bedrijven (69 procent) hebben werknemers cursussen gevolgd. De helft van de bedrijven stuurde werknemers naar ®RolloverOnderwijs 232 conferenties, workshops, lezingen of seminars. Bij bijna 28 procent deden werknemers aan zelfstudie. Het Centraal Bureau voor de Statistiek gaat uit van een bedrijfsopleiding als de opleiding georganiseerd wordt om nieuwe kennis of vaardigheden te ontwikkelen of bestaande kennis of vaardigheden te verbeteren. De opleiding dient geheel of gedeeltelijk door het bedrijf betaald te worden, dan wel door het beschikbaar stellen van werktijd ondersteund te worden. Daarnaast dient de opleiding op voorhand gepland te zijn. Van de 3,7 miljoen werknemers in de onderzochte bedrijven gingen ruim 1,4 miljoen op cursus. Dat is 39 procent van de werknemers. In totaal zijn bijna 51 miljoen arbeidsuren besteed aan cursussen. Ruim de helft van deze tijd bestond uit interne cursussen; de overige uren betroffen externe cursussen. Interne cursussen worden door het eigen bedrijf ontworpen en georganiseerd. Externe cursussen zijn door andere instanties ontworpen, eventueel door een moeder- of dochterorganisatie van het bedrijf. Externe cursussen werden het vaakst verzorgd door particuliere opleidingsinstituten. In totaal hebben bedrijven in 2010 ruim 1,7 miljard euro uitgegeven aan cursussen voor hun werknemers. Omgerekend komt dit neer op 1 190 euro per deelnemer (CBS 2012). De mate van formalisering van het opleidingsbeleid is een indicatie of een bedrijf professioneel omgaat met de scholing van werknemers. Bijna twee derde van de bevraagde bedrijven inventariseert de behoefte aan nieuwe vaardigheden bij de werknemers van het eigen bedrijf. Bij één op de drie bedrijven vloeiden de opleidingen mede voort uit cao-afspraken. Eén op de tien bedrijven had een eigen of gedeeld opleidingscentrum. Bij eenzelfde aantal was de ondernemingsraad betrokken bij het opleidingsbeleid. Het aandeel bedrijven dat naast cursussen ook andere vormen van bedrijfsopleiding toepast, neemt toe met de omvang van de bedrijven( CBS, 2010; CBS, Gessel-Dabekaussen, 2011; CBS 2012).. Interne kennisoverdracht In de bedrijven is sprake van interne kennisoverdracht bij mutaties van werknemers. De komende jaren neemt de grijze generatie afscheid en het bedrijf staat voor de taak om intern de kennis van de grijze generatie te laten doorstromen naar de volgende generatie die het werk moet overnemen. Deze kennisoverdracht vraagt om een individuele aanpak, om de specialistische kennis over te dragen op de volgende generatie die het werk moet overnemen. Voor mensen buiten het arbeidsproces die terug willen naar betaald werk. In 2011 hebben 136.000 jongeren van 15 tot 27 jaar een uitkering in het kader van WW, bijstand of arbeidsongeschiktheid (CBS, 2012). ®RolloverOnderwijs 233 Vergelijkbaar met de opzet van het Leger des Heils (dat wij in deel 2 uitwerken) is het mogelijk om jongeren in deze doelgroep te ondersteunen. Er zijn verschillende wetten en regelingen op grond waarvan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden verstrekt: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De uitkeringsinstantie is het uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (CBS z.d.). Er zijn mensen die nu niet deelnemen aan het arbeidsproces en ook geen ‘zitvlees’ hebben om een studie te volgen. Zij kunnen in een indivueel op maatwerk toegesneden re-integratietraject begeleiding en opleiding combineren, op weg naar een betaalde baan. Aansluiting bij het Voortgezet Speciaal onderwijs (VSO) In 2011/’12 gingen 70 duizend jongeren onder de 25 jaar naar een speciale school, anderhalf keer zoveel als in 2000/’01. Vooral het aantal zeer moeilijk opvoedbare kinderen groeide sterk (CBS 2012). In het Voortgezet Speciaal Onderwijs zijn de zeer moeilijk opvoedbare jongeren de grootste groep, gevolgd door jongeren die zeer moeilijk leren. Bij beide leeftijdsgroepen zijn ruim zeven van de tien leerlingen jongens. De oververtegenwoordiging van jongens op speciale scholen is vermoedelijk een gevolg van het feit dat zij vaker dan meisjes gedragsproblemen (zoals ADHD of Autisme Spectrum Stoornis) hebben, en daardoor meer een beroep moeten doen op de zorg die in het speciaal onderwijs geboden wordt (Onderwijsraad, 2010). Scholen voor Voortgezet Speciaal Onderwijs kennen in het lesrooster stagetijd, maar leiden in het algemeen niet op voor een beroep. Wanneer deze groep van school komt is het een potentiële risicogroep voor Wajong. Het RolloverOnderwijs start met een pilot om een leerling van de VSO school De Toekomst uit Ede, door tijdens de stagetijd een leerling op te leiden voor een ervaringscertificaat (EVC) en misschien een diploma. Het doel: het voorkómen van Wajong. Voor de ontwikkeling van Leven Lang Leren. De Europese Unie streeft ernaar de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Om dat te bereiken is een leven lang leren een belangrijk instrument. Door het programma Leven Lang Leren is het mogelijk om eventuele mismatches op te vangen en de aanwezige vaardigheden af te stemmen op de functie die iemand uitoefent. Om de onderwijsdeelname op Europees niveau te monitoren is de Europese indicator Lifelong Learning gedefinieerd. Lifelong learning wordt uitgedrukt als het percentage van de bevolking van 25 tot 65 jaar dat in een bepaald jaar een opleiding volgt. De EU heeft ®RolloverOnderwijs 234 streefcijfers vastgesteld om de kenniseconomie te bevorderen, de zogenoemde Lissabondoelstellingen. Er is afgesproken dat in 2010 in alle landen van de EU 12,5 procent van alle 25- tot 65-jarigen een opleiding volgt. Voor 2020 is de afspraak om een deelnamepercentage van 15 procent te bereiken. De Nederlandse regering heeft de doelstelling ambitieuzer geformuleerd: in 2020 zou de deelname aan onderwijs 20 procent moeten zijn (CBS, Hartgers e.a., 2010). Bij verlate beoepskeuze In Nederland komen leerlingen op 12 jarige leeftijd in het beroepsonderwijs. Zij gaan naar het VMBO, het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs. De havisten volgen een 5 jarig theoretisch pakket, VWO’ers een 6 jarig theoretisch pakket. Afgestudeerden van HAVO en VWO die niet doorstuderen in het initieel onderwijs en slechts theoretisch zijn opgeleid, ontvangen graag bedrijfsopleidingen volgens de post initiële opleidingen om zich te bekwamen voor een functie. Meer dan 1 miljoen ADHD-voorschriften Een voorbeeld van een veel voorgeschreven medicijn aan jongeren is methylfenidaat (Ritalin,Concerta, Medikinet en Equasym), gevolgd door atomoxetine (Strattera).6) Dit zijn de meest voorgeschreven geneesmiddelen bij ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder). Het gebruik van geneesmiddelen door jongeren met ADHD oversteeg in 2011 de 1 miljoen voorschriften. Recentelijk meldde de staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport dat de overheid nastreeft dat kinderen minder medicijnen gaan slikken tegen aandoeningen als ADHD en PDD–NOS (Pervasive Developmental Disorder, Not Otherwise Specified) (CBS, 2012). In de klassikale leersituatie van het initieel onderwijs gedraagt deze groep leerlingen zich te actief. Naast de ongeveer 30 lesuren die deze leerlingen in de schoolbank moeten doorbrengen, komt er nog eens een x aantal uren bij om in de thuissituatie huiswerk te maken, een combinatie van arbeid dat zich in vrijwel geen enkel beroep voordoet. De tijd die deze doelgroep in ‘rust’ moet doorbrengen komt in vrijwel geen enkele latere beroepsgroep terug. In het bedrijfsleven behoeft een actieve houding niet altijd negatief te zijn. ®RolloverOnderwijs 235 19.1 Drieslag van scholing De groepen in de samenleving die baat vinden bij het post initieel bedrijfsleren blijkt te bestaan uit medewerkers van bedrijven die een individuele opleiding wensen te ontvangen en ondernemers die in lerende netwerken ervaringen met elkaar kunnen uitwisselen. Samen met het initieel onderwijs komen wij door ons onderzoek tot een drieslag van scholing. 1. Initieel beroepsonderwijs (MBO en HBO) volgens de leerweg afhankelijke route. Mensen schrijven zich in bij een ROC, AOC of een HBO instelling en volgen het vaste programma van het initieel onderwijs. 2. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. 3. Het post initieel opleiden voor ondernemers in het bedrijf, de branche of regio, volgens de leerweg onafhankelijke route. Tussen de verschillende leerroutes is samenhang mogelijk, zoals uitgewerkt in het hoofdstuk over het valideren van opleidingen. ®RolloverOnderwijs 236 In schema Initieel beroepsonderwijs MBO / HBO Leerweg afhankelijke route Post initieel opleiden Individueel bedrijfsleren Leerweg onafhankelijke route Vastgesteld ‘breed’ leerprogramma Gespecialiseerde individuele leerprogramma’s opgebouwd vanuit de functie Resultaat een diploma Resultaat een bedrijfscertificaat, branchecertificaat, ervaringscertificaat (EVC) of diploma Voor het opleiden van gespecialiseerde toppers Voor wie de initiële beroepsopleiding niet heeft afgemaakt. Of wie in het bedrijf hogerop wil komen, maar niet naar de initiële opleiding terug wil of kan. Voor interne kennisoverdracht in bedrijven o.a. vanuit cao afspraken of kennisoverdracht van de grijze generatie naar de volgende generatie. Voor mensen buiten het arbeidsproces die terug willen naar betaald werk. ®RolloverOnderwijs Post initieel opleiden Keten, branche of regio Voor lerende ondernemers en ZZPers Leerweg onafhankelijke route Doorvoeren van beleid in bedrijf, branche en keten. Voor ondernemers of ZZPers Resultaat: nieuw beleid in de branche of regio is ingevoerd. Het flexibel in maatwerk omscholen van werknemers bij herstructurering en aanpassing in de arbeidsmarkt . Voor Leven Lang Leren Voor late beroepskeuze bijv. na HAVO / VWO en de aansluiting bij het Voortgezet Speciaal Onderwijs 237 19.2 Samenvatting Groepen in de samenleving die gebaat zijn bij het post initieel opleiden in bedrijven en daardoor de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit oplossen of verzachten. - Werknemers snel omscholen, die door de crisis zijn ontslagen als gevolg van de herstructurering. - Opleiden van gespecialiseerde toppers opleiden, zowel theoretische toppers als praktische toppers. - Mensen die hun hogere of middelbare beroepsopleiding niet hebben afgemaakt. - Medewerkers die hogerop willen. - Interne kennisoverdracht bij mutaties van werknemers in bedrijven. - Kennisoverdracht van de grijze generatie die het arbeidpoces verlaat. - Voor mensen buiten het arbeidsproces die terug willen naar betaald werk. - Aansluiting bij het Voortgezet Speciaal onderwijs. - Voor de ontwikkeling van Leven Lang Leren. - Bij verlate beroepskeuze na HAVO en VWO. - Misschien voor mensen die door het leren op de werkplek minder medicijnen gaan slikken. - ZZPers - Ondernemers met de behoefte om kennis uit te wisselen. Vanuit het voorgaande komen wij door ons onderzoek tot een drieslag van scholing. - Initieel beroepsonderwijs (MBO en HBO) volgens de leerweg afhankelijke route. Mensen schrijven zich in bij een ROC, AOC of een HBO instelling en volgen het vaste programma van het initieel onderwijs. - Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. - Het post initieel opleiden voor ondernemers in het bedrijf, de branche of regio, volgens de leerweg onafhankelijke route. Tussen de verschillende leerroutes is samenhang mogelijk, zoals uitgewerkt in het hoofdstuk over het valideren van opleidingen. ®RolloverOnderwijs 238 20. Wat leert ons het onderzoek? Analyse en oplossing van het probleem. 20.1 De uitgangspunten van ons onderzoek, die inzicht geven in de oorzaken van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit. - Onze civil society is een functioneel gedifferentieerde maatschappij, opgebouwd uit gespecialiseerde subsystemen die autonoom zijn en voortdurend met elkaar in contact staan. Zodra er nieuwe handelingen in de maatschappij ontstaan, ontwikkelen zich nieuwe subsystemen. Elk systeem volgt zijn eigen logica. Beroepsonderwijs dat aansluit bij onze maatschappij zal de zelfde flexibiliteit moeten bezitten als in de maatschappij aanwezig is en moet voldoen aan de specialismen die de civil society verlangt. Een dermate grote fragmentatie in opleidingen mag men van het initieel beroepsonderwijs niet verwachten. Het zou een te duur en versnipperd beroepsonderwijs worden van allerlei kleine groepen van leerlingen. - Het initieel onderwijs heeft trekken van het certisme. Het onderwijs weet wat goed is voor de deelnemer. De inhoud van het onderwijs ligt vast en wordt afgetoetst met examens, waaraan geen wrikken mogelijk is. Het post initieel opleiden voor onze functioneel gedifferentieerde maatschappij, volgt niet een vast onderwijsprogramma als bij het initieel onderwijs, maar volgt de specialismen die de civil society verlangt. Daarin is niet het onderwijs dat het initiatief heeft. Het opleiden is volgend aan de eisen die de specialismen stellen. De werkelijke dialoog ontstaat in de dunne moraal. De communicatie komt op gang door het schuren van de verschillende opvattingen binnen de dunne moraal. Kennisverwerving ontstaat door het uitwisselen van ervaringen. De methodiek van leren zal hierop aansluiten: het uitwisselen van ervaringen die van de lerende een specialist maakt. - Vanuit het liberalisme in de leertaak gaan wij uit van de volgende uitgangspunten. De deelnemer bepaalt zelf zijn beroepskeuze en zijn route van opleiden. Het opleiden door post initieel bedrijfsleren gebeurt in uitgebalanceerde evenwichtige teams die zich in vrijheid binden tot een sociaal netwerk. In de ontwikkeling van het ‘zelf’ is het subject verbonden met de ander in de gemeenschap waarmee het individu samenleeft en samenwerkt. ®RolloverOnderwijs 239 De inhoud van de opleiding is niet een tevoren vastgesteld programma, maar ontstaat vanuit de inhoud van de functie van de deelnemer, die in relatie staat tot een netwerk van andere functies. Consensus is maatwerk, een proces van wikken en wegen. Uit de argumenten tussen de partijen ontstaat de prioritering van de leertaak. De opleiding is geborgd door een op te stellen leercontract tussen de partijen. - Vanuit het communitarisme in de leertaak gaan wij uit van de volgende uitgangspunten. De deelnemer leert de beroepsethiek en de bedrijfscultuur vanuit het subsysteem, branche of beroep van de civil society. De ideale opleiding ontstaat wanneer het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren is ingebakken. Mismatch ontstaat, wanneer de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de cultuur van het subsysteem, de branche of het bedrijf waar de deelnemer werkend leert. Intrinsieke waarden vragen om een uitgebalanceerde beroepskeuze passend bij de deelnemer. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur van de werkende gemeenschap. - Vanuit de religie in de leertaak gaan wij er vanuit dat het opleiden begint met het vaststellen van de waarden. Voor de lerende medewerker gaat het om de waarden die van belang zijn voor de deelnemer en het belang van de werkplek waar hij zijn functie uitoefent. Voor de lerende ondernemer gaat het om de waarden waarmee hij het bedrijf positioneert en rendabel houdt. - Iedereen kan leren. Het meeste initiatief tot leren ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. Leren is een sociaal-communicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met het ingroeien in de ‘community of practice’. De lerende medewerker (gezel) leert onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach die het opleidingsproces verzorgt. De lerende ondernemer leert samen met collega’s in een lerend netwerk, waarin de vragen vanuit het bedrijf centraal staan. Zowel bij de lerende medewerker als bij de lerende ondernemer wordt de kennis losgemaakt van de situatie in de context en krijgt een nieuwe betekenis in de nieuwe ®RolloverOnderwijs 240 context. Zo leidt leren op de werkplek tot ‘werkplekinnovatie’ en het leren vanuit het volledige bedrijf tot ‘bedrijfs- en branche innovatie’. De aanpassing in de methodiek van het opleiden: in plaats van een integratie van theorie naar praktijk (wat in het initieel onderwijs gebruikelijk is), ontstaat een integratie van praktijk naar theorie. - De lerende medewerker en de lerende ondernemer reflecteren op de actuele werkplek, bedrijfs- of branche situatie. De praktijk van de specialistische functie uit de sub systemen van de civil society is leidend in het opleidingsproces, de theorie ondersteunt om de praktijk te kunnen onderbouwen. Daarom begint het proces van opleiden met de analyse van de leertaak die voortkomt vanuit de reflectie van de werkplek of bedrijf. De lerende medewerker en ondernemer leren wat op dié werkplek en in dát bedrijf kan worden geleerd. Daarmee is de inhoud van de functie bepalend voor het specialistische opleidingspakket. Het proces van opleiden loopt van waarden, normen, de wil en het handelen tot gedrag. - Het leren begint wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Via de reactie van de Ander (de ander en met name het vertoog van de ander) krijgt de deelnemer toegang tot de eigen ervaring. Tijdens het leerproces wordt nieuwe informatie verwerkt op grond van kennis die al aanwezig is. Vervolgens vindt er een koppeling plaats tussen de nieuwe informatie en de reeds aanwezige kennis. De deelnemer zal de verschillen afwegen en een eigen betekenis construeren. Het is de Ander die door handelingen en woorden voor de ‘specifieke leeractie’ van ‘social learning’ zorgt. De Ander reageert in het ‘mirroring’- proces als een spiegel op de vraag van de deelnemer. Het gaat om een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen van de deelnemer met steeds weer een andere Ander. Wanneer de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. - In het HBO beschrijft elke HBO instelling per opleiding en per niveau de te kwalificeren competenties. Het Kwalificatiedossier MBO (CKS en BKS) gaat door haar structuur voorbij aan de specialismen in functies. Daarnaast legt het Kwalificatiedossier MBO geen verband tussen de context en de activiteiten en handelingen waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd. Een standaard voor kwalificatievereisten op MBO niveau voor specialistische functies kent ons onderwijssysteem niet, maar kan op basis van spiegelbeeldleren wel ontwikkeld worden. Spiegelbeeldleren gaat uit van de veronderstelling dat naast het initiële onderwijs dat gegroepeerd is rondom vakgebieden, er aanvullend een vraag gestuurd reflexief leren nodig is rondom de gespecialiseerde ketens van functieprofielen. ®RolloverOnderwijs 241 - Het blijkt mogelijk het niveau van opleiden te relateren aan de functie in het bedrijf. Het niveau van de functie bepaalt bij het post initieel opleiden het niveau van de opleiding. Het analyseren van de leertaak vanuit de functie bestaat uit het vastleggen van de waarden die de functie waarden-vol maken, het vastleggen van de vakkennis en vakvaardigheid, de context van de functie en de houdingsaspecten van de deelnemer. - De methodiek is ontwikkeld om de meest effectieve leertijd te bereiken. Iemand zonder zogenaamde vooropleiding kan toch starten op het opleidingsniveau dat hij uit eerder of elders opgedane ervaringen heeft opgebouwd. Wat iemand vanuit eerder opgedane ervaringen kent en kan, wordt niet overgedaan. Door het werken met de ontwikkelde factsheets ontstaat de analyse van reeds kundige aspecten van een opleiding die iemand vanuit eerder opgedane ervaringen heeft opgedaan. Door die inschatting af te toetsen in een assessment, ontstaat de zekerheid wat iemand al van een opleiding beheerst. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Zou iemand in het initieel onderwijs op grond van ‘geen vooropleiding’ op MBO niveau 1 moeten beginnen, nu kan hij starten op het niveau dat hij in de functie of elders heeft aangeleerd. De demotiverende fase van ‘dat weet ik al lang’, slaan wij over. - Voor specialistische opleidingen bestaat geen kwalificatiestandaard op MBO niveau. De competentiekaart is ontworpen met kwalificatievereisten voor specialistische functies in de post initiële MBO opleidingen. - Het is mogelijk om met gilde driehoeken een lerende organisatie in te richten, die de verticale en horizontale organisatie binnen het bedrijf verbindt en het bedrijfsleven verbindt met het onderwijs. De lerende organisatie begint met het vaststellen van leertaken, per medewerker verschillend, bestaand uit het opvullen van omissies en doorvoeren van toekomstig beleid. Per deel-leertaak ontstaan gildedriehoeken, waarbij de opleidingscoach en de gezel constanten zijn en de leermeester wisselt naar kundigheid. In de lerende organisatie is men zowel lerend als begeleidend. Een lerende gezel kan op onderdelen van zijn kundigheid optreden als leermeester. De leerresultaten komen in het ontwikkelde portfolio, dat voor ieder in maatwerk naar de functie is ingericht. Uit de combinatie van portfolio’s ontstaat een kennisbank van het bedrijf, waardoor nieuwe kenniscreatie en kenniscirculatie op gang komt. - Initieel onderwijs en post initieel opleiden staat vaak los van elkaar. Het blijkt dat er varianten mogelijk zijn om samen te werken. ®RolloverOnderwijs 242 Voor het post initieel bedrijfsleren zijn 5 routes uitgewerkt, waarvan 3 routes in de vorm van samenwerking met het initieel onderwijs. - De structuur van opleiden voor de eerder of elders verworven competenties (EVC route) is uitgewerkt door: * het vraaggericht opleiden volgens de gildedriehoek; * het analyseren van de meest efficiënte leerroute, door het vaststellen van de kennisoverlap tussen eerder of elders opgedane ervaringen met opleidingen; * de maatwerk inrichting van het portfolio voor vraaggericht leren vanuit de functie; * het uitwerken en uitvoeren van een assessment voor kwetsbare groepen; * een voorstel voor het toetsen van theorie. - De deelname aan Leven Lang Leren stagneert, vooral onder laagopgeleiden, ouderen, werklozen en mensen zonder vast dienstverband Enerzijds komt het omdat er meer aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de werkplek en job design en anderzijds is volgens de Europese Unie een aanzienlijk deel van de mismatch onverklaard, omdat er slechts beperkte gegevensbronnen zijn die gedetailleerde informatie bevatten over taakeisen binnen een functie. Zowel aan de structuur van het leren op de werkplek als aan het formuleren en inpassen van de taakeisen in de leertaak, geeft dit onderzoek een invulling. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk heeft, kan meedoen. De uitgewerkte leerroute van het post initieel opleiden in bedrijven kan een belangrijke rol spelen bij het programma Lifelong Learning, waarin voor Nederland is afgesproken dat in 2020 volgens de Lissabondoelstellingen 15% van de 25- tot 65jarigen een opleiding volgt. - Op grond van de aanvraag is de Stichting RolloverOnderwijs opgenomen in het programma van de Human Capital Agenda van het topsectorenbeleid van het Ministerie van Economische zaken, waaruit de maatschappelijke relevantie van het onderwerp blijkt. ®RolloverOnderwijs 243 20.2 De uitgangspunten waarmee wij rekening houden voor kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Omdat de vraag naar laaggeschoolden extra aandacht nodig heeft, richten wij de vraag ook specifiek op de doelgroep van kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. Naast de algemene uitgangspunten die inzicht geven in de oorzaken van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, formuleren wij nu extra uitganspunten voor de kwetsbaren en laagopgeleiden in onze samenleving. - Een opleiding is belangrijk om de participatie, het vertrouwen en daarna de integratie van mensen te bevorderen. In onze diverse functioneel gedifferentieerde maatschappij, zijn gespecialiseerde functies waarvoor het niet noodzakelijk is om een volledige vakopleiding te volgen. In de nieuwbouw zijn 2 werkprocessen van deuren afhangen en kozijnen stellen een volledige baan. Snel omscholen is mogelijk door alleen de werkprocessen aan te leren die voor de gespecialiseerde functie nodig zijn. De erkenning, dit kun je en wij helpen je daarbij, geeft mogelijkheden tot een positieve zelfdefinitie. - De route naar betaald werk is voor mensen die uit achtergestelde positie komen een zeer veeleisend proces dat voor de deelnemer veel energie kost. Het meeste initiatief ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’. Als de deelnemer werkt in een bedrijfsmatige omgeving, samen met collega’s, dan kunnen wij verwachten dat de kans het grootste is om tot leren te komen. - Initieel onderwijs speelt onder andere in op het zelftekort van mensen en probeert het zelftekort op te heffen door extra aandacht en eventueel bijlessen. Bij het opleiden kunnen wij ook specifiek uitgaan van de ontwikkeling van talent. Iedereen kan leren. In het specialisme van het gekozen beroep zal de deelnemer zijn talent volgen. Hij kiest het beroep waarin hij zo veel als mogelijk kan excelleren. De focus richten wij op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren. - De deelnemer kiest zelf zijn beroep en loopbaandoel, aansluitend bij zijn talenten en wordt niet ingezet bij projecten die niet zijn interesse hebben. Tijdens het werkend leren in het bedrijf wordt hij begeleid bij het opleiden. De inhoud van de opleiding komt voort uit het (gespecialiseerde) werk dat de deelnemer doet. De deelnemer sluit een leercontract voor de opleiding met een leertaak waarvoor hij zelf kiest. De leertaak sluit in maatwerk aan op zijn keuze en talenten. De opleiding berust op de communicatie met collega’s waarmee de deelnemer samenwerkt. ®RolloverOnderwijs 244 De lerende deelnemer is en staat en bereid om zich te houden aan de op te leggen normen en de bedrijfscultuur die de functie stelt. - Het opleiden in de gildedriehoek geeft de kwetsbare extra ondersteuning. De leermeester is de directe leidinggevende of een ervaren collega waarmee de gezel dagelijks samenwerkt. Hij weet wat je moet kennen en kunnen in jouw functie. Het portfolio waarin je het geleerde vastlegt is maatwerk. Daar staat precies in wat de gezel nog moet leren om de functie goed uit te voeren. Een collega met de zelfde functie heeft een ander opgebouwd portfolio, omdat hij andere dingen moet leren om zijn functie goed uit te voeren. De opleidingscoach bezoekt regelmatig de leerplek, kijkt het ingeleverde werk na en begeleidt het leerproces op het bedrijf. - Het kan zijn dat bij achtergestelden in de samenleving in meer of mindere mate een verandering van gedrag moet ontstaan. Om te komen tot een acceptabele werkhouding, is voor sommigen een proces dat een sterke motivatie vereist. De deelnemer verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeelden en waarden. De transformatie is het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijke uitdagingen. Zouden door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het waardensysteem van de deelnemer, waardoor hij andere, nieuwe keuzes gaat maken. In de begeleiding zal de opleiding dit proces ondersteunen. - Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem van de civil society, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en naast vakkennis en vakvaardigheid ook de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Pas nadat de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. De ‘heling’ om de route naar betaald werk te kunnen inslaan ontstaat, wanneer de deelnemer een nieuwe weg opgaat, waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie installeert op de plaats van de (beschadigde) vorige. Het is een proces van lust en onlust, een proces van samenvallen met (aliënatie) en afstand nemen van (separatie) de Ander. Het vertoog van de Ander wordt slechts opgenomen als het ‘lustvol’ is. Iets kan pas lustvol zijn, als de relatie met de Ander goed is. Bij het ervaren van onlust stuurt men het vertoog van de Ander terug. Het zogenaamde baaah wordt naar buiten gebracht. Wanneer geen relatie met de Ander kan worden opgebouwd en het subject verwacht niet te kunnen voldoen aan het verlangen van de Ander, kan er sprake zijn van ‘nonlearning’. De deelnemer kan niet of wil niet leren. Dit kan resulteren in een reactie van woede, frustratie of agressie. Het subject trekt zich terug uit het proces van opleiden. De certistische aanpak van opleiden kan het proces van non learning versterken. De ®RolloverOnderwijs 245 deliberatieve aanpak van in overleg wikken en wegen, zal het proces van non learning verzwakken en biedt grotere kansen op een positief leerproces. - Is het niet gelukt om zich te kwalificeren voor een beroepsopleiding? Het post initieel opleiden biedt de tweede kans. Je leert om je functie goed uit te voeren of om snel om te scholen voor een nieuwe functie. Mensen zonder een zogenaamde vooropleiding van het initieel onderwijs, blijken uit het onderzoek in de praktijk te werken op MBO niveau 1, 2 of 3. Dit niveau hebben zij zich in de praktijk aangeleerd. Kwetsbaren en laagopgeleiden kunnen door het post initieel opleiden een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat of een diploma behalen. - EVC is een belangrijk instrument voor het opleiden en omscholen van kwetsbaren en laagopgeleiden. Het instrument heeft niet in alle gevallen de goede structuur om de doelgroep goed te bedienen. Aanbevelingen: * een assessment waarin iemand werkend aantoont wat hij aan ervaringen beheerst; * integrale theorievorming in het proces van post initieel bedrijfsleren. - De ontwikkeling van het Leven lang leren stagneert, vooral bij laag opgeleiden. Leven lang leren doet mensen denken aan de schoolbanken van het initieel onderwijs, aan het leerproces dat eerder is misgegaan. Daarnaar verlang je niet terug en zeker niet als je zo je hele leven zou moet blijven leren De ervaring leert bij hulpvragers van het Leger des Heils:’ Bedrijfsleren door RolloverOnderwijs, is dat ook leren?’ Dat wil ik wel. 20.3 Indeling van het onderwijs Het beroepsonderwijs is gebaat bij een driedeling van gekwalificeerd onderwijs 1 Initieel beroepsonderwijs (MBO en HBO) volgens de leerweg afhankelijke route. Mensen schrijven zich in bij een ROC, AOC of een HBO instelling en volgen het vaste programma van het initieel onderwijs. 2. Post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. 3. Het post initieel opleiden voor ondernemers in het bedrijf, de branche of regio, volgens de leerweg onafhankelijke route. ®RolloverOnderwijs 246 DEEL 2 Het uitwerken van de post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor individuele werknemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Het volgende uitgewerkte voorbeeld betreft het opleiden van hulpvragers van het Leger des Heils. In dit voorbeeld kiezen wij voor de uitwerking van de omvangrijkste route: instroom in de leerweg-onafhankelijke EVC route, met een omwisseling van EVC bewijsstukken bij een onderwijsinstelling van de leerweg-afhankelijke route. Daarnaast werken wij in dit voorbeeld de samenwerking uit tussen de zorg van het Leger des Heils en het opleiden volgens het RolloverOnderwijs. Alle andere voorbeelden van post initieel opleiden als bedrijfsopleiding, kunnen van het volgende uitgewerkte voorbeeld worden afgeleid. Mensen die hun inbreng hebben geleverd voor dit deel van het onderzoek. Jan Guerand, John Jalving Wim van der Zwan, Woody Maijers, Ronald Camstra, Ed Veltrop, Amber el Zarow, Marjan Lunter, Piet Verhoeven, Stef Groenleer, Ineke Brouwer, Johan Klamer, Peter Killestijn, Rosalie van Schooneveld, John Diepeveen, Frans Maandag, Mirre Nijman, Marieke Veenhof, Jan-Willen te Maarssen, Stef Akkerman, Ellis de Bruine, Martijn de Pater, Bothilde Buma, Petra van der Heide, Mirjam van den Hoek, Petra Hoek, Hugo van den Berg, Ton Dankelman, Leendert Rozeboom, Arjen Kunkeler, Piet Plug, Dieter van der Biezen, Kees Jan Schreuders, Jos Schleedoorn, Laura Edel, Chris Kruidenier, Teun Andeweg, Jacco de Groot. ®RolloverOnderwijs 247 21. Het project ‘Gekwalificeerde toestroom naar de arbeidsmarkt.’ In de zomer 2010 is het project ‘Gekwalificeerde toestroom naar de groene arbeidsmarkt’ van start gegaan. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie faciliteert het project (nu het Ministerie van Economische Zaken) geïnitieerd door Jan Guerand, waarvoor subsidie is toegekend aan het Leger des Heils. Binnen het Leger des Heils is John Jalving het landelijk speerpunt van ontwikkeling. Op basis van de voorgaande beschreven theoretische concepten is een opleidingstraject uitgezet voor hulpvragers, die het Leger des Heils wil toeleiden naar de arbeidsmarkt. In dit project komen 3 hoofdlijnen aan de orde. Enerzijds het aanspreken van een nieuwe bevolkingsgroep die nog onvoldoende aan het arbeidsproces deelneemt. Anderzijds het ontwikkelen van een nieuwe vorm van leren waardoor de groep mensen die niet terug wil naar de schoolbanken, zich toch kan scholen voor de arbeidsmarkt. Tenslotte zal in samenhang tussen zorg, leren en arbeidsmarkt een nieuwe route naar betaald werk tot stand gebracht moeten worden. De nieuwe route zal tot gevolg hebben dat de doelgroep naar vermogen gaat participeren in de maatschappij. Het Leger des Heils schat in, dat er nog ongeveer 50.000 dak- en thuislozen in Nederland zijn. Drie jaar eerder waren dat er nog 65.000. Het Leger des Heils, met meer dan 5500 professionele begeleiders, zegt dat de daling vooral te danken is aan de toename van het aantal woonvoorzieningen voor daklozen. Ook kunnen de hulpverleners daklozen eerder helpen. Dit komt door extra geld dat in de afgelopen jaren is vrijgemaakt door de rijksoverheid, gemeenten en zorginstellingen. Het doel van het Leger des Heils: een betaalde baan voor iedereen die daar mogelijkheden voor heeft. Het Leger des Heils wil dat mensen sneller afscheid nemen van regelingen als de WW, AWBZ, UWV, zorginstellingen, rugzakjes enzovoort en zo snel als mogelijk toegeleid worden naar een betaalde baan. Het Leger des Heils breidt het doel uit naar: een integrale vorm van scholing voor iedereen die daar mogelijkheden voor heeft. Mensen die niet in het bezit zijn van een goede scholing kunnen zich in betaald werk minder goed handhaven. Daarnaast zijn mensen die in het bezit zijn van scholing beter plaatsbaar in de maatschappij. Voor de hulpvragers van het Leger des Heils is de route naar betaald werk een geweldig transformatieproces van ‘outcast’ naar participerende medewerker in een bedrijf. Dit is een niet te onderschatten zeer veeleisend proces dat een sterke motivatie vereist en veel energie vraagt. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeeld en waarden. Het is een resultaat van een crisis-achtige situatie, veroorzaakt door dringende en onvermijdelijk uitdagingen. De hulpvrager moet veranderen om vooruit te komen. De hulpvragers van het Leger des Heils hebben geen zitvlees en zijn vaak niet te motiveren om opnieuw een onderwijsloopbaan op te pakken die eerder mislukte. Naast een proces van ®RolloverOnderwijs 248 transformatie ervaart de hulpvrager in meer of mindere mate het proces van ‘niet leren’. Er bestaan mogelijk barrières tegen leren die voor de persoon (subjectief) ondraaglijk of onaanvaardbaar zijn. Het leren is dan geblokkeerd, waardoor de hulpvrager, bewust of onbewust, kiest om te protesteren of om zich terug te trekken. Er ontstaat een weigering uit boosheid of frustratie. Bij de fase van ‘defensie’ is het voor de hulpvrager onmogelijk om de ‘overweldigende informatie’ te absorberen en zal de hulpvrager een coherent verdedigingssysteem opbouwen om zijn identiteit te beschermen. De vorm van opleiden zal dan moeten voldoen aan regulering van de aan te bieden hoeveelheid informatie. Met andere woorden, de deelnemer zal in eigen tempo moeten kunnen werken en daarmee het aanbod van informatie zelf moeten kunnen reguleren, passend bij hetgeen hij aankan. Om de hulpvrager tot actie te brengen leveren ‘activiteiten’ en ‘deelname’ de meeste leerling initiatieven op. Dan kunnen ook anderen dan alleen docenten meehelpen om feed back te geven en kan de deelnemer samenwerken met collega’s. Werken is ook leren. Ook in het bedrijf kunnen mensen worden opgeleid voor de functie die iemand uitoefent. Daarom kiezen wij ervoor hulpvragers van het Leger des Heils op te leiden vanuit de werkplek waar zij werkervaring opdoen. Wij zorgen voor stimuli, door de deelnemers steeds kleine successen te laten behalen en hen daarvoor te belonen. Mensen raken gemotiveerd, wanneer zij ontdekken bezig te zijn met hun ontwikkeling en zelfontplooiing. 21.1 Hoe is de aanpak van het Leger des Heils Om mensen toe te leiden naar betaald werk, heeft de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils de projectorganisatie Werk voor Iedereen opgericht met als doel: een betaalde baan voor iedereen die daar mogelijkheden voor heeft. Nu wordt het werkconcept ‘50/50’ genoemd. Het Leger des Heils richt zich in hoofdlijn op 4 disciplines. ®RolloverOnderwijs 249 Onder begeleiding van een job coach heeft het Leger des Heils een traject uitgezet vanaf intake naar betaald werk. Werd eerder al het project ReShare opgezet voor gedragen kleding, de lunchroom ‘Soep’, het pastaproject, samenwerking met La Place, de 50/50 store, het voedselproject, nu wordt gewerkt aan een aanpak dat mensen ervaring kunnen opdoen met de route van werken en leren. Nu leert de ervaring dat een hulpvrager met alleen werkbegeleiding onvoldoende steun ontvangt tijdens de route naar betaald werk. Het ontbeert mensen aan begeleiding bij wonen, zorg en vrije tijd. Daarom heeft het Leger des Heils een set van basisvoorwaarden gecreëerd om het proces naar betaald werk beter te laten slagen. Naast de route naar betaald werk zijn er de basisvoorwaarden wonen, zorg en vrije tijd. ®RolloverOnderwijs 250 Omdat mensen in een betaalde baan het gevaar lopen terug te vallen in het sociale stelsel, wil het Leger des Heils de basisvoorwaarden uitbreiden naar ‘opleiden’. Goed opgeleide mensen hebben een grotere slagingskans in hun betaalde baan. 21.2 De uitgangspunten om hulpvragers van het Leger des Heils op te leiden. De kansen van de doelgroep binnen het initieel beroepsonderwijs Veel hulpvragers zijn laag opgeleid, terwijl zij wel over capaciteiten beschikken. Welke kansen hebben zij om een opleiding met succes af te ronden? In Nederland komt 36,6 % leerlingen van de assistentenopleidingen MBO niveau 1, niet aan de eindstreep. Leerlingen voor wie de voorgaande drie jaar één keer proces verbaal is opgemaakt door de politie, is het aandeel voortijdig schoolverlaters ruim 9 % hoger dan onder leerlingen die geen contact met de politie hebben gehad. Onder leerlingen die twee of meer keer verdacht zijn geweest ligt het aandeel voortijdig schoolverlaters nog eens bijna 12 % hoger. Voor de leerlingen in het voorgezet onderwijs die twee of meer keer verdacht zijn geweest, is het aandeel voortijdig schoolverlaters meer dan 14 keer groter dan onder leerlingen die nooit verdacht zijn geweest (CBS, 2012). Veel deelnemers uit de doelgroep hulpvragers van het Leger des Heils zijn regelmatig in contact (geweest) met justitie. Uit de statistieken valt af te leiden dat de meerderheid van de hulpvragers van het Leger des Heils een geringe kans heeft om een opleiding in het initieel onderwijs met goed gevolg af te leggen. Waar mogelijk zullen wij deelnemers in het project doorverwijzen naar het initieel beroepsonderwijs. Wanneer de kans van slagen bij het initieel beroepsonderwijs laag wordt ingeschat, leiden wij de doelgroep op volgens het post initieel bedrijfsleren met de leermethodiek van het RolloverOnderwijs. ®RolloverOnderwijs 251 Voldoen aan de specialismen die de civil society verlangt. In onze diverse functioneel gedifferentieerde maatschappij, zijn gespecialiseerde functies waarvoor het niet noodzakelijk is om een volledige vakopleiding te volgen. In de nieuwbouw zijn 2 werkprocessen van deuren afhangen en kozijnen stellen een volledige baan. Snel omscholen is mogelijk door alleen de werkprocessen aan te leren die voor de gespecialiseerde functie nodig zijn. De deelnemers die wij opleiden volgens het post initieel bedrijfsleren, zullen wij opleiden vanuit de functie, waarbij ieder vraaggericht en in maatwerk de te volgen leertaak krijgt aangeboden. Het opleiden is volgend aan de eisen die de specialismen van de functie stellen. De deelnemer leert de beroepsethiek en de bedrijfscultuur vanuit het subsysteem, branche of beroep van de civil society. Iedereen die een functie vervult, betaald werk of vrijwilligerswerk heeft, kan meedoen. 21.3 De structuur van het opleiden De route van eerder of elders verworven competenties (EVC) In het project kiezen wij voor de meest omvangrijke leerroute. Opleiden volgens het post initieel bedrijfsleren met een omwisseling van ervaringscertificaten voor een diploma. De structuur van opleiden voor de eerder of elders verworven competenties (EVC route) bestaat uit: * het vraaggericht opleiden volgens de gildedriehoek; * het analyseren van de meest efficiënte leerroute, door het vaststellen van de kennisoverlap tussen eerder of elders opgedane ervaringen met opleidingen; * de maatwerk inrichting van het portfolio voor vraaggericht leren vanuit de functie; * het uitwerken en uitvoeren van een assessment voor kwetsbare groepen. ®RolloverOnderwijs 252 Schema van de meest omvangrijke leerroute voor hulpvragers van het Leger des Heils. Leerweg-afhankelijke beoordeling ROC / AOC Leertraject bij een ROC / AOC HBO leertraject vaste route vast tempo vastgesteld doel beoordeling examencommissie onderwijsinstelling beoordeling EVC aanbieder Toezicht Inspectie van het Onderwijs Proces van verzilvering Leerweg-onafhankelijke beoordeling Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo Bewijsstuk diploma Bewijsstuk Ervaringscertificaat Toetsen theorie Loopbaan en burgerschap Vreemde taal Het Kenniscentrum EVC Kwaliteitscode Alle andere leerroutes (voor een ervaringscertificaat of een bedrijfs- of branchecertificaat) zijn hiervan af te leiden. Als voorbeeld de structuur voor het opleiden tot een bedrijfs- of branche certificaat. Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo beoordeling vanuit het bedrijf of de branche Bewijsstuk bedrijfs- of branche certificaat ®RolloverOnderwijs Toezicht door het bedrijf of de branche 253 De uitwerking van de structuur voor hulpvragers van het Leger des Heils Wij werken nu de structuur uit van de leerroute voor hulpvragers van het Leger des Heils. Een route waarin wij opleiden volgens het model van het post initieel bedrijfsleren met een omwisseling van ervaringscertificaten voor een diploma. Leren is een sociaal-communicatief proces waarin de dialoog centraal staat. Een dialoog die samengaat met het ingroeien in de ‘community of practice’. De ideale opleiding ontstaat wanneer het dialogische karakter in de infrastructuur van de methodiek van leren is ingebakken. Door de interactie binnen de groep wordt de kennis overgedragen. De dialoog ontstaat door op te leiden in de gildedriehoek. Het opleiden in de gildedriehoek geeft de kwetsbare extra ondersteuning. De lerende medewerker (gezel) leert in de gildedriehoek onder directe begeleiding van een (leidinggevende) collega waarmee hij dagelijks samengewerkt. De collega is de praktijkbegeleider / leermeester. De derde persoon in de gilde driehoek is de opleidingscoach die het opleidingsproces verzorgt. In het project is de methodiek is ontwikkeld om de meest effectieve leertijd te bereiken. Iemand zonder zogenaamde vooropleiding kan toch starten op het opleidingsniveau dat hij uit eerder of elders opgedane ervaringen heeft opgebouwd. Wat iemand vanuit eerder opgedane ervaringen kent en kan, wordt niet overgedaan. De demotiverende fase van ‘dat weet ik al lang’, slaan wij over. Kwetsbaren en laagopgeleiden kunnen door het post initieel opleiden een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat of een diploma behalen. ®RolloverOnderwijs 254 Het schema van opleiden Hoe zijn partners elkaar dienstbaar in de opleidingsketen ? Privaat onderwijs Publiek onderwijs Diploma Werkprocessen / certificeerbare eenheden Verzamelen ervaringen Afsluiting EVP Uitreiken ervaringsprofiel Assessment Uitreiken 1e EVC certificaat Opleiden RolloverOnderwijs© Uitreiken Ervaringscertificaten Afsluiting door assessment Uitreiken 2e EVC certificaat Certificaten omwisselen voor diploma Invloed op portfolio Invloed Job coach zorgtraject Inventarisatie + motivatietraject. Selectie van deelnemers. Keuze opleiding per deelnemer. Ervaringsprofiel(EVP) Inventarisatie ervaringen voor het onderwijs, wat leidt tot het uitreiken van een ervaringsprofiel. Werkprocessen / certificeerbare eenheden van de opleiding. De ontvangen vrijstellingen op grond van het ervaringsprofiel in maatwerk per deelnemer opnemen in portfolio Te volgen onderwijs in maatwerk per deelnemer. Portfolio in maatwerk indelen naar te volgen (delen van) certificeerbare eenheden. Coach begeleidt onderwijs op het bedrijf. Examinering. Bij voldoende resultaat uitreiken van Ervaringscertificaten. Diploma Bij volledige opleiding Ervaringscertificaten omwisselen voor diploma ®RolloverOnderwijs 255 Het opstellen van een ervaringsprofiel Mismatch ontstaat, wanneer de intrinsieke waarden van de deelnemer niet aansluiten bij de cultuur van het subsysteem, de branche of het bedrijf waar de deelnemer werkend leert. Daarom start het opleidingstraject met het opstellen van een ervaringsprofiel (EVP). In het ervaringsprofiel (EVP) inventariseren wij de eerder of elders opgedane ervaringen, zoeken wij naar de talenten van de deelnemer, maakt de deelnemer een beroepskeuze, zoeken wij het loopbaanperspectief dat aansluit bij de beroepskeuze, zoeken wij een werkplek dat aansluit bij de beroepskeuze, bepalen wij de overlap tussen de eerder of elders opgedane ervaringen met de opleiding die de deelnemer gaat volgen. Na afloop dan dit proces beschikt de deelnemer (weer) over een eigen CV, zijn eventuele getuigschriften, certificaten en diploma’s weer opgevraagd en is de weg geopend voor een nieuwe start, die de instemming heeft van de deelnemer. Een ervaringsprofiel (EVP) heeft geen civiele waarde. De waarde van een EVP ligt in het uitgebreide curriculum dat van de deelnemer ontstaat en de directe aansluiting op de te volgen leertaak. De deelnemer die vanuit het verleden vaak alles is kwijtgeraakt, ontvangt door het EVP curriculum inzicht in het eigen vermogen. De deelnemer ondertekent het ervaringsprofiel als een contract met zichzelf: ‘Dit ga ik doen’. De opleiding is hierdoor geborgd door het opgestelde leercontract tussen de partijen. Het Assessment Na het opstellen van het ervaringsprofiel doet de deelnemer een assessment (examen) op het bedrijf, voor die werkprocessen waarvan de gildedriehoek verwacht dat hij kundig is. Uit het assessment blijkt of de deelnemer inderdaad delen van de opleiding al beheerst. Wat iemand in het assessment heeft aangetoond te beheersen wordt in de opleiding niet opnieuw gedaan, zodat in de opleiding alleen nog de te leren leertaak overblijft. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd, wat je weet en kunt komt in de opleiding niet terug. Het portfolio Gaat de deelnemer na het afgenomen assessment en het ontvangen van een ervaringscertificaat (EVC) door met de opleiding, dan wordt een portfolio samengesteld, in maatwerk voor de deelnemer. In het portfolio, digitaal of op papier, staan de werkprocessen die de deelnemer nog in de praktijk moet leren. De werkprocessen waarvoor het ervaringscertificaat is afgegeven staan in het portfolio als ‘afgewerkt’. De naam portfolio komt van portare (dragen) en folium (blad). Het is een verzameling van werken. Bij een opleiding is het een overzicht van iemands leertaak. Voor het RolloverOnderwijs is in dit onderzoek een portfolio ontwikkeld waarin het vraaggericht leren vorm krijgt. De leerresultaten komen in het ontwikkelde portfolio, dat voor ieder in maatwerk ®RolloverOnderwijs 256 naar de functie is ingericht. Daar staat precies in wat de gezel nog moet leren om de functie goed uit te voeren. Een collega met de zelfde functie heeft een ander opgebouwd portfolio, omdat hij andere dingen moet leren om zijn functie goed uit te voeren. De kennisverwerving Nu pas begint de opleiding. De deelnemer gaat nu leren vanuit de werkzaamheden die hij dagelijks in zijn functie uitvoert. De deelnemer leert van praktijk naar theorie en niet van theorie naar praktijk dat in het initieel onderwijs gebruikelijk is. Hij krijgt een vragen set per werkproces die hij uitwerkt in zijn portfolio. Er zijn vragen op MBO niveau 1, een vragen set voor MBO niveau 2, een vragen set voor MBO niveau 3 enzovoort, geënt op de niveau waarin de deelnemer leert. Het is mogelijk om op verschillende niveaus tegelijk te leren, aansluitend bij de talenten van de deelnemer. Zo kan iemand leren voor MBO niveau 1, maar tegelijk werkprocessen uitwerken op MBO niveau 2. De leertaak moet authentiek zijn, zonder twijfel door de deelnemer zelf vervaardigd. De leertaak moet actueel zijn, met de datum waarop het is samengesteld. De leertaak is relevant en past bij de werkprocessen die in het portfolio zijn opgenomen. Door het beantwoorden van de vragen meet de deelnemer zijn leerwinst. De opleiding moet voldoen aan het aanleren van alle werkprocessen die in de beroepsopleiding volgens het Kwalificatiedossier MBO moeten worden geleerd. Als de werkplek onvoldoende rijk is aan leermomenten, dan zullen aanvullende bedrijven gezocht worden om te voldoen aan de volledige leertaak. Mensen zonder een zogenaamde vooropleiding van het initieel onderwijs, blijken in de praktijk te werken op MBO niveau 1, 2 of 3. Dit niveau hebben zij zich in de praktijk aangeleerd. Iedereen kan leren. In het specialisme van het gekozen beroep zal de deelnemer zijn talent volgen. Hij kiest het beroep waarin hij zo veel als mogelijk kan excelleren. De focus richten wij op het werken en opleiden naar vermogen door ervaringsleren. De kennisverwerving verloopt door het uitwisselen van ervaringen die van de lerende een specialist maakt. Het leren ontstaat wanneer de deelnemer verschillen ervaart tussen zijn eigen beleving en dat van anderen. Het meeste initiatief tot leren ontstaat bij ‘activiteiten’ en ‘deelname’, wanneer de deelnemer met anderen mag werken of autonoom samenwerkt met collega’s. Door te werken is iemand continu informeel aan het leren. Het blijkt mogelijk het niveau van opleiden te relateren aan de functie in het bedrijf. Het niveau van de functie bepaalt bij het post initiële bedrijfsopleiding het niveau van de opleiding. Het proces van opleiden begint met de analyse van de leertaak die voortkomt vanuit de reflectie van de werkplek. De lerende medewerker leert, wat op dié werkplek en in dát bedrijf kan worden geleerd. De inhoud van de leertaak ontstaat vanuit consensus. In maatwerk worden de afspraken gemaakt tussen de deelnemer en het bedrijf waar de deelnemer lerend werkt, door een proces van wikken en wegen. Wanneer de deelnemer voldoende ‘waarde-ring’ ervaart, zal het nieuwe leerproces op gang komen. De ‘heling’ om de route naar betaald werk ®RolloverOnderwijs 257 te kunnen inslaan ontstaat, wanneer de deelnemer een nieuwe weg opgaat, waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie installeert op de plaats van de (beschadigde) vorige. Wanneer geen goede relatie met de deelnemer kan worden opgebouwd en de deelnemer verwacht niet te kunnen voldoen aan de eisen van de opleiding, dan kan er sprake zijn van ‘non- learning’. De deelnemer kan niet of wil niet leren. Dit kan resulteren in een reactie van woede, frustratie of agressie. De deelnemer trekt zich terug uit het proces van opleiden. De certistische aanpak van opleiden, waarin de opleiding het tempo en het niveau van opleiden bepaalt, kan het proces van non learning versterken. De deliberatieve aanpak van in overleg wikken en wegen, en de mogelijkheid dat de deelnemer zelf het tempo van de studie bepaalt, zal het proces van non learning verzwakken en biedt grotere kansen op een positief leerproces. De ontwikkeling van het Leven lang leren stagneert, vooral bij laag opgeleiden. Leven lang leren doet mensen denken aan de schoolbanken van het initieel onderwijs, aan het leerproces dat eerder is misgegaan. Daarnaar verlang je niet terug en zeker niet als je zo je hele leven zou moet blijven leren. De ervaring leert, bedrijfsleren door RolloverOnderwijs: ‘Is dat ook leren?’ Dat wil ik wel. De attitude ontwikkeling tijdens de kennisverwerving Een opleiding is belangrijk om de participatie, het vertrouwen en daarna de integratie van mensen te bevorderen. Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem van de civil society, dan dient hij zich de waarden van het subsysteem eigen te maken en naast vakkennis en vakvaardigheid ook de beroepshouding van het betreffende subsysteem aan te leren. Een lerende deelnemer moet zich kunnen houden aan de op te leggen normen en zich kunnen aanpassen aan de bedrijfscultuur van de werkende gemeenschap waarmee hij samenwerkt. Het kan zijn dat bij hulpvragers van het Leger des Heils in meer of mindere mate een verandering van gedrag moet ontstaan. Om te veranderen en tot een acceptabele werkhouding te komen, is een proces dat een sterke motivatie vereist. De deelnemer verandert kwalitatief. Nieuwe afspraken en patronen van actie ontstaan met betrekking tot identiteit, zelfbeelden en waarden. De transformatie is het resultaat van een crisisachtige situatie veroorzaakt door dringende en onvermijdelijke uitdagingen. Zouden door een goede begeleiding nieuwe positieve ervaringen doordringen, dan ontstaat er een herschikking in het waardensysteem van de deelnemer, waardoor hij andere, nieuwe keuzes gaat maken. In de begeleiding zal de opleiding dit proces ondersteunen. ®RolloverOnderwijs 258 Het 2e assessment Is de opleidingscoach van mening dat de deelnemer aan alle voorwaarden van de prestatie indicatoren vanuit het Kwalificatiedossier MBO heeft voldaan, dan geeft hij de deelnemer op voor het tweede assessment. Is het resultaat van het 2e assessment voldoende, dan ontvangt de deelnemer een 2e ervaringscertificaat. De deelnemer voldoet nu aan alle vakkennis, vakvaardigheid en houdingsaspecten die de opleiding vraagt. De toetsen voor theorie De deelnemer legt toetsen af voor Nederlandse Taal, Rekenen, Loopbaan en Burgerschap en voor sommige opleidingen een vreemde taal. Het proces van omwisseling voor het diploma. De deelnemer mag de ervaringscertificaten en de resultaten van de theoretische toetsen voorleggen aan de examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling en vragen om de deelresultaten om te wisselen voor een diploma. De examencommissie besluit in maatwerk per individuele aanvraag. Bij een positief resultaat ontvangt de deelnemer het diploma van de afgevende onderwijsinstelling. 21.4 Kunnen zorg en opleiden elkaar in de begeleiding versterken? Zorginstellingen werken aan het opheffen van het zelftekort van cliënten. Opleiden door bedrijfsleren zoekt aansluiting bij het talent van de deelnemer. Kunnen wij bij hulpvragers van het Leger des Heils tot een vorm van samenwerking komen waarin zorg en opleiden elkaar versterken in de begeleiding van de deelnemers op de route naar betaald werk? Het Leger des Heils kent een kwalitatief zorgsysteem. De zorg maakt een analyse van motivatie, doet trainingen, doet voorbereidingen door dagbesteding en biedt werkervaring aan op de werkplek. Aan het einde van het zorgtraject worden de eerste stappen gezet op de route naar betaald werk. Daartoe heeft het Leger des Heils job coaches aangesteld. De job coaches werken ambulant en kunnen bemiddelen bij het verkrijgen van werk. Om te komen tot zelfverwerkelijking van een deelnemer kunnen beide invalshoeken van zorg en opleiden complementair zijn aan elkaar. De zorg werkt aan het opheffen van het zelftekort, het opleiden aan het versterken van talent. Als in de sociale begeleiding zorg en opleiden samenwerken en afstemmen, ontstaat een sterke begeleiding voor de hulpvrager, omdat de specialismen van beide invalshoeken in maatwerk ingezet kunnen worden. ®RolloverOnderwijs 259 Zoals de ambulante begeleiding van de zorg door de job coach plaatsvindt in een netwerkstructuur en maatwerk per cliënt, is er in het beroepsonderwijs nog geen initiële vorm van leren dat in een netwerkstructuur kan worden toegepast. De zorg heeft de mogelijkheid om de cliënt op de route naar betaald werk te volgen. Verandert de cliënt van functie, dan kan de ambulante begeleiding haar werkterrein verplaatsen naar de nieuwe omgeving. Met het opleidingsmodel zoals beschreven in deel 1 van dit onderzoek, is het mogelijk om ook bij het opleiden de deelnemer in een netwerkstructuur te volgen. Zowel de zorg met de job coach als het opleiden met de gilde driehoek kunnen gezamenlijk een flexibele begeleiding van zorg op maat en opleiding op maat verzorgen. Gaat een deelnemer werken in een betaalde baan, dan is er enerzijds de voortzetting van de ambulante zorg door de job coach mogelijk (o.a. omgaan met geld, vrije tijd, huisvesting, terugvalpreventie) en anderzijds vanuit het opleiden de begeleiding in de gildedriehoek door de dagelijkse begeleiding van de leermeester waarmee de deelnemer (gezel) dagelijks samenwerkt, onder procesbegeleiding van de periodiek bezoekende opleidingscoach. Verandert de deelnemer van baan, dan rekruteert de opleidingscoach in het nieuwe bedrijf een nieuwe gekwalificeerde leermeester en wordt de opleiding voortgezet. Het resultaat van deze nieuwe vorm van opleiden en begeleiden betekent dat een dubbele begeleiding van de deelnemer ontstaat, enerzijds de begeleiding vanuit de zorg en anderzijds de begeleiding vanuit het opleiden. Inhoudelijk zijn beide vormen van begeleiding complementair aan elkaar, de zorg voor verminderen van het zelftekort en het opleiden voor het ontwikkelen van mogelijkheden voor het beroep. Op deze wijze krijgen zowel de zorg als het opleiden een ambulante invulling die volgens een netwerkstructuur mee kan bewegen met de ontwikkeling van de deelnemer. Met deze structuur kan de deelnemer een ‘Leven Lang Leren’, in elk geval zo lang de deelnemer het voor zichzelf wenselijk acht. Bij de dagbesteding van de zorg functioneren binnen het Leger des Heils kwalitatieve werkbegeleiders. Wanneer de dagbesteding aansluit bij het toekomstperspectief van de deelnemer, of wanneer de deelnemer nog algemene werknemersvaardigheden moet aanleren, kan de opleiding al bij de dagbesteding beginnen. De werkbegeleider vanuit de zorg (als leermeester) en de deelnemer (gezel) vormen met de opleidingscoach de gildedriehoek en beginnen met de opleiding. Zorg en opleiden werken hand in hand aan de zelfde in maatwerk geformuleerde doelen. ®RolloverOnderwijs 260 Schema: Bipartite procesgang bij de begeleiding hulpvragers Leger des Heils, door geïntegreerde zorg en opleiding in een netwerkstructuur Route naar betaald werk van de zorg: opheffen van het zelftekort Cliënt 2. Zorgtraject 3. Job coach 4. Arbeids5. Betaald werk Dagbesteding zorgtraject Leermeester bemiddeling Job coach LdH Leermeester Afstemmen positief taalgebruik Route deelnemer Inschrijven opleiden gezel via gildesysteem Opleidingscoach Personele unie zorg en opleiden. Praktijkbegeleider dagbesteding is leermeester van de gildedriehoek. Job coach en gilde driehoek hanteren de zelfde competenties bij attitudevorming en werknemersvaardigheden Job coach creëert een netwerk van bedrijven. Plaatsing in arbeid naar vermogen. Dagbesteding Arbeidsplaats Opleiden Arbeidsbemiddeling RolloverOnderwijs Participeren naar vermogen Vanuit de Leermethodiek Netwerkstructuur functie kan vanuit van opleiden het leertraject bedrijfsleren. (gildedriehoek) beginnen. Individuele verplaatst zich De opleiding trajecten. naar het bedrijf. relateren aan Toetsen theorie. Gezel Leermeester de functie. Eigen leertempo. Dagelijkse Ervaringsprofiel begeleiding Dagelijkse Dagelijkse 10 opstellen (etblpo ). van de begeleiding van begeleiding van de leermeester. de leermeester. nieuwe Vaststellen efficiënte Periodieke Periodieke leermeester in het leertijd zonder bezoeken bezoeken bedrijf. overlap. opleidingsopleidingscoach. Periodieke Kundige ervaringen coach. bezoeken examineren. opleidingscoach. Route van het opleiden in netwerkstructuur volgens gildesysteem. 10 Job coach voor arbeid en terugval preventie. Betaald werk Leermeester uit bedrijf waar deelnemer leert. Opleidingscoach bezoekt bedrijf. Deelresultaten omwisselen voor diploma. Dagelijkse begeleiding van de leermeester. Periodieke bezoeken opleidingscoach. Ervaringen inventariseren, talent zoeken, beroepskeuze, loopbaanperspectief, plaatsing in werk, opleiden bedrijfsopleiding. ®RolloverOnderwijs 261 Met deze procesgang is het mogelijk dat de deelnemer zowel vanuit de zorg als vanuit het opleiden wordt ondersteund op de route naar betaald werk. Het is mogelijk om de competenties eensluidend aan te leren, door de begeleiding van de zorg en het opleiden op elkaar af te stemmen. 21.5 De 7 stappen van het opleiden De structuur van het opleiden en de begeleiding door enerzijds de zorg en anderzijds de gildedriehoek, worden nu samengebracht in een stappenplan van 7 fasen. De stappen van het opleiden zijn zo samengesteld dat de deelnemer in het traject altijd een resultaat overhoudt. Voorafgaande aan een opleidingstraject, ziet men op tegen de duur van de opleiding. Maar met ‘hapklare brokken’ glijdt men van de ene fase in de volgende. Daarom zijn op de route naar betaald werk steeds go/no go momenten ingebouwd met steeds een tussenresultaat van de opleiding. In elke fase is integraliteit tussen zorg en opleiden. De 7 stappen van het opleiden Fase 1 Fase 2 Fase 3 Het Het eerste De opstellen assessment opleiding van het over de uit de EVP eerder functie opgedane ervaringen EVC Fase 4 Het tweede assessment over het nieuw geleerde EVC Fase 5 Het leren van de toetsen theorie. Fase 6 Het afleggen van de toetsen theorie. Fase 7 Eindresultaat: het omwisselen voor een diploma. Fase 1, het opstellen van het ervaringsprofiel. De aanpak van opleiden heeft tot gevolg dat een deelnemer in het traject na elke fase een resultaat overhoudt. Fase 1. Parallelle begeleiding door de Het opstellen van het ervaringsprofiel (EVP), waardoor de job coach vanuit de zorg van deelnemer een uitgebreid curriculum van zichzelf ontvangt en de het Leger des Heils en de gilde ontdekking doet wat hij allemaal kent en kan. In het EVP staan driehoek van opleiden. de integrale doelen van zorg en opleiden die op elkaar zijn De job coach is er voor afgestemd. arbeidsbemiddeling, De deelnemer begint te werken op een leer-/werkplek die terugvalpreventie, en de aansluit bij de talenten en de keuze van de deelnemer. ontwikkeling van Wanneer mogelijk, wordt de overstap gemaakt naar het werken werknemersvaardigheden. naar vermogen binnen het bedrijfsleven. De gilde driehoek voor het Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringsprofiel opleiden in het bedrijf, met de ®RolloverOnderwijs 262 en heeft alle eerder opgedane kennis en kunde op orde. De ondertekening van het ervaringsprofiel is het contract met zichzelf voor het te volgen traject van beroepskeuze, loopbaandoel en opleiding. Moment go / no go. dagelijkse begeleiding van de praktijkbegeleider/leermeester. De opleidingscoach begeleidt het leerproces in het bedrijf en bezoekt de leer- /werkplek. Uit ervaring blijkt dat het Leger des Heils beschikt over leermeesters met het hart op de goede plaats. Het Leger des Heils verzorgt interne cursussen over bejegening voor het eigen personeel. Met name in de gildedriehoek ontstaat een positieve communicatie tussen de stimulerende leermeester en de nog afwachtende deelnemer. Je kunt het wel. Als het ervaringsprofiel af is, komt de reactie. Nooit geweten dat ik dat allemaal kan. Het ervaringsprofiel is de eerste stap in de ontwikkeling van de nieuwe betekenaarsketting of waardenhiërarchie. In het ervaringsprofiel staan alleen de dingen beschreven die de deelnemer zelf wil. De deelnemer is eigenaar van het ervaringsprofiel en ook eigenaar van het eigen leerproces en de te lopen route naar betaald werk. Wanneer de deelnemer weet wat hij allemaal kan, dan weet hij ook waar nog punten liggen van ontwikkeling. Vanuit het tekort ontstaat een verlangen: dat zou ik wel willen. Op grond hiervan wordt een beroepskeuze gemaakt. Het blijkt dat vrijwel de complete doelgroep nog een beroepskeuze moet maken. Als het ervaringsprofiel klaar is, staat de volledige route naar betaald werk beschreven. De zorg, in de rollen van de leermeester en de job coach, streeft de zelfde doelen na als de opleidingscoach en de gildedriehoek. Vaak is er een personele unie tussen beide, wanneer de werkmeester van de zorg ook de leermeester is in de gildedriehoek. Het Leger des Heils heeft een apart moment gereserveerd om alle opgestelde ervaringsprofielen van het afgelopen half jaar tegelijk uit te reiken. Het is een formeel moment waarin de deelnemers de ervaringsprofielen in aanwezigheid van vrienden, bekenden en begeleiders ondertekenen als een route- en leercontract. Dit is de weg die de deelnemer zal gaan. Om de route in een ervaringsprofiel vast te leggen lukt wel. Om vervolgens de ingeslagen weg ook werkelijk te volgen is een intensieve begeleiding nodig. Een opmerking van een ervaren coördinator van een VSO school: ‘Vandaag besloten, dan morgen aan de slag.’ Het blijkt dat de voornemens snel wegzakken als je niet direct uitvoering geeft aan het voornemen. Als de deelnemer kiest om ICT medewerker te worden, of monteur in een garage, en er komt geen werkplek, dan vallen de voornemens snel tussen wal en schip. Fase 2, het eerste assessment. ®RolloverOnderwijs 263 De 7 stappen van het opleiden Fase 1 Fase 2 Fase 3 Het Het eerste De opstellen assessment opleiding van het over de vanuit de EVP eerder functie. opgedane ervaringen EVC Fase 4 Het tweede assessment over het nieuw geleerde EVC Fase 5 Het leren van de toetsen theorie. Fase 6 Het afleggen van de toetsen theorie. Fase 7 Eindresultaat: het omwisselen voor een diploma. Na het opstellen van het ervaringsprofiel doet de deelnemer een assessment (examen) op het bedrijf, voor die werkprocessen waarvan de gildedriehoek verwacht dat hij kundig is. Uit het assessment blijkt of de deelnemer inderdaad delen van de opleiding al beheerst. Wat iemand in het assessment heeft aangetoond te beheersen wordt in de opleiding niet opnieuw gedaan, zodat in de opleiding alleen nog de te leren leertaak overblijft. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd, wat je weet en kunt komt in de opleiding niet terug. Fase 2 Het eerste assessment (toetsing/examen) over de geïnventariseerde ervaringen in het ervaringsprofiel (EVP). Hiervoor is een nieuwe vorm van assessment uitgewerkt, die aansluit bij de doelgroep. De deelnemer ontvangt het ervaringscertificaat (EVC) voor die onderdelen van de opleiding waarvan hij aantoont de werkprocessen te beheersen. De deelnemer werkt op een (beschermde) leer-/werkplek of werkt naar vermogen binnen het bedrijfsleven. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringsprofiel. Resultaat: de deelnemer is nu in het bezit van een ervaringscertificaat met als inhoud de competenties die hij eerder heeft verworven Resultaat: de deelnemer is nu in het bezit van de inhoud van het portfolio, waarin de functie die hij vervult is geanalyseerd. Moment go / no go. Parallelle begeleiding door de job coach vanuit de zorg van het Leger des Heils en de gilde driehoek van opleiden. Fase 3, de opleiding vanuit de functie. De 7 stappen van het opleiden Fase 1 Fase 2 Fase 3 Het Het eerste De opstellen assessment opleiding Fase 4 Het tweede assessment Fase 5 Het leren van de ®RolloverOnderwijs Fase 6 Het afleggen van de Fase 7 Eindresultaat: het 264 van het EVP over de eerder opgedane ervaringen EVC vanuit de functie. over het nieuw geleerde EVC toetsen theorie. toetsen theorie. omwisselen voor een diploma. Gaat de deelnemer na het afgenomen assessment en het ontvangen van een ervaringscertificaat (EVC) door met de opleiding, dan wordt een portfolio samengesteld, in maatwerk voor de deelnemer. In het portfolio, digitaal of op papier, staan de werkprocessen die de deelnemer nog in de praktijk moet leren. De opleiding gebeurt in het bedrijf waar de deelnemer werkt op basis van het gildesysteem, volgens de opleidingsmethodiek van het RolloverOnderwijs. De deelnemer gaat nu leren vanuit de werkzaamheden die hij dagelijks in zijn functie uitvoert. Fase 3 De opleiding binnen het bedrijf begint na het eerste assessment. De opleiding volgens het gildesysteem is individueel ingericht, maatwerk, en kan het gehele jaar door starten en afsluiten. Integraal kan de deelnemer werkprocessen van verschillende niveaus tegelijk leren in de leer-/werksituatie volgens de leermethodiek van het RolloverOnderwijs. Het leren gebeurt van praktijk naar theorie in een vooraf klaargemaakt portfolio, in maatwerk naar opleiding en werkplek. De deelnemer werkt op een (beschermde) leer-/werkplek of werkt naar vermogen binnen het bedrijfsleven. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringsprofiel. Parallelle begeleiding door de job coach vanuit de zorg van het Leger des Heils en de gilde driehoek van opleiden. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat met als inhoud de competenties die hij eerder heeft verworven Resultaat: de deelnemer vult het portfolio met nieuwe kennis die hij in de praktijk leert. Moment go / no go. Fase 4, het tweede assessment over het nieuw geleerde. Het tweede assessment vindt plaats nadat de opleidingscoach van mening is dat aan alle aan te leren werkprocessen is voldaan. Slaagt de deelnemer voor het 2e assessment op het bedrijf waar de deelnemer leert en werkt, dan krijgt hij een tweede ervaringscertificaat. Beide ervaringscertificaten (van het 1e en 2e assessment) omvatten samen de gehele vakkennis, vakvaardigheid en competenties van de beroepsopleiding die de deelnemer volgt. De deelnemer heeft nu inzicht in het gehele ®RolloverOnderwijs 265 vakkennis- / vakvaardigheidspakket en competenties die vanuit zijn functie van hem worden verlangd. De 7 stappen van het opleiden Fase 1 Fase 2 Fase 3 Het Het eerste De opstellen assessment opleiding van het over de uit de EVP eerder functie opgedane ervaringen EVC Fase 4 Het tweede assessment over het nieuw geleerde EVC Fase 5 Het leren van de toetsen theorie. fase 4 Het tweede assessment, waarin de deelnemer aantoont het nieuw geleerde te beheersen. Resultaat: de deelnemer voldoet bij slagen aan het volledige vaktechnische deel van de opleiding, de vakkennis, de vakvaardigheid en de competenties. Het is een resultaat met civiele waarde van het volledige beroepspakket. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringsprofiel. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat met als inhoud de competenties die hij eerder heeft verworven Resultaat: de deelnemer vult het portfolio met nieuwe kennis die hij in de praktijk leert. Resultaat: de deelnemer is nu in het bezit van een ervaringscertificaat over de nieuw geleerde leertaak. De deelnemer is nu voor de volledige opleiding EVC gekwalificeerd. Moment go / no go. ®RolloverOnderwijs Fase 6 Het afleggen van de toetsen theorie. Fase 7Eindresultaat : het omwisselen voor een diploma. Parallelle begeleiding door de job coach vanuit de zorg van het Leger des Heils en de gilde driehoek van opleiden. 266 Fase 5 en 6: Het leren van de toetsen theorie. Het afleggen van de toetsen theorie. Gaat de deelnemer door dan moet hij een toets afleggen voor Nederlandse taal, rekenen, loopbaan & burgerschap en soms afhankelijk van de opleiding een vreemde taal. Deze toetsen verlangen voldoende theoretische onderbouwing. Voor de doelgroep is dit een lastig onderdeel, omdat theorievorming bij de doelgroep niet erg aanslaat. De 7 stappen van het opleiden Fase 1 Fase 2 Fase 3 Het Het eerste De opstellen assessment opleiding van het over de uit de EVP eerder functie opgedane ervaringen EVC Fase 4 Het tweede assessment over het nieuw geleerde EVC Fase 5 Het leren van de toetsen theorie. Fase 5 Het leren van de toetsen voor Nederlandse Taal, Rekenen, Loopbaan Burgerschap, vreemde taal. Fase 6 Het afleggen van de toetsen voor Nederlandse Taal, Rekenen en soms Loopbaan Burgerschap en vreemde taal. Ook tijdens de periode van de toetsen theorie blijft de deelnemer werken op een (beschermde) leer-/werkplek of het werken naar vermogen binnen het bedrijfsleven. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringsprofiel. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat met als inhoud de competenties die hij eerder heeft verworven Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat over de nieuw geleerde leertaak. De deelnemer is nu voor de volledige opleiding EVC gekwalificeerd. Resultaat: de deelnemer is nu in het bezit van het resultaat van de theoretische toetsen. Moment go / no go. ®RolloverOnderwijs Fase 6 Het afleggen van de toetsen theorie. Fase 7 Eindresultaat: het omwisselen voor een diploma. Parallelle begeleiding door de job coach vanuit de zorg van het Leger des Heils en de gilde driehoek van opleiden. 267 Fase 7: het omwisselen van de certificaten voor een diploma. Wanneer iemand Ervaringscertificaten heeft voor alle werkprocessen van een opleiding en wanneer men kan aantonen dat de toetsen voor theorie zijn afgelegd, dan kan de deelnemer de deelresultaten omwisselen voor een diploma bij een erkende onderwijsinstelling. De deelnemer ontvangt het diploma van de onderwijsinstelling waar de omwisseling plaatsvindt. Voor het al of niet toewijzen van het diploma is de betreffende examencommissie van de onderwijsinstelling verantwoordelijk. Fase 7 Eindresultaat: het verzilveren. Het omwisselen van de ervaringscertificaten en toetsen voor een diploma. Resultaat: de deelnemer is nu in het bezit van een Parallelle begeleiding. Opbouw van de zelfstandigheid naar vermogen. Afbouw van de zorg door het Leger des Heils. ervaringsprofiel. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat met als inhoud de competenties die hij eerder heeft verworven Resultaat: de deelnemer is in het bezit van een ervaringscertificaat over de nieuw geleerde leertaak. De deelnemer is voor de volledige opleiding EVC gekwalificeerd. Resultaat: de deelnemer is in het bezit van het resultaat van de theoretische toetsen. Resultaat: het diploma, na omwisseling van de EVC resultaten bij een examencommissie van een ROC, AOC of HBO instelling. Duur van het opleiden: - afhankelijk van eerder opgedane ervaringen; veel eerder opgedane ervaringen verkorten de duur van de opleiding. - de deelnemer bepaalt zelf het studietempo. Men kan ongelimiteerd een leven lang doorleren, mits het niveau van de functie aansluit bij het niveau van leren. ®RolloverOnderwijs 268 21.6 Samenvatting Zorginstellingen werken aan het opheffen van het zelftekort van cliënten. De zorg maakt een analyse van motivatie, doet trainingen, doet voorbereidingen door dagbesteding en biedt werkervaring aan op de werkplek. Opleiden zoekt aansluiting bij het talent van de deelnemer, om tot een goede beroepskeuze te komen. Vanuit de beroepskeuze zal een loopbaanperspectief en een loopbaandoel geformuleerd worden. Als in de sociale begeleiding zorg en opleiden samenwerken en afstemmen, kunnen de specialismen van beide invalshoeken in maatwerk ingezet worden. Zowel de zorg met de job coach als het opleiden met de gilde driehoek kunnen gezamenlijk een flexibele begeleiding van zorg op maat en opleiding op maat verzorgen. Het resultaat van deze nieuwe vorm van opleiden en begeleiden betekent dat een dubbele begeleiding voor de deelnemer ontstaat, enerzijds de begeleiding vanuit de zorg en anderzijds de begeleiding vanuit de gildedriehoek van het opleiden. Inhoudelijk zijn beide vormen van begeleiding complementair aan elkaar, de zorg voor verminderen van het zelftekort en het opleiden voor het talentvol uitvoeren van het beroep. Zorg en opleiden kunnen elke deelnemer in maatwerk volgen op de route naar betaald werk. Het opleiden en de zorg kunnen doorgaan, ook wanneer de deelnemer in een betaalde baan uitstroomt uit het intra murale zorgtraject. De zorg kan afbouwen naar behoefte, zoals het ook in de reclassering gebruikelijk is. De opleiding kan doorgaan volgens het principe van het Leven Lang Leren, zolang de deelnemer dit wenst. Voor het opleiden is een netwerkstructuur van 7 fasen ontwikkeld, waarbij de deelnemer bij elke fase een resultaat overhoudt en steeds opnieuw kan besluiten om door te gaan of te stoppen. De fasen zijn de volgende. 1. Het vaststellen van de waarden voor de deelnemer door het opstellen van een ervaringsprofiel. 2. Het afleggen van het 1e assessment om eerder of elders opgedane ervaringen af te toetsen, waarbij het positieve resultaat vrijstelling geeft bij de opleiding; 3. Het opleiden, vraaggericht, naar specialisme vanuit de functie. 4. Het 2e assessment over het nieuw aangeleerde. 5. Het opleiden voor de toetsen theorie. 6. Het toetsen van de theorie. 7. De omwisseling van deelresultaten voor een diploma. ®RolloverOnderwijs 269 22. Het uitwerken van het ervaringsprofiel Nu komen de aspecten aan de orde die van invloed zijn op het samenstellen van het ervaringsprofiel (EVP). In een traject van 3-5 gesprekken inventariseren wij alle werkervaringen van de deelnemer, wij zoeken naar de talenten, het loopbaanperspectief, de uiteindelijke beroepskeuze en de te volgen opleiding die past bij het gekozen beroep. Het ervaringsprofiel wordt in gezamenlijkheid opgesteld door de job coach / praktijkbegeleider / leermeester, de opleidingscoach en de deelnemer. De deelnemer is de eigenaar van de inhoud van het ervaringsprofiel. Het ervaringsprofiel wordt ondertekend afgegeven door een erkende EVC instelling, voor onze pilot het EVC Dienstencentrum in Groningen. Het opstellen van het ervaringsprofiel veroorzaakt het schuren tussen de opvattingen van de deelnemer, de werkplek, tussen zorg en opleiden. In het proces van wikken en wegen van de dunne moraal ontstaat het samenwerkingsmodel voor déze deelnemer, waardoor zorg en opleiden volgens de zelfde doelstellingen de deelnemer in maatwerk gaan begeleiden. Bij de keuze welke deelnemer geschikt is voor de route naar betaald werk, heeft het Leger des Heils ervaring opgedaan met de dagbesteding waar de deelnemer aan deelneemt. Vanuit de dagbesteding kan de deelnemer de werkplek krijgen die aansluit bij de keuze van het beroep. In de gehouden pilot zijn ook een aantal mensen opgenomen zonder het voortraject van de dagbesteding en zonder dat er zicht was op een werkplek. Deze groep maakt evenals anderen in het ervaringsprofiel de keuze van talent, beroepskeuze en loopbaandoel. Maar als er niet snel zicht is op een werkplek, dan vervallen de deelnemers van deze groep opnieuw in ledigheid en kalft het motivatietraject van het opstellen van een ervaringsprofiel snel af. Van deze groep deelnemers heeft na 3 maanden nog niemand een werkplek; enerzijds omdat dagbesteding en stageplaatsen in geringe mate voorhanden zijn en anderzijds omdat de ledigheid en omwisseling van dag en nacht ritme de deelnemers weerhouden om ook maar ‘iets’ aan te nemen. Deze ervaring bevestigt het onderzoek dat ‘activiteiten’ en ’deelname’ de meeste kans geven op succes. Bij alle overige deelnemers in de pilot heeft men op één of andere manier een werkplek en neemt de motivatie van de deelnemers toe. Waar men kan werken onder een goede begeleiding, is de kans het grootste dat men aan de slag gaat en de weg inslaat van de route naar betaald werk. ®RolloverOnderwijs 270 In het samenwerkingsverband tussen zorg en opleiding, ontstaat een afstemming tussen de taal van de zorg en de taal van het opleiden. Positieve bejegening in de taal leidt tot positief gedrag, omdat hierdoor de betekenaarsketting en waardenhiërarchie bij de deelnemer positief wordt bijgesteld. Als de persoon in de taal negatief wordt bejegend, dan treedt uitsluiting op. Onder andere door de voorwaarden van het zorgzwaartepakket en de taal bij het aanvragen van middelen bij uitkerende instanties, is de zorg verplicht om het zelftekort van de deelnemer te beschrijven. De taal van de zorg is hierdoor gebaseerd op zelftekort en handicaps, waardoor bij de deelnemer een negatief zelfbeeld kan ontstaan. Het verschil in gebruik van taal blijkt uit de onderstaande tekst. De zorgverlener en de opleider maken een verslag van het zelfde gesprek. De zorgverlener bouwt het verslag op vanuit het zelftekort van de deelnemer. De opleider zoekt naar de talenten en de positieve ervaringen die de deelnemer heeft opgedaan. Over het zelfde gesprek met de deelnemer heeft iemand van de zorg en iemand van het opleiden verslag gedaan. De taal van de zorg Peter heeft op de AKA opleiding Horeca gezeten, maar is hier vanaf gestuurd. De reden was dat hij verschillende dagen niet aanwezig was. Hij geeft aan dat hij zich ziek had gemeld, dit werd echter niet geloofd door de opleiding. Volgens de verzekeringsarts van het UWV -iz Wajon- is hij momenteel beperkt in het aantal werkplekken waar hij zou kunnen functioneren. Een andere vorm van onderwijs is daarom gewenst, aangezien hij wel graag een diploma wil halen. De taal van het opleiden Bij de Scholengemeenschap heeft Peter de AKA opleiding gevolgd voor de Horeca. Hij heeft daar ervaring opgedaan met kooktechnieken, snijtechniek, het klaarmaken en bakken van banket en cake, het werken in het bedrijfsrestaurant en in de keuken. Hij heeft op hygiëne gelet, onderhoud van de materialen gedaan, materialenkennis en voedingsleer geleerd. Peter zoekt nu een werkplek waar hij de opleiding kan voortzetten. In het ervaringsprofiel worden alle eerder opgedane ervaringen en werknemersvaardigheden van de deelnemer in kaart gebracht. Er is aandacht voor het talent van de deelnemer. Wat kun je goed? Welke talenten wil je gebruiken voor je toekomstige loopbaan? Hoe zou de route van je toekomstige loopbaan eruitzien? Hierdoor krijgt de deelnemer inzicht in zichzelf. Het blijkt dat de deelnemers vrijwel zonder uitzondering (opnieuw) een beroepskeuze moeten maken. Daarna wordt de keuze gemaakt van de te volgen opleiding. ®RolloverOnderwijs 271 De nieuwe weg waarin de ‘heling’ kan ontstaan wordt nu opengelegd. Voorbeeld over het maken van de beroepskeuze. Peter komt voor het eerste gesprek in de gilde driehoek. Hij doet mee met een traject van het Leger des Heils in de groenvoorziening. Hij is een schrandere jonge man met het VMBO diploma op zak. Na een poosje praten over zijn motieven stel ik hem de vraag: ‘ Wil jij wel hovenier worden?’ Zijn antwoord: ‘Nee mijnheer’. ‘Wil jij dan voor het volgende gesprek nagaan wat je wel zou willen worden?’ De volgende keer geeft Peter antwoord op de vraag. Hij wil schilder worden. Aan het einde van het gesprek stel ik opnieuw de vraag: ‘ Wil jij nog wel schilder worden?’ Zijn antwoord: ‘Nee mijnheer’. ‘Maar waarom zeg je dan dat je schilder wilt worden?’ ‘Ja, de mensen zeggen dat je dan een vaste baan hebt en goed kunt verdienen’. Ik ontdek dat wij worstelen met een taalbarrière. Ik spreek over talent, loopbaanperspectief, werkervaring. Maar dit zijn begrippen die door Peter niet worden begrepen. Het lukt om tot de goede vraag te komen: ‘Peter, wat doe je graag?’ Een dan komt hij los. Hij is creatief en zou graag naar de muziekschool willen. Hij houdt van toneel en vindt belichten en de geluidstechniek leuk. Hij heeft ook een App gemaakt dat hij met de telefoon kan betalen. Wij spreken af dat ik uit het kwalificatiedossier MBO opleidingen zal halen waaruit hij zou kunnen kiezen. Die week breng ik hem de spullen. Het derde gesprek komt hij met glimmende ogen binnen. Hij weet wat hij wil worden: ICT medewerker. De job coach van het Leger des Heils wordt ingeschakeld om een stageplek voor hem te gaan zoeken. Nu wij dit weten kunnen wij in de twee volgende gesprekken het volledige ervaringsprofiel (EVP) afhandelen. 22.1 Factsheet voor het inventariseren van eerder opgedane ervaringen Nieuw in de ontwikkeling van het ervaringsprofiel is de ontwikkeling om de aansluiting te vinden tussen de eerder opgedane ervaringen met het gewenste diploma dat men wil behalen. Deelnemers hebben vanuit het verleden soms een schat aan ervaringen opgebouwd. In de pilot zijn deelnemers die geen enkele opleiding hebben maar alles kunnen maken wat hun ogen zien. Volgens het onderwijskundige systeem van het initieel beroepsonderwijs zouden deze mensen op de laagste trap moeten instromen, omdat zij geen vooropleiding hebben genoten. Maar deze mensen moet je niet lastig vallen met ‘eenvoudige’ leertaken die ver onder hun niveau liggen. Nu komt de vraag naar voren hoe de eerder opgedane ervaringen geïnventariseerd kunnen worden, op een manier dat het vergelijkbaar is met de inhoud van een opleiding. Kunnen wij ®RolloverOnderwijs 272 komen tot een systematiek waarmee wij de opgedane ervaringen kunnen leggen naast de inhoud van de opleiding? Als dat lukt, dan kunnen wij de meest efficiënte leertijd bereiken. Wat iemand al kan en kent doe je niet meer opnieuw, daarvoor geef je een vrijstelling. Het antwoord is gevonden door in dit project een factsheet te ontwikkelen, waarmee de overlap aan ervaring met de inhoud van de opleiding kan worden vastgesteld. Als daarna door een assessment (examen) wordt aangetoond dat de kennis en kunde van de eerder opgedane ervaringen inderdaad aanwezig zijn, dan betekent het een vrijstelling voor dat deel van de opleiding waarvoor men geslaagd is. Omdat wij hebben gekozen voor het uitwerken van de meest omvangrijke leerroute, is de factsheet geënt op het kwalificatiedossier MBO. Daartoe is een nieuwe schaal van waarderen ontworpen: komt later, beginnend, gevorderd en kundig. Aanvankelijk dachten wij dat een waardering over een werkproces dat een deelnemer nog nooit had gedaan, een onvoldoende zou zijn. Maar is een onvoldoende aan te rekenen wanneer iemand een bepaald werkproces nog niet eerder in zijn leven is tegengekomen? Toen brak met dank aan Wim van der Zwan de gedachte door dat het werkproces later in de opleiding nog aan de orde komt. Vandaar de waardering ’komt later’. Heeft de deelnemer een werkproces een enkele keer gedaan, dan komt de waardering: beginnend. Meer ervaring geeft de waardering gevorderd en kundig. De uitgewerkte factsheet is opgenomen in bijlage 2. De factsheet analyseert de eerder opgedane ervaringen, in relatie tot de gekozen opleidingsrichting vanuit het Kwalificatiedossier MBO. De uitkomsten komen te staan in de bijlage van het op te stellen ervaringsprofiel (EVP) van de deelnemer. 22.2 Wat zijn de uitgangspunten bij de ontwikkeling van de attitude Aan welke aspecten moet een opleiding voldoen, wil het enerzijds aansluiten bij de subsystemen van de civil society en anderzijds bij de kwaliteiten van de hulpvrager van het Leger des Heils? Welke attitude van de deelnemer hoort bij het proces om een geslaagd traject naar betaald werk af te leggen? Op de route naar betaald werk wordt misschien wel de laatste veiligheid van de hulpvragers van het Leger des Heils afgenomen. Is men eerst de baan kwijtgeraakt, daarna het huwelijk, dan het huis, nu is op de route naar betaald werk de uitkering aan de beurt. Van de uitkering, de enige partner die tot nu toe altijd trouw is gebleven, neemt men vrijwillig afstand. Het betekent dat er doorzettingsvermogen en een sterke wil moet zijn om zich door het proces naar betaald werk te worstelen. De doelgroep van hulpvragers van het Leger des Heils heeft vanuit het verleden een betekenaarsketting opgebouwd met ervaringen die door de maatschappij zijn afgekeurd. De doelgroep heeft ervaringen met onder andere uitstoting, verlating, eenzaamheid, minachting, en heeft deze negatieve ervaringen in de eigen betekenaarsketting vastgelegd. Daarnaast heeft de hulpvrager soms activiteiten aangeleerd om gemakkelijk aan geld te komen. De ‘heling’ ®RolloverOnderwijs 273 ontstaat wanneer de deelnemer een nieuwe weg van aliënatie (samenvallen met) en separatie (afstand nemen van) inslaat ten opzichte van de ander, de maatschappij, het werk, de collega’s, waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie kan installeren op de plaats van de (beschadigde) vorige. De identiteitswerving is een sociaal proces, waarin de ontmoeting en het daaropvolgende identificatiemechanisme van lust en onlust, aliënatie en separatie, tekort en verlangen, bepalend zijn voor het uiteindelijk resultaat van sociaal leren. De hulpvrager leert het eigen tekort in te zien, waardoor verlangen ontstaat. Een verlangen naar een nieuw toekomstperspectief, met een loopbaandoel om het toekomstperspectief ook te kunnen bereiken. Nu ontstaat er de nieuwe weg waarin de deelnemer stap voor stap een nieuwe identificatie kan installeren op de plaats van de vorige. De route naar betaald werk is het eindtraject van de zorg, wanneer mensen zich voldoende erkend en gesterkt voelen om deze route te kunnen afleggen. Ik en de ander is ‘wij’. De toegangswegen voor de achtergestelde groep moeten open staan. Pas na erkenning zal de doelgroep bereid zijn om deel te nemen aan de participatiemaatschappij. De huidige samenleving is verbonden met de ontdekking dat de ideologie van de maakbaarheid achter ons ligt en dat er geen definitieve oplossingen bestaan. Het gaat om een proces van het wikken en wegen, waarin elk individu zich op eigen wijze vanuit het zelf ontwikkelt. De doelgroep, hulpvragers van het Leger des Heils, zal in een proces van bonding (banden met familie en goede vrienden) en bridging (banden met kennissen, arbeidsrelaties, andere netwerken) moeten leren om te kunnen vertrouwen, participeren en integreren. De bejegening van de doelgroep speelt een centrale rol in het toekomstig gedrag. Een goede bejegening die nieuwe positieve ervaringen laat doordringen bij de doelgroep, doet een herschikking in de betekenaarsketting en het waardensysteem ontstaan. Dit blijkt de bron te zijn waardoor de deelnemer andere, positieve keuzes gaat maken. Positieve bejegening leidt tot positief gedrag, omdat de betekenaarsketting en de waardenhiërarchie bij de deelnemer positief wordt bijgesteld. Wil iemand sociaal kunnen participeren in een sub systeem van de civil society, dan dient hij de route af te leggen van de aan te leren waarden, de normen, de wil en het handelen naar het toekomstige gedrag. In de procesgang op de route naar betaald werk betekent het, dat de deelnemer allereerst voor zichzelf de waarden herkent die het nieuwe leven met zich meebrengt. De deelnemer zal zich de waarden van het subsysteem eigen maken en zich de beroepshouding van het betreffende subsysteem aanleren waarin hij wil participeren. Vervolgens moeten de waarden een deel worden van zijn waardenhiërarchie, waarna de wil de route moet bekrachtigen. De hulpvrager zal de bereidheid moeten tonen zich aan de normen te onderwerpen die voortkomen uit de activiteiten van de functie. In het handelen zal de hulpvrager steeds het uiteindelijk doel in beeld hebben. Het handelen als een eenheid van denken en doen. Het doel van het handelen ligt niet in het handelen zelf, maar in de be-doel-ing van de persoon die handelt. Het doel is aanwezig in het einde van de handeling. Met andere woorden, als de be®RolloverOnderwijs 274 doel-ing van de hulpvrager goed is, dan mag je in de handeling zelf een foutje maken. De zijn mogelijkheden tot herstel. Het gedrag is enerzijds een resultante van het belang dat het subject vanuit zijn waarden hiërarchie aan de verschillende waarden hecht. Het gedrag ontstaat anderzijds vanuit de verhouding tussen subject en de ander, uit een proces van het opnemen en afweren van ervaringen. In de confrontatie met de ander zal het subject zich de vraag stellen: verlangt de ander wel naar mij, kan ik zijn/haar verlangen opvullen? In de derde plaats heeft het gedrag van mensen een directe relatie met gedragsregels, normen. Normen verwijzen naar een sociaal verwachtingspatroon waaraan mensen in hun gedrag moeten voldoen. Over vastgestelde normen is geen discussie, die moeten door de werknemer op de werkplek worden uitgevoerd. Daar heb je je aan te houden. Uit de ervaring in het project blijkt dat vakkennis en vakvaardigheid vrijwel door ieder zijn aan te leren. Cruciaal is de attitudevorming. Is de hulpvrager in staat om zich aan te passen aan een nieuw leven wetende dat het in het verleden, onder welke omstandigheid dan ook, eens is misgegaan. Voor de begeleiders in de zorg en de opleiders in de gildedriehoek betekent het mensen erkennen, positief bejegenen, ondersteunen, in kleine stappen de successen vieren en mogelijkheden geven tot herstel wanneer het een keer (en nog een keer) is misgegaan. 22.3 De factsheet voor de attitude ontwikkeling De factsheet over de ontwikkeling van de attitude van de deelnemer werd aanvankelijk ontwikkeld door het Leger des Heils, waardoor zowel de opleiding als de zorg zich in de zelfde attitudeontwikkeling herkennen. In dit proces zijn nieuwe ontwikkelingen tot stand gekomen door de attitude van de deelnemer in een positieve taal te kunnen beschrijven. Als uitgangspunt is het Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (Powered by SHL) gekozen, op grond waarvan het Kwalificatiedossier MBO de competenties van alle opleidingen beschrijft (SHL, 2013). Als wij de SHL competenties als kernkwaliteiten zien, dan zegt Daniel Ofman dat kernkwaliteiten iemands specifieke sterktes zijn (Ofman, 2009). Ze maken je tot wat je bent. Ze zeggen iets over je bijzondere vaardigheid. Als een kernkwaliteit teveel doorschiet ontstaat een vervorming die iemands valkuil kan zijn. Is ‘aanpassingsvermogen’ je kernkwaliteit en je hebt teveel van het goede, dan ontstaat de valkuil wispelturigheid omdat je te snel op alle aanpassingen inspeelt. Zo kan behulpzaamheid doorschieten naar bemoeizucht. De kernkwaliteit en de valkuil zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Met de kernkwaliteit krijgt de persoon naast zijn valkuil ook een uitdaging. De uitdaging is de positief tegenovergestelde kwaliteit van de valkuil. Stel dat de kernkwaliteit ‘daadkracht’ is en het teveel van het goede leidt tot de valkuil ‘drammerigheid’, dan is het positief tegenovergestelde ‘geduld’. De kernkwaliteit en de uitdaging blijken elkaars aanvullende kwaliteiten. ®RolloverOnderwijs 275 Kernkwaliteit Teveel van het goede Daadkracht Valkuil Drammerigheid Positief tegenovergestelde Aanvullende kwaliteiten Uitdaging Geduld In het voorbeeld is het van belang om de balans te vinden tussen enerzijds ‘daadkracht’ en anderzijds ‘geduld’. Is er te weinig geduld, dan schiet de daadkracht door in drammerigheid. Om de valkuil te voorkomen is het van belang om de uitdaging te ontwikkelen. De balans ontstaat door een ‘en – en’ denken te ontwikkelen, wil de persoon zowel daadkrachtig als geduldig zijn. Het inzicht moet ontstaan dat beide kwaliteiten samengaan. Daniel Ofman is vervolgens van mening dat iemand allergisch is voor teveel van zijn uitdaging. Het teveel van geduld is passiviteit (niet in de afbeelding opgenomen). Wij zien nu dat de kernkwaliteit en de uitdaging in de taal positief geformuleerd worden door daadkrachtig en geduldig te zijn, en dat de valkuil en de allergie negatief geformuleerd worden in de taal door drammerigheid en passiviteit. Een goede bejegening begint bij een positief taalgebruik. In de taal kunnen wij tot een positieve formulering komen, door de SHL competenties te zien als kernkwaliteiten en bij deze kernkwaliteiten de uitdaging te zoeken. Bij de beoordeling van de attitude van de deelnemer komen wij nu tot een beschrijving in positieve bewoordingen van de taal. In deze taal kunnen wij wel oproepen tot verbetering, maar steeds gelinkt aan positieve waarden. Het is positiever te stellen dat iemand moet oefenen in geduld, dan te beschrijven dat iemand drammerig is. De nieuwen weg die wij met de deelnemer inslaan is de positieve weg, waarin door positieve taal en daarmee positieve bejegening, bij de deelnemer een nieuwe betekenaarsketting en een nieuw waardensysteem kan ontstaan op de plaats van de beschadigde vorige. ®RolloverOnderwijs 276 Naast de aanvullende kwaliteiten van de kernkwaliteit en de uitdaging, slaan wij geen acht op de verdere theorie van de kernkwadranten. Het gaat ons om de weg te vinden naar een positieve taal waarin wij de deelnemer kunnen ‘waarde-ren’. Daartoe kiezen wij twee waarderingsbalken met elk een 4 puntenschaal. In de bovenste balk staat de SHL competentie als kernkwaliteit. In de 2e balk staat de uitdaging van de SHL competentie, die met een werkgroep binnen het Leger des Heils is ontwikkeld. Beide competentiebalken werken in spiegelbeeld. Zou de deelnemer bij SHL competentie het ‘beslissen en activiteiten initiëren’ teveel forceren, dan komt de waardering meer naar rechts, wat tot gevolg heeft dat men minder ontvankelijk is voor derden. Hierdoor komt de waardering voor ‘ontvankelijkheid’ meer naar links. Wij kunnen nu tegelijk waarderen in de balans van de twee aanvullende positieve kwaliteiten, door alleen de bovenste balk met de kernkwaliteiten van de SHL competenties in te vullen. De waardering van de uitdaging vloeit daaruit vanzelfsprekend voort. Voorbeeld Te weinig Beslissen en activiteiten initiëren* x ontvankelijk x teveel Wijze van beschrijven van de taal in het ervaringsprofiel. De deelnemer is goed in het beslissen en initiëren van activiteiten. Hij is in balans en weet zich ontvankelijk naar de mensen waarmee hij samenwerkt. Voorbeeld 2 Te weinig Beslissen en activiteiten initiëren teveel x ontvankelijk x Wijze van beschrijven van de taal in het ervaringsprofiel. De deelnemer werkt eraan om ontvankelijker te zijn voor de mensen waarmee hij samenwerkt, waardoor hij beter in staat is om te beslissen en activiteiten te initiëren. ®RolloverOnderwijs 277 In het Kwalificatiedossier MBO zijn per opleiding de competenties vastgelegd waaraan de deelnemer moet voldoen. Op het MBO niveau 1, zal bijvoorbeeld niet gevraagd worden om leiding te kunnen geven terwijl dat op MBO niveau 4 wel het geval is. Heeft een deelnemer een beroepskeuze gemaakt en daarbij een opleiding gekozen, dan is in het kwalificatiedossier MBO na te slaan aan welke competenties de deelnemer moet voldoen. Vanuit de competentielijst van het Kwalificatiedossier MBO of vanuit de vereisten van de functie, is het nu mogelijk de selectie te maken van competenties die in de leertaak van de deelnemer behoren te worden opgenomen. Op grond van de nu uitgekristalliseerde methodiek zijn de factsheets uitgewerkt voor de attitude ontwikkeling. Er is een waarderingslijst samengesteld van alle SHL competenties zoals die in het Kwalificatiedossier MBO voorkomen. Hierdoor is het mogelijk om na de keuze van een opleiding of vanuit de functie die iemand heeft, die competenties als ontwikkeling te kiezen die voor de opleiding van belang zijn. Zowel de zorg als de opleiding werken nu aan de ontwikkeling van de zelfde competenties, volgens de op elkaar afgestemde methodiek. De uitgewerkte waarderingslijst van de SHL competenties is opgenomen in bijlage 4. 22.4 Het uitgewerkte ervaringsprofiel Nu volgt het uitgewerkte ervaringsprofiel, dat als een ‘loopbaan en opleidingscontract’ voor de deelnemer de route aangeeft van het te lopen traject naar betaald werk. In het uitgewerkte voorbeeld, gestoeld op een reële situatie, ontstaat het volgende. NAW gegevens EVC aanbieder en deelnemer. Ervaringsprofiel: de opgebouwde ervaringen van de deelnemer. De aanleiding om het profiel samen te stellen. De opbouw en onderbouwing van dit ervaringsprofiel. Het loopbaandoel van de kandidaat. De aanbevelingen van de begeleider. De waarderingslijst van de werkprocessen. Dit onderdeel correspondeert met de bijlage 2 waarin de werkprocessen van de gekozen opleidingsrichting zijn gewaardeerd. In dit voorbeeld functioneert de deelnemer volgens de gildedriehoek op alle werkprocessen op MBO niveau 2 en op een aantal werkprocessen op MBO niveau 3.11 Algemene werknemersvaardigheden / attitudelijst. Op deze plaats komt de beschrijving van de uitkomst van bijlage 3, waar zorg en opleiding beide werken aan de ontwikkeling van houding en gedrag van de deelnemer. Ondertekening. Bij de ondertekening staat de formele handtekening van het erkende EVC bureau, dat het ervaringsprofiel bekrachtigt. Daarnaast de handtekening van de deelnemer, te zien als de bekrachtiging van zijn voornemen om de koers te volbrengen 11 In het daarna gehouden assessment is inderdaad bevestigd dat deze deelnemer op dit niveau werkt. Hiervoor is een ervaringscertificaat (EVC) uitgereikt. ®RolloverOnderwijs 278 zoals die nu door hem zelf is vastgelegd. Indien gewenst ondertekenen ook de job coach en de werkmeester, waarmee zij aangeven bereid te zijn om de deelnemer te begeleiden op zijn route naar betaald werk. Voor het volledig uitgewerkte ervaringsprofiel (EVP) zie bijlage 5. 22.5 Samenvatting Uit de ervaring in het project blijkt dat vakkennis en vakvaardigheid vrijwel door ieder zijn aan te leren. Cruciaal is de attitudevorming. Is de hulpvrager in staat om zich aan te passen aan een nieuw leven wetende dat het in het verleden, onder welke omstandigheid dan ook, eens is misgegaan. Voor de begeleiders in de zorg en de opleiders in de gildedriehoek betekent het mensen erkennen, positief bejegenen, ondersteunen, in kleine stappen de successen vieren en mogelijkheden geven tot herstel wanneer het een keer misgaat. In het samenwerkingsverband tussen zorg en opleiding, ontstaat een afstemming tussen de taal van de zorg en de taal van het opleiden. Een goede bejegening begint bij een positief taalgebruik. Positieve bejegening in de taal leidt tot positief gedrag, omdat hierdoor de betekenaarsketting en waardenhiërarchie bij de deelnemer positief worden bijgesteld. In de taal kunnen wij tot een positieve formulering komen, door de SHL competenties te zien als kernkwaliteiten en bij deze kernkwaliteiten de uitdaging te zoeken. Bij de beoordeling van de attitude van de deelnemer komen wij nu tot een beschrijving in positieve bewoordingen van de taal. In deze taal kunnen wij wel oproepen tot verbetering, maar steeds gelinkt aan positieve waarden. Zowel bij de zorg als bij het opleiding werken wij nu aan de ontwikkeling van de zelfde competenties, volgens een op elkaar afgestemde methodiek tussen zorg en opleiden. Nieuw in de ontwikkeling van het ervaringsprofiel is de ontwikkeling om de aansluiting te vinden tussen de eerder opgedane ervaringen met het gewenste diploma dat men wil behalen. Het antwoord is gevonden door in dit project een factsheet te ontwikkelen, waarmee de overlap tussen enerzijds de eerder of elders opgedane ervaringen en anderzijds de inhoud van de opleiding kan worden vastgesteld. Als daarna door een assessment (examen) wordt aangetoond dat de kennis en kunde van de eerder opgedane ervaringen inderdaad aanwezig zijn, dan betekent het een vrijstelling voor dat deel van de opleiding waarvoor men geslaagd is. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Wat men al weet en kan, komt in de opleiding niet terug. Het uitgewerkte ervaringsprofiel geeft de route aan van het te lopen traject naar betaald werk. Het geldt als een ‘loopbaan en opleidingscontract’ voor de deelnemer. ®RolloverOnderwijs 279 23. De uitwerking van de opleiding Als definitie voor het leren kiezen wij: ‘Leren is het betekenis geven aan een ervaring.’ Het gaat om een voortdurend proces van aliënatie en separatie, een doorlopend dynamisch proces, voortkomend uit de ontmoetingen van de deelnemer met steeds weer een andere ander. Het subject haalt betekenaars (vakkennis, vakvaardigheid, attitude ontwikkeling) van de ander binnen. De deelnemer beschikt zelf over het tempo en de omvang van de leertaak, zodat hij het ook zelf in de hand heeft om het leerproces te laten slagen en niet wordt overspoeld door te veel aan informatie waardoor ‘non learning’ ontstaat. De werkplek is niet alleen de plaats waar iemand werkt, de werkplek is gerelateerd aan de functie die iemand heeft. Op de zelfde werkplek kunnen verschillende mensen werkzaam zijn, ieder met een eigen functie. De inhoud van de functie bestaat uit vakkennis en vakvaardigheid vanuit de vakgebieden en de daarvoor noodzakelijke competenties, maar tevens uit omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. Veel wat mensen moeten kennen en kunnen om hun werk goed te doen, leren ze niet in het onderwijs, maar tijdens het werken (Onstenk, 2011: 248). Werken betekent leren (Kessels e.a., 2011: 30, 33- 34, 36-37) Het dialogisch karakter van het leren krijgt vorm door de inrichting van de gildedriehoek, waardoor de deelnemer / gezel dagelijks hecht samenwerkt met de praktijkbegeleider / leermeester. De opleidingscoach begeleidt het proces. De deelnemer leert de ervaringen (vakkennis, vakvaardigheid, attitude ontwikkeling) van de ander tijdens de dagelijkse werkzaamheden. Het is mogelijk dat in de praktijk integratie plaatsvindt tussen het initieel onderwijs op de school en het post initieel bedrijfsleren op het bedrijf, door de opleidingscoach te werven bij een ROC, AOC of HBO instelling. In dat geval kan een praktijkleraar van het initieel onderwijs de procesbegeleiding als opleidingscoach op het bedrijf voor zijn rekening nemen. De job coach begeleidt het proces vanuit de zorg. Het Kwalificatiesysteem MBO gaat voorbij aan de specialismen van de functie. Het gevolg is, dat specialismen in onze functioneel gedifferentieerde maatschappij niet benoemd kunnen worden in de leeropdracht. Daarnaast legt in het Kwalificatiedossier MBO geen verband tussen de context waarin de activiteiten en handelingen worden uitgevoerd, waardoor een mismatch ontstaat tussen enerzijds opleiden en anderzijds arbeidsmarkt. De omslag in het denken bij de RolloverOnderwijs is, dat de aan te leren competenties niet voortkomen uit het onderwijssysteem van de school, maar voortkomen uit de functie van een studerende medewerker. Het opleiden begint op de plaats waar de vraag vandaan komt, de plek waar de studerende medewerker werkt en leert in het bedrijf. Een functie op HBO niveau heeft de ®RolloverOnderwijs 280 mogelijkheid om binnen de werksituatie procesmatig te denken en daarmee op procesniveau te leren, terwijl een functie op MBO niveau 1 de mogelijkheid biedt om enkelvoudige handelingen aan te leren. Dit zijn voorbeelden waaruit blijkt dat het niveau van de functie bepalend is voor het niveau van de opleiding. Het leren vanuit de functie heeft tot gevolg dat het didactisch leermodel niet aanbodgericht kan zijn, maar vraaggericht moet worden ingevuld. Hoe is de context, welke waarden, vakkennis, en vakvaardigheid zijn in de context verborgen. Hoe is het netwerk van de functie dat onderhouden moet worden, hoe staat de functie in de keten en welke attitude is noodzakelijk om de benodigde competenties te analyseren, aan te leren en uit te voeren? 23.1 Factsheet voor het analyseren van de werkprocessen, activiteiten en handelingen in de functie. In het project zijn factsheets ontworpen om de functie goed te kunnen analyseren en een aansluitende leertaak vast te leggen. Hebben wij eerder beschreven hoe de overlap kan worden vastgesteld tussen de ervaringen van de deelnemer met de opleiding uit het Kwalificatiedossier MBO, nu leren wij de overlap vast te stellen tussen de ervaringen van de deelnemer met de eisen die gesteld worden aan de functie. Als voorbeelden staat in bijlage 1 de analyse van de HBO leertaak voor de middenmanager vanuit de functie, in bijlage 2 de analyse voor de functie van Aankomend verkoopmedewerker MBO niveau 1 in de 50/50 store in Groningen, in bijlage 3 de analyse van de Verkoper detailhandel MBO niveau 2 in de 50/50 store in Groningen. De resultaten van de factsheets geven aan wat de deelnemer al beheerst en niet opnieuw gedaan behoeft te worden. Omgekeerd geven de factsheets ook aan wat iemand nog niet beheerst. Dat is het deel dat wordt opgenomen in het portfolio van de opleiding. Zo zien wij in bijlage 6 het uitgewerkte portfolio van de Aankomend verkoopmedewerker 50/50 store in Groningen en in bijlage 7 het portfolio van de Horeca assistent MBO niveau 1 in het hotel/restaurant Belmont in Lunteren en in bijlage 8 het portfolio van de AKA opleiding MBO niveau 1. In de eerste kolom van het portfolio staat de te leren activiteit. In de 2e kolom de te leren handelingen. Wij zien nu hoe het uitgewerkte theoretische model in hoofdstuk 13 van functiegerichte competentievereisten voor post initiële MBO opleidingen, in de praktijk kan functioneren. Wanneer de deelnemende gezel een handeling in de keuken heeft uitgevoerd, dan gaat hij in het portfolio naar die handeling toe. In de 3e kolom omschrijft hij wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moet doen. Zo leert de deelnemende gezel van praktijk naar theorie. Wanneer een onderdeel klaar is, kan de deelnemende gezel zijn afgewerkte leertaak doorzetten naar de opleidingscoach. Als de opleidingscoach het werk goedkeurt kan hij het wegzetten als afgerond werk. Om de leerwinst te kunnen meten kan de opleidingscoach per werkproces bijhouden of de deelnemende gezel voor een werkproces beginnend, gevorderd of kundig is. Als de deelnemende gezel iets nog nooit heeft gedaan scoort hij 'komt later'. Als alle werkzaamheden ®RolloverOnderwijs 281 zijn ingevuld met gevorderd of kundig, dan geeft de opleidingscoach de deelnemende gezel op voor een assessment of proeve van bekwaamheid. Zo leert de deelnemende gezel in eigen tempo voor een opleiding die voortkomt uit de functie. De kennis die de studerende werknemer uit het bedrijf aanleert, is kennis die ook direct in het bedrijf toepasbaar is. De studerende werknemer ervaart dat hij voor het bedrijf in waarde toeneemt, omdat hij al lerend zich de inhoud van zijn functie eigen maakt. Het assessment In het project is het assessment uitgevoerd als beschreven in H. 16 van het eerste deel van dit onderzoek. Dit heeft geleid tot het volgende resultaat. Deelnemer 1 Deelnemer 2 Deelnemer 3 Deelnemer 4 Deelnemers 5, 6 en 7 MBO niveau 1 MBO niveau 1 MBO niveau 1 MBO niveau 1 MBO niveau1 Geslaagd voor Geslaagd voor Geslaagd voor Geslaagd voor Alle 3 deelnemers alle alle alle alle geslaagd voor alle werkprocessen werkprocessen werkprocessen werkprocessen werkprocessen Assistent Assistent Assistent Assistent Aankomend verkoopmedewerker medewerker medewerker medewerker medewerker en natuur en natuur en groen, natuur en natuur en schilderen groen, crebonummer groen, groen, crebonummer 97473 crebonummer crebonummer 97473 97473 97473 MBO niveau 2 MBO niveau 2 MBO niveau 2 MBO niveau 2 Medewerker Medewerker Medewerker Medewerker buitenruimte, buitenruimte, buitenruimte, recreatiebedrijf crebonummer crebonummer crebonummer , 97531 97531 97531 crebonummer Geslaagd voor Geslaagd voor 11 Geslaagd voor 97532 10 van de 18 van de 18 6 van de 18 Geslaagd voor werkprocessen werkprocessen werkprocessen 9 van de 13 werkprocessen MBO niveau 3 MBO niveau 3 Vakbekwaam Vakbekwaam medewerker medewerker groenvoorziening, recreatiebedrijf crebonummer crebonummer 97252 97255 Geslaagd voor 12 Geslaagd voor van de 19 6 van de 12 werkprocessen werkprocessen ErvaringsErvaringsErvaringsErvaringsDiploma behaald certificaat certificaat certificaat certificaat behaald. behaald. behaald. behaald. ®RolloverOnderwijs 282 De toetsing van theorie Het is aan te bevelen om een toetsingskader toe te passen voor Nederlands, rekenen, loopbaan burgerschap en vreemde taal, vanuit de leertaken zoals die vanuit de functie zijn uitgewerkt in het portfolio. De deelnemers verwerken de theorie in de leertaak van het bedrijfsleren. Zij gebruiken Nederlands en voor de functie noodzakelijke vreemde talen om het portfolio te vullen. Zij gebruiken rekenvaardigheden die rechtstreeks voortkomen uit de bedrijfssituatie. Hierdoor is het mogelijk om een relatie te leggen tussen het beroepenveld en de theorie, wat de theorie inzichtelijker maakt voor de deelnemer. 22.4 Samenvatting Leren is het betekenis geven aan een ervaring. Het Kwalificatiesysteem MBO gaat voorbij aan de ervaringen van de specialismen van de uit te voeren werkzaamheden aangeeft. Het gevolg is, dat specialismen in onze functioneel gedifferentieerde maatschappij niet gerelateerd zijn aan de leeropdracht, waardoor een mismatch ontstaat tussen enerzijds opleiden en anderzijds de arbeidsmarkt. De omslag in het denken bij de RolloverOnderwijs is, dat de aan te leren competenties niet voortkomen uit het onderwijssysteem van de school, maar voortkomen uit de activiteiten en handelingen van de functie van een studerende medewerker. Het opleiden begint op de plaats waar de vraag vandaan komt, de plek waar de studerende medewerker werkt en leert in het bedrijf. Het leren vanuit de functie heeft tot gevolg dat het didactisch leermodel niet aanbodgericht kan zijn, maar vraaggericht moet worden ingevuld. In het project zijn factsheets ontworpen om de functie goed te kunnen analyseren en een aansluitende leertaak vast te leggen. Er zijn voorbeelden van de analyse van de HBO leertaak voor de middenmanager vanuit de functie, de analyse voor de functie van Aankomend verkoopmedewerker MBO niveau 1 in de 50/50 store in Groningen, de analyse van de Verkoper detailhandel MBO niveau 2 in de 50/50 store in Groningen. De resultaten van de factsheets geven aan wat de deelnemer al beheerst en niet opnieuw gedaan behoeft te worden. Omgekeerd geven de factsheets ook aan wat iemand nog niet beheerst. Dat is het deel dat wordt opgenomen in het portfolio van de opleiding. Zo zien wij in bijlage 6 het uitgewerkte portfolio van de Aankomend verkoopmedewerker 50/50 store in Groningen en in bijlage 7 het portfolio van de Horeca assistent MBO niveau 1 in het hotel/restaurant Belmont in Lunteren en in bijlage 8 het portfolio van de AKA opleiding MBO niveau 1. Wanneer de deelnemende gezel een handeling heeft uitgevoerd, dan gaat hij in het portfolio naar die handeling toe en omschrijft wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moet doen. Zo leert de deelnemende gezel van praktijk naar theorie. Als alle werkzaamheden door de opleidingscoach zijn ingevuld met gevorderd of kundig, dan ®RolloverOnderwijs 283 geeft de opleidingscoach de deelnemende gezel op voor een assessment of proeve van bekwaamheid. In het project is aangetoond dat deelnemers gelijktijdig integrale toetsen voor een ervaringscertificaat (EVC) kunnen afleggen op MBO niveau 1, 2 en 3. Deelnemers zonder zogenaamde vooropleiding, blijken te functioneren op MBO niveau 1 t/m MBO niveau 3, op basis van eerder of elders opgedane ervaringen. De huidige vorm van toetsen voor de theorie sluit niet aan bij de vaardigheden van de doelgroep. Het is aan te bevelen om een toetsingskader toe te passen voor Nederlands, rekenen, loopbaan burgerschap en vreemde taal, vanuit de leertaken zoals die in de opleiding zijn uitgewerkt in het portfolio. Hierdoor is het mogelijk om een relatie te leggen tussen het beroepenveld en de theorie, wat de theorie inzichtelijker maakt voor de deelnemer. ®RolloverOnderwijs 284 24. Tolerantie Het individu kan zich dermate autonoom voelen, dat hij zijn eigen weg gaat en om welke reden dan ook grenzen overschrijdt. Tolerantie gaat om het verdragen van hetgeen dat niet jouw opvatting is. Als model is tolerantie de garantie dat ik de dingen van de ander verdraag die ik afkeur. Het begrip tolerantie beweegt zich tussen onverschilligheid en het voorkómen van mateloze verontwaardiging. Tolerantie is maatwerk, een proces van wikken en wegen wat voor dié betreffende persoon nog te tolereren is. De tolerantie van het Leger des Heils omvat gerechtigheid en barmhartigheid. Het toepassen van gerechtigheid, niet in de zin van ‘straf ontvangen vanwege een overtreding’, maar in de betekenis van ‘krijgen waar je recht op hebt’. Daarnaast het toepassen van barmhartigheid, mensen in nood met liefde helpen. Wij komen nu bij de vraag hoe wij grenzen kunnen hanteren, door het bespreken van het woord ‘tolerantie’. Sinds 2000 komt er volgens Ghorashi de nieuwe realist die durft te zeggen waar het op staat. De tolerantie waar Nederland om bekend staat wordt openlijk ter discussie gesteld. De echte ‘leiders’ staan op die het lef tonen dat ze het durven te zeggen. De sfeer verhardt. De nadruk ligt op het ‘zij’ als een totaal iets anders. In het wij-zij denken worden groepen tot contrasten gemaakt (Ghorashi, 2006). Het wij-zij denken komt ook naar voren als de wethouder van Rotterdam de mensen in de bus zet naar het Westland, om daar in de kassen te werken ((Telegraaf, 2011). Uit het resultaat van de actie blijkt dat dit niet de weg is om resultaat te bereiken. De beleidsaanpak die berust op het contrast denken van het ‘wij tegenover zij’, leidt niet tot resultaat en moet worden afgeraden. Tolerantie gaat om het verdragen van hetgeen dat niet jouw opvatting is. Het vasthouden aan je eigen overtuiging met een ingebouwde afkeuringscomponent. Jouw opvatting is deliberatief, het kan weerlegd worden, het kan ontkracht worden. Als model is tolerantie de garantie dat ik de dingen van de ander verdraag die ik afkeur (Wils, 2009). In de democratie betekent tolerantie dat ik het misschien fout heb en de ander gelijk, terwijl ik toch mogelijk afkeur wat de ander zegt. Hieruit blijkt dat conflicten zijn te civiliseren, het geschil wordt een meningsverschil. Het zijn de democratische praktijken dat iets weerlegd kan worden. Wanneer de balans wordt verstoord, kan tolerantie kan twee kanten op: een overmaat aan tolerantie of een gebrek aan tolerantie. In de 70-80ger jaren waren er nog regionale en themagerichte theologieën zoals de bevrijdingstheologie en de feministische theologie. Door de toenemende tolerantie ontstaat een verandering naar pluralisme. Het pluralisme verdraagt de andere overtuiging naast de ®RolloverOnderwijs 285 eigen overtuiging, met de kans dat de eigen overtuiging gerelativeerd wordt. Bij een overmaat aan tolerantie ontstaat een doorgaande relativering en wordt iemands overtuiging op den duur inhoudsloos. Hiermee vervagen ook de verschillende vormen van theologie. Terpstra en De Wit noemen het begrip ‘verdraagzaamheid’ wat leidt naar tolerantie (Terpstra e.a., 2006). Het gevaar bestaat dat wij te verdraagzaam blijven en tolerantie wordt gezien als een begrip van: alles mag. Deze vorm van tolerantie zou Ricoeur onverschilligheid noemen en intolerant stellen zij. Stel dat de religie onbeperkt tolerant wordt, dan aanvaardt de kerk ieders theorie wat tot gevolg heeft dat religie inhoudsloos wordt. Op de zelfde manier maakt onbeperkte tolerantie ook de overheid machteloos omdat het onderscheid tussen wettig en onwettig vervaagt. De conclusie is dat een onbeperkte tolerantie niet een begaanbare weg is. Het gaat er bij tolerantie om de grenzen te kunnen vinden waar tolerantie eindigt. Werkelijke tolerantie is bij jezelf twijfel toelaten, een moment inbouwen om te schakelen naar de eigen waarheidspretenties. Even niet gebruikmaken van je macht om in te grijpen. De inhoud van het begrip tolerantie kent een verbondenheid met het besef van waarden, het handelen naar onze waarden. In die zin kan ‘zero tolerance’ zeer tolerant beleid zijn, mits er goed over is nagedacht. Het stellen van overwogen grenzen is toleranter dan de angst voor conflicten en een cultuur van vermijding in stand houden en de ‘boel de boel te laten’. Het begrip tolerantie beweegt zich tussen onverschilligheid en het voorkómen van mateloze verontwaardiging. Tolerantie gaat over bezinning, voldoende tijd nemen bij het handelen. Gauchet beschrijft dat overtuigingen zich in deze tijd transformeren tot identiteiten. Een overtuiging is niet langer wat men heeft, maar wat men is. Individuen vereenzelvigen zich tegenwoordig met hetgeen waarvoor zij staan. Het individu is anti globalist, is vegetariër, blank, zwart, katholiek of moslim. En daarmee is men militant verbonden, omdat men niet alleen als overtuiging verbonden is, maar de eigen identiteit op het spel staat. Wanneer overtuigingen identiteiten worden, houdt men op met argumenteren. Identiteiten willen niet overtuigen, zij willen erkend worden. Doordat overtuigingen identiteiten worden, komen private onderwerpen in de publieke sfeer. De individuen willen dat hun opvattingen als identiteit publiek erkend worden. Zij confronteren de politiek met hun waarden die de politiek zou moeten onderschrijven. Op die manier formuleert de privésfeer de waarden en doeleinden van de gemeenschap, die de gemeenschap àls gemeenschap vandaag niet meer kan formuleren. De politiek krijgt de taak om voor onderlinge co-existentie te zorgen. (Gauchet, 1998: 21-24). In de beschrijving van Gauchet zien wij dat het individu zich richt tot de staat om erkenning. Bij de moord op Theo van Gogh stond op schrift aangegeven waarin de moordenaar erkend wilde worden. Deze beweging in de maatschappij van intolerantie is een beweging die bij de bevolking angst oproept, mede door de voortgaande bedreigingen waarmee enkele zich niet erkend voelende personen het openbare debat willen verstoren. De bedreigers hanteren een certistische aanpak van een structurele intolerantie. Bij certisme staat waarheid tegenover niet waarheid. In een dialoog volgens het certisme provoceren zij de conflicten. De standpunten komen als een ja en een nee tegenover elkaar te staan. Het overschrijden van de grens van ®RolloverOnderwijs 286 tolerantie initieert enerzijds de roep om meer blauw op straat en anderzijds de te ver doorgevoerde individuele vrijheid van het individu. Eerder hebben wij Halleh Ghorashi aangehaald wanneer zij zegt dat de democratische levensstijl vraagt om tolerantie als democratische deugd. Niet alleen ruimte laten, maar ruimte maken en daarna ruimte bewaken. Het gevoel van verbondenheid ontstaat pas, wanneer mensen de ruimte krijgen hun symbolen, rituelen en culturele vorming te beleven. Wanneer mensen erkend worden in hun culturele identiteit en de democratische staat hen beschermt, dan ontstaat een emotionele binding met Nederland of met het beroep of met het bedrijf waar men werkt. Waar liggen de grenzen van tolerantie bij het Leger des Heils? ‘Hoe wij met elkaar om moeten gaan, wordt in de christelijke traditie vaak omschreven met de belangrijke begrippen: gerechtigheid en barmhartigheid. Gerechtigheid wil zeggen dat we mensen tot hun recht laten komen. In de Bijbel wordt dan vaak gezegd dat we mensen die op wat voor manier ook in de knel zitten, moeten bevrijden. Barmhartigheid wil zeggen dat we mensen in nood met liefde helpen. Jezus geeft daar de volgende voorbeelden van: mensen die honger lijden te eten geven, mensen die dorst hebben te drinken geven, kleding geven aan mensen die niets aan hebben, vreemdelingen onderdak geven en bezoek brengen aan zieken en gevangenen. Daarbij zegt Jezus zelfs: ‘Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor één van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’ (Matteüs 25, vers 40) Wat God van ons wil, wordt samengevat door de volgende uitspraak van Jezus: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grote en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat. (Matteüs 22, vers 37-40). Het Leger des Heils deelt het geloof, zoals dat hier beschreven staat, met vele christenen wereldwijd.’ Het Leger des Heils brengt wel eigen accenten aan. ‘Wat ons met name kenmerkt, is dat we een strijdbare beweging willen zijn. Dat blijkt niet alleen uit onze naam en symbolen zoals de vlag, maar ook uit onze instelling. Bij het Leger komt de daad vaak voor het woord, ondernemen we actie zonder onnodig oponthoud van te veel overleg en bezinning. We willen nou eenmaal strijden. Strijden tegen alles wat het leven van mensen kapot maakt: armoede, onrecht, uitsluiting, en zinloosheid. En strijden vóór een leven zoals God het bedoeld heeft, door het goede nieuws van Jezus uit te dragen, in woord en daad.’ (Leger des Heils, 2013) Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten in de hulpverlening van het Leger? Belangrijke uitgangspunten van de hulp en zorg die het Leger des Heils wil aanbieden zijn: Het bieden van perspectief, onder het motto: ‘zelfstandig waar het kan, ondersteuning waar het moet’. Om (erger) te voorkomen wordt zoveel mogelijk preventief gehandeld. De hulp en zorg vindt in samenhang plaats. De ontschotte wijze van werken wordt binnen de werkeenheden verankerd. Medewerkers zijn vasthoudend en gedreven. Ook hier gaat het om het bieden van perspectief. ®RolloverOnderwijs 287 Hulp en zorg is laagdrempelig van karakter (Leger des Heils, 2012). De route naar betaald werk en het op die route opleiden van hulpvragers, is binnen het Leger des Heils nog niet nader omschreven. Uiteindelijk gaat het in een betaalde baan enerzijds om de vraag naar de rechtvaardiging van de identiteit van het individu. Elk individu heeft recht op betaald werk. Anderzijds om een aanpak van barmhartigheid, de grens van de liefde om mensen te helpen in nood. Door het aanleren van de traditionele waarden van het bedrijf en het leren reflecteren vanuit de context, ontdekt de hulpvrager de rechtvaardigingsgrond, die voorheen wellicht niet de zijne of hare was. ‘Zelfstandig waar het kan, ondersteuning waar het moet’. Dit leerproces is een grote stap voor mensen die vanuit dakloosheid gewend zijn aan een leven zonder structuur, normloosheid en het zich ‘waarden’loos voelen. Hierin liggen de grenzen verborgen wat wel en niet is te tolereren. Het betreft een leerroute die voor de doelgroep essentieel is voor het slagen van het traject naar betaald werk. 24.1 Samenvatting Tolerantie is bij jezelf twijfel toelaten, een moment inbouwen om te schakelen naar de eigen waarheidspretenties. Even niet gebruikmaken van je macht om in te grijpen. De inhoud van het begrip tolerantie kent een verbondenheid met het besef van waarden, het handelen naar onze waarden. In die zin kan ‘zero tolerance’ zeer tolerant beleid zijn, mits er goed over is nagedacht. Door het aanleren van de traditionele waarden van het bedrijf en het leren reflecteren vanuit de context, ontdekt de hulpvrager zijn rechtvaardigingsgrond, die voorheen wellicht niet de zijne of hare was. Dit leerproces is een grote stap voor mensen die vanuit dakloosheid gewend zijn aan een leven zonder structuur, normloosheid en het zich ‘waarden’loos voelen. Hierin liggen de grenzen verborgen wat wel en niet is te tolereren. Tolerantie is maatwerk, een proces van wikken en wegen wat voor dié betreffende persoon nog te tolereren is. Het Leger des Heils legt de grenzen bij gerechtigheid en barmhartigheid. Het toepassen van gerechtigheid, niet in de zin van ‘straf ontvangen vanwege zonde’, maar in de betekenis van ‘krijgen waar je recht op hebt’. Daarnaast het toepassen van barmhartigheid, mensen in nood met liefde helpen. ®RolloverOnderwijs 288 25. De beste manier om het leerproces vorm te geven voor de hulpvragers van het Leger des Heils? Versterk het aanbod, door meer wisselwerking te zoeken tussen private (niet-bekostigde instellingen) en een publieke (bekostigde instellingen). De Onderwijsraad stelt dat een nauwe verbinding tussen private opleidingen en publieke instellingsexamens nodig is (Onderwijsraad, 2013). Alles overwegende is de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerwegonafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route de beste manier om de opleiding op de werkplek vorm te geven. De hybridevorm betekent dat de instroom in de leerwegonafhankelijke EVC route wordt vervangen door een inschrijving in de leerweg-afhankelijke route (inschrijving bij een ROC, AOC of HBO instelling) en dat de 7 fase aanpak van het EVC model + de bedrijfsgerelateerde opleidingsmethodiek van het RolloverOnderwijs wordt geïntegreerd in de private – publieke samenwerkingsvorm. Leertraject individueel in bedrijf eigen tempo beoordeling EVC of Proeve van bekwaamheid beoordeling examencommissie onderwijsinstelling Bewijsstuk diploma Toezicht Inspectie van het Onderwijs Het ROC, AOC of HBO instelling levert voor de opleiding een bevoegde docent die de Stichting RolloverOnderwijs traint als opleidingscoach. De opleidingscoach zoekt in het bedrijf waar de deelnemer van het Leger des Heils werkt een leermeester en vormt de gildedriehoek van opleidingscoach, leermeester en deelnemer / gezel. De opleiding wordt zo ingericht dat het enerzijds voldoet aan de voorwaarden om te kunnen leren in het bedrijf vanuit de functie die de deelnemer vervult en anderzijds ook voldoet aan alle voorwaarden die de leerweg-afhankelijke route van het beroepsonderwijs stelt. Men voldoet aan de richtlijnen van de beroepsopleiding die voortkomen uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, de voorwaarden gesteld in het Kwalificatiedossier MBO en alle eisen die voortkomen uit het Onderwijs en Examenreglement van het ROC, AOC of HBO instelling waar de deelnemer staat ingeschreven. De examencommissie van het ROC, AOC of HBO instelling beoordeelt de kwaliteit van de individuele trajecten volgens de richtlijnen van het eigen Onderwijs en Examenreglement. Het assessment /proeve van bekwaamheid zal voldoen aan die voorwaarden. Deze aanpak biedt een aaneensluitend en overzichtelijk traject voor de Inspectie van het Onderwijs om toezicht te houden. ®RolloverOnderwijs 289 De bovenstaande aanpak van opleiden in de 7 fasen, kan gerealiseerd worden met de samenwerkende onderwijskundige instelling. Wanneer de onderwijsinstelling ook een erkende EVC instelling is, kan de keuze worden gemaakt om een opleiding via de EVC constructie af te werken of via een proeve van bekwaamheid waarbij de opleiding per werkproces wordt afgetoetst. Deze aanpak sluit aan bij de adviezen van de Onderwijsraad. De Onderwijsraad adviseert om het aanbod van het onderwijs te versterken door de wisselwerking tussen private (nietbekostigde instellingen) en publieke (bekostigde instellingen) (Onderwijsraad, 2013). Iedereen die wil moet de kans krijgen examen te doen en een diploma te behalen (Onderwijsraad, 2006). In de nu beschreven situatie zorgt het bedrijf voor de leermeester en de kennis en kunde van de specialistische inhoud van de functie, zorgt de onderwijsinstelling voor de opleidingscoach en daarmee de procesbegeleiding van de opleiding en de proeven van bekwaamheid, zorgt het RolloverOnderwijs voor de leermethodiek van bedrijfsleren, de training van de opleidingscoaches en de kwaliteitsbewaking van het vraaggericht opleiden, zorgt het Leger des Heils voor de job coach en voor de ondersteuning bij het omgaan met geld, vrije tijd, huisvesting, sociale ondersteuning en terugvalpreventie. Een punt van aandacht in dit traject is de realisatie van het verplichte aantal contacturen, waaraan een opleiding binnen het MBO moet voldoen. Een BBL opleiding telt het aantal contacturen met de leerling, op de dag dat de leerling op school is en in klassenverband volgens lesrooster theorielessen volgt. Wanneer de deelnemer de kennis en kunde krijgt aangeboden binnen de gildedriehoek op het bedrijf, dan gebeurt de kennisoverdracht via de leermeester en de opleidingscoach. De opgeleide gekwalificeerde leermeester functioneert als een instructeur, die werkt onder leiding van een bevoegde docent die de functie van opleidingscoach uitoefent. Met de constructie van de gildedriehoek geldt een andere (hechtere) situatie van contacturen, omdat de deelnemende gezel dagelijks met de instructeur samenwerkt. Maar de opleidingsvorm binnen de gildedriehoek op de werkplek in het bedrijf, is in zijn aard anders dan de lesuren van de docent of instructeur in de klas. Het initieel onderwijs in de klas gaat uit van een vast programma in schooljaren, waarbij men de contacttijd per jaar kan vaststellen. Bij het post initieel bedrijfsleren toetsen wij in fase 2 de eerder en elders verworven ervaringen, waarna bij positief resultaat een vrijstelling volgt voor de opleiding. Daarnaast leert de deelnemer in eigen tempo en naar talent op verschillend opleidingsniveau. Hierdoor vervagen structuren van opleidingsjaren en regelgeving die daarop van toepassing is. Uiteindelijk gaat het om het resultaat. Of men nu in klassikaal verband de kennis en kunde vergaart of in de gildedriehoek, het assessment of de proeve van bekwaamheid toont aan of de opleiding kwalitatief is. De minister sluit hierop aan. Op 13 januari 2013 schrijft minister Bussemaker van het Ministerie van OCW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het volgende (Bussemaker, 2013). ®RolloverOnderwijs 290 ‘ De urennorm zal niet meer bepalend zijn voor de hoogte van de bekostiging. De urennorm blijft dan alleen een inrichtingsvoorschrift (kwaliteitseis) en is geen bekostigingsparameter meer. Daarmee kan de dubbele controle op de naleving vervallen: alleen het toezicht in het licht van de kwaliteit, door de onderwijsinspectie, en niet meer de controle door de instellingsaccountant in verband met de rechtmatigheid van de bekostiging.’ ‘Het is aan de school om een volwaardig, evenwichtig en uitdagend onderwijsprogramma aan te bieden met voldoende uren, een goede mix aan werkvormen én adequate begeleiding, zoals de heer Beertema in zijn motie van 28 juni 2012 voorstelt (Kamerstukken II 2011-2012, 31 524, nr. 146). De omschrijving in artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid van het wetsvoorstel van begeleide onderwijsuren biedt naar mijn mening de gewenste ruimte om een eigentijds, gevarieerd onderwijsprogramma aan te bieden door een multidisciplinair onderwijsteam met bevoegde docenten, maar ook met de voor het MBO zo belangrijke instructeurs, gastdocenten en studiebegeleiders. Met begeleide onderwijsuren wordt bedoeld klokuren waarin onderwijs wordt gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel. In de praktijk kan dit betekenen dat de student onderwijs krijgt van een instructeur. Zolang dit plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een bevoegd docent en hierover binnen het onderwijsteam afspraken zijn gemaakt, valt dergelijk onderwijs onder ‘begeleide onderwijsuren.’ De MBO Raad heeft dit uitgewerkt en geeft een aanwijzing hoe om te gaan met instructeurs (MBO Raad, 2013). Op 14 februari en 25 juni 2013 wordt in de 2e en 1e kamer de Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs aangenomen. Hierin is het volgende opgenomen. 4. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid. Mevrouw Thea van den Boom, senior adviseur van de directie Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van het Ministerie van OCW stelt in haar e mail aan Cor Nieuwenhuijse op 22 juli 2013 het volgende. Uw mail over bovengenoemd onderwerp is naar mij doorgestuurd t.b.v. een reactie. De huidige en nieuwe wetgeving m.b.t. minimum begeleide onderwijstijd biedt ruimte om onderwijs te verzorgen onder verantwoordelijkheid van bevoegd docent/multidisciplinair team. Ook biedt de wet mogelijkheden om op een andere locatie onderwijs te verzorgen. Dit ®RolloverOnderwijs 291 geldt voor zowel de oude wetgeving (850 urennorm) als de nieuwe wetgeving die per 1-82014 ingaat voor de bol-opleidingen en per 1-8-2013 voor de 200 urennorm voor de bblopleidingen. Zie het wetsvoorstel Bevordering doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en modernisering van de bekostiging van het beroepsonderwijs (TK 33187) en de memorie van toelichting daarbij alsmede recente brieven aan de Tweede Kamer waarin de contouren en randvoorwaarden zijn geschetst. Meest recent is de brief aan de Tweede Kamer d.d. 12 juni inzake ‘toezegging wetsvoorstel doelmatige leerwegen’ met ondermeer een uitwerking van het inspectietoezicht in relatie tot de nieuwe benadering van onderwijstijd. Het is aan de bve-instelling om te bezien of uw voorstel past binnen de nieuwe wetgeving. De wettelijke regels voor de onderwijstijd bieden soms ruimere mogelijkheden dan men denkt! De betreffende bve-instelling kan het beste met een geconcretiseerd voorstel in contact treden met de betreffende contactinspecteur of mw. E. de Ruijter van de onderwijsinspectie. Dan valt ook te beoordelen waar de eventuele knelpunten zitten en hoe daarmee het beste om te gaan. Indien wij de knoop van de regelgeving met betrekking tot onderwijstijd en bevoegdheid van de instructeur kunnen ontwarren, dan heeft de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerweg-onafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route, de beste mogelijkheden om het opleiding op de werkplek vorm te geven voor hulpvragers van het Leger des Heils. 25.1 Samenvatting Alles overwegende is de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerwegonafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route de beste manier om de opleiding op de werkplek vorm te geven. De hybridevorm betekent dat de instroom in de leerwegonafhankelijke EVC route wordt vervangen door een inschrijving in de leerweg-afhankelijke route (inschrijving bij een ROC, AOC of HBO instelling) en dat de 7 fase aanpak van het EVC model + de bedrijfsgerelateerde opleidingsmethodiek van het RolloverOnderwijs wordt geïntegreerd in de private – publieke samenwerkingsvorm. Een punt van aandacht in dit traject is de realisatie van het verplichte aantal contacturen, waaraan een opleiding binnen het MBO moet voldoen. Indien wij de knoop van de regelgeving met betrekking tot onderwijstijd en bevoegdheid van de instructeur kunnen ontwarren, dan heeft de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerweg-onafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route, de beste mogelijkheden om het opleiding op de werkplek vorm te geven voor hulpvragers van het Leger des Heils. ®RolloverOnderwijs 292 26. Wat leert ons het onderzoek? Analyse en oplossing van het probleem. 26.1 Bevindingen uit het onderzoek - Zorginstellingen werken aan het opheffen van het zelftekort van cliënten. De zorg maakt een analyse van motivatie, doet trainingen, doet voorbereidingen door dagbesteding en biedt werkervaring aan op de werkplek. Opleiden zoekt aansluiting bij het talent van de deelnemer. Inhoudelijk zijn beide vormen van begeleiding complementair aan elkaar, de zorg voor verminderen van het zelftekort en het opleiden voor het talentvol uitvoeren van het beroep. De afstemming en samenwerking tussen zorg en opleiden leidt tot een intensieve vorm van begeleiding van de hulpvrager. - Voor het opleiden is een netwerkstructuur van 7 fasen ontwikkeld, waarbij de deelnemer bij elke fase een resultaat overhoudt en steeds opnieuw kan besluiten om door te gaan of te stoppen. - Uit de ervaring in het project blijkt dat vakkennis en vakvaardigheid vrijwel door ieder zijn aan te leren. Cruciaal is de attitudevorming. Is de hulpvrager in staat om zich aan te passen aan een nieuw leven wetende dat het in het verleden, onder welke omstandigheid dan ook, eens is misgegaan. Voor de begeleiders in de zorg en de opleiders in de gildedriehoek betekent het mensen erkennen, positief bejegenen, ondersteunen, in kleine stappen de successen vieren en mogelijkheden geven tot herstel wanneer het een keer is misgaat. - Een goede bejegening begint bij een positief taalgebruik. Positieve bejegening in de taal leidt tot positief gedrag, omdat hierdoor de betekenaarsketting en waardenhiërarchie bij de deelnemer positief worden bijgesteld. In de taal kunnen wij met de aangegeven methodiek van beschrijven tot een positieve formulering komen. - Nieuw in de ontwikkeling van het ervaringsprofiel is de ontwikkeling om de aansluiting te vinden tussen de eerder opgedane ervaringen met het gewenste diploma dat men wil behalen. Het antwoord is gevonden door in dit project een factsheet te ontwikkelen, waarmee de overlap tussen enerzijds de eerder of elders opgedane ervaringen en anderzijds de inhoud van de opleiding kan worden vastgesteld. Hierdoor ontstaat de meest effectieve leertijd. Wat men al weet en kan, komt in de opleiding niet terug. - Nieuw in de ontwikkeling van het ervaringsprofiel is de ontwikkeling om de aansluiting te vinden tussen de eerder opgedane ervaringen met de eisen die de functie stelt aan de medewerker. In het project zijn factsheets ontworpen om de functie goed te kunnen analyseren en een aansluitende leertaak vast te leggen. ®RolloverOnderwijs 293 - Wat iemand nog niet beheerst wordt opgenomen in het portfolio van de opleiding. Zo zijn portfolio’s uitgewerkt voor Aankomend verkoopmedewerker in de 50/50 store in Groningen, het portfolio van de Horeca assistent MBO niveau 1 in het hotel/restaurant Belmont in Lunteren en het portfolio van de AKA opleiding MBO niveau 1. Wanneer de deelnemende gezel een handeling heeft uitgevoerd, dan gaat hij in het portfolio naar die handeling toe en omschrijft wat hij heeft gedaan. In overleg met de leermeester beschrijft hij de reden waarom hij het werk zó moet doen. Zo leert de deelnemende gezel van praktijk naar theorie. - In het project is aangetoond dat deelnemers gelijktijdig integraal toetsen voor een ervaringscertificaat (EVC) kunnen afleggen op MBO niveau 1, 2 en 3. Deelnemers zonder zogenaamde vooropleiding, blijken te functioneren op MBO niveau 1 t/m MBO niveau 3, op basis van eerder of elders opgedane ervaringen. - De huidige vorm van losse toetsen voor de theorie sluit niet aan bij de vaardigheden van de doelgroep. Het is aan te bevelen om een toetsingskader toe te passen voor Nederlands, rekenen, loopbaan burgerschap en vreemde taal, vanuit de leertaken zoals die in de opleiding zijn uitgewerkt in het portfolio. Hierdoor is het mogelijk om een relatie te leggen tussen het beroepenveld en de theorie, wat de theorie inzichtelijker maakt voor de deelnemer. - Tolerantie is maatwerk, een proces van wikken en wegen wat voor dié betreffende persoon nog te tolereren is. Het Leger des Heils legt de grenzen bij gerechtigheid en barmhartigheid. Het toepassen van gerechtigheid, niet in de zin van ‘straf ontvangen vanwege zonde’, maar in de betekenis van ‘krijgen waar je recht op hebt’. Daarnaast het toepassen van barmhartigheid, mensen in nood met liefde helpen. - Alles overwegende is de hybridevorm van opleiden, de combinatie van de leerwegonafhankelijke en de leerweg-afhankelijke route de beste manier om de opleiding op de werkplek vorm te geven voor hulpvragers van het Leger des Heils. De hybridevorm betekent dat de instroom in de leerweg-onafhankelijke EVC route wordt vervangen door een inschrijving in de leerweg-afhankelijke route (inschrijving bij een ROC, AOC of HBO instelling) en dat de 7 fase aanpak van het EVC model + de bedrijfsgerelateerde opleidingsmethodiek van het RolloverOnderwijs wordt geïntegreerd in de private – publieke samenwerkingsvorm. ®RolloverOnderwijs 294 26.2 Het oplossen van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit Het blijkt dat wij de oplossing van de mismatch en daarmee de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in een eenvoudig schema kunnen terugbrengen. Wij zoeken de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor de individuele medewerker in de post initiële opleidingen die gebeuren op het bedrijf, aanvullend op het beroepsonderwijs dat in het initieel onderwijs werd gevolgd. Schema. Analyse van de talenten van de medewerker + de eerder of elders opgedane ervaringen. Vaststellen van de match Vaststellen van de mismatch Factsheet om de overlap vast te stellen tussen enerzijds de eerder of elders opgedane ervaringen en anderzijds de inhoud van de specialistische functie. De inhoud van de match toetsen door een assessment of proeve van bekwaamheid De aangetoonde match is een vrijstelling voor de opleiding. Analyse van de inhoud van de functie. Analyse niveau van de functie. Factsheet om de inhoud van de functie vast te stellen. De mismatch is het verschil tussen de match en de eisen van de functie. De mismatch omzetten als leertaak. Individueel opleiden van de mismatch met gildedriehoek. Leertraject maatwerk in bedrijf. Portfolio van de mismatch. Leren van praktijk naar theorie. Duur van de opleiding: afhankelijk van omvang mismatch en tempo deelnemer. Aftoetsen nieuw geleerde. De inhoud van de volledige opleiding is de afgetoetste match en de nieuw aangeleerde en afgetoetste mismatch. Resultaat: de medewerker is exact opgeleid naar de eisen van de specialistische functie. Het bewijs van de genoten opleiding wordt vastgelegd in een bedrijfscertificaat, een branchecertificaat, een ervaringscertificaat (EVC) of een diploma. ®RolloverOnderwijs 295 Deel 3 Het leren door ondernemers in de keten, branche of regio Het uitwerken van de post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers volgens de leerweg onafhankelijke route. Het volgende uitgewerkte voorbeeld betreft de structuur van opleiden voor ondernemers in de zuivelketen. Het zelfde opleidingsmodel kan gebruikt worden voor het regioleren voor ondernemers. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Groene Kennis Coöperatie (GKC). De GKC is een innovatieplatform waar groene onderwijs- en onderzoeksinstellingen samen met bedrijfsleven en maatschappij werken aan kenniscirculatie en benutting van groene kennis. Alle groene onderwijs- en onderzoeksinstellingen van vmbo, mbo tot universiteit werken samen binnen de GKC. In nauw contact met bedrijfsleven, overig onderwijs, maatschappij en overheden werkt de GKC aan vernieuwing van het onderwijs voor leven lang leren: van jeugd tot volwassenen. Ook levert de GKC een bijdrage aan de ontwikkeling van de groene sector, arbeidsmarkt en samenleving door aan de slag te gaan met concrete vragen van bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. Deze worden vertaald in activiteiten voor het onderwijs. Mensen en instellingen die hun inbreng hebben geleverd voor dit deel van het onderzoek. Stoas Hogeschool: Wilbert Waggelink, Harm Holleman. CAH Dronten: Jan Pesman AOC Groene Welle: Eimert Fikse. AOC Oost: Klaas Jellema. AOC Friesland: Pieter van de Werff. LTO-Noord: Catharinus Wierda, Wijnie van Eck. Royal Friesland Campina: Jan Willem Straatsma. Kenniscentrum voor Waarden: Cor Nieuwenhuijse. Beoogde partners die op verzoek kunnen aansluiten bij het project: Melkvee Academie: Harry Kortstee. WUR: Harm Biemans. Programmateam Melkveehouderij: Wiebe Nijlunsing. Programmateam Ondernemerschap: Ernest van den Boezem ®RolloverOnderwijs 296 Betrokken onderwijsinstellingen Stoas Hogeschool en CAH Dronten. AOC Groene Welle. AOC Oost. AOC Friesland. Stoas en CAH Lectoraat en Onderwijs. Stoas: Wilbert Waggelink en Wim van der Zwan; CAH: Jan Pesman en het Stoas/CAH lectoraat van Frank de Jong. Onderzoeker: Cor Nieuwenhuijse Interviews afgenomen Ontwikkelings bij gesprekken gevoerd met: Dirk–Siert Schoonman Kees Nobel John Veldhuizen Erik Douma Guus Mensink Bert Mensink Ton Kempenaar Joan van Oorschot Martin Speelman Wouter van Hall Jos Borghans Gerben Epema Willem Koops Alfons Beldman Kees de Koning Jan Willem Straatsma Wijnie van Eck Tjitske Bolt Frits Vink Willem Roeterdink Klaas Eeuwema Wiebe Nylunsing Wilbert Waggelink Woody Maijers Wim van der Zwan Leden Projectgroep Stuurgroep Klaas Eeuwema Gerben Kleine Haar Alfred van den Akker Wim van der Zwan Adriaan van Egmond Huub Hessel Gerdien Heere-Rouw Bernadet Berendsen Jan Pesman Catharina Kuipers Rigtje Post Lianne Zandman Yep Zeinstra Martina Berk Angela van Eijden Rosalie Rooze Kees Nobel Laetitia Arfman Edo Deen Wilbert Waggelink Jan Willem Straatsma Wijnie van Eck Wiebe Nylunsing Klaas Eeuwema ®RolloverOnderwijs 297 27. Het uitwerken van de post initiële opleidingen als bedrijfsopleidingen voor ondernemers in de keten, branche of regio volgens de leerweg onafhankelijke route. In de zomer 2010 is het project ‘Creatief ketengericht ondernemen ’ van start gegaan. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie faciliteert het project (nu het Ministerie van Economische Zaken), waarvoor subsidie is toegekend aan de Groene Kennis Coöperatie. In dit project komen 2 hoofdlijnen aan de orde. Enerzijds het in beeld brengen van het ketenbewuste aspect in de zuivelketen op basis van waarden en anderzijds onderwijs en maatschappelijke context samen brengen. Tenslotte zal een nieuwe route van leren voor ondernemers ontstaan, waardoor ondernemers in de zuivelketen kunnen bijscholen en nieuw beleid kunnen doorvoeren. Kennis is een doorslaggevende factor geworden in de concurrentiestrijd tussen ondernemingen. Wij spreken over een kennis economie en over de productiefactor kennis. Nederland behoorde tot de top 5 van meest concurrerende kenniseconomieën in de wereld maar is dit jaar teruggevallen naar plaats 8. De Nederlandse wetenschap een leidende positie in de wereld. In het Regeerakkoord spreekt het kabinet Rutte 2 de ambitie uit om deze positie te versterken door duurzaam te groeien en te vernieuwen. De antwoorden komen van excellente onderzoekers en ambitieuze ondernemers. Daarom zet het kabinet de samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen, regio’s en overheid in het kader van het topsectorenbeleid met kracht voort (Min EZ, 2013). Kleine ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van belangrijke zakelijke beslissingen. In Nederland zijn 844 duizend ondernemingen en instellingen. 74 procent behoort tot het tot het kleinbedrijf van de nijverheid en commerciële dienstverlening en één procent tot het middenbedrijf. De overige groep bestaat uit het grootbedrijf in de nijverheid en commerciële dienstverlening, bedrijven in de landbouw en de niet-commerciële dienstverlening (overheid, onderwijs, zorg). In het kleinbedrijf wordt 188 miljard en in het middenbedrijf 101 miljard euro aan toegevoegde waarde gevormd (Gessel-Dabekaussen, CBS, 2011). Wij gaan nu een uitwerking geven van de branche Rundveehouderij, met de daaraan verbonden zuivelketen. De methodiek van leren begint met kwalitatief onderzoek naar de duurzame waarden-volle betekenis van de branche. Hieruit ontstaan de afwegingen met betrekking tot toekomstvisie en concurrentiekracht van de branche. Vervolgens kunnen bedrijven hun innovatieve kracht ontwikkelen in lerende netwerken, waarna per bedrijf de eigen beleidskeuze en uitvoering volgt. In het nu uit te werken onderzoek ontstaat een uitwerking van de lerende organisatie voor de zuivelketen. ®RolloverOnderwijs 298 Regioleren Zoals het onderzoek nu wordt uitgewerkt voor de zuivelketen, is het ook mogelijk het onderzoek te doen in de regio om regioleren te ontwikkelen. In dit geval is het niet een onderzoek naar de branche of keten, maar een onderzoek naar samenwerkende partijen in de regio. 27.1 De aard van het onderzoek. In 2010 is in opdracht van de Groene Kenniscoöperatie aan ondergetekende (Nieuwenhuijse, 2010) gevraagd een onderzoek te doen naar het volgende. 1. Het in beeld brengen van het ketenbewuste aspect in de zuivelketen op basis van waarden. 2. Onderwijs en maatschappelijke context samenbrengen. In de onderzoeksopdracht staat dat het belangrijk is voor ondernemers in de primaire voedselproductie, dat zij verbindingen zoeken met de maatschappij. Als het gaat om het produceren van voedsel is er maatschappelijk nogal wat aan de hand. Daarom zal het onderzoek evaluaties uitvoeren binnen de doelgroep en maatschappij, om het ingezette veranderingsproces van de laatste jaren in beeld te brengen. De resultaten van de eerste waarde inventarisatie zal als basis worden gebruikt bij nieuw te ontwikkelen onderwijsproducten. In de opdracht staat het woord ‘bewust’ cursief. Daarmee wordt bedoeld dat de maatschappelijke context van de zuivelketen in beeld gebracht moet worden. De (intensieve) veehouderij staat onder kritiek in onze cultuur. Welke lering kan de zuivelketen trekken uit de kritiek vanuit de maatschappij en waaruit bestaat die kritiek? De verduurzaming van de zuivelketen zal als centraal item in beeld gebracht moeten worden. Onderwijs en maatschappelijke context samen brengen is een opdracht die leidend kan zijn voor het didactisch groeimodel in het onderwijs. Met andere woorden, als de zuivelketen moet verduurzamen (o.a. 19.000 boerenbedrijven) wat is dan de onderwijskundige branche aanpak om die verduurzaming tot stand te kunnen brengen? 27.2 De voorbereidingsgroep Als eerste onderdeel van het onderzoek hebben Wim van der Zwan en ondergetekende om de tafel gezeten met afgevaardigden van Royal FrieslandCampina en LTO om de vragen te analyseren die in de zuivelketen spelen. Als uitkomst heeft deze werkgroep een lijst met 10 onderzoeksvragen opgeleverd om te gebruiken bij kwalitatief onderzoek. De uitwerking van het format is opgenomen als bijlage 11. ®RolloverOnderwijs 299 27. 3 Kwalitatief onderzoek naar de duurzame waarden-volle betekenis van de branche. De zuivelketen loopt van Zuid Amerika tot het verre Oosten. Grondstoffen zoals soja worden vanuit Zuid Amerika geïmporteerd, toetjes worden naar het verre Oosten geëxporteerd. De economische zuivelketen en de waardenketen De De De De De De toeleverende productie coöperatie. detailhandel. consument. waarden bedrijven bedrijven bij het bereiden van voedsel. De waarden bij het nuttigen van voedsel. De waarden van de reststroom. Welke waarden zijn onderliggend aan deze economische voedselketen van melkproducten? Om kwalitatief onderzoek op het niveau van waarden uit te voeren, is een interviewtechniek gebruikt waardoor de deelnemers vanuit hun eigen levenservaring kunnen vertellen over het onderwerp. Hierdoor verschuift het interview naar de diepere laag in de mens, van het hoofd naar het hart. Hiervoor mogen wij gebruikmaken van de open survey methodiek, zoals het in het practicum van de Radboud Universiteit in Nijmegen wordt aangeleerd door Michael Scherer Rath. Op basis van hoogtepunten en dieptepunten in hun leven laat hij mensen vertellen over hun levensloop. In plaats van te vragen over iemands levensloop zoals Michael dat toepast, hebben wij in dit onderzoek de vraag gesteld: ‘Als u terugdenkt aan de ontwikkelingen van uw bedrijf, welke markante hoogtepunten en dieptepunten komt u dan tegen? Kunt u dat verbinden aan jaartallen en vertellen wat er zich in de loop der jaren in uw bedrijf heeft voorgedaan? Als wij dat hebben besproken, kunt u dan ook zeggen wat u denkt over de toekomst? In alle gevallen zijn mensen dan 2 uur aan de praat. Deze aanpak leidde tot een tekst per interview die zo goed mogelijk tijdens het uitspreken woordelijk werd opgeschreven. De uitgewerkte teksten zijn ter goedkeuring aan de geïnterviewden toegezonden. Voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt. De uitkomsten van de interviews zijn geanalyseerd met de techniek van de Kritische Discours Analyse van Norman Fairclough. Fairclough analyseert enerzijds op linguïstisch, discursief en sociaal niveau en anderzijds op micro, meso en macro niveau. Hierdoor ontstaat het schema zoals het is opgenomen in bijlage 12. ®RolloverOnderwijs 300 27.4 Hoofdlijnen van het ketenbewuste aspect op basis van waarden. Het maatschappelijke discours Het maatschappelijk discours12 wordt vanuit de maatschappij gevoerd op het niveau van waarden, het niveau van beleving. De overheid en de zuivelketen voeren het discours op rationeel niveau, het niveau van normen. De vragen vanuit de maatschappelijke beleving worden in de communicatie door de zuivelketen rationeel beantwoord, waardoor geen echte dialoog ontstaat. Bijvoorbeeld het discours over dierenwelzijn spreekt de maatschappij over het ‘geluk’ van het dier en de zuivelketen en de overheid over het aantal m2 dat het dier in de stal tot zijn beschikking heeft. Het verschil in taal van spreken leidt tot miscommunicatie en onbegrip. Vragen op het niveau van waarden kunnen alleen beantwoord worden door antwoorden op het niveau van waarden. De aanvoerders in de zuivelketen doorzien dat er een omslag moet komen in het maatschappelijk discours vanuit de zuivelketen. Op het gebied van people zien de beleidsmakers een veehouderij ontstaan die qua productiewijze, beleving en verbinding, inspeelt op maatschappelijke wensen. Op het gebied van planet een veehouderij die bijdraagt in de voorziening van duurzame energie. Op het gebied van profit een veehouderij die kan concurreren op de wereldmarkt. Anderzijds zegt de veehouder: ‘Als je vanuit de consument naar de bedrijven kijkt, dan is het een idyllisch beeld. Koetje buiten. Van dat idee moet je proberen af te komen. Wij zijn duurzaam bezig, milieu bewust. Veel bewuster dan vroeger. Vroeger leek het idyllisch, maar het was niet milieubewust. Breng de consument naar het realisme toe.’ Als reactie op het maatschappelijk discours zal duurzaamheid de komende 10 jaar de zuivelketen beheersen De toekomst gaat om verduurzaming. Tot 1900 ging het om voedselzekerheid. Van 1990-2010 om voedselveiligheid. In de toekomst gaat het om verduurzaming. De toekomst is niet groei van het aantal, de toekomst is verduurzaming. Er zijn grenzen aan de veehouderij als veehouders de verduurzaming niet integraal oppakken. Die grenzen ontstaan bij inkomen, vergunningen voor bedrijfsontwikkeling, geen aansluiting met de markt, medicijngebruik, mest- en mineralenvraagstuk, geen waardering in de samenleving, geen zelfrespect en trots. Er zijn verschillende activiteiten die elkaar in het kader van duurzaamheid versterken. De Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de Route 2020 van Royal FrieslandCampina, de 12 Discours: de manier van spreken over de werkelijkheid. Discoursanalyse: het vastleggen van de spanningsvelden hoe verschillende sprekers de werkelijkheid interpreteren. ®RolloverOnderwijs 301 doelen van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en de speerpunten van supermarkten overlappen elkaar in doelstellingen. In alle beleidsplannen is duurzaamheid een gemeenschappelijke ontwikkeling. De Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij Sinds mei 2009 werken negen partijen samen aan de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij: COV, Dierenbescherming, IPO, LTO, Ministerie van EL&I, Natuur & Milieu, Nevedi, NZO en Rabobank Nederland. Sinds 2011 maakt ook de Groene Kennis Coöperatie deel uit van deze samenwerking. De Uitvoeringsagenda is gericht op het realiseren van de volgende ambitie voor de toekomst van de veehouderij in Nederland: ‘Samen werken aan een in alle opzichten toonaangevende duurzame veehouderij in 2023. Een veehouderij met behoud van concurrentiekracht, die produceert met respect voor mens, dier, milieu en omgeving inclusief de effecten van de Nederlandse veehouderij elders in de wereld.’(Min. EZ, 2012) In de uitwerking gaat de uitvoeringsagenda om de volgende punten. Welzijn en gezondheid van dieren: dieren vertonen natuurlijk gedrag en geen ingrepen meer; van dierziektebestrijding naar gezonde dieren. Verantwoorde aanpak voor im- en export van levende dieren en lange afstandstransporten. Maatschappelijke inpassing: transparante productie. De burger heeft zicht op en kennis van de voor productie gehouden dieren. De boer heeft weer een gezicht voor burgers. Nieuw te bouwen bedrijven zijn landschappelijk ingepast. Energie, milieu en klimaat: zoveel mogelijk sluiten van de voer-mest kringloop op bedrijfs-, nationaal of NW Europees niveau. Maximale benutting van mineralen uit dierlijke mest als meststoffen door mest te bewerken / verwerken. In 2023 worden alle grondstoffen duurzaam geproduceerd. Maximale inzet op productie van duurzame energie door veehouderij uit biomassa, wind en zon. Markt en ondernemerschap: de keten van producent tot en met consument associeert duurzaamheid met kansen en slim ondernemerschap. Verduurzaming is onderdeel van ondernemerschap. De Nederlandse veehouderij heeft door duurzame en concurrerende productie een leidende positie in de Europese markt. Verantwoord consumeren: ·marktontwikkeling duurzame dierlijke producten, stimuleren van duurzaam consumptiegedrag en consumptie van dierlijke eiwitten. Het programma Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij loopt vanaf 2009 tot 2023 en werkt aan kwalitatief transport van dieren, het natuurlijke gedrag van dieren en de route van dierziektebestrijding naar gezonde dieren. Dieren vertonen natuurlijk gedrag in houderijen. Er zijn geen ingrepen meer, bijvoorbeeld door het afnemen van de horens. De slachtdieren ®RolloverOnderwijs 302 worden dicht bij de productielocatie geslacht en er is kwalitatief verantwoord transport (Min. EL&I, 2009). Royal FrieslandCampina Route 2020 FrieslandCampina wil de toegevoegde waarde van melk verhogen. Dit is uitgewerkt in ‘Route 2020′. De uitvoering van de strategie bouwt voort op het fundament van FrieslandCampina. Doordat de onderneming FrieslandCampina direct verbonden is met Zuivelcoöperatie FrieslandCampina, beheersen zij de gehele productieketen van boerderijmelk tot distributie (FrieslandCampina, 2010). De duurzaamheid gaat om 5 modulen. 3 modulen in de strategie: energie en klimaat. Minderen energieverbruik en meer productie van energie. diergezondheid en welzijn. Mastitis, klauwproblemen, reductie van antibioticagebruik. weidegang. Een stuk imago. Dat 80% van de veehouders op één of andere manier meewerkt aan weidegang. Verder is er ook: natuur en landschap. Zichtbaar maken in de richting van de markt. mineralenkringloop, eisen van de overheid. Royal FrieslandCampina zet in op talentmanagement, melkvalorisatie en innovatie, met de focus op het business model en de kosten. Verder zet Royal FrieslandCampina met volle kracht in op duurzaamheid door het project Route 2020. Verduurzaming en reststromen Royal FrieslandCampina wil de broeikasgassen tussen 1990 en 2020 met 30 procent reduceren. De prestatietoeslag voor alle melk die de leden-melkveehouders leveren, te financieren uit het resultaat van de onderneming. Het sluiten van de voer-mest kringloop. De zuivelketen hunkert naar energieopwekking als (neven)activiteit door van mest en groenafval een reststroom te maken. De zuivelketen streeft naar het zoveel mogelijk sluiten van de voer-mest kringloop. Het boerenbedrijf zou leverancier van energie en grondstoffen kunnen worden door mest raffinage en groene afvalstoffen. Over 15 jaar bestaat er voor de productiebedrijven geen afval meer en zijn er alleen nog reststromen die hergebruikt worden voor energieopwekking. Met koeien in de stal krijg je een hogere productie en een beter milieu omdat afvalstoffen beheerst kunnen worden opgevangen en gebruikt kunnen worden voor energieopwekking. Maar het wordt maatschappelijk vanuit dierenwelzijn niet geaccepteerd. De maatschappij ®RolloverOnderwijs 303 verlangt weidegang en wil daarvoor een hogere prijs voor de merkmelk betalen. Bij weidegang komen de afvalstoffen met o.a. de CO2 uitstoot rechtstreeks in het klimaat. Waar ligt de balans tussen enerzijds maatschappelijke druk, dierenwelzijn en anderzijds minder restafval en een beter milieu (klimaat)? Er is een opvatting die de bovenstaande tegenstelling tussen enerzijds een beter milieu en anderzijds een weidegang afwijst. De milieudruk komt niet doordat er dieren buiten zijn, maar omdat er teveel dieren buiten zijn. De discussie is: wat is de ecologische ruimte om de dieren te kunnen houden? Centraal Bureau Levensmiddelenhandel Ter ondersteuning van de duurzaamheidsactiviteiten van individuele supermarktorganisaties, voert het CBL een duurzaamheidsagenda uit. Ieder jaar worden hier enkele nieuwe agendapunten aan toegevoegd en worden er samen met ketenpartners, overheden en maatschappelijke organisaties projecten opgezet om de voedselketen duurzamer te maken. De duurzaamheidsagenda van het CBL richt zich op duurzaam vlees, voedselverspilling, CBL-Klimaatplan, duurzame cacao, duurzame palmolie, duurzame soja, blank kalfsvlees, arbeidsomstandigheden, diertransport, duurzame vis, verdoofd castreren, biologisch, milieu, zwerfafval, economische aspecten, vleesconsumptie, groene energie, verpakkingen, dierenwelzijn (CBL, z.d.). Dierenwelzijn Dierenwelzijn heeft zich ontwikkeld vanaf 1965 door de activiteiten van Brambell, de Nota Dierenwelzijn die in 2007 in de kamer is behandeld (Min. LNV, 2007) tot de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij die nu spreekt over Integraal duurzame veehouderijsystemen. Welzijn en gezondheid staan voor de kwaliteit van leven van dieren. De Nota Dierenwelzijn geeft aan dat er geen eenduidige wetenschappelijke definitie bestaat van dierenwelzijn. In alle definities ontbreekt het aan harde criteria die bepalen wanneer sprake is van een goed dierenwelzijn. In dat licht is het concept van de vijf vrijheden in het rapport van Brambell bruikbaar en richtinggevend (Min. LNV, 2007). 1. 2. 3. Vrijheid van dorst, honger en ondervoeding (gemakkelijke toegang tot vers water en tot een rantsoen waarmee gezondheid en vitaliteit worden onderhouden); Vrijheid van ongemak (geschikte leefomgeving inclusief onderdak en een comfortabele rustplaats); Vrijheid van pijn, verwonding en ziekte (preventie of snelle diagnose en behandeling); ®RolloverOnderwijs 304 4. 5. Vrijheid van angst en chronische stress (zorgen voor omstandigheden en behandelingen die geestelijk lijden vermijden); Vrijheid om een normaal gedragspatroon te kunnen vertonen (voldoende ruimte, juiste voorzieningen en gezelschap van soortgenoten). Diergezondheid, volksgezondheid Het antibioticagebruik kan risico’s opleveren voor de volksgezondheid, wanneer de resistente micro organismen mensen kunnen infecteren. Denk aan MRSA of ESBL. Het Centraal Veterinair Instituut pleit voor een ketenkwaliteitssysteem door een onafhankelijk controle instituut. Nederland is sterk door de structuur in de keten. Er is een hang naar samenwerking in de keten tussen bedrijfsleven, onderzoek en onderwijs. Hoewel Nederland sterk is door de structuur in de keten, kan de keten nog versterkt worden door een betere samenwerking. De schakels in de keten staan nog te los van elkaar. Royal FrieslandCampina is het enige bedrijf dat de gehele keten overziet. Royal FrieslandCampina kan in de keten afspraken maken en de uitkomst stimuleren, omdat zij de mogelijkheid heeft om financieel te compenseren. Bijvoorbeeld met de toeleveranciers afspraken maken over het gebruik van duurzame soja voor diervoeder, dat in de gehele keten zijn uitwerking heeft. Afstemming in de keten leidt tot samenwerking tussen instellingen publiek – publiek en publiek - privaat. De zuivelketen mist een goed vraagcentrum waar kennisuitwisseling kan plaatsvinden tussen de partijen in de keten. Er is een brede hang naar het oude OVO drieluik, waarin Onderzoek, Voorlichting en Onderwijs samenwerken. Onderzoek wil graag een plaats in de keten. De samenwerking met onderwijs loopt nogal eens stuk, vooral vanwege organisatorische redenen. Welke wensen leven er in de keten? - - De partijen missen een vraagcentrum van waaruit de kenniscirculatie gecoördineerd wordt. Er zou een vernieuwd OVO drieluik moeten komen. De samenwerking moet niet alleen de productiebedrijven omvatten maar de gehele keten. De extra toegevoegde waarde (opbrengst) van het ketendenken moet weer in de keten terugvloeien. Het bedrijfsleven streeft naar onderwijs in combinatie met onderzoek. Het onderzoek is te versnipperd, staat soms los van de praktijk, maar ook los van de universiteit. Het ®RolloverOnderwijs 305 onderzoek is in Nederland teveel op de achtergrond geraakt. Als je blijft bij onderzoeken en publiceren, dan kom je niet verder. LTO Noord, LTO Zuid, DLV en Royal FrieslandCampina hebben ieder adviseurs in dienst om de productiebedrijven te adviseren. Kan samenwerking de keten versterken? Dairy Campus probeert tot afstemming te komen binnen de zuivelketen. De fokkerij - - De zuivelketen spreekt vooral over de randvoorwaarden en vergeet het primaire proces. Nederland is sterk in het ontwikkelen van rassen. De fokkerij staat nog te zeer op het tweede plan en verlangt meer aandacht. De aandacht voor duurzaamheid zou zich moeten richten op de levensduur van de koe en het vergroten van de weerstand van de koe. Heeft de fokkerij ook een rol wanneer in de zuivelketen de weidegang wordt doorgevoerd? Verlangt weidegang een ander type koe? De markt - - Voor de productiebedrijven is het de vraag hoe de ontwikkeling zal verlopen na het afschaffen van de melkquotering op 1 april 2015. Qua kostprijs redden wij het niet. Niet ten opzichte van Nieuw Zeeland, Australië, Zuid Amerika en de Verenigde Staten. Ook niet ten opzichte van Oost Europa. De keten zal de weg van verdere verduurzaming pas inslaan, wanneer zij verzekerd is van voldoende rendement en van het voortbestaan van het eigen bedrijf. Dit is mogelijk door bij de consument voor verduurzaamde merkartikelen een hogere prijs te vragen en het hogere rendement te laten terugvloeien in de keten (melk is in de supermarkt goedkoper dan limonade). Hierdoor kunnen op de productiebedrijven de grootvee eenheden per ha in het landschap afnemen, kunnen er betere mogelijkheden ontstaan voor weidegang, terwijl toch het inkomen van de productiebedrijven wordt gegarandeerd. Royal FrieslandCampina stelt in haar marktstrategie het begrip ‘beleving’ op de voorgrond, wat aansluit bij de taal van de verduurzaming en de basis kan vormen tot rendementsverbetering. De marktstrategie richt zich van het hoofd naar het hart. ‘Beleving’ is het kernwoord voor de toegevoegde waarde van producten (valorisatie gericht op gezondheid, het kind, merkartikelen) en het voeren van het maatschappelijk discours. Schaalvergroting De ontwikkeling van de bedrijven richt zich op schaalvergroting volgens het kostprijsgedreven concurrentiemodel. Rundveehouderijbedrijven zijn afhankelijk van de aanbodgerichte melkomzet. Boeren zitten vast aan het aantal koeien dat ook bij lage prijzen ®RolloverOnderwijs 306 blijft produceren. Er blijft ook bij terugval in prijs een stabiel aanbod van melk dat voor boeren met een lagere kostprijs nog rendeert en voor boeren met een iets hogere kostprijs verliesgevend is. Het concurrentiemodel leidt tot extreme schaalgrootte om de kostprijs maar te verlagen en heeft het wegdrukken van een collega uit de markt tot gevolg. LTO streeft ernaar het kostprijsgedreven concurrentiemodel te doorbreken door met partijen in andere marktgebieden nieuwe business concepten te realiseren. Diversificatie van duurzame melkstromen Er zijn vragen die de verduurzaming van de productie met zich meebrengen. Hoe ziet het verduurzaamde productiebedrijf er uit en op welke extra kosten en inkomsten uit de markt moet het productiebedrijf haar business model afstemmen? Royal FrieslandCampina is het enige bedrijf in de zuivelketen, dat de gehele keten overziet. Royal FrieslandCampina kan in de keten afspraken maken en de uitkomst stimuleren, omdat zij de mogelijkheid heeft om financieel te compenseren. In deze rol kan Royal FrieslandCampina ontwikkelingen in de keten financieel stimuleren. Royal FrieslandCampina zet in op talentmanagement, melkvalorisatie en innovatie, met de focus op het businessmodel en de kosten. Verder zet Royal FrieslandCampina met volle kracht in op duurzaamheid door het project Route 2020. Voor de productiebedrijven betekent de aanpak van Royal FrieslandCampina diversificatie van duurzame melkstromen. De consument De consument vergrijst, het aantal huishoudens neemt toe en de grootte van de huishoudens neemt af. De consument van morgen zoekt geborgenheid, wil onafhankelijk zijn, een eigen verantwoordelijkheid dragen, zoekt avontuur en wil iets bereiken. Ze zoeken het gemak, willen genieten, denken aan gezondheid en gewicht en willen dat duurzaam geproduceerd wordt. Uit het onderzoek kwam weinig informatie over de consument. Aanvullende informatie komt van Feiten en cijfers over de verspilling van voedsel door consumenten (Milieu Centraal e.a., 2012) Een selectie uit de gegevens. Verspilling van voedsel betreft voedsel dat bestemd is voor menselijke consumptie, maar daar niet voor wordt gebruikt. Voedselverspilling is in de beleidscontext méér dan hetgeen we weggooien, namelijk óók wat we er vervolgens mee doen èn de oorzaken waarom voedsel kwaliteit heeft verloren en daardoor, later, in rest- / afvalstromen terecht komt. De Nederlandse consument gooit voor minstens € 2,6 miljard aan eetbaar voedsel per jaar weg. Dat is ongeveer € 350 per huishouden en € 155 per persoon. Gemiddeld verspilt één persoon 48 kg voedsel per jaar. Per huishouden is dat 105 kg per jaar. ®RolloverOnderwijs 307 In totaal verspillen wij in Nederland 0,8 miljard kg per jaar. Naarmate de mensen ouder zijn verspillen ze minder. De overheid zet in om in 2015 de voedselverspilling in de gehele keten met minimaal 20% te verminderen en 20% reductie van de milieudruk als gevolg van voedsel. De top 10 meest verspilde producten (in kilogram:) 1. Melk en melkproducten 2. Brood, gebak en koek 3. Groenten 4. Aardappelen 5. Fruit 6. Vlees, vleeswaren en vis 7. Rijst en pasta 8. Sauzen, oliën en vetten 9. Kaas 10. Snoep en snacks 27.5 De onderwijsvraag en de leervraag De onderwijsvraag De onderwijsvraag richt zich op het opleiden van toekomstige ondernemers. Het initieel onderwijs richt zich met name op het opleiden van nieuwe ondernemers voor de zuivelketen. Het aantal studenten neemt jaar op jaar af, waardoor de bekostiging van de opleidingen in de knel komt. Het aantal deelnemers aan opleidingen in de primaire productie (tuinbouw + landbouw) is afgenomen van 9000 leerlingen in 1985 naar 3000 leerlingen in 2007. De ‘Inventarisatie van onderwijsinitiatieven primaire productie sectoren’, (Looman e.a., 2011), geeft een blik in de te verwachten opleidingsvraag voor de toekomst. Aantal ondernemers melkveehouderij 19.000 Aantal benodigde bedrijfsopvolgers 600 Aantal medewerkers Vacatures medewerkers per jaar 7.500 750 Uitstroom gediplomeerde deelnemers AOC’s / jaar 450 Uitstroom gediplomeerden HBO studenten/jaar 100 In totaal zijn er ongeveer 110 rundveehouderij docenten, MBO + HBO. Door afname van gespecialiseerde docenten neemt de kwaliteit van de opleiding af. ®RolloverOnderwijs 308 De leervraag De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda ter verduurzaming van de zuivelketen. In totaal zijn er leervragen bij 19.000 ondernemers op 15.000 productiebedrijven, er zijn leervragen bij de toeleverende bedrijven, bij de coöperatie, bij de detailhandel, over de consument en de waarden van de reststroom. Stel dat wij tussen nu en 2020 uit het vernieuwende verduurzaamde beleid 6 speerpunten zouden kiezen en dat wij bij de nieuwe ontwikkeling 50% van de ondernemers willen bereiken met het nieuwe duurzame beleid, dan ontstaat er de volgende leervraag: 9.500 ondernemers x 6 speerpunten = voor 57.000 mensen een duurzame leertaak, grotendeels af te wikkelen tussen 2012 en 2020. (De leervraag is een globale subjectieve schatting.) Deze leervraag tot verduurzaming van de branche overstijgt de fysieke mogelijkheden van het initieel onderwijs, omdat de leervraag vele malen groter is dan de onderwijsvraag. Het initieel onderwijs staat vrij onmachtig tegenover de verduurzaming van de zuivelketen, omdat zij slechts beschikt over ongeveer 110 melkveehouderij docenten, MBO + HBO, die wellicht alleen in deeltijd ingezet kunnen worden omdat zij vastzitten aan het jaarlijkse lesrooster. Hieruit blijkt de noodzaak om te komen tot nieuwe vormen van opleiden om binnen branches grote groepen te kunnen begeleiden in hun leervraag. 27.6 De mismatch binnen het initieel onderwijs Traditionele scholen trekken de meeste leerlingen. Het onderwijs dat meegaat met het tempo van de nieuwe ontwikkelingen in de bedrijven loopt vooruit op de sector en heeft geen klantenbinding. De schoolkeuze van de leerlingen voor traditionele scholen en het gevoerde behoudende beleid binnen deze scholen remt de ontwikkeling van de sector. Daarnaast zijn er 3 typen productiebedrijven die het initieel beroepsonderwijs nu met het zelfde onderwijspakket bedient. Er zijn a. gespecialiseerde productiebedrijven, b. het bedrijf ontwikkelt zich in combinatie met een andere branche, bijvoorbeeld een camping, verkoop aan huis, kaasmakerij, zorgboerderij, en c. naast werken in de boerderij ook werken buiten het bedrijf. 27.7 Schema van waarden voor een duurzame zuivelketen Elk genoemd onderwerp komt voort uit de voorgaande inventarisatie van de kwalitatieve analyse. De onderwerpen zijn onderdeel van de te ontwikkelen duurzame leertaak, waarbij elke ondernemer voor het eigen bedrijf keuzes maakt. ®RolloverOnderwijs 309 De uitkomst van deze waarden worden voorgesteld als een enerzijds en een anderzijds, met een tussenliggend spanningsveld. Waarden kunnen namelijk niet absoluut worden voorgesteld. Waarden zijn in de waardenhiërarchie een afweging van de ene waarde ten opzichte van een andere waarde. Daarbij is ook de context van invloed op de waardenkeuze, zodat het kan verschillen welke waarde tot duurzaamheid de doorslag geeft bij de te maken keuzes. Wij brengen nu de geanalyseerde waarden vanuit het kwalitatieve onderzoek in relatie tot elkaar. Hierdoor komen de mogelijkheden van de waardenkeuzes naast elkaar te staan. In de middenkolom staat het spanningsveld beschreven van de te ontwikkelen waarden om tot een duurzame zuivelketen te komen, waarbij links het enerzijds en rechts het anderzijds van het proces van wikken en wegen is opgenomen. Enerzijds Spanningsveld Anderzijds Het in beeld brengen van het ketenbewuste aspect op basis van waarden. Het maatschappelijk discours, verschil in taal Het maatschappelijk Het verschil in taal van spreken De overheid en de 13 discours wordt vanuit de leidt tot miscommunicatie en zuivelketen voeren het maatschappij gevoerd op onbegrip. discours op rationeel het niveau van waarden, niveau, bijvoorbeeld het het niveau van beleving. aantal m2 ruimte voor de koe in de stal. De balans tussen waarden: het maatschappelijk discours over ‘verduurzaming’ De aanvoerders in de Er is een keuze. De veehouder: ‘Als je zuivelketen doorzien dat er Of de veehouder overtuigen van vanuit de consument naar de een omslag moet komen in de verduurzamingswens van de bedrijven kijkt, dan is het het maatschappelijk maatschappij. een idyllisch beeld; koetje discours over Of de maatschappij overtuigen buiten. Van dat idee moet je verduurzaming van de diervriendelijkheid van de proberen af te komen. Wij veehouder. zijn duurzaam bezig, milieu De Routeplannen van de bewust. Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de Route 2020 van Royal FrieslandCampina, de doelen van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en de speerpunten van supermarkten kiezen voor verduurzaming en aanpassing van de sector. Weidegang of koeien in de stal en van reststromen energie opwekken? 13 Discours: de manier van spreken over de werkelijkheid. Discoursanalyse: het vastleggen van de spanningsvelden hoe verschillende sprekers de werkelijkheid interpreteren. ®RolloverOnderwijs 310 Dierenwelzijn Goed voor dierenwelzijn. De maatschappij verlangt weidegang en wil daarvoor een hogere prijs voor de merkmelk betalen. De keuze wordt in de beleidsstukken gemaakt voor een verantwoorde weidegang. Klimaat, energie, grondstoffen Met koeien in de stal is het mogelijk de emissies op te vangen. Goed voor het klimaat. De zuivelketen hunkert naar energieopwekking als (neven)activiteit door van mest en groenafval een reststroom te maken. Het boerenbedrijf zou over 15 jaar leverancier van energie en grondstoffen kunnen worden. Dan heb je minimaal energiegebruik. Weidegang is niet goed voor klimaat, energie en grondstoffen. Wat is de ecologische ruimte voor grondgebonden veehouderij? Dierenwelzijn Wat is het rendement van het Ecologische ruimte De milieudruk komt niet productiebedrijf bij weidegang? Bij weidegang moet de doordat er dieren buiten zuivelketen (opnieuw) zijn, maar omdat er teveel grondgebonden veehouderij dieren buiten zijn. aanleren en hiervan met De discussie is: wat is de nieuwe kengetallen en een ecologische ruimte om de nieuw businessmodel het dieren te kunnen houden? rendement berekenen. Dierenwelzijn en stalsystemen Dierenwelzijn Aanpassing aan de stal Aanpassing stalsystemen De belangrijkste De oplossing voor de welzijnsproblemen zijn de klauwproblematiek ligt in infectiedruk op het bedrijf het integraal ontwerpen van (mastitis en nieuwe stalsystemen en – klauwontstekingen), de inrichting, gericht op forse harde, gladde en natte stappen voorwaarts voor vloeren en gebrek aan dierenwelzijn (natuurlijk beweging waardoor er gedrag), milieu (minimale sprake is van emissie), diergezondheid, klauwproblemen. Daarbij energieverbruik en hebben de huidige landschappelijke inpassing. ®RolloverOnderwijs 311 stalsystemen te weinig ruimte voor uitwijkgedrag en zijn het stalklimaat en ligcomfort niet altijd voldoende Antibiotica gebruik Afname antibioticagebruik Het instellen van een controle-instituut? Volksgezondheid Diergezondheid Antibiotica levert risico’s Fokkerij: aandacht voor de op voor de weerstand van de koe. volksgezondheid. Duurzaamheid in relatie tot de levensduur van de koe De koe Verlengen levensduur van de koe De koe De koe, duurzaamheid en biedt duurzaamheid. Fokkerij: aandacht voor weidegang Welk type koe is gewenst bij levensduur van de koe en weidegang? relatie weidegang en koe. Denken vanuit de structuur in de keten Losse schakels in de keten Samenwerking tussen Ketendenken Nederland is sterk door de instellingen publiek-publiek en Er is (virtuele) structuur in de keten. De publiek-privaat. samenwerking en schakels in de keten staan ketenbeleid. los van elkaar. De Er is een vernieuwd OVO14 zuivelketen mist een goed drieluik. vraagcentrum waar Er is samenwerking kennisuitwisseling kan bedrijfsleven met onderwijs plaatsvinden tussen de en onderzoek. partijen in de keten. Royal FrieslandCampina kan in de keten afspraken maken. Samenwerking adviseurs. De markt Van het hoofd naar het Qua kostprijs redden wij het niet. Diversificatie hart, valorisatie De toekomst: inzetten op hoger Diversificatie van de De duurzaamheid zal de rendement. duurzame melkstromen. markt de komende jaren Het verhoogde rendement beïnvloeden, met als doel moet terugvloeien in de dat de consument een keten, waardoor de grootvee hogere prijs voor de eenheden per ha in het merkartikelen betaalt. landschap kan afnemen, er De marktstrategie richt betere mogelijkheden 14 OVO drieluik: samenwerking tussen Onderwijs, Voorlichting en Onderzoek. ®RolloverOnderwijs 312 zich van het hoofd naar het hart. ‘Beleving’ is het kernwoord voor de toegevoegde waarde van producten (valorisatie gericht op gezondheid, het kind, merkartikelen) en het voeren van het maatschappelijk discours. Reststroom De flessen van zoetdranken levert de consument in bij de supermarkt. De oude melkboer nam de lege flessen weer mee. Oudere mensen verspillen minder. Bij kant en klare maaltijden ontvangen mensen een portie dat royaal genoeg moet zijn voor een ieder. Het gevolg is dat veel mensen de te royale portie niet helemaal opeten waardoor een grotere reststroom ontstaat. Voedsel betreft het toedienen van calorieën. ontstaan voor weidegang en dat toch het inkomen van de productiebedrijven wordt gegarandeerd. Afval of reststroom Duurzame merkartikelen in de zuivel zijn ook duurzaam verpakt. De consument De Nederlandse consument gooit voor minstens € 2,6 miljard aan eetbaar voedsel per jaar weg. De consument 2 Voedselbesparing is te bereiken door van aanbodgericht denken in klaargemaakte maaltijden, om te schakelen naar vraaggericht denken. De consument 3 Duurzaamheid draait niet alleen om de relatie tussen de mensen en de aarde maar ook om de relatie tussen mensen onderling. ®RolloverOnderwijs Afval De verpakking van zuivelartikelen (melk, toetjes) verdwijnt in de vuilnisbak en is de grootste vervuiler in de top 10 van Nederland. De jeugd verspilt meer. In een restaurant opstelling kunnen mensen zelf opscheppen en de maat aangeven van de hoeveelheid afzonderlijk aangeboden voedsel. Eten draait om lekker en gezellig. De smaakbeleving en de sfeer is belangrijk. 313 Onderwijs en maatschappelijke context samenbrengen De stimulering van creativiteit, attitude, ondernemerschap. Er zijn 3 typen productiebedrijven: a. gespecialiseerde veehouderijbedrijven, b. het bedrijf ontwikkelt zich in combinatie met een andere branche, c. naast werken in de boerderij ook werken buiten het bedrijf. Ontwikkeling bedrijfsleven Het bedrijfsleven wil dat onderwijs sneller aansluit bij nieuwe ontwikkelingen. Persoonsontwikkeling en Sociaal leren Het ontwikkelen van een nieuwe leermethodiek op basis van talentontwikkeling, realistisch interpreteren en praktische verstandigheid. Onderwijs aansluiten bij bedrijfstype Kan het beroepsonderwijs differentieren? Onderwijs ontwikkeling Paradox ontwikkeling onderwijs Bedrijfsleven wenst Individueel leren in bedrijf Vraaggericht Proces Keten Randvoorwaarden Van markt naar gras Branche certificaten Coachen Onderwijs doet Klassikaal School Aanbodgericht Inhoud Productiebedrijf Koe Van gras naar markt Diploma Doceren ®RolloverOnderwijs Er wordt in het beroepsonderwijs (nog) geen verband gelegd tussen creativiteit, attitude en ondernemerschap. Het onderwijs bedient alle 3 typen van bedrijven met de zelfde opleiding. Ontwikkeling onderwijs Het onderwijs dat te ver vooruit loopt heeft geen klantenbinding. Als je te snel vernieuwt dan heb je supermodern onderwijs maar loop je zover voor de markt uit, dat je geen leerling overhoudt. De klantenbinding veroorzaakt dat scholen zich traditioneel opstellen. Traditionele scholen trekken de meeste 314 leerlingen en remmen de ontwikkeling van de sector. Jongerenwerk Royal FrieslandCampina. Royal FrieslandCampina. Samenwerking privaat – publiek Het initieel onderwijs Wij doen jongerenwerk neemt niet deel aan het voor ongeveer 4500 leren bij Royal jongeren tot 35 jaar. FrieslandCampina. Daarvoor verzorgen wij opleiding, training en kadervorming. Met jongeren hebben wij een club opgericht over innovatief denken. Wij doen nu de ronde voor duurzame groei. Onderzoek wil samenwerken met onderwijs. Onderzoek wil Onderwijs ontwikkelt een Onderwijs is moeilijk in te samenwerken met onderwijsorganisatie die in staat passen. Onderwijs heeft de onderwijs. is om samen te werken. onmacht om te kunnen verbinden. Waar haakt dat? Soms puur op mensen. Soms op geld. Soms heel banaal, zoiets als lesroosters. Met een rooster is het haast onmogelijk om te plannen. Onderzoek moet dan aanpassen aan het rooster. Bedrijfsleren 1 Het onderwijs is niet Leerlingen moeten leren denken Onderwijs moet je creatief. Je wordt niet vanuit de vragen die het bedrijf opwindend maken door uitgedaagd. Leerlingen stelt. bedrijfsleren. denken nu vanuit de Leerlingen moeten zich antwoorden die het openstellen voor ondernemerschap onderwijs geeft. en dat gebeurt toch in de praktijk. Van lineair onderwijs moet het naar een netwerkstructuur. Bedrijfsleren 2 ®RolloverOnderwijs 315 Het onderwijs is niet leren en daarna uitvoeren In het moderne leren staat de leerling wereldwijd in verbinding met belangrijke ontwikkelingen elders. Het gaat om het leren van ondernemers in netwerken. Lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 boeren bij elkaar, die 1x per maand bij elkaar komen. De Onderwijsvraag. Het aantal jaarlijkse vacatures bedraagt 1350 personen. De ondernemers moeten omscholen naar duurzaamheid. In totaal zijn er 19.000 ondernemers in de sector op 15.000 productiebedrijven + de toeleverende industrie. Van aanbodgericht leren naar vraaggericht leren in een netwerkstructuur op basis van een analysemodel te gebruiken bij bedrijfsleren. Virtueel leren Het onderwijsveld zorgt voor de ontsluiting. Leren in netwerken De ondernemers kunnen elkaar digitaal uitnodigen. Netwerken naar thema (bijvoorbeeld ondernemers die allen bezig zijn een nieuwe stal te ontwikkelen). De onderwijsvraag Het initieel onderwijs dekt niet de onderwijsvraag van nieuwe vacatures. De leervraag Op welke leervraag moeten wij rekenen bij de verduurzaming in de zuivelketen? ®RolloverOnderwijs Onderwijs is onderzoek en leren. Maak wereldwijd virtueel contact. De medewerker gaat met een camera door het bedrijf en er is volop discussie. Samenwerking met de FrieslandCampina Academy. Het initieel beroepsonderwijs levert jaarlijks 550 leerlingen / studenten af, MBO + HBO Voor het oplossen van de leervraag kijkt men naar het initieel beroepsonderwijs. Maar het beroepsonderwijs is fysiek niet in staat om de leervraag op te lossen. 316 27.8 Een ondernemer zal bij het maken van zijn keuzes de waarden ten opzichte van elkaar afwegen en de ene waarde kiezen en de andere niet. Het opgroeiende kind leert waarden tegenover elkaar af te wegen en volgt in het ene geval de moeder en in het andere geval misschien de vader. Elk individu beschikt over een waardensysteem, afhankelijk van de ervaringen die iemand in het leven heeft opgedaan. Een ondernemer komt in situaties waarin verschillende waarden voorkomen en zal bij het maken van zijn keuzes de waarden ten opzichte van elkaar afwegen en de ene waarde kiezen en de andere niet. De waardenhiërarchie kan door nieuwe ontwikkelingen verschuiven waardoor de ondernemer andere keuzes gaat maken. Als er veranderingen in ons waardendenken ontstaat, onze keuzes worden anders, dan kunnen wij de verandering bepalen vanuit het herordenen van de waarden. Waardengericht duurzaam beleid, betekent dat er binnen de zuivelketen een stabiele gemeenschappelijke overtuiging ontstaat over de koers tot verduurzaming. Het nieuwe beleid is enerzijds de resultante van het belang dat aan verschillende waarden wordt gehecht. Het uit te voeren beleid is dan de uitkomst van de gemaakte waardenkeuze in de persoonlijke waardenhiërarchie van de ondernemer. De waardenhiërarchie kan verschuiven waardoor de persoon andere keuzes gaat maken. Het opleiden van ondernemers speelt een belangrijke rol om nieuwe duurzame keuzes te maken, omdat de opleiding invloed heeft op de waardenhiërarchie van de ondernemers. Het waardengerichte duurzame beleid ontstaat anderzijds vanuit de verhouding tussen subject en de ander, de grond waarop het gedrag begrepen kan worden (Verhaeghe, 128). In de confrontatie met de ander, in dit geval tussen de ondernemer en de maatschappij, zal de zuivelketen zich de vraag stellen: ‘Wat verlangt de maatschappij van mij?’ In de derde plaats heeft het nieuwe beleid een relatie met gedragsregels, normen. Normen verwijzen naar een sociaal verwachtingspatroon waaraan mensen moeten voldoen. Normen zijn gedragsregels die in een gemeenschap belangrijk zijn, omdat geen samenleving zonder gedragsregels kan bestaan. Er zijn normen om een duurzame samenleving tot stand te brengen waardoor de consument zich moet aanpassen en meer voor de duurzame merkmelk moet gaan betalen. Er zijn ook normen die het bestaansrecht van de ondernemers rechtvaardigt, iedere goede ondernemer met een kwalitatief bedrijf heeft recht op een inkomen. Er zijn ook normen in het geding wanneer besloten moet worden tot het verlenen van vergunningen bij bedrijfsuitbreidingen of stallenbouw. Op grond van waarden of het bedrijf past in de omgeving leidt men de normen af. Wanneer stabiele gemeenschappelijke overtuigingen niet intrinsiek aanwezig zijn, of wanneer men extern opgelegde gedragsregels of normen niet als acceptabel ervaart, dan ontstaat de ®RolloverOnderwijs 317 reactie om de duurzame ontwikkeling te ontwijken of te verhinderen. In dat geval mislukt het gemeenschappelijke duurzame beleid. Vandaar dat a. het vormen van een gemeenschappelijke duurzame overtuiging en b. het opstellen van rechtvaardige normen een leervraag betreft die de gehele zuivelketen omvat en alleen door nieuwe verbindingen, nieuwe motivaties en nieuwe samenwerking binnen de keten is op te lossen. Nadat elke ondernemer voor zijn eigen bedrijf deze leervraag heeft beantwoord, kan hij keuzes maken om nieuw duurzaam beleid op zijn bedrijf uit te werken. 27.9 Samenvatting Om het beleid vast te stellen voor een keten, branche of een regio is in dit onderzoek gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek, dat werd voorbereid met vertegenwoordigers van LTO en Royal FrieslandCampina. Het opleiden van ondernemers wordt nogal eens overgeslagen als het gaat om de mismatch tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. Uit het onderzoek naar de zuivelketen blijkt, dat wij de onderwijsvraag moeten onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich in het initieel beroepsonderwijs op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers in de melkveehouderij. In totaal zijn er ongeveer 110 vakdocenten in het MBO + het HBO die in totaal 550 MBO + HBO studenten opleiden. De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda’s ter verduurzaming van de zuivelketen. In totaal zijn er leervragen bij 19.000 ondernemers op 15.000 productiebedrijven, er zijn leervragen bij de toeleverende bedrijven, bij de coöperatie, bij de detailhandel, over de consument en de waarden van de reststroom. Deze leervraag tot verduurzaming van de zuivelketen overstijgt de fysieke mogelijkheden van het initieel onderwijs, omdat de leervraag vele malen groter en gespecialiseerder is dan de onderwijsvraag. Het initieel onderwijs staat vrij onmachtig tegenover de verduurzaming van de zuivelketen, omdat het geringe aantal vakdocenten ook nog vastzit aan de jaarlijkse opleidingstaak volgens het lesrooster, wat gezien moet worden als de core business van de vakdocenten. Hieruit blijkt de noodzaak om te komen tot nieuwe vormen van opleiden om binnen bedrijven, branches, ketens en regio’s grote groepen te kunnen begeleiden in hun leervraag. Traditionele scholen trekken voor de opleidingen in de melkveehouderij de meeste leerlingen. Het onderwijs dat meegaat met het tempo van de nieuwe ontwikkelingen in de bedrijven loopt vooruit op de sector en heeft geen klantenbinding. De schoolkeuze van de leerlingen voor traditionele scholen en het gevoerde behoudende beleid binnen deze scholen remt de ontwikkeling van de sector. Daarnaast zijn er 3 typen productiebedrijven die het initieel beroepsonderwijs nu met het zelfde onderwijspakket bedient. Er zijn ®RolloverOnderwijs 318 a. gespecialiseerde productiebedrijven, b. het bedrijf ontwikkelt zich in combinatie met een andere branche, bijvoorbeeld een camping, verkoop aan huis, kaasmakerij, zorgboerderij, en c. naast werken in de boerderij ook werken buiten het bedrijf. De uitkomst van de waarden waarop het beleid wordt gestoeld, stellen wij voor als een enerzijds en een anderzijds, met een tussenliggend spanningsveld. Waarden kunnen namelijk niet absoluut worden voorgesteld. Waarden zijn in de waardenhiërarchie een afweging van de ene waarde ten opzichte van een andere waarde. Daarbij is ook de context van invloed op de waardenkeuze, zodat het kan verschillen welke waarde tot duurzaamheid de doorslag geeft bij de te maken keuzes voor ondernemers. Het opleiden van ondernemers speelt een belangrijke rol om nieuwe duurzame keuzes te maken, omdat de opleiding invloed heeft op de waardenhiërarchie van de ondernemers. Het waardengerichte duurzame beleid ontstaat anderzijds vanuit de verhouding tussen de ondernemer en de maatschappij. In de confrontatie met de maatschappij, zal de zuivelketen zich de vraag stellen: ‘Wat verlangt de maatschappij van mij?’ In de derde plaats heeft het nieuwe beleid een relatie met gedragsregels, normen. Er zijn normen om een duurzame samenleving tot stand te brengen waardoor de consument zich moet aanpassen en meer voor de duurzame merkmelk moet gaan betalen. Er zijn ook normen die het bestaansrecht van de ondernemers rechtvaardigt, iedere goede ondernemer met een kwalitatief bedrijf heeft recht op een inkomen. Er zijn ook normen in het geding wanneer besloten moet worden tot het verlenen van vergunningen bij bedrijfsuitbreidingen of stallenbouw. Op grond van waarden of het bedrijf past in de omgeving leidt men de normen af. Vandaar dat a. het vormen van een gemeenschappelijke duurzame overtuiging en b. het opstellen van rechtvaardige normen een leervraag betreft die de gehele zuivelketen omvat en alleen door nieuwe verbindingen, nieuwe motivaties en nieuwe samenwerking binnen de keten is op te lossen. Nadat elke ondernemer voor zijn eigen bedrijf deze leervraag heeft beantwoord, kan hij keuzes maken om nieuw duurzaam beleid op zijn bedrijf uit te werken. ®RolloverOnderwijs 319 28. Leren door creativiteit op basis van waarden en afgeleide normen Creativiteit manifesteert zich in tijden van crisis, wanneer wij door externe gebeurtenissen aangetast worden (Dupont, 2010). Door de aantasting komen wij in actie, komen wij weer tot onszelf en gaan wij weer echt leven. Creativiteit gaat over het tot stand brengen van de relatie van mijzelf tot de wereld die ik waarneem. Onze creativiteit is actief bij het nabootsen, niet door imiteren of kopiëren, maar door te interpreteren. Interpreteren wat wij bij een ander kunnen afkijken, dan is de creativiteit actief. Creativiteit heeft een relatie met vrijheid. Als wij bewust met iets bezig zijn, als wij geïnteresseerd zijn, kunnen wij vrij interpreteren. Na de interpretatie zullen wij de keuze maken of wij iets afwijzen, overnemen of bijstellen. Door het creatieve proces zullen wij iets aan onszelf veranderen, wij komen tot nieuwe inzichten (Nieuwenhuijse, 2010). Creativiteit is uiteindelijk niet goed te begrijpen. De creativiteit van de kunstenaar laat alleen het resultaat van het kunstwerk zien en niet de creativiteit die tot het kunstwerk heeft geleid. Zo zien wij alleen het resultaat van wat wij gedaan hebben zonder te weten wat creativiteit uiteindelijk is. De kunstenaar zal zeggen dat de creativiteit tot hem komt. Om creatief te zijn is het vereist van onszelf los te komen, open te staan voor de dingen om ons heen. Scheppend bezig zijn door dingen uit de wereld te halen en daar een nieuwe vorm aan te geven. De creativiteit bestaat noodzakelijk altijd uit twee polen, enerzijds het verdwalen in de vernieuwing en anderzijds de richting van het rigide vasthouden. Wat ontstaat er bij louter creativiteit? Een bedrijf dat pure creativiteit nastreeft is snel geen bedrijf meer. Dat is een bedrijf dat niet kan bestaan. Deze creativiteit is nergens aan gebonden en kan daarom niet worden verwerkelijkt. Creativiteit wordt tot utopie. Wanneer wij onszelf niet meer kunnen openstellen voor vernieuwing is sprake van een gesloten karakter, de rigiditeit die weerstand biedt aan alle openheid. Creativiteit kan dan ingekapseld worden door een rigide gedachtegang. Bijvoorbeeld: ‘Wij kunnen alleen overleven als wij groeien en kostprijs verlagen’. Is dit de enige gedachtegang voor het voortbestaan van het bedrijf, dan kan de activiteit groot zijn maar is de creativiteit geheel gedoofd en kunnen wij niet ingaan op alternatieven of maatschappelijke vraagstukken die leven. ®RolloverOnderwijs 320 Creativiteit moet zijn ingebed als een balans tussen utopie en rigiditeit: realistisch interpreteren. Bij het interpreteren heeft creativiteit te maken met een inval, met iets wat je te binnen schiet, met ideeën krijgen, met iets dat je overkomt. Creativiteit valt ons toe. Zoals personen creatief kunnen zijn, kunnen ook organisaties creatief zijn of een sector. Door creativiteit en kritiek kunnen veranderingen ontstaan die het karakter van een persoon, een bedrijf of een sector verandert. Als dat gebeurt komt innovatie tot stand. Kunnen wij creativiteit aanleren of bijstellen, wij weten het niet. Wellicht kunnen wij creativiteit wel stimuleren, door aan te leren om je heen te zien en daarover vragen te stellen. Het afdwingen dat je open staat voor je omgeving. Goed leren om je heen te kijken en realistisch interpreteren, dat vanuit de creativiteit een nieuwe betekenis ontstaat. In dit onderzoek komt het naar voren dat goede ondernemers netwerkers zijn. Ricoeur noemt het volgens Dupont praktische verstandigheid dat hij ziet als de grootste betekenisdeugd. De SER definieert ondernemerschap als: ‘Ondernemerschap is initiatief nemen als marktkansen zich voordoen, en nieuwe ideeën of uitvindingen omzetten in nieuwe producten/diensten.’ Het is een van de belangrijkste krachten achter de economische dynamiek (SER, z.d.). Wij willen de definitie van ondernemerschap aanvullen met creativiteit, realistisch interpreteren. Dat in het ondernemerschap de praktische verstandigheid ontwikkeld wordt om met de blik naar buiten de goede evenwichtige interpretatie tot stand te brengen. Het hart van het opleiden is niet dupliceren maar interpreteren. De attitude, de houding, van de ondernemer zou moeten zijn dat hij ervoor open staat om met de open blik naar de ontwikkelingen van het eigen bedrijf te kijken, met een open blik naar de keten en dat daarin begrip ontstaat voor het ketenbewuste handelen. De praktische verstandigheid en realistisch interpreteren zien wij dan als bron van goed ondernemerschap. Ondernemerschap is de balans tussen enerzijds het verdwalen in de utopie van de vernieuwing en anderzijds rigide de oude richting vasthouden. Wat moeten wij creëren? Wij moeten een situatie creëren dat de ideeën ons tegemoet komen, ons kunnen toevallen. Dat de deelnemer leert om open te staan voor zijn omgeving, verlangens opbouwt door hetgeen hij leert inzien. Vanuit de verlangens ontstaat nieuwsgierigheid en de wil om vanuit de leersituatie in het bedrijf de ‘ontwikkelingen’ realistisch te interpreteren. Wat moet hiervoor ontwikkeld worden? Een langjarig begeleidingsmodel waarin de ondernemer leert om zijn voornemens vast te leggen in een interpretatiemodel, zodat de ondernemer leert juist te interpreteren van hetgeen hij om zich heen ziet. Toekomstig leren ®RolloverOnderwijs 321 Toekomstig leren is niet eerst uit het hoofd leren en daarna uitvoeren. Toekomstig leren voor ondernemers gebeurt door met praktische verstandigheid realistisch te interpreteren, door het ondernemend en creatief analyseren van de bedrijfssituatie. Relaties worden gelegd tussen het eigen bedrijf en andere bedrijven. Het resultaat van de analyse en de uitwerking naar duurzaamheid wordt vastgelegd in het portfolio. In het moderne leren staat de ondernemer vanuit het portfolio wereldwijd in verbinding met belangrijke ontwikkelingen elders. Het leren gebeurt in een netwerkstructuur waar lerende ondernemers continu met elkaar in contact staan. Ondersteuning bij het leren is mogelijk door ‘mentoren’ op te leiden als coach. De opleidingscoaches staan digitaal in contact met de lerende ondernemers, bezoeken de bedrijven van het netwerk en leiden netwerkbijeenkomsten. Ondernemers vragen om lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 ondernemers bij elkaar, die digitaal met elkaar in verbinding staan en 1x per maand bij elkaar komen onder begeleiding van een opleidingscoach. ‘Functies’ bepalen hoe de bedrijven in hun realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. Ondernemers besluiten tot het wel of niet bouwen van een nieuwe stal, al of niet tot weidegang, waardoor het functioneren van het bedrijf verandert. De inhoud van de functieprofielen bestaat enerzijds uit vakkennis en vakvaardigheid vanuit de vakgebieden, maar anderzijds ook uit de omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. Deze vorm van leren hebben wij eerder ‘spiegelbeeldleren’ genoemd, omdat het leren een spiegelbeeld is van de context waarbinnen iemand werkt. Omdat het antwoord van het opleiden voortkomt uit de vraag van het bedrijf, kunnen wij niet spreken van een leeropdracht. Het woord opdracht houdt in, dat het initiatief ligt bij het onderwijs. Bij spiegelbeeldleren ligt het initiatief bij de ondernemer van het bedrijf. De ondernemer is zelf eigenaar van zijn leerproces en verantwoordelijk voor de ontwikkeling. Daarom spreken wij niet van aanbodgerichte leeropdrachten, maar van een vraaggerichte leertaak. De inhoud van de leertaken bestaan uit het beleid, de werkprocessen, activiteiten en handelingen die voortkomen uit de duurzame aanpassingen die ondernemende ondernemers zich voor hun bedrijf stellen. Stel dat de ondernemer besluit een nieuwe stal te bouwen, dan zal hij zich aansluiten bij het lerende netwerk ‘stallenbouw’. Daarin zijn 6-10 collega ondernemers die ook een stal gaan bouwen. Nu is het moment van spiegelbeeldleren aangebroken. Vanuit de vragen van het bedrijf wordt het portfolio gevuld, in maatwerk voor de ondernemer, aangepast aan het eigen bedrijf. Door deze vragen van het eigen bedrijf uit te werken en vergelijkingen te maken met collega ondernemers die het zelfde doen voor hun bedrijf, ontstaat het lerend netwerk. De begeleidende opleidingscoach bezoekt periodiek de lerende ondernemers op het bedrijf en begeleidt de periodieke netwerk bijeenkomsten. Digitaal staan de ondernemers in het netwerk in contact met elkaar, in contact met de wetenschap en de global informatie. Waar nodig worden experts uit het onderzoek aan het netwerk toegevoegd. ®RolloverOnderwijs 322 28.1 De te leren inhoud van verduurzaming De relatie wordt gelegd tussen de huidige bedrijfssituatie en het toekomstige beleid ter verduurzaming van de zuivelketen. Bedrijfsleren betekent in dit verband dat de vragen vanuit het eigen bedrijf centraal staan bij de leervraag. Hoe ontwikkelt mijn bedrijf zich op basis van de geanalyseerde waarden en normen tot een toekomstig duurzaam bedrijf? De eerste leervraag: de waarden en normen gerelateerde aanpassingen worden uitgewerkt in een businesscase, op grond waarvan de rendementsberekening gemaakt wordt. Vervolgens ontstaan de volgende leervragen om het te realiseren beleid voor te bereiden en uit te voeren. Deze inhoud wordt in het portfolio uitgewerkt onder begeleiding van de gespecialiseerde opleidingscoach. Het is mogelijk om alle onderwerpen in netwerken aan te leren waarvoor binnen de keten een vraag is. De ondernemers kunnen in netwerken gekoppeld worden aan gespecialiseerde opleidingscoaches. Netwerkgroepen komen onder begeleiding van de opleidingscoach in aantallen van 6-10 personen periodiek bij elkaar om naast het continue digitale contact via het portfolio elkaar periodiek in de ogen te kunnen kijken. 28.2 Het opzetten van een kennisbank. Ter ontsluiting van vergaarde en gedeelde kennis wordt met instemming van het netwerk de opbrengst van de leertaak (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank, die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de zuivelketen. 28.3 Het bewijsstuk van het opleiden Veel ondernemers zitten niet te wachten op een bedrijfscertificaat, een branche certificaat, een ervaringscertificaat of een diploma. Maar voor bijvoorbeeld ZZP’ers kan een bewijsstuk van een opleiding van belang zijn om talent en ervaringen te kunnen aantonen bij het verwerven van opdrachten. Waar ondernemers een ontwikkeling op het bedrijf tot stand gebracht hebben kan een afsluiting plaatsvinden, op basis van het individuele leerresultaat. Dat kan een assessment zijn binnen de EVC systematiek of een beoordeling door een proeve van bekwaamheid. Ingeval van diploma’s moet opgemerkt worden dat crebo (MBO) en croho (HBO) geregistreerde opleidingen moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Bij uitgifte van getuigschriften of branche certificaten heeft de sector zelf de bevoegdheid tot certificeren. ®RolloverOnderwijs 322 323 28.4 Schema: het uitwerken van het didactisch groeimodel Kwalitatieve analyse van de waarden in de keten. Weidegang of koeien in de stal en van reststromen energie opwekken. Wat is de ecologische ruimte voor grondgebonden veehouderij? Dierenwelzijn en stalsystemen. Antibiotica gebruik. Duurzaamheid in relatie tot de levensduur van de koe. Denken vanuit de structuur in de keten. De markt. Afval of reststroom. De consument. Van waarden afgeleide normen Keuzes, aanpassingen binnen het bedrijf Creativiteit, rendementsberekeningen en opstellen businessplan. Start lerend netwerk. Lerend netwerk 1 Lerend netwerk 2 Lerend netwerk 3 Lerend netwerk 4 Lerend netwerk 5 Lerend netwerk 6 Lerend netwerk 7 Het portfolio ondersteunt maatwerk per leertaak en per ondernemer op basis van spiegelbeeldleren en RolloverOnderwijs. Biedt de mogelijkheid om mensen uit te nodigen voor input, biedt de mogelijkheid collega’s uit te nodigen om in het vraagstuk te delen en netwerken te vormen, biedt de mogelijkheid om de verschillende schakels van de keten uit te nodigen en te verbinden. Directe relatie met de begeleidende opleidingscoach en uitgenodigde ‘vrienden’ uit het eigen netwerk. Staat virtueel in verbindingen met de global kennisinfrastructuur. Relaties leggen met onderwijs, onderzoek COV (slachterijen), Dierenbescherming, IPO (provincies), LTO, Ministerie van EL&I, Natuur & Milieu, Nevedi (diervoederbedrijfsleven), NZO (zuivel), Rabobank, Royal Friesland Campina, Centraal Bureau Levensmiddelen Handel, de supermarkt, Agro Center voor Duurzaam Ondernemen, Dairy Campus, Melkvee Academie, enzovoort Trainen begeleidende opleidingscoaches Docenten uit het onderwijs, Adviseurs RoyalFrieslandCampina, Adviseurs LTO, Adviseurs DLV, Mentoren (collega ondernemers) Omvormen keten naar duurzaamheid o.a. 15000 productiebedrijven en 19.000 ondernemers tussen nu en 2020 /2023, naar gerealiseerde leertaken, te meten in het bedrijfsresultaat. Het schema begint met de kwalitatieve analyse om de waarden in de keten te analyseren. De uitkomst van deze waarden worden voorgesteld als een enerzijds en een anderzijds, met een tussenliggend spanningsveld, zoals eerder uitgewerkt bij het ‘schema van waarden voor een duurzame zuivelketen.’ Het spanningsveld is de fase van het wikken en wegen. Bijvoorbeeld bij koeien in de stal kunnen wij emissies opvangen en daaruit groene energie opwekken. Wij komen tot de afweging hoeveel dierenwelzijn door weidegang wij willen toepassen in relatie tot het opwekken van groene energie en daardoor een beter klimaat. De waarden van dierenwelzijn en een beter klimaat hebben een tegenstelling in zich. Weidegang betekent dat alle emissies, zoals mest en CO2 uitstoot, rechtstreeks in de wei en daardoor in ®RolloverOnderwijs 323 324 het milieu komen. De mest is niet meer beschikbaar om groene energie op te wekken door biogas. Absolutisme van én maximaal dierenwelzijn én maximale duurzame klimaattoepassing is niet mogelijk, omdat beide waarden in de uitvoering op onderdelen tegengesteld zijn aan elkaar. Zo is ook het voortbestaan van het bedrijf een belangrijke waarde die vanwege hoge investeringen tegengesteld kan zijn aan duurzaamheid. In de landelijke beleidsagenda’s als de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, bij Royal FrieslandCampina Route 2020 en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, staan de waarden genoemd als een onvoorwaardelijkheid. Bijvoorbeeld: vanwege het welzijn van dieren wil men zowel voldoen aan weidegang, als aan een beter klimaat zonder de onderlinge samenhang van beide te zien. Deze aanpak kan leiden tot een mate van absolutisme, waarbij men de ene waarde verkiest en de andere waarde verliest. Wanneer een ondernemer wenst om een waarde in het bedrijf toe te passen, zal hij een haalbaarheidsonderzoek uitvoeren. De waarden worden nu herleid tot normen. Wil hij dierenwelzijn in nieuwe stalsystemen toepassen, dan zal hij een rendementsberekening maken van kosten en opbrengsten. De begeleidende opleidingscoach ondersteunt bij het maken van het businessplan en maakt indien nodig afspraken met experts. Op dit moment start het lerende netwerk met collega ondernemers waardoor het mogelijk wordt om bedrijfsvergelijkingen te maken. 324 Het bedrijfsleren zorgt ervoor dat de ondernemers analyserend in balans hun keuzes maken. De lerende ondernemer gebruikt het e-portfolio waar alle gereedschap in te vinden is om het eigen bedrijf te analyseren en met vergelijkbare kengetallen te kunnen vergelijken met andere bedrijven. Uit die vergelijkingen ontstaan vragen. Die vragen gaat de ondernemer realistisch interpreteren. Lerende ondernemers gaan vorsen in de kennisinfrastructuur. Door de kennisopbrengst van het leren worden individuele ondernemers naast onderzoek en onderwijs ook zelf kennisdragers, van belang voor de kenniscirculatie. Opleidingscoaches kunnen docenten zijn uit het onderwijs, adviseurs van RoyalFrieslandCampina, adviseurs LTO, adviseurs DLV of mentoren (collega ondernemers) van de Melkveeacademie. Docenten en adviseurs zijn gewend om aanbodgericht te werken. Vandaar dat zij getraind en goed begeleid moeten worden om de vraaggerichte opleidingsmethodiek van het spiegelbeeldleren aan te leren en vast te houden. 28.5 Omvormen van de keten naar duurzaamheid Hoe groter de belangstelling, hoe meer opleidingscoaches getraind worden om de netwerken te begeleiden. Het opleiden is nu gebracht in een netwerkstructuur met onbeperkte ®RolloverOnderwijs 325 kwantitatieve mogelijkheden, zodat een gehele keten, branche of regio kan worden begeleid in het nieuw aan te leren proces. 28.6 Samenvatting Creativiteit gaat over het tot stand brengen van de relatie van mijzelf tot de wereld die ik waarneem. Onze creativiteit is actief bij het nabootsen, niet door imiteren of kopiëren, maar door te interpreteren. Na de interpretatie zullen wij de keuze maken of wij iets afwijzen, overnemen of bijstellen. Door het creatieve proces zullen wij iets aan onszelf veranderen, wij komen tot nieuwe inzichten. Creativiteit moet zijn ingebed als een balans tussen utopie en rigiditeit: praktische verstandigheid door realistisch interpreteren. Toekomstig leren voor ondernemers gebeurt door met praktische verstandigheid realistisch te interpreteren, door het ondernemend en creatief analyseren van de bedrijfssituatie. Relaties worden gelegd tussen het eigen bedrijf en andere bedrijven. Het resultaat van de analyse en de uitwerking naar duurzaamheid wordt vastgelegd in het portfolio. In het moderne leren staat de ondernemer vanuit het portfolio wereldwijd in verbinding met belangrijke ontwikkelingen elders. Ondernemers vragen om lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 ondernemers bij elkaar, die digitaal met elkaar in verbinding staan en 1x per maand bij elkaar komen onder begeleiding van een opleidingscoach. ‘Functies’ bepalen hoe de bedrijven in hun realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. Ondernemers besluiten tot het wel of niet bouwen van een nieuwe stal, al of niet tot weidegang, waardoor het functioneren van het bedrijf verandert. De inhoud van de functieprofielen bestaat enerzijds uit vakkennis en vakvaardigheid vanuit de vakgebieden, maar anderzijds ook uit de omgevingsfactoren en ketenkennis waarin de netwerkorganisatie van de functie tot uiting komt. Deze vorm van leren hebben wij eerder ‘spiegelbeeldleren’ genoemd. Ondersteuning bij het leren van ondernemers is mogelijk door ‘mentoren’ op te leiden als coach. Hoe groter de belangstelling, hoe meer opleidingscoaches getraind worden om de netwerken te begeleiden. Het opleiden is nu gebracht in een netwerkstructuur met onbeperkte kwantitatieve mogelijkheden, zodat een gehele branche, keten of regio kan worden begeleid in het nieuw aan te leren proces. Ter ontsluiting van vergaarde en gedeelde kennis wordt met instemming van het netwerk de opbrengst van de leertaak (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank, die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de sector. ®RolloverOnderwijs 325 326 29. De opbouw van lerende netwerken. Uit het gehouden onderzoek blijkt dat vooruitstrevende creatieve ondernemers bouwen aan hun netwerk om informatie te verzamelen. Creatieve ondernemers willen continu met elkaar in verbinding staan en ervaringen uitwisselen. Eén maal per maand komen zij bij elkaar onder begeleiding van een coach. De lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp. Een netwerk met creatieve ondernemers gaat vragen stellen. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven. Hier ontstaat een directe relatie tussen de ondernemers en de kennisinfrastructuur. Als een onderwerp is afgehandeld, dan wordt het netwerk ontbonden. Hoeveel opleidingscoaches zijn er nodig om de zuivelketen te verduurzamen? Als wij er van uitgaan dat 1 opleidingscoach 3-5 uur nodig heeft voor het begeleiden van 1 ondernemer, dan zou een full time coach ongeveer 30-50 ondernemers kunnen begeleiden. De vraag naar onderwerp bepaalt het aantal coaches dat moet worden ingezet om een keten of regio te begeleiden in de leertaak. De training tot opleidingscoach bedraagt 2-3 dagen voor het aanleren van het gebruik van portfolio en de methodiek van de vraaggerichte leermethodiek op basis van het spiegelbeeldleren. Nadien begeleidt een senior de opleidingscoach zodat ook de opleidingscoach een lerende coach blijft. De opleidingscoach bezoekt de lerende ondernemers op het bedrijf en leidt de periodieke netwerkbijeenkomsten. De ondernemer werkt de leertaken uit in het persoonlijke e-portfolio. Dit is de plaats waar de informatie over de competentiegroei van de ondernemer vastligt. Het e-portfolio waarmee lerende ondernemers werken is te zien als de moderne aanpak waar onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven als een modern OVO drieluik met elkaar in verbinding staan. De zuivelketen hunkert naar een directe relatie tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Elke kennisdragende partij vanuit de keten, de branche, de regio of het global network staat met de ondernemer in verbinding door het e- portfolio. Als ontsluiting voor vergaarde en gedeelde kennis wordt na afsluiting van een leertraject de informatie (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de sector. Voor collega ondernemers, ketenpartners en onderzoekers is deze kennisbank interessant. Voor onderwijs is het een bron van informatie. Lerende ondernemers kunnen vorsen in de kennisinfrastructuur. In het assessment wordt nagegaan of duurzame ontwikkelingen inderdaad op het bedrijf zijn geïmplementeerd. Beoordeeld wordt, of de productie van melk voldoet aan de voorwaarden van de duurzame merkmelk, waarvoor de ondernemer een hogere prijs voor de melk ontvangt. ®RolloverOnderwijs 326 327 In schema Vooruitstrevende creatieve ondernemers bouwen aan hun netwerk om informatie te verzamelen. Het netwerk van de creatieve ondernemer Collega ondernemer Collega ondernemer Ondernemer Collega ondernemer Collega ondernemer Creatieve ondernemers willen leren in netwerken van 6-10 ondernemers. Ze willen continu met elkaar in verbinding staan en ervaringen uitwisselen. Eén maal per maand komen zij bij elkaar onder begeleiding van een coach. Het netwerk van de lerende ondernemer ondernemer ondernemer Opleidingscoach ondernemer ondernemer ®RolloverOnderwijs 328 De lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp. Het netwerk van de lerende ondernemer leertaak stallenbouw stallenbouw Opleidingscoach stallenbouw stallenbouw stallenbouw Een netwerk met creatieve ondernemers gaat vragen stellen. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven. Hier ontstaat een directe relatie tussen de ondernemers en de kennisinfrastructuur. Het netwerk zoekt experts uit onderzoek, onderwijs, bedrijven enz. fokkerij fokkerij Expert Opleidingscoach gespecialiseerd in fokkerij fokkerij fokkerij ®RolloverOnderwijs 329 Ondernemers willen ook zelf netwerken vormen over onderwerpen die zij belangrijk vinden. Ze kunnen ‘vrienden’ uitnodigen waarmee zij nieuwe netwerken kunnen vormen. Daarbij nodigen zij zelf een coach en experts uit. Het netwerk zoekt vrienden om mee te sparren. fokkerij fokkerij Expert Oplei dingscoach gespecialiseerd in fokkerij Vrienden fokkerij fokkerij Als een onderwerp is afgehandeld, dan wordt het netwerk ontbonden. De leertaak is klaar, de netwerkgroep heft zich op. ®RolloverOnderwijs 330 Hoeveel opleidingscoaches zijn er nodig om de zuivelketen te verduurzamen? In het schema staat een rekenmodel hoe de leervraag en het leeraanbod op elkaar is af te stemmen. Realiseren leeromvang Trainen coach 2-3 dagen RolloverOnderwijs begeleidt en traint de opleidingscoaches 1 1 10 ? 1 coach begeleidt 1 ondernemer in 3-5 uur per maand 1 full time coach kan 30-50 ondernemers begeleiden 20 coaches begeleiden 600 – 1000 ondernemers De vraag bepaalt het aantal in te zetten coaches voor welke onderwerpen Coach en expert bezoeken het bedrijf . De netwerkgroep komt 1x per maand bij elkaar ®RolloverOnderwijs 331 28.2 Het e-portfolio voor de branche of de regio De ondernemer werkt de leertaken uit in het persoonlijke e-portfolio. Het e-portfolio waarmee lerende ondernemers werken is te zien als de moderne aanpak waar onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven als een modern OVO drieluik met elkaar in verbinding staan. De sector hunkert naar een directe relatie tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. ®RolloverOnderwijs 332 29.1 Samenvatting Vooruitstrevende creatieve ondernemers bouwen aan hun netwerk om informatie te verzamelen. Creatieve ondernemers willen continu met elkaar in verbinding staan en ervaringen uitwisselen. Lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp en heffen zich op nadat de leertaak is beëindigd. Een netwerk met creatieve ondernemers gaat vragen stellen. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven en het global network. Hier ontstaat een directe relatie tussen de ondernemers en de kennisinfrastructuur. Als ontsluiting voor vergaarde en gedeelde kennis wordt na afsluiting van een leertraject de informatie (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank die ter stimulering van de kenniscirculatie. Voor collega ondernemers, ketenpartners en onderzoekers is deze kennisbank interessant. Voor onderwijs is het een bron van informatie. Lerende ondernemers kunnen vorsen in de kennisinfrastructuur. ®RolloverOnderwijs 333 30. Wat leert ons het onderzoek? Wat is het rendement van het leren in de keten, de branche of de regio? - Uit het onderzoek naar de zuivelketen blijkt, dat wij de onderwijsvraag moeten onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich in het initieel beroepsonderwijs op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers in de melkveehouderij. In totaal zijn er ongeveer 110 vakdocenten in het MBO + het HBO die in totaal 550 MBO + HBO studenten opleiden. De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda’s ter verduurzaming van de zuivelketen. De zuivelketen begint bij de soja in de bossen van Brazilië en eindigt bij de toetjes in Maleisië. Kleine ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van belangrijke zakelijke beslissingen. Zij kunnen in lerende netwerken ervaringen met elkaar uitwisselen. In totaal zijn er leervragen bij 19.000 ondernemers op 15.000 productiebedrijven, er zijn leervragen bij de toeleverende bedrijven, bij de coöperatie, bij de detailhandel, over de consument en de waarden van de reststroom. Deze leervraag tot verduurzaming van de zuivelketen overstijgt de fysieke mogelijkheden van het initieel onderwijs, omdat de leervraag vele malen groter en gespecialiseerder is dan de onderwijsvraag. Dit leidt tot de conclusie, dat wij de oplossing voor de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit, niet kunnen verwachten van het initieel onderwijs zoals het wordt gegeven bij ROC’s , AOC’s en HBO instellingen. Naast fysieke ondertalligheid zit het initieel onderwijs vast aan lesroosters en vult men voor het gehele leerjaar de docententaken in, waardoor een groot deel van de flexibiliteit om aan te sluiten bij de arbeidsmarkt onmogelijk is. Bij HBO instellingen is de flexibiliteit wellicht iets groter, omdat op dit niveau minder standaarden van regelgeving zijn ontwikkeld dan bij het MBO. Hieruit blijkt de noodzaak om te komen tot nieuwe vormen van opleiden om binnen bedrijven, branches, ketens en regio’s grote groepen te kunnen begeleiden in hun leervraag. - Traditionele scholen voor beroepsonderwijs trekken voor de opleidingen in de melkveehouderij de meeste leerlingen. Het onderwijs dat meegaat met het tempo van de nieuwe ontwikkelingen in de bedrijven loopt vooruit op de sector en heeft geen klantenbinding. De schoolkeuze van de leerlingen voor traditionele scholen en het gevoerde behoudende beleid binnen deze scholen remt de ontwikkeling van de sector. ®RolloverOnderwijs 334 - De uitkomst van de waarden waarop het beleid wordt gestoeld, stellen wij voor als een enerzijds en een anderzijds, met een tussenliggend spanningsveld. Waarden zijn in de waardenhiërarchie een afweging van de ene waarde ten opzichte van een andere waarde. Daarbij is ook de context van invloed op de waardenkeuze, zodat het kan verschillen welke waarde de doorslag geeft bij de te maken keuzes voor ondernemers. - Het vormen van een gemeenschappelijke duurzame overtuiging op basis van waarden en het opstellen van rechtvaardige normen betreft een leervraag die de gehele zuivelketen omvat en alleen door nieuwe verbindingen, nieuwe motivaties en nieuwe samenwerking binnen de keten is op te lossen. Nadat elke ondernemer voor zijn eigen bedrijf deze leervraag heeft beantwoord, kan hij keuzes maken om nieuw duurzaam beleid op zijn bedrijf uit te werken. - Creativiteit gaat over het tot stand brengen van de relatie van mijzelf tot de omgeving die ik waarneem. Onze creativiteit is actief bij het nabootsen, niet door imiteren of kopiëren, maar door te interpreteren. Na de interpretatie zullen wij de keuze maken of wij iets afwijzen, overnemen of bijstellen. Door het creatieve proces zullen wij iets aan onszelf veranderen, wij komen tot nieuwe inzichten. Creativiteit moet zijn ingebed als een balans tussen utopie en rigiditeit: praktische verstandigheid door realistisch interpreteren. Leren voor ondernemers gebeurt door met praktische verstandigheid realistisch te interpreteren, door het ondernemend en creatief analyseren van de bedrijfssituatie. Relaties worden gelegd tussen het eigen bedrijf en andere bedrijven. In het moderne leren staat de ondernemer vanuit het portfolio wereldwijd in verbinding met belangrijke ontwikkelingen elders. - Ondernemers vragen om lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 ondernemers, die digitaal met elkaar in verbinding staan en 1x per maand bij elkaar komen onder begeleiding van een opleidingscoach. Lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp en heffen zich op nadat de leertaak is beëindigd. ‘Functies’ bepalen hoe de bedrijven in hun realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. Deze vorm van leren hebben wij eerder ‘spiegelbeeldleren’ genoemd. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven en het global network. Hier ontstaat een directe relatie tussen de ondernemers en de kennisinfrastructuur. Qua kostprijs kan de Nederlandse ondernemer in de zuivelketen niet concurreren met de wereldmarkt. Op termijn is die positie onhoudbaar. - Er ontstaat door de toegevoegde waarde van leren, een toegevoegde kenniseconomie van duurzaamheid binnen de zuivelketen. Door dit kennissysteem is Nederland uniek. Het kennissysteem helpt de ondernemer aan een hogere kwaliteit melk en een ®RolloverOnderwijs 335 melkprijs hoger dan de wereldmarkt, die terugvloeit in de zuivelketen. In het gehouden onderzoek ontstaat nieuwe merkmelk, die door de verduurzaming van de zuivelketen extra waarde vertegenwoordigt voor de consument. Royal FrieslandCampina kan een nieuwe markt aanboren met de duurzame merkmelk en unieke duurzame merkartikelen die duurzaam worden verpakt. De consument ontvangt de hoogste kwaliteit duurzame merkmelk die in de wereld te vinden is, waarvoor de consument bereid is meer te betalen. De Nederlandse hoogwaardige kenniseconomie wordt omgezet in harde valuta. - Ondersteuning bij het leren van ondernemers is mogelijk door ‘mentoren’ op te leiden als coach. Hoe groter de belangstelling, hoe meer opleidingscoaches getraind worden. Het opleiden is nu gebracht in een netwerkstructuur met onbeperkte kwantitatieve mogelijkheden, zodat een gehele branche, keten of regio kan worden begeleid in het nieuw aan te leren proces. - Ter ontsluiting van vergaarde en gedeelde kennis wordt met instemming van het netwerk de opbrengst van de leertaak (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank, die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de sector. Voor collega ondernemers, ketenpartners en onderzoekers is deze kennisbank interessant. Voor onderwijs is het een bron van informatie. Lerende ondernemers kunnen vorsen in de kennisinfrastructuur. - De aangeboden methodiek van leren maakt het mogelijk om in een betrekkelijk korte tijd een gehele keten, branche of regio een nieuwe beleidsontwikkeling te laten ontdekken en aan te leren. Er wordt een relatie gelegd met de kennisinfrastructuur, waardoor een hoogwaardig product ontstaat met een hogere marktwaarde. Het onderzoek komt in directe relatie te staan met de zuivelketen, de branche of de regio. Die positie stimuleert de kwaliteit van het toegepaste wetenschappelijk onderzoek. Het beroepsonderwijs kan met studenten uit de hogere leerjaren deelnemen aan de lerende netwerken. Het onderwijs kan gespecialiseerde coaches uitnodigen voor de onderwijstaak op de scholen. Het onderwijs kan gebruik maken van het e-portfolio en in verbinding staan met de global kennisinfrastructuur. Het onderwijs kan gebruik maken van de kennisbank die ontstaat. - Panteia gaat uit van 725.000 tot 750.000 ZZPers in Nederland in 2012. Dit is ongeveer 8,5 procent van de beroepsbevolking (Stel e.a., 2012). ZZP'ers werken vaak individueel in projecten voor opdrachtgevers. Tijdens de uitvoering van deze projecten wordt veel kennis en ervaring opgedaan. Werken en leren gaat voor deze doelgroep hand in hand. ZZP'ers kunnen hun activiteiten ‘verzilveren’ door deze aan te bieden als opgedane ervaringen. ®RolloverOnderwijs 336 30.1 Het oplossen van de mismatch tussen de eisen voor een functie en de vaardigheden die iemand bezit Het blijkt dat wij bij de oplossing van de mismatch en daarmee de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt het leren van ondernemers gemakkelijk kunnen overslaan. Bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt spelen ook ondernemers een belangrijke rol. Kleine ondernemers staan vaak alleen bij het nemen van belangrijke zakelijke beslissingen. Zij kunnen in lerende netwerken ervaringen met elkaar uitwisselen. Uit het onderzoek naar de zuivelketen blijkt, dat wij de onderwijsvraag moeten onderscheiden van de leervraag. De onderwijsvraag richt zich in het initieel beroepsonderwijs op het opleiden van toekomstige medewerkers en ondernemers. De leervraag bestaat uit de uitvoering van de beleidsagenda’s ter verduurzaming van de zuivelketen. Ondernemers vragen om lerende gespecialiseerde netwerken van 6-10 ondernemers, die digitaal met elkaar in verbinding staan en 1x per maand bij elkaar komen onder begeleiding van een opleidingscoach. Lerende netwerken specialiseren zich naar onderwerp en heffen zich op nadat de leertaak is beëindigd. ‘Functies’ bepalen hoe de bedrijven in hun realiteit zijn opgebouwd en geven de ware afspiegeling van de organisatie van het bedrijf. Deze vorm van leren hebben wij eerder ‘spiegelbeeldleren’ genoemd. Antwoorden komen van experts: onderzoek, onderwijs, collega bedrijven en het global network. Hier ontstaat een directe relatie tussen de creativiteit van de ondernemers en de kennisinfrastructuur. De aangeboden methodiek van leren maakt het mogelijk om gemakkelijk op te schalen naar grote aantallen deelnemers, om in een betrekkelijk korte tijd een gehele keten, branche of regio een nieuwe beleidsontwikkeling te laten ontdekken en aan te leren. Er ontstaat door de toegevoegde waarde van leren, een toegevoegde kenniseconomie van duurzaamheid binnen de zuivelketen. Door dit kennissysteem is Nederland uniek. Het kennissysteem helpt de ondernemer aan een hogere kwaliteit merkmelk en een melkprijs hoger dan de wereldmarkt, die terugvloeit in de zuivelketen. De consument ontvangt de hoogste kwaliteit duurzame merkmelk die in de wereld te vinden is, waarvoor de consument bereid is meer te betalen. De Nederlandse hoogwaardige kenniseconomie wordt omgezet in harde valuta. Ter ontsluiting van vergaarde en gedeelde kennis wordt met instemming van het netwerk de opbrengst van de leertaak (geanonimiseerd) opgeslagen in een gemeenschappelijke kennisbank, die ter stimulering van de kenniscirculatie open staat voor de sector. Voor collega ondernemers, ketenpartners en onderzoekers is deze kennisbank interessant. Voor onderwijs is het een bron van informatie. Lerende ondernemers kunnen vorsen in de kennisinfrastructuur. Het beroepsonderwijs kan met studenten uit de hogere leerjaren deelnemen aan de lerende netwerken. Het onderwijs kan gespecialiseerde coaches uitnodigen voor de onderwijstaak op de scholen. Het onderwijs kan gebruik maken van het e-portfolio en in verbinding staan met ®RolloverOnderwijs 337 de global kennisinfrastructuur. Het onderwijs kan gebruik maken van de kennisbank die ontstaat. voor de individuele medewerker in de post initiële opleidingen die gebeuren op het bedrijf, aanvullend op het beroepsonderwijs dat in het initieel onderwijs werd gevolgd. Zoals het bedrijfsleren nu is uitgewerkt voor de zuivelketen, kan het voor elke keten, branche en regio ontwikkeld worden. ®RolloverOnderwijs 338 Literatuurverwijzing Achterbanraadpleging stuurgroep EVC (2013). Validering van leerresultaten uit non-formeel en informeel leren.Voorstel voor een toekomstbestendig valideringssysteem. http://www.marktplaatsmbo.nl/bronnen/details/24,4592/achterbanraadpleging-stuurgroepevc#.UeaE5mz8Lcs AKA (2012-2013). Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent. Kwalificatiedossier MBO. Verkregen maart 2013. http://prod.pub.kwalificatiesmbo.nl/DossierOverzicht.aspx Beroepsonderwijsbedrijfsleven (2013). Kwalificatiedossier Groene Ruimte. Aequor. Verkregen juni 2013. http://www.aequor.nl/getmedia/6a48d34c-8ec0-4a35-8160-f02147a98f4b/Dossier-Groene-Ruimte-(0versie).pdf Bolhuis, Sanneke & Simons, Robert-Jan (2011). Naar een breder begrip van leren. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Borghans, Lex, Golsteyn, Bart & Grip, Andries de (2006). Meer werken is meer leren. Determinanten van kennisontwikkeling. ‘s-Hertogenbosch: CINOP. http://www.kennisbanklevenlangleren.nl/art/uploads/bibliotheek/1294746720_meerwerkenismeerleren.pdf Borgman, Erik (2006). Metamorfosen. Over religie en moderne cultuur. Kampen: Erik Borgman & Uitgeverij Klement. Brink, van den G. (2004). Hoger, harder, sneller… en de prijs die men daarvoor betaalt. In: Beer, P.T. de & . Schuijt, C.J.M (red.). Bijdragen aan waarden en normen. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bussemaker, Jet (2013). Wetsvoorstel 'Doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs’, 30 januari 2003. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/01/30/kamerbrief-overwetsvoorstel-doelmatige-leerwegen-en-het-moderniseren-van-de-bekostiging-van-het-beroepsonderwijs.html Bussemaker, Jet (2013). Minister wil 'kansloze' mbo-opleiding sluiten. RTL Nieuws, 15 april 2013. Verkregen april 2013. http://www.rtl.nl/(/actueel/rtlnieuws/binnenland/)/components/actueel/rtlnieuws/2013/04_april/15/binnenland /Bussemaker_MBO-opleidingen_moeten_leerlingen_beter_voorlichten.xml 339 Bijsterveldt_Vliegenthart, Marja van (2011) Actieplan mbo 'Focus op Vakmanschap 2011_2015’. Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten_Generaal, 16 feb. 2011. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/02/16/actieplan-mbo-focus-opvakmanschap-2011-2015.html Bijsterveld-Vliegenthart, Marja van (2012). Kamerbrief over voortijdig schoolverlaten, aanhoudende inspanning noodzakelijk. De voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Kamerstuk: Kamerbrief | 14-02-2012 | OCW. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/02/14/kamerbrief-overvoortijdig-schoolverlaten-aanhoudende-inspanning-noodzakelijk.html Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (z.d.). Zichtboek Duurzaamheid Centraal Bureau Levensmiddelenhandel. Verkregen maart 2013. http://www.cbl.nl/fileadmin/user_upload/rapporten_materialen_publicaties/Zichtboek_duurzaamheid.pdf Centraal Bureau voor de Statistiek, Claessen, Jack en Nieuweboer, Jeroen (2010). Onderzoek bedrijfsopleidingen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen juni 2013. http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E6551CA1-9A95-4243-AAE4-3586FB5A2496/0/2012k3v4p52art.pdf Centraal Bureau voor de Statistiek (2012). Jaarboek onderwijs in cijfers. Den Haag / Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties/publicaties/archief/2012/2012-f162-pub.htm Centraal Bureau voor de Statistiek (2012). De Landelijke Jeugdmonitor. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/publicaties/publicaties/archief/2012/2012-g93-pub.htm Centraal Bureau voor de Statistiek (2013) Hoger beroepsonderwijs, studievoortgang vanaf startjaar 1995. Den Haag / Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen april 2013. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71200ned&LA=NL Centraal Bureau voor de Statistiek (z.d.) Terminologie. Verkregen april 2013. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/onderwijs/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=4095 Centraal Bureau voor de Statistiek ( z.d.) Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Verkregen juni 2013. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/a/arbeidsongeschiktheidsuitkeringen2.htm Colland (2012). Slechts vijf Rotterdammers een vast contract. Verkregen maart 2013 http://www.colland.nl/nieuws/166/slechts-vijf-rotterdammers-vast-contract-in-westland/ ®RolloverOnderwijs 340 Commissie Dijsselbloem (2008). Tijd voor onderwijs (Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 007 nr. 6, 13 februari 2008. ‘sGravenhage: De Tweede Kamer der Staten–Generaal. http://www.parlement.com/id/vhnnmt7mtyqi/parlementair_onderzoek Centraal Planbureau (2007). Excellence for productivity? Verkregen april 2013. http://www.cpb.nl/publicatie/excellence-productivity De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen. Besluit van 11 november 2011 tot wijziging van onder meer het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB inzake de beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB). Staatsblad. Verkregen juni 2013. http://www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl/steunpuntmbo/download/downloads-mvt-regelgeving/11november-2011-examenbesluit-beroepsopleidingen-web.pdf Donk, Wim van de, & Jonkers, Petra (2006). Geloven in het publieke domein: een introductie van deze verkenning. In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J. & Plum, R. J.J.M. (red.) Geloven in het publieke domein.Vverkenning van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Donk, Wim van de, & Plum, Rob (2006). Begripsverkenning. In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J. & Plum, R. J.J.M. (red.). Geloven in het publieke domein. Verkenning van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Dijn, Herman de (2003). Erkenning, gelijkheden verschil. Een conservatieve visie op multiculturalisme. Soesterberg: Aspect. Dupont, Joost Adriaan Peter (2010). Identiteit is kwaliteit. De identiteitstheorie van Paul Ricoeur als voorstudie voor een verheldering van de identiteit van katholieke basisscholen. Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Budel: Damon. Esch, W. van, Petit, R., Neuvel, J. & Karsten, S. (2011). Sociaal kapitaal in het mbo. Slagboom of hefboom? ’s-Hertogenbosch/Utrecht: Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Verkregen maart 2013. http://www.ecbo.nl/ECBO/downloads/publicaties/ecbo.11102%20Sociaal%20kapitaal%20in%20het%20mbo%20A00653%5B1%5D.pdf ®RolloverOnderwijs 341 Etzioni, Amitai (1996). The New Golden Rule. Community and Morality in a Democratic Society. New York, Basic Books. European Commission (November 2012). Employment and Social Developments in Europe 2012. Directorate-General for Employment, Social Affairs and Inclusion. Directorate A. Verkregen maart 2013. http://ec.europa.eu/news/employment/130114_en.htm EVC achterbanberaad (2013). Resultaten achterbanraadpleging door Stuurgroep EVC 23 mei 2013. Verkregen juni 2013. http://www.kenniscentrumevc.nl/attachments/article/314/Resultaten%20achterbanraadpleging%20stuurgroep %20evc%20050613.pdf Expertgroep (2013). Stand van zaken herziening kwalificatiestructuur MBO. Een tussentijdse evaluatie in opdracht van het programmamanagement MBO15. MBO 15, mei 2013. Verkregen juni 2013. http://mbo15.nl/sites/default/files/Rapport%20KD%20OCW.pdf Fairclough, Norman (2001). Language and Power (2nd edition). London: Longman. Royal FrieslandCampina (2010). Route 2020. Verkregen maart 2013. http://www.frieslandcampina.com/nederlands/about-us/strategy-route2020.aspx Gauchet, Marcel (1998). Religie in de democratie. Het traject van laïcité. Amsterdam: Sun. Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (z.d.). Leren, Onderwijzen, Beoordelen. Nederlandse Taalunie on Dutch translation, except for Tables 1, 2 and 3 Dick Meijer e.a. red.. Verkregen maart 2013. http://taalunieversum.org/publicaties/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-moderne-vreemdetalen-leren-onderwijzen- Gessel-Dabekaussen, Gusta van (2011). Het midden- en kleinbedrijf naar regio. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag / Heerlen. http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3B83524C-C141-4607-81F6F175B30B9966/0/2011Hetmiddenenkleinbedrijfnaarregiowebversieart.pdf Ghorashi, Halleh (2006). Paradoxen van culturele erkenning. Management van Diversiteit in Nieuw Nederland. Oratie. Amsterdam: Vrije Universiteit. ®RolloverOnderwijs 342 Giddens, Anthony (1991). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity Press. Golsteyn, Bart (2012).Waarom groeit leven lang leren in Nederland niet sterker ondanks de vele adviezen erover? Maastricht: Netwerk Sociale Innovatie, Universiteit Maastricht http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/669/documenten/waarom-groeit-leven-lang-leren-innederland-niet-sterker.pdf Gorgievski1, M.J., Kemp, M.J. R.G.M. & Faber, A. (2006). Waarden in het MKB. Literatuuronderzoek en ontwikkeling meetmethodiek (Milieu- en Natuurplanbureau, Rapport nr. 500086001/2006). Bilthoven: RIVM. http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/500086001.pdf Groenveld. K., Cliteur P.B., Hansma R., Kunneging A.A.M. & List, van der G.A. (1995). Tussen vrijblijvendheid en paternalisme. Bespiegelingen over communitarisme, liberalisme en individualisering. Den Haag: Prof. Mr. B.M. Telderstichting. Hartgers, Marijke en Pleijers, Astrid (2010). Een leven lang leren met cursussen en lange opleidingen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen april 2013. http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/6F3D8B44-7E7D-4D27-ABCF-637784266389/0/2010k2v4p19art.pdf Habermas, Jürgen, Taylor, Charles, Gray, John & Karen Armstrong (2008). Post Secular Society. Boeddhistische Omroep Stichting, uitzending op zondag 28 december 2008. http://player.omroep.nl/?aflID=8546981 Hermans, C.A.M. (2004). Empirische theologie vanuit praktische rationaliteit in religieuze praktijken. Epistemologische reflecties op de ontwikkeling van een academische discipline. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen Hermans, H.J.N. (1983). Op zoek naar de menselijke identiteit: een inleiding in de waarderingstheorie. Verbum, 50, 143-157. Herontwerp MBO competentiegericht beroepsonderwijs (2007). De Balansschool. Generatie Einstein over herontwerp mbo. Ede: Procesmanagement herontwerp mbo. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/30800-VIII/kst-30800-VIII-139b2?resultIndex=75&sorttype=1&sortorder=4 Het convenant (2006). Een kwaliteitscode voor EVC. De Bilt: MBO Raad november 2006. http://www.mboraad.nl/?news/943262/kwaliteitscode+EVC+ondertekend.aspx ®RolloverOnderwijs 343 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (z.d.) Opleidingsstatuut voor de bacheloropleiding Werktuigbouwkunde. Studiejaar 2012 – 2013 http://www.han.nl/opleidingen/bachelor/werktuigbouwkunde/vt/opleiding/_attachments/wtb_opleidingsstatu ut_bachelor_2012_2013_deel_3_studiegids.pdf Houtepen, Rob (1993). Op zoek naar een goede ouderdom. Liberalisme, communitarisme en gerontologie. Kampen: Kok Angora. Human Capital Agenda, regieteam van de topsector Agro&Food, (2012). Verkregen maart 2013. http://www.hca-agrofoodtuinbouw.nl/projecten_derde_leerweg.php Ink (z.d.). Het INK management model. Zaltbommel: Stichting INK. Verkregen maart 2013. http://www.telefoonnummer247.nl/nederland/gelderland/zaltbommel/zaltbommel/5301ll/stichting-ink333400.html Karstens, Machiel (2000). Wat is ‘civil society’? In: Gruppelaar J. (red). Burgers en hun bindingen. Budel: Damon. Kenniscentrum EVC. Register aanbieders van EVC. Verkregen maart 2013. http://www.kenniscentrumevc.nl/index.php/nieuws-menu/201-nieuws-80 Kessels, Joseph & Keurtsen , Paul (2011). Opleiden en leren in een kenniseconomie. Vormgeven van een corporate curriculum en principes voor kennisproductiviteit. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Klarus, R. (1998). Competenties erkennen. Een studie naar modellen en procedures voor leerwegonafhankelijke beoordeling van beroepscompetenties. Proefschrift. ‘sHertogenbosch: Cinop. Klarus, Ruud & Oosterheert, Ida (2005). Ontwikkelen competenties op de werkplek. Werkplekleren: ingewikkeld, uitdagend en inspirerend. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Klarus, Ruud (2011). Ervaring is een vak, werken is leren. Over sociaal constructivisme. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Klink van der, Marcel (2011). Opleiden op de werkplek. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. ®RolloverOnderwijs 344 Kwalificatiedossier MBO (z.d.). Verkregen maart 2013. http://www.kwalificatiesmbo.nl Kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het mbo (2012-2013). Kwalificatiedossier MBO. Verkregen maart 2013. http://www.kwalificatiesmbo.nl/leren-loopbaan-en-burgerschap.html Leger des Heils (2008). Geloof jij dat je betrokken bent? Sociale issues in de samenleving. Amsterdam: Motivaction. http://werkplaatsoxo.nl/files/praktijkSud/2008_rapport_social_issues_LdH.pdf Leger des Heils (2013). Christelijke identiteit, wat bedoelen wij daarmee? Verkregen maart 2013. http://www.legerdesheils.nl/christelijke-identiteit Leger des Heils (2013). Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten in de hulpverlening van het Leger? Verkregen maart 2013. http://www.legerdesheils.nl/vgv/wat-zijn-de-belangrijkste-uitgangspunten-de-hulpverlening-van-het-leger Leydesdorff, Loet (2011). De ontwikkeling van kennis in wetenschappelijke communicatie: onzekerheid en codificatie in anticipatorische systemen. Oratie. Universiteit van Amsterdam. Verkregen juni 2013. http://www.oratiereeks.nl/upload/pdf/PDF-1351weboratie_leydesdorff.PDF Levering, B. (2004). Opvoeding en de overdracht van waarden en normen. In: Beer, P.T. de &. Schuijt, C.J.M (red.), Bijdragen aan waarden en normen. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Looman, Barry & Vernooij, Adriaan (2011). Inventarisatie van onderwijsinitiatieven primaire productie sectoren. Werkdocument-versie maart 2011. Ede: Groene Kenniscoöperatie. http://edepot.wur.nl/169158 MBO Raad (2013). Docenten, zij-instromers, Lio’s en instructeurs. Verkregen maart 2013. http://www.mboraad.nl/media/uploads/Inspectie_Eisen%20en%20bevoegdheden%20onderwijzend%20perso neel_2.pdf Milieu Centraal en het Voedingscentrum (2012). Feiten en cijfers over verspillen van voedsel door consumenten in 2010. Brochure | 01-10-2012 | EZ.. In samenwerking met het PBL. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2012/10/01/feiten-en-cijfers-oververspillen-van-voedsel-door-consumenten-in-2010.html ®RolloverOnderwijs 345 Ministerie van Economische Zaken (2011). Het erkennen van de derde leerweg. Verkregen maart 2013. http://www.hca-agrofoodtuinbouw.nl/download/derde_leerweg.pdf Ministerie van Economische Zaken (2012). Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. 3e voortgangsrapportage samenwerkingsverband. Augustus 2012. Verkregen maart 2013. http://www.uitvoeringsagendaduurzameveehouderij.nl/home/ Ministerie van Economische Zaken (2013). Definitie systeem innovatie. Ministerie van Economische Zaken. Verkregen maart 2013. http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro02.shtml#innovatie Ministerie van Economische Zaken (2013). Uitwerking Regeerakkoord voor versterking kenniseconomie. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 13 februari 2013. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/02/11/uitwerkingregeerakkoord-voor-versterking-kenniseconomie.html Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2009). Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. http://www.uitvoeringsagendaduurzameveehouderij.nl/ Ministerie Landbouw Natuurbeheer en Voedselkwalitiet (2007). Nota Dierenwelzijn. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2007/10/12/nota-dierenwelzijn.html Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). Kwaliteit EVC procedure in het MBO. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Verkregen maart 2013. http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Actueel_publicaties/2009/Kwaliteit+evcprocedures+in+het+mbo.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2010) Beleidsregel van de Staatssecretaris Afgifte EVC-verklaringen. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, nr. PLW/2010/5453, 18 maart 2010, ingaande op 21-02-2012. http://wetten.overheid.nl/BWBR0027469/geldigheidsdatum_04-04-2013 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011). Wijziging van de Beleidsregel afgifte EVC-verklaringen in verband met gewijzigde regels omtrent de entreetoets. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,nr. BVE/326642, 25 oktober 2011. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-19905.html ®RolloverOnderwijs 346 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2011)Kennisagenda OCW. 21 januari 2011. Verkregen juli 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/01/21/kennisagendaocw.html Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Steunpunt taal en rekenen, Kenniscentrum EVC, MBO raad, Onderwijsinspectie (2011). Matrix consequentiesregelgeving Nederlandse taal en rekenen voor EVC kandidaat. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verkregen maart 2013. http://www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl/steunpuntmbo/download/servicedocumenten/130121-matrixconsequenties-regelgeving-nederlandse-taal-en-rekenen-voor-evc-kandidaat-defintief.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Kamerbrief met beleidsreactie op Inspectierapporten flexibel onderwijs Leven Lang Leren. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2012/12/03/kamerbrief-metbeleidsreactie-op-inspectierapporten-flexibel-onderwijs-leven-lang-leren.html Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Examencommissies & ervaringscertificaten. Over EVC in het MBO en het HBO. Inspectie van het onderwijs. Verkregen maart 2013. http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Actueel_publicaties/2012/examencommissies-enervaringscertificaten---over-evc-in-het-mbo-en-hbo.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Analyse EVC. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/12/03/analyse-evc.html Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Toezichtkader Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 2012. Uitgangspunten, werkwijze, waarderingskader. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Actueel_publicaties/2012/toezichtkader-bve-2012--brochure.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2012). Examencommissies & ervaringscertificaten. Over EVC in het MBO en HBO. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs, april 2012. http://www.onderwijsinspectie.nl/actueel/publicaties/examencommissies--ervaringscertificaten---over-evc-inhet-mbo-en-het-hbo.html Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2013). Werkconferentie flexibel hoger onderwijs voor werkenden. 12 maart 2013. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verkregen juni 2013. ®RolloverOnderwijs 347 http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=postinitieel%20onderwijs%20vergeten%20groep&sour ce=web&cd=5&ved=0CEcQFjAE&url=http%3A%2F%2Fwww.rijksoverheid.nl%2Fbesta nden%2Fdocumenten-en-publicaties%2Fpublicaties%2F2013%2F04%2F09%2Fverslagwerkconferentie-flexibel-hoger-onderwijs-voor-werkenden%2Fverslag-werkconferentieflexibel-hoger-onderwijs-voor-werkenden-21-maart2013.pdf&ei=3Ty4UZiMLs7I0AXh3oCYDA&usg=AFQjCNFllLuUn-NGqx8b1rLylJnVhNkrg Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2009). Kabinetsreactie op advies Denktank Leren en Werken. Kamerstuk | 13-11-2009 | SZW. Ministerie van Sociale Zaken. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2009/11/13/kabinetsreactie-op-adviesdenktank-leren-en-werken.html Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2010). Feiten en cijfers over voedselverspilling. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. http://www.tastethewaste.nl/artikelen/show/feiten_en_cijfers_over_voedselverspilling Moyaert, Paul (1996). Ethiek en sublimatie. Over de ethiek van de psychoanalyse van Jaques Lacan. Nijmegen: Sun. Miedema, Siebren (2006). Levensbeschouwelijk leren samenleven. Een godsdienstpedagogische balans. In: Miedema, Siebren & Bertram-Troost, Gerdien (red.). Levensbeschouwelijk leren samenleven. Opvoeding, identiteit & ontmoeting. Zoetermeer: Meinema. Nieuwenhuis, Loek F.M (2012). Leven lang leren on the roc’s! Een visie op werken en leren in het MBO. Open Universiteit. Verkregen maart 2013. http://www.ou.nl/documents/14300/882fbeab-30d1-4aee-bb44-7eafe8a3a60d Nieuwenhuis, Loek (2012). MBO dreigt te verschoolsen. Verkregen maart 2013. http://www.nwo.nl/actueel/nieuws/2012/mbo-dreigt-te-verschoolsen.html Nieuwenhuis, Loek (2012). Community werkplekleren is een feit. Het Platform beroepsonderwijs. Verkregen maart 2013. http://www.hetplatformberoepsonderwijs.nl/nieuwsarchief/nieuwsbericht/2012/4/community_werkplekleren Nieuwenhuijse, Cor (2005). Sociale binding in het onderwijs. Raad van Kerken in Nederland (14 september 2005). Amersfoort: Raad van Kerken. ®RolloverOnderwijs 348 Nieuwenhuijse, Cor (2008). Het theoretisch kader van RolloverOnderwijs. Spiegelbeeldleren op basis van een spiegelbeeldanalyse. Huis ter Heide: Stichting RolloverOnderwijs. Nieuwenhuijse, Cor (2010) De verduurzaming van de zuivelketen deel 1. Huis ter Heide: Kenniscentrum voor Waarden. Nieuwenhuijse, Cor (2010). De verduurzaming van de zuivelketen deel 2. Huis ter Heide: Kenniscentrum voor Waarden. Nieuwenhuijse. Cor (2010). De waardenketen van voedsel in het Leger des Heils. Voedselbesparing en –benutting in beeld. Huis ter Heide: Kenniscentrum voor Waarden. Nieuwenhuijse, Cor (2010). Creativiteit, ondernemerschap en attitude. Huis ter Heide: Kenniscentrum voor Waarden. Nieuwenhuijse. Cor (2011). De derde leerweg. Human Capital Agenda (HCA). Ministerie van Economische Zaken. http://www.hca-agrofoodtuinbouw.nl/projecten_derde_leerweg.php Nieuwenhuijse, Cor. (2011) De gouden cirkel. Huis ter Heide: Kenniscentrum voor Waarden. Nieuwenhuijse Cor. (2012). Gekwalificeerde toestroom naar de groene arbeidsmarkt. Huis ter Heide: Stichting RolloverOnderwijs. Nida-Rümelin, Julian (2006). Demokratie und Wahrheit. München: C.H.Beck Verlag. Nijs, Annette, D.S.M. (2003) Regeringsstandpunt inspectierapporten ‘Zicht op toetsen en gebruik portfolio’. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2 juli 2003. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wettenschappen. Verkregen juni 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2005/10/14/regeringsstandpuntinspectierapporten-zicht-op-toetsen-en-eindverslag-portfolio.html Ofman, Daniel (2009). Theorie van de kernkwadranten. EVV Groep Valkenhof. Verkregen maart 2013. http://www.bing.com/search?q=Theorie+van+de+kernkwadranten.+EVV+Groep+Valkenhof&src=ie9tr Onderwijsraad (2003). Werk maken van een leven lang leren. Onderwijsraad. Verkregen juli 2013. http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/388/documenten/website__werk_maken_....pdf ®RolloverOnderwijs 349 Onderwijsraad (2005). De helft van Nederland hoog opgeleid. Onderwijsraad. Verkregen juni 2013. http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/341/documenten/de_helft_van_nederland_hoogopgeleid.pdf Onderwijsraad (2006) Examinering: draagvlak en toegankelijkheid. Verkregen maart 2013. http://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2006/examinering-draagvlak-en-toegankelijkheid/item733 Onderwijsraad (2012). Over de drempel van postinitieel leren. 26 juni 2012. Verkregen maart 2013. http://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2012/over-de-drempel-van-postinitieel-leren/item4766 Onderwijsraad (2013). Een Leven Lang Leren. Verkregen maart 2013. http://www.onderwijsraad.nl/dossiers/een-leven-lang-leren-4651/item4651 Onstenk, J. & Blokhuis F. (2003). Studie Werkplekleren in de beroepsonderwijskolom. Naar een integratie van binnen- en buitenschools leren. Uitgebracht aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Den Haag: Onderwijsraad Nr. 20030228/680, juli 2003. http://www.onderwijsraad.nl/upload/publicaties/394/documenten/werkplekleren_complete_pdf.pdf Onstenk, J.(1997). Lerend leren werken. Brede vakbekwaamheid en de integratie van leren, werken en innoveren. Proefschrift. Delft, Eburon. Onstenk, Jeroen (2011). Ontwikkelen van bekwaamheiden tijdens het werk. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Pauw en Witteman (2012). Vara televisie, 26 maart 2012. Verkregen maart 2013. http://pauwenwitteman.vara.nl/Fragmentdetail.1548.0.html?tx_ttnews%5Btt_news%5D=25995&tx_ttnews%5BbackPid%5D=116&cHash=a1ef458d8 53ed7cb5daf3a6103ebe485 Petit, Regina & Esch, Wil van (2013). Investeren in relaties en netwerken. Canon beroepsonderwijs, februari 2013. Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Verkregen in maart 2013. http://www.canonberoepsonderwijs.nl/2_1306_Sociaal_kapitaal_in_het_mbo.aspx Poortman, Cindy. L. (2007). Workplace learning processes in senior secondary vocational education. Proefschrift. Enschede: PrintPartners Ipskamp. http://doc.utwente.nl/57877/1/thesis_Poortman.pdf Profi-leren (z.d.): Reflecteren volgens de starrt-methode. Velp: Uitgeverij Angerenstein. Verkregen maart 2013. ®RolloverOnderwijs 350 http://profi-leren.nl/index Putnam, R.D. (2000). Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. QRM. (2010). Het EVC-assessment. Methodiek-handleiding voor de Assessor. Verkregen maart 2013. http://www.google.nl/#hl=nl&gs_rn=4&gs_ri=psy-ab&pq=het%20&cp=71&gs_id=28&xhr=t&q=Het+EVCassessment+(2010).+Methodiek-handleiding+voor+de+Assessor.+QRM&es_nrs=true&pf=p&sclient=psyab&oq=Het+EVC-assessment+(2010).+Methodiek Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2013). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012. ROA-R-2013/7. Maastricht: Maastricht University. School of Business and Economics [email protected] Rinnooy Kan, Alexander (2007). Hoog mikken, eerlijk delen. SER en WRR debatteren over de verzorgingsstaat. In: SER-bulletin, februari 2007. http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2007/februari%202007.aspx Rinnooy Kan, Alexander (2011). Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt en tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Speech van Alexander Rinnooy Kan, voorzitter SER, bij de conferentie ‘De arbeidsmarkt op z’n kop’ van Nicis Institute, gehouden in de Jaarbeurs te Utrecht, 12 oktober 2011 http://www.ser.nl/nl/actueel/toespraken%20van%20de%20voorzitter/20111012.aspx Roebben, Bert (1995). Een tijd van opvoeden. Moraalpedagogiek in christelijk perspectief. Leuven / Amersfoort: Acco. Roebben, Bert (2007). Godsdienstpedagogiek van de hoop. Grondlijnen voor religieuze vorming. Leuven / Voorburg: Acco. Romiszowski, A.J. (1981). Designing instructional systems. Decision making in course planning and curriculum design. London: Kogan Page. RWI (z.d.). Aansluiting onderwijs arbeidsmarkt. Verkregen juni 2013. http://www.rwi.nl/nl-NL/Thema's/Arbeidsmarkt/Aansluiting_onderwijs_arbeidsmarkt Rijksoverheid (2008). Inspectie Werk en Inkomen De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Literatuurstudie. September 2008. Verkregen maart 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2008/11/18/de-aansluiting-tussenonderwijs-en-arbeidsmarkt-literatuurstudie.html ®RolloverOnderwijs 351 Rijksoverheid en Stichting van de arbeid (2012). Convenant ter stimulering van het arbeidsmarktinstrument EVC als onderdeel van een Leven Lang Leren. Kenniscentrum EVC. Verkregen juli 2013. http://www.kenniscentrumevc.nl/attachments/article/41/Convenant%20EVC_12_juni_2012.pdf Rijksoverheid (2013). Re-integratie. Kabinet en sociale partners eens over sociale agenda voor arbeidsmarkt van de 21e eeuw. Verkregen april 2013. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/re-integratie Rijksoverheid (z.d.). Onderwijs en internationalisering. Verkregen juli 2013. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/onderwijs-en-internationalisering/internationale-programma-s-enonderwijsnetwerken?ns_campaign=ThemaOnderwijs_en_wetenschap&ro_adgrp=Onderwijs_en_internationaliseringEuropese_programmas_voor_studenten_scholen_en_docenten&ns_mchannel=sea&ns_source=google&ns_li nkname=leven%20lang%20leren&ns_fee=0.00&gclid=COKV4NfrrLgCFQYd3godTVoAXg SBB (2012). SBB ontvangt opdracht herziening kwalificatiestructuur. Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Verkregen april 2013. http://www.s-bb.nl/sbb-ontvangt-opdracht-herziening-kwalificatiestructuur.html Schmeets, Hans & Riele, Saskia te (2009). Religie in het perspectief van sociale samenhang. In: Schmeets, Hans (red). Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Schillebeeckx, E. ( 1995). Glaube und moral. In: Roebben, Bert (1995). Een tijd van opvoeden. Moraalpedagogiek in christelijk perspectief. (pp.280-284). Leuven / Amersfoort: Acco. Schillebeeckx, E. ( 1995). Glaube und moral. In: Borgman, Erik (2006). Metamorfosen. Over religie en moderne cultuur. Noot 15 p. 81. Kampen: Erik Borgman & Uitgeverij Klement. Schotsmans, Paul (1986). Waarden in deze tijd? Kapellen: DNB / Uitgeverij Pelckmans. SHL competenties (z.d.). Kwalificatiedossie MBO. Verkregen maart 2013. http://www.kwalificatiesmbo.nl/competenties.html Simons, P.R.J. (1997). De school als lerende organisatie. In: Bergen, T., Knoers, A., & Sleegers, P. (red.). Perspectieven op de school in dynamische ontwikkeling. Alphen a/d Rijn: Samsom Tjeenk Willink. Simons, R. J. (2006). Een competentie is meer dan kennis en vaardigheden. Verkregen maart 2013. ®RolloverOnderwijs 352 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/31007/kst-310077?resultIndex=39&sorttype=1&sortorder=4 Simons, R. J. (2007). Zes misverstanden over het nieuwe leren. (ontleend aan: Science Guide, 6 maart 2007). http://www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=102908 Sociaal-Economische Raad (2004). Opleiden is net-werken. Advies over de koers van het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Publicatienummer 13, 17 december 2004. http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/2000-2007/2004/b23221.aspx Sociaal-Economische Raad (oktober 2011). Wat is er nodig om een leven lang te leren. SER werkt aan advies over doorlopende scholing van werkenden. SER Magazine, oktober 2011nr 10. http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2011/oktober_2011/02.aspx Sociaal-Economische Raad (z.d.) Ondernemerschap. Verkregen maart 2013. http://www.ser.nl/nl/themas/ondernemerschap.aspx Sociaal-Economische Raad (april 2012). SER-advies postinitieel onderwijs. Ook 55-plussers moeten opscholen. SER Magazine, april 2012-nr 4. http://www.ser.nl/~/media/Files/Internet/Publicaties/SERmagazine/2012/2012_04.ashx Sociaal Economische Raad (april 2012). Werk maken van scholing. Advies over de postinitiële scholingsmarkt. Verkregen april 2013). http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/2010_2019/2012/b30739.ashx Sociaal Economische Raad (2013). Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie. De ‘ministersversie’ van het advies, vooruitlopend op de officiële SER-uitgave. Verkregen juni 2013. http://www.ser.nl/~/media/db_adviezen/2010_2019/2013/vakmanschap-ondernemerschapambachtseconomie.ashx Stam, Christiaan (2011). Het corporate curriculum. Een bijdrage aan de pragmatische validiteit. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Stavenga de Jong, Jan & Glaudé, Marjan (2011). Vormen van opleiden op de werkplek. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development: organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. ®RolloverOnderwijs 353 Stichting van de Arbeid (2013). EVC-berichten – nummer 4, mei 2013. Verkregen juni 2013. http://www.stvda.nl/nl/nieuws/nieuwsberichten/20130521-evc-berichten-4.aspx Stuurgroep EVC (2013). Validering van leerresultaten uit non-formeel en informeel leren.Voorstel voor een toekomstbestendig valideringssysteem. Verkregen juni 2013. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/05/validering-van-leerresultatenuit-non-formeel-en-informeel-leren.html Sleegers, Fleur (2007). In debat over Nederland. Veranderingen in het discours over de multiculturele samenleving en nationale identiteit. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. http://www.google.nl/#output=search&sclient=psyab&q=In+debat+over+Nederland.+Veranderingen+in+het+discours+over+de+multiculturele+samenleving+en+nationale+identiteit.+&o q=In+debat+over+Nederland.+Veranderingen+in+het+discours+over+de+multiculturele+samenleving+en+nationale+identiteit.+&gs_l= hp.12...2519.2519.0.5135.1.1.0.0.0.0.0.0..0.0...0.1...1c..8.psyab.NgjoesM3ldk&pbx=1&bav=on.2,or.r_qf.&bvm=bv.44990110,d.d2k&fp=1eeaa1168a8928aa&biw=1280&bih=855 Stel, André van, Scholman, Gerard, & Wennekers, Sander (2012). Solo self-employed versus employer entrepreneur. Prevalence, determinants and macro-economic impact. Zoetermeer, Panteia/EIM http://www.ondernemerschap.nl/sys/cftags/assetnow/design/widgets/site/ctm_getFile.cfm?file=H201212.pdf &perId=663 Taalunieversum (z.d.). Het Gemeenschappelijk Europees referentiekader. Verkregen maart 2013. http://taalunieversum.org/onderwijs/gemeenschappelijk_europees_referentiekader/9/3/5/ Taylor, Ch. (1989). Sources of the Self. The making of the Modern Identity. Cambridge: Cambridge University Press. Telegraaf (27 november 2011). Rotterdamse werklozen de kassen in. Verkregen maart 2013. http://www.telegraaf.nl/mijnbedrijf/20833072/__Rotterdamse_werklozen_de_Westlandse_kassen_in__.html Terpstra, Martin & Wit, Theo de (2006). Religie na het verlies van haar autoriteit: hedendaagse politieke denkers over de verhouding van politiek en religie. In: Hoven, Marcel ten & Wit, Theo de (red.). Ongewenste Gode. De publieke rol van religie in Nederland.Amsterdam: Sun. Tubergen, F. van & Völker B. (2011). Determinants of Inequality in Social Capital in the Netherlands. Paper gepresenteerd bij AMCIS 3 maart 2011. Verkregen maart 2013. http://www.canonberoepsonderwijs.nl/2_1306_Sociaal_kapitaal_in_het_mbo.aspx ®RolloverOnderwijs 354 Vaste Kamercommissie voor Onderwijs ( 4 juni 2008). Er is draagvlak voor vernieuwing mbo. ’s-Gravenhage: De Tweede Kamer der Staten – Generaal. Verkregen maart 2013. http://www.besturenraad.nl/content/van-bijsterveldt-er-draagvlak-voor-vernieuwing-mbo Ven, van der J.A. (1985). Vorming in waarden en normen. Kampen: Kok Agora. Ven, van der J.A. (1986). Diagnose en therapie betreffende de vorming van waarden en normen. In: Verbum 53, 5/6, 168-177. Ven, van der J.A. (1999). Het morele zelf. Vorming en ontwikkeling. Kampen: Kok. Verdonschot, Suzanne (2011). Ontwerpprincipes en een ontwerpmodel om het leren in innovatiepraktijken te versterken. In: Kessels, Joseph & Poell, Rob (red.). Handboek human resource development. Organiseren van het leren. Houten: Bohn, Safleu, van Lochum. Verhaeghe, Paul (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen. Handboek klinische psychodiagnostiek. Leuven / Voorburg: Acco. Vries, de G. (2004). Politiek van preken en van praktijken. Het normen- en waardendebat als reactie op de verplaatsing van de politiek. In: Beer, P.T.de & Schuijt, C.J.M. (red.). Bijdragen aan waarden en normen. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Visker, Rudi (2005). Transculturele vibraties. De multiculturaliteit voorbij? In: Vreemd gaan en vreemd blijven. Filosofie van de multiculturaliteit. Amsterdam: Sun. Vladimir (2009).Vorming verbetert het reflexief bewustzijn en maakt van leerlingen complete burgers. Verkregen juni 2013. http://www.denationaledialoog.nl/8296/idea/13652/vorming-verbetert-het-reflexief-bewustzijn-en-maaktvan-ll-complete-burgers.aspx Walzer, Michael (1994). Thick and Thin. Moral argument at home and abroad. Notre Dame, Indiana: Notre Dame University Press. Walzer, Michael (1995). The concept of civil society. In: Walzer, Michael (Eds). Toward a global Civil Society. Oxford: Berghahn Books. ®RolloverOnderwijs 355 Walzer, Michael (2004). Politics and Passion. Toward a More Egalitarian Liberalism. New Haven & London: Yale University Press. Wientjes (2011). VNO-NCW voorzitter Wientjes ziet grote rol voor privaat onderwijs bij Leven Lang Leren. Verkregen maart 2013. http://www.nrto.nl/?news=vno-ncw-voorzitter-wientjes-ziet-grote-rol-voor-privaat-onderwijs-bij-leven-langleren Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen ( 8 maart 2013). Overheid.nl. Verkregen maart 2013. http://wetten.overheid.nl/BWBR0027679/geldigheidsdatum_08-03-2013 Wils, Jean-Piere (2005). Waarden en normen. Een ethisch stuurmiddel in een complexe maatschappij? In: Brink, Gabriël van den & Petter, Frank (red). Voorbij fatsoen en onbehagen, het debat over waarden en normen. Nijmegen: Damon b.v., Soeterbeek programma Radboud Universiteit. Wils, Jean-Pierre (2006). Religie en het morele dispuut. In: Donk, W.B.H.J. van de, Jonkers, A.P., Kronjee, G.J. & Plum, R. J.J.M. (red.). Geloven in het publieke domein: verkenning van een dubbele transformatie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wils, Jean-Pierre (2009). Inleidingen. Nijmegen: Radboud Universiteit. Woldring, H.E.S. (2004). Bevrijdende waarden en bindende normen in de publieke moraal. In: Beer, P.T. de & Schuijt, C.J.M. (red.). Bijdragen aan waarden en normen. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Zembla (2012). Vieze ziekenhuizen, deel 2. Uitzending van 21 september 2012. Verkregen maart 2013. http://zembla.vara.nl/Nieuwsdetail.2624.0.html?tx_ttnews%5Btt_news%5D=71423&tx_ttnews%5BbackPid%5D=1974&cHash=fccf1eda a5fb9ff2858c506f4192951e Zwan. Wim van der (2004). De ondernemende school. Goes: Edudelta College. ®RolloverOnderwijs