Reader Werkproces 1.2 Theorie Schrijft een begeleidingsplan. 1 WEEK 1 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: Begeleidingsplan. Omschrijving: De structuur/opbouw (planning en argumentatie voor voorbereiding, uitvoering en evaluatie) van een begeleidingsplan. Verschillende begeleidingsplannen per doelgroep en per instelling. Ondersteunende theorie: MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 1 Het opstellen van een ondersteuningsplan ISBN 978-90-85240-93-8 Oefenopdrachten: VW 7 Soorten plannen Inventarisatie: Behandelen van de verschillende soorten plannen die er zijn aan de hand van de mee gebrachte plannen. De docent heeft zelf een aantal kopieën van een begeleiding of ondersteuningsplan bij zich. Verschillende doelgroepen: Wat zijn de verschillen die je tegenkomt in de plannen als het gaat om de verschillende doelgroepen, bv: volwassenen, lichamelijk en geestelijk beperkten. (brainstorm) Uitgangspunten van een begeleidingsplan: -Kwaliteit van bestaan: zorg en ondersteuning gericht op het bevorderen of in stand houden van de kwaliteit van het bestaan van een cliënt. -Regie voeren over eigen leven: zelf de beslissingen nemen over eigen begeleiding en ondersteuning. Kwaliteitsdomeinen van de (gehandicapten)zorg -emotioneel of psychisch welbevinden: positief zelfbeeld, zich thuis voelen, begrepen worden, positieve reacties. -interpersoonlijke relaties: opbouwen en onderhouden van relaties en omgaan met genegenheid en intimiteit -materieel welbevinden; materieel welzijn en de sociaal economische situatie van een cliënt -persoonlijke ontplooiing: hulp bij zoeken naar mogelijkheden om te ontwikkelen; leren en ervaringen opdoen en werk -lichamelijk welbevinden: zo goed mogelijke omstandigheden voor de gezondheid -zelfbepaling: recht op het maken van eigen keuzes en leven in te vullen -sociale inclusie: mogelijk maken van een zo groot mogelijke deelname aan de samenleving. -rechten: rechten , belangen en plichten als cliënt en burger Het begeleidingsplan: Een begeleidings- of ondersteuningsplan is het geheel van afspraken tussen cliënt, belangenbehartiger en zorgaanbieder. Erin staat: een beeld, een perspectief, doelen, actieplan, en afspraken over de evaluatie. Uitgangspunten voor een plan: -de ondersteuning draagt bij aan de kwaliteit van het bestaan van de cliënt -cyclisch proces van de probleemoplossing of ondersteuning -gericht op de (midde)lange termijn 2 -gericht op één persoon -geeft richting aan de ondersteuning -multidiscplinaire benadering -consistent: de doelen houden verband -doelgericht en methodisch Bouwstenen van het plan: Cirkel van Deming: Plannen-uitvoeren-evalueren-bijstellen Het gaat hier niet alleen om het volgen van het proces van de cirkel, maar ook om de stijgende lijn in de tijd en het behoeden voor terugval (onderhouden van behaalde doelen). Algemene opbouw van een begeleidingsplan Plaatsbepaling: Plaatsbepaling van het begeleidingsplan in een organisatie: Beeld informatiedeel Doelen Actieplan Rapportage en evaluatie Perspectief en ondersteunings behoefte zorgvisie Uitleg van dit schema staat op pag. 32 in het boek MZ Gehandicaptenzorg. Beknopt hieronder. 3 Informatiedeel: -Algemene informatie over de cliënt -Algemene informatie over het begeleidingsplan Beeld: beeldvorming van de persoon en het ziektebeeld -levensverhaal -anamnese (voorgeschiedenis van de ziekte) en diagnose -persoonsbeeld (uitgewerkt aan de hand van kwaliteitsdomeinen Ondersteuningsbehoefte en perspectief: Welke vraag stelt de cliënt aan de zorg aanbieder en wat is het antwoord. Hoe stelt de cliënt/omgeving zich de toekomst voor; dit kan onbegrensd zijn. Ondersteuningsbehoeften:wat is de wens aan ondersteuning, wijze van benadering/bejegening, wensen en prioriteiten. Doelen gebaseerd op de beeldvorming en perspectief van de cliënt (komt terug in WS 5) Actieplan: wat doet elke functionaris, wanneer, hoe vaak en op welke manier voor de cliënt (in Werkproces 1.3) Rapportage en evaluatie: thema’s voor de rapportage en evaluatie zijn de resultaten voor het behalen van de gestelde doelen, de gewenste levensinvulling en de afspraken over de evaluatie Terug kijken naar de plannen die meegebracht zijn. Voorbeeld van het plan op pag. 44 in het boek MZ Gehandicaptenzorg bespreken. In de vaardigheidsworkshop staat een uitgebreide structuur van een ondersteuningsplan. 4 WEEK 2 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: Persoonsanalyse Omschrijving: Gegevens verzamelen door middel van persoonsanalyse; verschillende methoden worden behandeld: bv. SWOT, sociogram, competentie analyse. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 1.1 t/m 1.3.2 Methodisch begeleiden voor gevorderden. ISBN 978-90-85240-94-5 MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 1 Het opstellen van een ondersteuningsplan ISBN 978-90-85240-93-8 Wanneer je een begeleidingsplan gaat schrijven voor een cliënt is het belangrijk dat je eerst een goede analyse maakt van de cliënt en zijn omgeving. Hier wordt de theorie behandeld en in de vaardigheidsworkshop wordt ermee geoefend. Eerst even opfrissen wat als bekend beschouwd mag worden (1.1) Beginsituatie: Factoren die hier van belang zijn: -soort instelling - financiële kaders (AWBZ of PGB) - bestaande cliënt - nieuwe cliënt. Intake pag. 18: Doel van het intakegesprek: welke doelen heeft en intakegesprek Inhoud van het intakegesprek: Structuur van het intake gesprek: – Aanloopfase: begroeten – Planningsfase: rollen, doel en werkwijze – Themafase: info verstrekken en vragen – Slotfase: samenvatten, vragen naar duidelijkheid, afsluiten Gespreksvaardigheden: P21 Soorten vragen 1 Open, gesloten en keuzevraag 2 Directe en indirecte vraag 3 Gerichte of lineaire vraag 4 Strategische vraag 5 Reflectieve vraag 6 Doorvraag 7 Relationele en circulaire vraag 8 Negatieve vraag 9 Suggestieve vraag 10 Retorische vraag 11 Hypothetische vraag Observatie Soorten observatie wanneer wat Meetinstrumenten Methoden Technieken p 29-33 5 Waarnemen en interpreteren. Objectieve gegevens Subjectieve gegevens Subjectieve gegevens zijn niet per definitie minder waard dan objectieve; het is wel zo dat ze gekleurd zijn en je dus jezelf meeneemt in wat je waarneemt. Daarom is het vinvol te streven naar objectieve observaties. Als je een probleem moet analyseren, bijvoorbeeld met de samenwerking binnen een team, oordeel dan op basis van je waarnemingen. Ga niet uit van je interpretaties. Vergelijk deze waarnemingen en interpretaties met elkaar: Waarneming Ik zie dat Jaap Rashida in de rede valt. Dat doet hij drie keer achter elkaar. Daarna zegt Rashida niets meer. Interpretatie Jaap is een dictator. Hij kan slecht luisteren. Daardoor durft Rashida niets meer te zeggen. Ik hoor Rintje zeggen dat hij geen tijd heeft gehad om de notulen van het vorige overleg tijdig op ons netwerk te zetten. Ik hoor niemand reageren. Jeroen zegt: "Wie weet er nog wat we vorige keer besloten hebben?" Ik voel me geërgerd door dit tijdverlies. Rintje neemt zijn taak als secretaris van de groep niet serieus. De anderen willen er niets van zeggen, omdat ze anders zelf op taken worden gewezen die ze niet tijdig gedaan hebben. De teamleden gaan ongedisciplineerd met de regels om. Jeroen zegt dat we voldoende gedaan hebben. "Ons rapport is klaar, laten we het zo inleveren." Ik zie Jaap en Rashida twijfelend kijken. "Hebben we genoeg alternatieven onderzocht?", vraagt Rashida. We discussiëren er nog een kwartier over en zoeken in het projectplan, maar we nemen geen beslissing. Over drie dagen moeten we opleveren. Niemand weet eigenlijk precies wat het resultaat moet zijn. We voelen ons onzeker. We hadden dit veel eerder moeten vragen bij de opdrachtgever. Nu is er bijna geen tijd meer en ik ben bang dat we slecht gaan scoren. Met je interpretaties kun je best de spijker op zijn kop slaan, maar je kunt er ook helemaal naast zitten. Als je op basis van je interpretaties gaat proberen het probleem op te lossen, kun je een team nog verder de soep in helpen. Stel dat je Rintje ervan beschuldigt dat hij zijn best niet wil doen, terwijl hij juist niet durft te zeggen dat hij moeite heeft met goede notulen maken. Zorg er dus voor dat je altijd je waarnemingen inbrengt als je in je team problemen gaat bespreken. Houd je interpretaties voor je en probeer die juist samen met het hele team te vormen. Doel van een sociogram van een groep. De aanleiding om met behulp van sociometrie informatie te verzamelen, kan verschillend zijn: om in communicatief opzicht een goede groepsindeling te maken, 6 om een problematische groepssituatie te kunnen aanpakken, om de kansen te verbeteren voor de sociaal-emotionele ontwikkeling als deze bij één of meer kinderen problematisch verloopt. Beknopte beschrijving van de werkwijze. Een sociogram wordt samengesteld op grond van antwoorden of reacties van cliënten op 'vragen' die de begeleider stelt. 'Vragen' tussen aanhalingstekens, omdat de probleemstelling die aan de cliënt wordt voorgelegd niet persé verbaal hoeft te worden aangeboden; het kan ook in de vorm van afbeeldingen. En de reacties kunnen ook non verbaal gegeven worden in de vorm van bijv. iets aanwijzen of het geven van een signaal. Het zal duidelijk zijn dat de vragen afhankelijk zijn van wat men te weten wil komen. Het maakt nogal wat verschil uit of je wilt weten wie aardig gevonden wordt of dat het gaat om een opdracht uitvoeren. Bij het samenstellen van groepjes voor een samenwerkingssituatie horen vragen die een relatie hebben met dat soort werk. Terwijl het bij het uitnodigen voor een leuk feestje weer anders ligt wie dan genoemd zullen worden. Aan welke vragen kunt je zoal denken? - Met wie kun je heel goed samenwerken? - Met wie kun je helemaal niet samenwerken? - Hoe vaak zijn de cliënten in deze groep aardig tegen elkaar: meestal / soms wel, soms niet / meestal niet? - Wie in deze groep vind jij het aardigst? - Wie in deze groep vind jij het minst aardig? - Hoeveel personen in deze groep vind jij aardig: meer dan de helft / evenveel wel dan niet / minder dan de helft? - Wie kan van de anderen gemakkelijk iets gedaan krijgen? - Voor wie doe je graag iets - Voor wie doen anderen graag iets 7 Toelichting. Het gaat hier om een groep van 39 personen,die elk twee keuzes hebben gemaakt. Met het rondje worden jongens bedoeld en met het driehoekje meisjes. Een dunne pijl met één punt geeft een keus aan (bijv. jongen 3 kiest jongen 4), een dikke pijl met twee punten is een wederkerige keus (bijv. jongen 4 kiest jongen 15 en 15 kiest 4). SWOT-analyse: Persoonlijke sterkte-zwakteanalyse Een populaire toepassing van de sterkte-zwakteanalyse is het gebruik ter vergroting van het persoonlijke zelfbeeld, bijvoorbeeld ter voorbereiding op een sollicitatiegesprek, maar ook voor het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan of een begeleidingsplan. Bij het maken van een persoonlijke sterkte-zwakteanalyse kijkt men eerst naar buiten. Voor veel mensen is dit op zich al een leerproces. Om de eigen sterktes en zwaktes te leren kennen, worden bijvoorbeeld vragen gesteld, zoals: Sterktes(Strengths): Wat zijn de bijzondere vaardigheden? Welke dingen lukken goed? Welke sterke punten zien anderen? Zwaktes (Weaknesses): Waarin is verbetering nodig? Wat lukt minder goed? Welke zwakke punten zien anderen? Je kan dan denken aan sterke en zwakke punten die bijvoorbeeld liggen op gebieden als een eigen persoonlijkheid, professionele eigenschappen, besluitvaardigheid, aan het werk zijn met dingen die passend of leuk zijn, gespreksvaardigheden, opleiding, werkervaring, specifieke vaardigheden. Voorbeelden van vragen waarmee kansen en bedreigingen verhelderd worden, zijn: Kansen (Opportunities): Welke kansen liggen in het verschiet? Uit welke omgevingsfactoren is voordeel te halen? Waarin wordt tegenslag overtroffen? Bedreigingen (Threats): Welke bedreigingen zijn realistisch? Welke omgevingsfactoren kunnen nadeel opleveren? Waarin dreigt de tegenslag te overtreffen? Voor het doel Sterkte – zwakte analyse Voor de cliënt Hulpvol Schadelijk Intern (S)sterktes (W)zwaktes Extern (O)kansen (T)bedreigingen Competentieanalyse: Competentie gericht werken Uitgangspunt van deze methode: “Een behandeling gericht op het leren van vaardigheden en vergroten van mogelijkheden, is het beste uitgangspunt voor ontwikkeling.” De meeste mensen vinden het prettiger te worden aangesproken op mogelijkheden dan op problemen. 8 Het begrip competentie verwijst naar de afzonderlijke vaardigheden, kennis en attitudes (of ‘houdingen’) die iemand in staat stellen om een bepaalde taak succesvol uit te voeren. Met competentiegericht werken wordt er geprobeerd om de competenties die een cliënt al heeft te benutten, nieuwe competenties te ontwikkelen en andere te verbeteren. Men kan een competentie zien als een balans tussen ontwikkelingstaken en vaardigheden. Ontwikkeltaken groeien als het ware mee met de leeftijd van een mens. Vaardigheden zijn de handelingen die nodig zijn om de taken goed uit te kunnen voeren. Voorbeeld van ontwikkelingstaak jongere: ‘Iemand in de disco ontmoeten’ (= taak) Voorbeeld van bijbehorende vaardigheid ‘een praatje met iemand beginnen’ . Meestal zijn er meer vaardigheden nodig om 1 taak te kunnen verrichten (voorbeeld: boodschappen doen). Voorbeelden van ontwikkeltaken volwassenen: - zorg voor jezelf en anderen - deelnemen aan maatschappelijk verkeer - zelfstandig vorm en richting geven aan eigen leven - zelfstandig aangaan van vriendschappen - vormgeven aan relatie met je ouders - vormen toekomst perspectief Factoren die de competentie negatief beïnvloeden: - Stressoren; interne – externe (risico factoren: pesten, trauma, zakken voor examen) - Psychopathologie; wat in de cliënt werkt tegen (contact/concentratie stoornis, agressief gedrag, examenvrees). Factoren die de competentie positief beïnvloeden: - Protectieve factoren:wie/wat helpt vanuit de omgeving (ondersteunende begeleiding, familie - (veer) krachten; wat heeft hij in huis om zijn taak aan te kunnen (protectieve eigenschappen: intelligentie, positief zelfbeeld, goed humeur). Bij competentiegericht werken volgt men ook de methodische volgorde uit de vorige workshop ‘Methodisch werken: begeleidingsplannen maken’: beginsituatie vaststellen, probleem formuleren (PES), begeleidingsdoel bepalen (SMART), begeleidingsplan maken (5 W’s), uitvoeren, evalueren. De diagnostiek bij deze methodiek richt zich niet allen op de problematiek maar ook op de competentie. Daarbij maakt men gebruik van feedback op adequaat gedrag. Wanneer dat er niet is kan de groepsleiding het voor doen. Als de cliënt het vervolgens nadoen is het leereffect groot. Start met iets positief: “goed dat je het probeert”, “ik snap dat je boos bent” Bij competentiegericht werken volgt men ook de voorgaande volgorde van situatie, probleem bepalen, doel formuleren, plan maken, uitvoeren, evalueren. Uitleg van de competentieweegschaal: Als een cliënt voor een taak staat spelen er allerlei dingen mee die helpen of tegenhouden. Met een analyse kom je te weten waar je aan kan gaan werken en welke problematiek eerst opgelost moet worden om de taak succesvol uit te kunnen voeren. Door de aspecten uit te schijven in de “weegschaal” krijg je een duidelijk beeld. 9 10 WEEK 3 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: Empathisch vermogen Omschrijving: Inleven in de persoon en de behoefte van de cliënt; verschillende doelgroepen. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 1.1 t/m 1.3.2 Methodisch begeleiden voor gevorderden. ISBN 978-90-85240-94-5 MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 1 Het opstellen van een ondersteuningsplan ISBN 978-90-85240-93-8 Empathie Empathie is het vermogen om je in te leven in de gevoelens of de gedachtegang van anderen. Empathisch vermogen is een vorm van sensitiviteit, of inlevingsvermogen. Het empathisch vermogen is een belangrijk element van emotionele intelligentie. Als je je kunt inleven in anderen, dan begrijp je hun emoties beter en kun je effectiever communiceren. Zonder empathie praat je langs elkaar heen of ontstaan er conflicten. Empathie begint met het waarnemen en begrijpen van verbale en non-verbale boodschappen van iemand anders, ofwel luisteren op emotioneel niveau. In sommige beroepen is empathisch vermogen een vereiste persoonlijkheidskenmerk of een professionele vaardigheid, die onderdeel is van de opleiding. Dit geldt bijvoorbeeld voor artsen en verpleegkundigen, therapeuten en hulpverleners, advocaten, docenten. Historisch De techniek van empathie ontstond tijdens Carl Rogers' eerst spontane en later bewuste pogingen om een doeltreffender vorm van psychotherapie te ontwikkelen, die sneller ging en minder weerstanden opriep bij de cliënt. Oorspronkelijk reflecteerde hij gewoon wat hij meende te begrijpen in de boodschap van de cliënt. Later ontdekte hij de redenen waarom dit louter reflecteren zo doeltreffend werkte als therapie. Hij besefte gaandeweg ook de waarde ervan voor andere vormen van menselijke communicatie, bv. de partnerrelatie, de opvoeding, en zelfs commerciële contacten. Deze fundamentele vaardigheid van menselijke communicatie wordt met vele synoniemen aangeduid: inleven, cliënt-centered, reflecteren, actief luisteren, invoelen, non-directief, "Rogeriaans". Empathie heeft de volgende functies: 1. Controle van boodschap: Met empathisch gedrag krijgt de begeleider de mogelijkheid om na te gaan of de inzichten die hij heeft gekregen in het functioneren van de cliënt juist zijn. Hij kan als het ware controleren of hij begrijpt wat de cliënt voelt. Empathie is een manier van luisteren waarbij de grootst mogelijke kans bestaat dat de boodschap overkomt zoals zij bedoeld is geweest. Het is het omgekeerde van iets uitleggen, je gaat in de geest van de andere persoon mee. 11 2. Inzicht: de spreker krijgt maximale kansen tot verbalisatie, waardoor de kans groot wordt dat hij al pratend zaken beseft die hij nog niet bewust was vóór hij erover sprak; waardoor er een groeiproces kan ontstaan; de begeleider formuleert wat er leeft en speelt bij de cliënt en dat werkt verhelderend. Met empathisch gedrag werkt de begeleider op het gevoelsniveau van de cliënt. Juist op dat niveau vindt de begeleider vaak een ingang voor verder onderzoek naar de wezenlijke vraag of probleem van de cliënt. Empathische reacties van de begeleider bieden de cliënt de mogelijkheid met gevoelens te leren omgaan 3. Emotioneel: door het empathisch luisteren komen enkele belangrijke emotionele boodschappen over bij de spreker, zoals: hier voel ik mij veilig, de luisteraar vindt mij belangrijk en waardevol, de ideeën die ik bedenk en formuleer zijn wellicht juist of bevatten zeker een belangrijke kern van waarheid. Met empathisch gedrag laat de begeleider zien dat hij zich inleeft in de cliënt en hem begrijpt. Daarmee vergroot hij de openheid van het gesprek en versterkt hij bij de cliënt veiligheid. Op deze wijze kan de relatie tussen cliënt en begeleider gevestigd of versterkt worden. De menselijke verbale interactie kan ingedeeld worden in vier vormen: informatie, afreageren, manipulatie en communicatie. 1. Informatie (en de daarmee samengaande vraag naar informatie) is het neutraal overbrengen van (en vragen naar) allerlei concrete gegevens (hoe laat vertrekt de trein? Geef mij de suiker eens door, a.u.b.). 2. Afreageren: Soms kan informatie erg emotioneel geladen zijn, bv. als men een levendig verslag brengt van een meegemaakte ervaring, vertelt hoe het is op het werk, enz. De vertellende persoon geeft dan toe aan zijn behoefte om iets af te reageren, of om bijval te oogsten. De luisteraar fungeert dan als een soort publiek, een fanclub, een supportergroep. Ook hier wordt de luisteraar verondersteld empathisch te reageren, m.a.w. de "Vesuviusfunctie" (eventjes stoom aflaten) niet te verwarren met een vraagfunctie, dus niet reageren door goede raad te gaan geven of allerlei andere ongevraagde beschouwingen ten beste te geven. 3. Manipulatie is een poging om de ander te overtuigen van het eigen standpunt, of minstens van het gedrag dat bij deze overtuiging hoort: men wil de ander uiteindelijk iets doen, maar is niet (volledig) open betreffende de eigen motivaties om de ander tot dat gedrag te brengen. De meeste vormen van intermenselijk contact zijn vormen van manipulatie: van opvoeding tot psychotherapie, van het hiërarchisch geven van instructies tot het afkondigen van wetten, van reclame tot het voeren van politieke campagnes, van verleiding tot het formuleren van vriendelijke uitnodigingen. Het woord manipulatie heeft weliswaar een negatieve bijklank, maar is op zichzelf niet negatief. Zelfs het verkondigen van de stelling dat manipulatie negatief is, is een vorm van manipulatie: het is immers het meedelen van een conclusie, zonder dat de luisteraar de vrijheid krijgt om vanuit de argumenten zelf de conclusie te formuleren. Manipulatie is slechts verkeerd, als de luisteraar misleid wordt, dus tot gedrag wordt aangezet wat niet de bedoeling was of zelfs voor hem schadelijke gevolgen heeft. Manipulatie is goed, als de luisteraar erdoor eigen voordeel opdoet, of de kans inzicht te krijgen. Overigens is de mens als manipulator geboren: reeds enkele ogenblikken na de geboorte zet hij zijn keel open om door gekrijs de omgeving doeltreffend te manipuleren. 4. Communicatie is het samenbrengen van twee of meer opvattingen, die in een zekere mate van elkaar verschillen, maar die na een zeker aantal onderlinge interacties bij beide gesprekspartners uitgegroeid zijn tot een gemeenschappelijke overtuiging, waar beiden 12 sterk achter staan. Bij communicatie weten de gesprekspartners in principe vóór het gesprek niet tot welke conclusie het gesprek zal leiden. Ze weten dus niet welke hun mening zal zijn na het communicatieproces. Communicatie kan dus beschouwd worden als een integratieproces in groep. Het communicatieproces verloopt in 3 fasen: 1 luisteren naar elkaars inbreng, 2 samen uitbouwen van een integratie, 3 aanvoelen of de integratie al dan niet klopt met de aangevoelde elementen, en het proces vervolgens enkele malen herbeginnen Empathie is die manier van luisteren waardoor echte communicatie mogelijk wordt. Empathie is dus de eerste fase van communicatie. Men gaat er meestal van uit dat het spontane gesprek tussen twee of meer mensen de enige, en in elk geval de beste vorm van communicatie is. Niets is echter minder waar. Zeker bij het bespreken van problemen, d.w.z. bij het samenbrengen van standpunten die niet door beiden gedeeld worden, is het spontane gesprek een heel slechte communicatievorm. Veronderstellingen waar men (meestal onbewust) van uitgaat bij een spontaan gesprek: 1. De spreker is in staat zijn mening volledig en duidelijk te vertolken. Dit is meestal niet juist, zowel om inzichtelijke als psychologische redenen. Inzichtelijk: niets is zo moeilijk als iets volledig uitleggen, anderen volledig uitleggen waarom men een bepaalde mening heeft. Immers, vele aspecten van iets kunnen (nog) niet onder woorden gebracht worden, omdat de termen soms nog niet bestaan, of nog niet door ons begrepen zijn. Door dingen onder woorden te brengen gaan we ze gaandeweg beter begrijpen. Psychologisch: soms is het emotioneel erg delicaat om over problemen te spreken. Iets niet goed kunnen uitleggen maakt ons kwetsbaar. Anderzijds is het precies de kwetsbaarheid, het verband met behoeften als seksualiteit of waardering dat maakt dat we dergelijke onderwerpen juist moeilijk bespreken. 2. De luisteraar begrijpt de boodschap zoals die bedoeld is. Dit is in de meeste gevallen niet zo. De kans dat men de andere begrijpt zoals hij dat bedoeld heeft neemt zelfs af naarmate het problematischer of psychologisch gevoeliger onderwerpen zijn, en het zijn juist deze die in communicatiepogingen aan bod komen. De verklaring voor dit fenomeen is dat een boodschap steeds een signaal is dat moet geïnterpreteerd worden in een bepaald begripskader. Bij communicatie wordt enkel het signaal overgebracht, niet het begripskader. De kans dat dit bij beiden hetzelfde is, is in praktijk klein, omdat dit interpretatiekader grotendeels bepaald wordt door de eigen belangen en door de eigen ervaringswereld. 3. Als de argumenten van de spreker juist zijn, dan zal de luisteraar hierdoor overtuigd worden. Niets is minder waar. Door de vroegere schoollessen wis- en natuurkunde zijn wij meestal gaan geloven dat juiste argumenten overtuigen. Doch in psychologische aangelegenheden, die nu eenmaal complexer zijn dan materiële fenomenen, is dit een moeilijk proces. Dat logica niet overtuigt weet men in de publiciteitswereld al lang. Het irrationele, emotionele onbewuste neemt de beslissingen, het logische bewuste tracht vervolgens argumenten te vinden om de onbewust reeds gemaakte beslissing goed te praten, omdat wij in een cultuur grootgebracht zijn waar men zijn gedrag moet kunnen verantwoorden. De mens denkt psychologisch, niet logisch. Ook psychologisch zijn er problemen die het begrijpen, d.w.z. het overstappen van de ene mening naar de andere bemoeilijken. De begripsverandering is emotioneel een kwetsbaar moment, men moet toegeven dat de ander het bij het rechte eind had. 13 4. Het overtuigd raken door juiste argumenten is een ogenblikkelijk proces dat zich als het ware automatisch voltrekt. Door de moeilijkheid, zowel logisch (inzichtelijk) als psychologisch (emotioneel) om zijn idee te laten varen en te vervangen door een nieuw, zal het tijd kosten om van inzicht te veranderen. Inzichtelijk moet men leren refereren naar andere ervaring en interpretaties, en emotioneel moet men argumenten weten te bedenken waardoor het nieuwe standpunt subjectief en emotioneel aantrekkelijker wordt dan het oude. Dit kost meer tijd dan er in een gesprek is. Het vuur van het gesprek, en het defensieve karakter ervan (bewijzen waarom men meent dat men gelijk heeft) maken het juist moeilijk om tijdens het gesprek van inzicht te veranderen. Meestal gebeurt dit nà het gesprek, dus tussen twee gesprekken door, vaak zelfs op onverwachte momenten. Om al deze redenen meent men in de psychologie dan ook dat het spontane gesprek wellicht de slechtst mogelijke vorm van communicatie is. Het empathische gesprek probeert bovengenoemde nadelen van het spontane gesprek te omzeilen, en een manier van communicatie te ontwikkelen waarbij de kans op integratie het grootst is. Uitgangspunt hierbij is dat als je iemand in een niet bedreigende situatie brengt, deze persoon zal groeien. Er zijn zowel logische (inzichtelijke) als psychologische (emotionele) aspecten aan de techniek. De luisteraar doet in feite twee zaken: 1. Begrijpen wat bedoeld wordt: hij spant zich maximaal in om de mededeling te begrijpen zoals die bedoeld is. Men zou dus kunnen zeggen dat empathisch luisteren erop neerkomt om aan de spreker de maximale kans te bieden om, al pratend, zelf beter te begrijpen wat hij bedoelt, en de oplossing voor zijn problemen zelf al tastend uit te bouwen en te formuleren. Als luisteraar kan je hierbij vooral bevestigen wat je ziet, en aanmoedigen door aandacht te schenken aan wat de spreker zegt. 2.Positieve feedback geven: hij geeft voortdurend de boodschap dat hij de bijdrage(n) van de spreker, en dus de spreker zelf, goed begrepen heeft en daarenboven positief vindt, d.w.z fundamenteel waardevol, wat de spreker ook zegt. Daardoor voelt de spreker zich veilig genoeg om meer te vertellen, en krijgt hij op termijn meer zelfvertrouwen, waardoor andere problemen opgelost kunnen worden. Empathisch luisteren bevat drie ingrediënten: 1. de luisterhouding (empathie als attitude) In principe bepaalt de spreker volledig autonoom hoe lang hij spreekt, niet de luisteraar. Zowel uit je non-verbale houding vol aandacht en positieve gerichtheid als, de afwezigheid van je commentaar blijkt dat je toegewijd luistert. Ook uit de reflecterende feedback die je geeft (ingrediënt 2) blijkt dat je aandachtig geluisterd hebt. Kenmerken: Een speciale vorm van kennen: het samen-ervaren. Empathie is een weg om te komen tot kennis van de innerlijke wereld van de ander. Geen identificatie. De therapeut begrijpt in het proces de gevoelens van de cliënt zonder zelf deze gevoelens te ervaren. De onderliggende luisterhouding. De therapeut eigent zich een specifieke innerlijke houding toe, een speciale zienswijze die erg verschilt van die in gewone interpersoonlijke contacten; maximaal openstaan en ontvankelijk zijn, en luistert in feite wat er onder de oppervlakte gezegd wordt. Therapeut en cliënt zoeken samen de weg. 14 Het uitdrukken als toets. Het innerlijk begrijpen van de therapeut dient te worden geuit 2. het reflecteren (Het empathisch antwoord) Hiervoor zijn de volgende therapeut–interventies: - De gevoelsreflectie De therapeut verwoordt gevoelens iets scherper, iets duidelijker dan de cliënt, zonder verder te gaan dan wat de cliënt vertelt heeft. - Het ervaringsgerichte antwoord is een reflectie op het onuitgesproken gevoel dat hij opvangt. Hij kan ook heel wat gevoelens afleiden uit de toon waarop iets gezegd wordt, uit de lichaamshouding, gelaatsuitdrukking of gebaren van de cliënt Er is een onderscheid tussen de behoefte (niet concreet) en het verlangen (concreet). Door te differentiëren, door op het niet-concrete, de behoefte in te gaan kan de luisteraar de spreker ervan bewust maken dat er een behoefte is. Hij moet de spreker ervan bewust maken dat er achter elk concreet gedrag een behoefte zit, ook al is het concreet gedrag misschien onaangepast. M.a.w.: wat de spreker aanvoelt als iets negatiefs (bv vernedering) herformuleert de luisteraar als iets positiefs. Belangrijk hierbij is ook dat hij hiermee wacht tot de spreker daar zelf kan en wil achter komen. S: Ik voel mij vandaag verschrikkelijk. Ik zou mijn vent kunnen vermoorden. L: Ik heb het gevoel dat uw man u vandaag erg gestoord heeft. De luisteraar differentieert tussen het 'uiterlijke' en 'het dieperliggende'. Dit onderscheid is belangrijk in de empathie, want de bedoeling is de spreker te laten merken dat men positief staat tenopzichte van de behoeften die hij heeft. - De empathische waarderingsreflectie is een interactievorm naar aanleiding van een signaal dat dat kwetsbaarheid laat zien. Als de therapeut in staat is om op een rustige wijze bij de cliënt te blijven, zonder zich geschokt of angstig te voelen dan blijkt dat de cliënten a.h.w. risico’s durven nemen om in hun angstaanjagende gevoelens te stappen, tot zij ergens de grond raken, en van daaruit opnieuw de energie putten om verder te gaan. - De evocerende/terughalende reflectie luistert fris en ontvankelijk naar de totale ervaring; de hele beschrijving die de cliënt geeft en geeft dit terug. - In-voelende reflectie De therapeut laat uitingen van de cliënt zo open mogelijk op zich af komen en op zich inwerken, probeert dit zo goed en zo intens mogelijk te vatten, en reageert vanuit dit in-voelen. - Empathie en interpretatie Een interpretatie gaat verder dan de cliënt openlijk aangeeft of erkent. Interpretaties helpen de cliënt meestal om dingen op een nieuwe manier of vanuit een ander kader te bekijken. Voor de cliëntgerichte therapeut is empathisch zijn (empathisch luisteren en dit begrijpen uiten) op zichzelf therapeutisch. 3. de positieve boodschap (Ontvangen empathie) Deze kan zowel oppervlakkig (men stemt in met wat verteld wordt) als diep (men vindt de persoonlijkheid waardevol) zijn. De positieve boodschap kan zowel indirect (samengevat uit het geheel) als rechtstreeks (letterlijk uitspraken herhalen) gegeven worden. Ook kan men ervoor kiezen zelf complimenten te geven of om de cliënt zelf positieve opmerkingen naar zichzelf te laten maken (Ik mag er zijn). Als cliënten zichzelf goed aanvoelen en dit gebruiken als leidraad, dan kunnen zij met meer vertrouwen de controle over hun eigen leven verwerven. Meer voeling krijgen met zichzelf is een confronterend, maar ook een opluchtend proces. Toepassingsvormen van empathie Empathie is een diep menselijke contactmogelijkheid die men kan verfijnen door het aanleren van communicatieve vaardigheden en het werken aan de eigen persoonlijkheid. 1. Deze methode is zo krachtig dat een bepaalde vorm van psychotherapie (Rogers' nondirectieve psychotherapie) uit niets anders bestaat. 2. De empathische methode kan zeer goed gebruikt worden in allerlei diepere gesprekken in een relatie. 15 3. Empathie is ook de basishouding in sommige gestructureerde gesprekken, bv. tijdens een maaltijd of een vriendensamenkomst om de beurt een diepere vraag stellen aan iemand, en die persoon mag dan ongestoord zijn antwoord vertellen. -De betrokkenen voelen zich maximaal gewaardeerd, en krijgen progressief een groter fundamenteel zelfvertrouwen. -De betrokkenen krijgen een maximale kans tot groeien. Dit verklaart de paradox waarom, in een relatie, de partner eerder zal blokkeren als men tracht hem te veranderen, en hij spontaan zal gaan groeien als men hem aanvaardt zoals hij is. -Empathische gesprekken zijn goede leerscholen en onderhouders van de constructieve houding jegens de anderen, dus van de mentaliteit waarop goede communicatie en optimale relaties steunen. -Empathie is, zoals vele fundamentele psychologische attitudes, een virtueuze cirkel, d.w.z. empathie lokt empathie uit, dus deze houding wordt bij beiden versterkt. De onderliggende attitudes Hiermee wordt het geheel der psychologische voorwaarden bedoeld, die nodig zijn opdat communicatie en empathie duurzaam zouden kunnen slagen. Men kan dit begrip ook aanduiden met andere termen, zoals de volwassen communicatiehouding, een positieve instelling ten opzichte van de medemens, respect, trouw, discretie en veiligheid uitstralen, enz. Deze voorwaarden zijn: -De overtuiging dat de ander het goed bedoelt, ook al zegt hij dingen die pijnlijk overkomen. -De overtuiging dat de andere zinvolle dingen zegt, ook al begrijpt men hem niet zo gemakkelijk. -De ander de waarborg bieden dat datgene, wat hij toevertrouwt, het vertelde niet zal misbruikt worden, noch in gesprekken met hem, noch naar derden toe. Psychologische weerstanden tegen deze methode Wij als manipulator geboren, en niet als communicator. Onze weerstand tegen empathie berust o.m. op volgende overtuigingen: -We zijn teveel met onszelf bezig en staan niet open voor anderen. We zijn reeds aan het denken wat we zelf zullen vertellen. -We willen onszelf beschermen, en veranderen daarom van onderwerp. We willen onze onzekerheid verbergen en anderzijds een goede indruk nalaten. -We voelen ons soms te verantwoordelijk en menen steeds het gesprek in de hand te moeten houden. Leidinggevende figuren denken steeds dat ze moeten overtuigen en oplossingen geven. -We zijn narcistisch en denken alles beter te weten. Leren actief te luisteren Dit kan het beste al doende. In het begin kan dit nogal kunstmatig en stroef overkomen. Veel gemaakte fouten zijn: -Te lange stukken nemen alvorens men reflecteert, waardoor het moeilijk wordt dit goed te doen. -Te korte stukken, waardoor men in een dwaze, karikaturale situatie terechtkomt. Bij te korte stukken krijgt de spreker overigens niet echt de kans om nieuwe inzichten te formuleren. -Vragen stellen in plaats van te reflecteren: een verraderlijke verleiding, vooral omdat de spreker daar meestal niet echt bezwaar tegen heeft. -Eigen ervaringen gaan vertellen, die de spreker illustreren (of overtreffen!). Dit is eigenlijk een ernstige fout, zowel inhoudelijk als psychologisch. -Het reflecteren te beperken tot non-verbale instemming, knikken, "ja"-zeggen, e.d. Het bewijst wel dat men geluisterd heeft, maar ontneemt de spreker een kans om kritisch in te gaan op wat hij zelf zei, doordat hij zichzelf als het ware objectief hoort praten. 16 -Datgene waar de spreker moeite mee heeft om te verwoorden zelf gaan raden, of zelf in te vullen. Het zelf verbaliseren is erg belangrijk, zowel psychologisch als inzichtelijk. -Je moet bij de persoon en zijn/haar behoeften blijven, en niet concreet te werk gaan door oplossingen aan te brengen, of door in de rol van de raadgevende 'onderpastoor' te stappen. Empathie moet vooral groei-toelatend zijn. Oefening De groep wordt verdeeld in 2 groepen; de ene groep verdedigt de stelling en de ander valt hem aan. De groepen gaan eerst bij elkaar zitten om onderbouwingen te formuleren om hun punt te verdedigen. Stellingen: -Actief luisteren duurt veel te lang, spontaan praten gaat veel sneller. Dit is een valse indruk: je denkt dat je traag vooruit gaat omdat het veel langer duurt vóór je een reactie mag geven. Doch door de grote kwaliteit van de communicatie zijn er alles tezamen veel minder nodeloze stappen, zodat de effectieve snelheid om een constructief resultaat van de communicatie te bereiken tientallen malen sneller is. -Actief luisteren is zeer gemakkelijk: je moet gewoon herhalen wat de andere zegt. Het is integendeel één der moeilijkste psychologische vaardigheden, zeker als er gevraagd wordt te herhalen in eigen woorden. Voortdurend en meestal onbewust wenden we onze eigen interpretaties en motieven aan om de ontvangen boodschap te vervormen. -Actief luisteren is iets voor therapeuten. Normale mensen hebben dat niet nodig. Wie zo denkt moet maar eens enkele malen proberen empathisch te reflecteren in gesprekken met mensen met wie hij een persoonlijk contact heeft, over onderwerpen die hem psychologisch bezich houden. -Actief luisteren is zodanig kunstmatig, dat het in "normale" gesprekken niet bruikbaar is. Enkel als het simplistisch wordt toegepast komt het kunstmatig over. Het is zeer goed mogelijk een vloeiende gespreksstijl te ontwikkelen, waarbij actief luisteren de basis is, en het reflecteren op zeer genuanceerde wijze gebeurt. 17 WEEK 4 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: Maken van een probleemanalyse Omschrijving: De verkregen informatie uitwerken tot een probleemanalyse, waarbij hoofd en bijzaken gescheiden worden. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 1.3 ISBN 978-90-85240-94-5 De probleemanalyse is de 2e stap in de methodische cyclus. Het analyseren van een probleem is de eerste stap op weg naar de oplossing ervan. Hoewel het verleidelijk is om bij problemen direct over mogelijke oplossingen na te denken, is het veel beter om eerst na te denken over het probleem op zich. Met andere woorden, waarom is de situatie anders dan wat je wilt of verwacht? Wat gebeurt er dat niet zou moeten gebeuren en wat gebeurt er niet wat wel zou moeten gebeuren? Wat is er echt aan de hand? Voordat je het probleem met de cliënt gaat formuleren, ga je de verzamelde gegevens ordenen en analyseren. Zo zorg je er voor dat je het juiste probleem te pakken hebt het probleem dat oplosbaar is en wat de cliënt ook ziet als probleem. Informatie ordenen Informatie ordenen kan op verschillende manieren. Vaak gebeurt het al met een intake; de vraagstelling is dan voorgestructureerd. Om systematisch te kunnen werken is het belangrijk dat er een ordening wordt aangebracht. Marjory Gordon heeft een raamwerk ontwikkeld waarin een ordening ontstaat in de functionele gezondheidspatronen ten behoeve van de verpleegkundige anamnese. Op dit moment ook toegepast in anderen werkvelden van de gezondheidszorg en hulpverlening. Het levert een breed beeld op van de cliënt Na de gegevensverzameling ga je volgens Gordon kijken welke gezondheidspatronen functioneel zijn (vermogens en mogelijkheden) en welke disfunctioneel zijn of dreigen te raken. De disfunctionele zijn dan gezondheidsproblemen. Ze onderscheid 11 gezondheidspatronen. Deze zijn: 1. Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding; de manier waarop iemand zijn eigen gezondheid beleeft en in stand houdt. 2. Voedings- en stofwisselingspatroon; eet en drinkgewoonten 3. Uitscheidingspatroon via darmen, blaas en huid 4. Activiteiten patroon; lichaamsbeweging, activiteit en vrijetijdsbesteding 5. Slaap, rust en ontspanningspatroon 6. Cognitie en waarnemingspatroon; het verwerken van informatie via zintuigen, denken, probleem oplossen en besluiten nemen 7. Zelfbelevingspatroon; de manier hoe iemand over zichzelf denkt 8. Rollen en relatie patroon; de rol die iemand op zich neemt in zijn leven en relaties, bv vader in een gezin met de daarbij horende verantwoordelijkheden 9. Seksualiteit- en voortplantingspatroon; de manier waarop iemand seksualiteit beleeft en alles wat met voortplanting te maken heeft. 10. Stressverwerkingspatroon; de manier hoe iemand met problemen en stress omgaat 11. Waarden- en levensovertuigingspatroon; de ideeën waar iemand gedurende zijn leven vanuit gaat: waarden, normen, levensovertuigingen en persoonlijke doelen. 18 Wanneer en geen systeem is of de gegevens niet voorgestructureerd zijn, moet je zelf een structuur aanbrengen in de gegevens die je verkregen hebt. De volgende gebieden kunnen uitgesplitst worden naar stressoren/beperkingen en coping/hulpbronnen: - Fysiologisch; lichamelijke conditie, lichamelijke klachten, slapeloosheid etc - Psychologisch; intelligentieniveau, gevoelens, ten opzicht van zichzelf - sociaal-cultureel; de rol die iemand heeft, sociaalvaardigheid, aanpassingsvermogen - ontwikkelingsgericht; wille leren, toekomstperspectief - spiritueel; rol van geloof, vertrouwen hebben in zichzelf en omgeving Probleemanalyse Er is een probleem als de bestaande situatie afwijkt van de gewenste situatie; het is voor de betreffende persoon ongewenst. Voor het probleem geformuleerd wordt afvragen: - Is het oplosbaar? - Wie heeft een probleem? Is het jouw probleem of dat van de cliënt? - Gaat het om een echt probleem of om een ervaren probleem? Het probleem vaststellen gebeurt op basis van: - de conditie van de cliënt - behoefte aan begeleiding - de visie van cliënt en hulpverlener op hulpvraag en probleem - objectieve gegevens - onderhandeling met de cliënt Een probleemformulering: Bevat een beschrijving van een probleem van een cliënt, Dient voor het beschrijving van de gewenste uitkomsten, Is de conclusie van jou als begeleider in samenspraak met de cliënt gebaseerd op gegevens verzameling. De PES formule kan hierbij helpen (uitgebreid op pag 46 MZ Volwassenwerk; SAW 4): De PES staat voor: 1. De P van Problem: probleem, klachten, gezondheidsverstoringen en de reactie van de cliënt op het probleem. 2. De E van Etiologie met andere woorden de oorzaak: samenhangende factoren, oorzaken. 3. De S van Signs en Symptoms: aanwijzingen en signalen van het probleem. De 'signs' zijn, objectieve, voor de zorgverlening waarneembare bevindingen, verschijnselen dus en 'symptoms' zijn de subjectieve voor de patiënt waarneembare bevindingen, klachten dus. Voor de diagnose betekent dit dus dat de relatie tussen het probleem, de oorzaken en de bijbehorende klachten en verschijnselen beschreven moeten worden. 19 Alleen dan kan een diagnose gesteld worden. Zo kan je de achterliggende oorzaken van een probleem geanalyseerd worden. Efficiënte probleemformulering voldoet aan de volgende criteria: - beschreven volgens de PES-formule - de waarneembare symptomen zijn beschreven in termen van waarneembaar gedrag - beschreven in voor de cliënt begrijpelijke taal - de vraag van de cliënt is in de formulering van het probleembetrokken - er zijn voldoende klachten of verschijnselen om de formulering te verantwoorden - de beschrijving omvat de problemen van de cliënt; niet de problemen in de omgang met de cliënt van de hulpverlener - er is sprake van een actueel probleem, een potentieel probleem of een toestand die mogelijkheid bied tot verbetering Signalen Het is de bedoeling dat signalen vertaald worden in een hulpvraag. Makkelijk zijn signalen waarvan men zich goed bewust is: zoals ziekte. Bij psychiatrische ziektebeelden wordt het lastiger; het verband tussen signaal en de actie die volgt op de hulpvraag. Gedragsuitingen die lastig aan een hulpvraag te binden zijn: vluchtgedrag, ontwijkingsgedrag, ontkenningsgedrag, vermijdgedrag. Tips: - geduld, doorzettingsvermogen, tact en onderhandelingsvaardigheden - overleg met collega’s andere disciplines over het formuleren van de hulpvraag - betrek het cliëntsysteem bij problemen met de hulpvraag; bij vraagstelling en oplossing - Formuleer het probleem als een vraag; goede strategie om een probleem algemener te maken. Prioriteiten Als er meer problemen zijn moet er een rangorde aangebracht worden: -welke problemen zijn urgent om erger te voorkomen; welke zaken kunnen een bedreiging vormen ( lich, psych, sociaal welbevinden) -hoe beleeft de cliënt de problemen en waar ligt zijn prioriteit welke problemen zijn er precies; welke kan je zelf bij helpen en welke moet ander hulp komen -welke problemen en bijkomende doelen bevorderen de zelfstandigheid en zelfredzaamheid Competentie-analyse Dit is ook een methode om problemen te analyseren. Behandeld in werkproces 2.5. Eventueel hier herhalen en/of oefenen. ABC-model: Analyse van (probleemgedrag) Een eenvoudige manier om snel gedrag te analyseren. Je begint met het invullen van het hokje van wat het ongewenste gedrag is; van daaruit werk je verder. 20 wat is de situatie die het gedrag veroorzaakt wat was de situatie vooraf zoals deze gunstig zou zijn om het juiste gedrag te laten zien (Start) wat is het ongewenste gedrag Beschrijf het gedrag dat adequaat zou zijn wat zijn de gevolgen direct na het gedrag Beschrijf welke gevolgen het gewenste gedrag zou stimuleren en als positief ervaren worden door de cliënt Nog een methode: Een probleem analyseren wordt gemakkelijker als je jezelf vragen stelt die het probleem vanuit verschillende hoeken benaderen. Hierbij kun je de "4W – methode" gebruiken. Die term staat voor: Wie, wat, waar, wanneer, hoe én de gevolgen. Voorbeeld Je moet samenwerken met een collega en je hebt er last van dat hij al drie keer niet op jouw e-mails heeft gereageerd. Het project waar je mee bezig bent loopt op deze manier vertraging op omdat je zijn bijdrage nog niet hebt. Vragen om je te helpen het probleem te analyseren Wat gebeurt er? Antwoord: je collega reageert niet op de e-mails die je hem gestuurd hebt Wie veroorzaakt het probleem? Antwoord: jijzelf of je collega Waar vindt het probleem plaats? Antwoord: op kantoor Wanneer doet het probleem zich voor? Antwoord: tijdens kantooruren Hoe vaak vindt het probleem plaats? Antwoord: vier keer Kijk naar de antwoorden op de vragen. Het is op dit moment nog geen tijd voor het bedenken van een oplossing, maar de antwoorden sturen je wel al in de goede richting. Als je collega niet reageert op de e-mails die jij tijdens kantooruren naar hem verstuurt, kunnen er een paar dingen mis zijn: misschien zijn er computerproblemen en komen al jouw mails niet aan bij die collega. Misschien verdwalen jouw mails tussen zijn gewone werkmail. Of misschien begrijpt hij de door jouw gemaakte afspraak niet of is hij het niet eens met de afspraak. Een goede probleemanalyse … -Schetst een duidelijk beeld van het probleem en de doelstelling. De achtergrond en kenmerken worden zo gedetailleerd mogelijk beschreven. De grenzen van een probleem worden afgebakend. -Zorgt ervoor dat je gaat werken aan de kern van het probleem. Je wordt de goede richting ingestuurd, zodat je niet gaat werken aan oorzaken die later geen oorzaak blijken te zijn of minder belangrijk zijn. Het is van belang om deze te filteren op volgorde van belangrijkheid. -Kost in de meeste gevallen veel tijd. Overhaast je dus niet. -Is gebaseerd op feiten, niet op gevoelens. 21 Oefening In groepjes van 3: Kies een probleemanalyse (PES, Competentie, ABC, 4-W’s). Neem een cliënt in je hoofd die een hulpvraag/probleem heeft. Ga via de analyse na wat het werkelijke probleem is. En als er meer problemen liggen, een prioriteit stellen. Schrijf wat je gevonden hebt op. Bespreek in de groep. 22 WEEK 5 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: Sociaal wetenschappelijke theorieën Omschrijving: Een overzicht van psychologische theorieën, motivatie en gedrag en het kernkwadrant. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 6 MZ Gehandicaptenzorg SAW Thema 3 Psychologie In de psychologie houdt men onder andere bezig met het bestuderen van gedrag. Gedrag valt uiteen in een aantal afzonderlijke aspecten die allen hun eigen theorieën en inzichten hebben. Hoe je gedrag definieert hangt at van welke invalshoek je het bestudeert. Eenvoudig: Gedrag is een patroon van zinvolle, situatiegebonden actie en reactie. De psychologie houdt zich bezig met: 1. Methodeleer: Welke methode is voor welk soort onderzoek het beste en ontwikkeld nieuwe methoden en inzichten in het vakgebied. (hier niet verder uitgelegd) 2. Persoonlijkheidsleer: Dit is studie van de verschillen en overeenkomsten in persoonlijkheid tussen mensen. De persoonlijkheid wordt omschreven als het unieke en stabiele patroon van psychologische en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt. Eenvoudig uitgedrukt: De manier waarop iemand met uiteenlopende situaties omgaat of het karakteristieke gedragspatroon dat iemand in verschillende situaties vertoont, noemen we persoonlijkheid. De persoonlijkheidsleer probeert tot een alles omvattende theorie te komen, die het gedrag van mensen kan voorspellen in verschillende situaties. Maar dit is natuurlijk erg lastig omdat de mens een erg complex wezen is. Hier gaat het wel om gedrag maar het individu staat centraal en niet het gedrag zelf. Waarom doet iemand wat hij doet. Welke patronen zijn bij een persoon te herkennen? Is er voorspelbaarheid van gedrag. Mensen zijn complexe wezens en daarom niet zomaar in hokjes te duwen; vroeger zei men bv dat alle dikke mensen gezellig zijn en dunne mensen sneller depressief. Dit soort eenvoudige typologie is de laatste decennia door de psychologie uitgebannen. De persoonlijkheidsleer houdt zich bezig met; - de ontwikkeling van de persoonlijkheid; aanleg, lichamelijke factoren, sociale en culturele factoren. - Persoonlijkheidsbeschrijving; karakterologie en persoonlijkheidsmetingen. Persoonlijkheidskenmerken worden geordend en er ontstaat een onderbouwde typologie, bv introverte en extraverte mensen; assertieve en subassertieve mensen, etc. - Positief niet-normaal gedrag - Negatief niet normaal gedrag 23 Verdere uitwerking van de laatste 2: Wat is normaal gedrag? Normaal gedrag is gedrag dat iedereen in vergelijkbare situaties min of meer op dezelfde manier vertoont. Bv: kleuters imiteren, iemand heeft verdriet na een verlieservaring. Maar hoever jij je leidinggevende volgt als hij je vraagt een proefpersoon schokken toe te brengen. Positief niet-normaal gedrag: gedrag wat iedereen wel zou willen hebben; bv. erg intelligent, beroemd door extreme muzikaliteit. Het onderzoek gaat dan over vragen als: wat zijn dat voor mensen, waarom zijn ze zo geworden, hoe leven ze ermee. Negatief niet-normaal gedrag: wat de meeste mensen liever niet willen hebben; bv. psychiatrische ziektes, persoonlijkheidsstoornissen, zinloos geweld, etc. Het onderzoek gaat er over wat het is, hoe het komt en wat eraan gedaan kan worden. Neuropsychologie is een deelgebied van de persoonlijkheidsleer. Men doet hier onderzoek naar de werking van de hersenen en zintuigen en de gevolgen ervan voor gedrag. Bv als je ouder wordt veranderd het gezichtsvermogen. Als je daar veel over weet, kan je daar rekening mee houden: bv bij kokervisie ga je recht tegenover een cliënt zitten of op bekkenhoogte staan als iemand in bed licht. 3. Functieleer Functieleer onderzoek het gedrag vanuit hoe het menselijk lichaam en de menselijke geest in relatie tot elkaar werken. Er zijn 3 deelgebieden: - fysiologie; functioneren van lichaam en organen (bv bloedsomloop, hormonen, zenuwstelsel, etc en hoe bv hormonen het gedrag beïnvloeden) - zintuigen en waarnemingen: hoe gebruiken we onze zintuigen en hoe nemen we ermee waar; wat gebeurt er in de hersenen en hoe wordt dat in gedrag omgezet - het denken; het vermogen om te denken. 4. Ontwikkelingsleer Gedrag gericht op verschillende leeftijdsfasen en de ontwikkelingen die de mens er in doormaakt. Op pag 209 van Volwassenenwerk SAW4 staat een overzicht. 5. Gedragsleer In dit gebied probeert men antwoorden te vinden op de vraag wat mensen beweegt, waarom mensen zich in bepaalde situatie gedragen zoals ze zich gedragen. Het gedrag wordt bepaald door: - De situatie waarin iemand zich bevindt; fysieke omgeving, sociale omgeving, afkomst, taal, cultuur etc - Interpersoonlijke relaties; het individu in relatie tot anderen, hoe gaat iemand relaties aan en onderhoudt hij ze. - Gedrag in groepen; dit is ook een onderzoeksgebied van sociologen groep als geheel. Hier kijkt men naar het individu in de groep (gezellige gezinsman versus agressieve voetbal supporter) - Communicatie; belangrijkste voorwaarde om te functioneren in relatie tot anderen en bron van misverstanden. - Motivatie; wat beweegt iemand. Motivatietheorieën: Theorieën die een structuur geven voor inzicht in het handelen van mensen. -Drifttheorie: wat mensen doen wordt ingegeven door onbewuste driften (Freud bepaald door seksuele driften) -Evenwichtstheorie: mensen doen iets om evenwicht te herstellen (dorst drinken) Er is sprake van gericht handelen, en het lichaam is een zelfregulerend systeem. Verklaart niet alle gedrag; bv teveel eten, te hard werken. 24 -Hedonistische (plezier najagen) theorie: mensen doen iets omdat ze het prettig vinden en om onprettige dingen te voorkomen. Het verklaard veel gedrag maar wordt als theorie als oppervlakkig beschouwd omdat het niet het waarom aangeeft. Factoren die van invloed zijn op ons gedrag: Fysiologische factoren Het functioneren van ons lichaam. Het gaat hier met name om de basisbehoeften: honger, rust, seksualiteit etc. Zelfbeeld Het zelfbeeld is mede bepalend voor wat iemand doet. Dit kan verschillen van het beeld dat anderen van ons hebben. Bv iemand ziet zichzelf als een hulpvaardig persoon, terwijl iemand anders hem beschouw als bemoeial. Cultuur Onze cultuur geeft mede richting aan ons handelen. Een westerse cultuur heeft andere waarden en normen dan bv een oosterse cultuur. Groepslidmaatschap De invloed van het lid zijn van een groep op een individu; zowel klein als groot verband (team tot kerkgenootschap) Rol Iedereen vervult een of meer rollen in zijn leven. Dit zijn vaak geen vaste rollen: partner, collega, helper, etc. Maar ook: lolbroek, leider in een groep, etc. Uitdaging Hoe mensen handelen/gedragen als gevolg van een uitdaging die ze krijgen of aangaan. Gewoonte Veel van ons gedrag is aangeleerd en vanuit een vanzelfsprekend patroon hendelen we erna. Het zorgt ervoor dat we niet overal over na hoeven te denken. Het kernkwadrant Een hulpmiddel om inzicht te krijgen in je eigen gedrag en het gedrag van en cliënt, is het kernkwadrantenmodel. Je kent dit al als hulpmiddel voor het vinden van je eigen doelen. Hier wordt het toegepast voor doelen van cliënten. Dus even een herahling. Het kernkwadrant is opgebouwd uit vier componenten: • kernkwaliteit; • valkuil; • persoonlijk leerdoel; • allergie. 25 Kernkwaliteit Kernkwaliteiten zijn de eigenschappen die typisch bij iemand horen. Het is datgene waar je meteen aan denkt bij iemand. Bijvoorbeeld: precies, flexibel, geduldig, invoelend, ordelijk, daadkrachtig, snel, creatief. Een kernkwaliteit is er altijd. Iemand die bijvoorbeeld heel netjes is, kan het haast niet laten om doodmoe na een feestje om drie uur ‘s nachts de woonkamer op te ruimen. Ook al zou hij het willen: hij kan niet anders. Zo diep zit het in hem. Het is zijn kern. Iedereen heeft kernkwaliteiten. Het zijn vaak de eigenschappen waarvan iemand zélf zegt: ‘dat kan toch iedereen’. Maar dat kan niet iedereen. Het is alleen makkelijk voor iemand met die kernkwaliteiten. Kernkwaliteit en de valkuil Elke kernkwaliteit heeft ook een keerzijde: teveel van het goede. In een bepaalde situatie slaat de kernkwaliteit door. Dan wordt iemands kracht zijn zwakte. Dit is je valkuil. Assertieve mensen worden dan agressief, behulpzame mensen bemoeizuchtig of meegaande mensen subassertief. Het doorschieten van iemands kernkwaliteit is tevens zijn valkuil. De valkuil is wat iemand dikwijls als etiket opgeplakt krijgt. Of dat nu juist is of niet, de valkuil hoort gewoon bij je kernkwaliteit. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wanneer je niet weet wat je kwaliteit is maar wel de valkuil, kan je daaruit je kernkwaliteit afleiden Persoonlijke leerdoelen Als je de valkuil kent, ken je ook je persoonlijke leerdoelen. Het leerdoel is het positief tegenovergestelde van je valkuil. Bijvoorbeeld: • bij de valkuil ‘onrust’ is het leerdoel ‘ontspannen’ • bij de valkuil ‘slordigheid’ is het leerdoel ‘precisie’ • bij de valkuil ‘subassertiviteit’ is het leerdoel ‘assertiviteit’ Kernkwaliteit en allergie In de omgang met collega’s en cliënten kun je mensen tegenkomen waar je allergisch voor bent. Dit zijn de mensen die als kernkwaliteit jouw leerdoel hebben. Dat wat jij moet leren, kunnen die mensen van nature heel makkelijk. Maar wat is het geval: deze mensen hebben ook een valkuil en die valkuil is jouw allergie. Bijvoorbeeld: iemand die meegaand is kan absoluut niet tegen agressie. Agressie kan de valkuil zijn voor iemand die assertief is. Het is de allergie voor iemand die meegaand is. Achter allergieën schuilen weer uitdagingen 26 Die vervelende eigenschap van de ander is natuurlijk ook een kwaliteit waarin hij is doorgeschoten. En het mooie is dat juist voor degene die er allergisch voor is, de kwaliteit die achter deze uitdaging ligt een belangrijk ontwikkelpunt kan zijn. Dit wordt dan de uitdaging genoemd. Erger je je regelmatig aan de passiviteit van een ander? Kijk dan welke kwaliteit daarachter zit. Is iemand bijvoorbeeld bedachtzaam, of geduldig en daarin doorgeschoten? Grote kans dat dat nou juist jouw uitdaging, is omdat je zelf soms te drammerig bent. Je kunt dus veel leren van de mensen aan wie je je het meest ergert! Vier invalshoeken Je kunt dit model vanuit vier invalshoeken invullen: 1 De ingang via de kernkwaliteit is voor veel mensen de moeilijkste. Meestal vinden mensen het moeilijk om te zeggen waar ze gewoon goed in zijn. 2 Als jij of je cliënt weet waar hij snel kritiek op krijgt, kom je bij de valkuil, die invalshoek is meestal makkelijker. 3 Ook vanuit een leerdoel kun je beginnen: wat zou je willen verbeteren bij jezelf? 4 Misschien weet hij meteen aan welk soort mensen hij een hekel hebt. In dit geval begin je bij de allergie van de cliënt. Dubbelen Met het kernkwadrantenmodel kun je een cliënt zichzelf beter leren kennen. Daarnaast kun je de oorzaken van mogelijke probleemsituatie opsporen en effectiever bestrijden. Peter ergert zich aan Els, die hij passief vindt. Juist omdat hij daar zo allergisch voor is, besluit hij eerst te onderzoeken wat dit over hemzelf zegt. Hij maakt daarvoor een overzicht van zichzelf. Je ziet in dit overzicht dat Peter allergisch is voor passiviteit, omdat hij zelf moet leren geduldiger te zijn. Hij wordt er zich van bewust dat het meer over hem zegt dan over Els. Peter gaat zich minder ergeren aan Els. Het kan echter ook zijn dat hij tot de conclusie komt dat het wel iets over hem zegt, maar dat hij ook Els wil aanspreken op haar valkuil. Peter maakt het volgende overzicht: 27 Door te dubbelen, vergroot je je inzicht in relaties. Niet alleen in je eigen sterktes, valkuilen, leerdoelen en allergieën, maar ook in die van de ander. Het totaalkwadrant geeft nog meer uitleg: Socialisatie Socialisatie is het proces van toetreding tot groepen; het eigen maken van de waarden en normen van de groep om zo volwaardig groepslid te zijn. In de begeleiding van cliënten zul je regelmatig problemen tegen komen die met socialisatie te maken hebben. Knelpunten bij socialisatie kunnen betrekking hebben op: 1.Identiteit Wie ben ik? Hoe moet ik mij in de groep gedragen? Welke rol kan ik het beste spelen? Als een cliënt in een nieuwe groep komt weet hij nog niet hoe hij zich moet gedragen; hij weet nog niet tot wie hij zich moet richten en kent nog niet de waarden en normen in de groep. Deze onzekerheid veroorzakende spanning moet zo snel mogelijk worden weggewerkt. Daarom zal een nieuw groepslid zich voornamelijk met zichzelf bezighouden. Hij of zij zal relatief weinig naar anderen luisteren, of aandacht aan hun problemen schenken. Mensen die (te) veel met zichzelf bezig zijn, bemoeilijken op den duur de acceptatie. 2.Macht Wie heeft er binnen de groep macht? Hoeveel macht en invloed kan ik zelf uitoefenen? Het is van groot belang om erachter te komen welke groepsleden hoeveel macht hebben. Dit aftasten van elkaars positie kost tijd, maar als het niet plaats vindt zal de onzekerheid over wat men aan elkaar heeft, blijven bestaan. 28 3.Nut In welke zin kan een groep nuttig voor mij zijn? Wat kan ik voor de groep betekenen? Met welke groepsleden kan ik het best relaties aanknopen? Een nieuw groepslid brengt pas dingen in in een groep als hij weet wat het hem persoonlijk oplevert en bijdraagt aan zijn doelen. Wanneer er een groot aantal nieuwe leden zijn kan een groep daardoor zelf passief worden. Iedereen wil als het ware de kat uit de boom kijken. 4.Acceptatie Ben ik geaccepteerd door de groep? Voel ik me wel prettig in de groep? Contacten beginnen meestal vrij formeel en afstandelijk. Pas als nuances duidelijk zijn, is er een basis voor een persoonlijker contact. Taken begeleider Het is je taak als begeleider cliënten te helpen bij socialisatieproblemen. Het is daarom belangrijk dat je de problemen herkent. Confronteer nieuwkomers niet meteen met allerlei groepsproblemen, ook al lijkt het alsof ze het wel aan kunnen. Je moet voorzichtig zijn met conclusies trekken gedurende de eerste periode. Het is bv. mogelijk dat iemand in het begin contact zoekt met bepaalde leden, omdat de nieuwkomer denkt dat iemand een voor hem aantrekkelijke machtspositie heeft. Behalve door observeren en sturen, kun je de nieuwkomer vooral helpen door: - Feedback geven; je confronteert een cliënt en andere groepsleden met gedrag dat een rol speelt bij de introductie in de groep; terugtrekken kan overkomen als arrogant en naar de groep dat terugtrekken een vorm van onzekerheid is. - Exposure; hem motiveren zich meer open te stellen naar de groep. Door zich open te stellen weet de groep sneller wat ze aan iemand hebben. 29 WEEK 6 THEORIE Wp 1.2 Workshop titel: gedragsverandering, gedragsproblemen en doelen formuleren. Omschrijving: Wat is belangrijk voor een heldere rapportage als het gaat om het gedrag van een cliënt; wat zet je in een schriftelijke rapportage en wat niet. Hoe formuleer je SMART begeleidingsdoelen samen met de cliënt die gedragen worden door het multidisciplinaire team . Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 5.4 MZ Gehandicaptenzorg SAW Thema 4 Gedrag is een patroon van zinvolle, situatiegebonden actie en reactie. In de vorige workshop zijn we al ingegaan op waardoor we ons op een bepaalde manier gedragen. Nu kijken we naar hoe gedrag te beïnvloeden is. Actie en reactie: Er is altijd een prikkel/aanleiding/stimulus voor gedrag. En de reactie die volgt op de prikkel wat daarop volgt heet dan de respons. Ook niet reageren is ook een respons. De prikkel kan uit jezelf komen; ergens zin in hebben of uit de omgeving; De bel gaat Een reactie kan bewust zijn; je kiest tussen 2 of meer alternatieven 30 of onbewust zijn; er is dan geen keuze: de reactie is dan een reflex op iets wat je zenuwstelsel waarneemt (hete kachel) Zinvol Gedrag heeft een betekenis voor een individu. Mensen gedragen zich niet zomaar. Zelf zinloos gedrag heeft een betekenis. Het is zinloos omdat anderen dat vinden; de persoon zelf kan daar heel anders over denken. Bv pesters gaan vaak anderen pesten uit compensatie. Als je de betekenis van gedrag kan achterhalen heb je de sleutel tot gedragsverandering; het is een voorwaarde. Situatiegebonden Situatie is niet hetzelfde als omgeving: Omgeving bestaat uit objectieve personen, zaken en feiten. Een situatie zegt iets over de beleving van de omgeving en de rol die iemand er in speelt. Gedrag beïnvloeden Wanneer je gedrag wilt beïnvloeden is het uitgangspunt dat je de cliënt en zijn gedrag respecteert. Ingrijpen in ongewenst gedrag heef interveniëren. Twee redenen: - deviant/ afwijkend gedrag; afwijkend van bestaande waarden en normen. - (bij)sturen in de richting van afgesproken begeleidingsdoelen. Interventie door: -Beïnvloeding van het patroon actie-reactie: - de actie bespreekbaar te maken of weg te nemen - de reactie bespreekbaar maken - cliënt confronteren met de gevolgen van zijn reactie - goede voorbeeld geven - methodisch begeleiding met doelen en een plan - oefenen in rollenspel -Beïnvloeding van de zin, de betekenis: De betekenis van gedrag komt soms voort uit onbewuste denkpatronen en is daarom moeilijk te achterhalen. En als je de betekenis eenmaal weet is het nog erg lastig er verandering in aan te brengen. -Beïnvloeding van de situatie: Om de situatie te beïnvloeden moet je eerst analyseren welke invloed deze heeft op de cliënt. Dan kan je deze proberen te veranderen. Het gaat om hoe iemands kijk is op de zaak en zijn rol die hij er in speelt; houding of attitude. Dus een manier om gedrag te veranderen is iemands manier van denken over het geheel te veranderen. Deze manieren van gedragsverandering dragen bij aan de duurzaamheid van de verandering. Als we gedrag willen veranderen door te straffen, belonen of iemand in de gaten te houden, verdwijnt het effect op het moment dat we weg zijn. Het kan echter wel zo zijn dat mensen niet het gedrag vertonen dat hun houding weergeeft. Bijvoorbeeld als iemand meegetrokken wordt door de groepsnorm. Oefening In groepjes van 3 of 4 Neem een cliënt in gedachten waarbij je het gedrag wilt beïnvloeden. 31 Ga volgens bovenstaande 3 interventies na waar je deze cliënt het beste kan beïnvloeden. Motiveer je antwoord. Het conceptuele model van attitude-gedragconsistentie Russ Fazio en Mark Snyder hebben aangetoond dat bepaalde voorwaarden het waarschijnlijker maken dat mensen overeenstemming tussen attitude en gedrag vertonen. Volgens het conceptuele model van attitude-gedragconsistentie zijn er twee factoren die ervoor zorgen dat attitude gedrag stuurt: beschikbaarheid van de attitude en relevantie. Een attitude is beschikbaar als je eraan kunt denken, als je weet dat je een standpunt hebt over een onderwerp en als deze attitude je stimuleert en inspireert. Als je ergens een mening over hebt die je onderbouwd hebt. Een attitude is relevant als deze betrekking heeft op een actuele situatie. Als je in een vergadering zit en je ziet dat andere mensen actief deelnemen aan de discussie, dan zou je attitude over je doel dat je actief in een vergadering participeert je stimuleren. (Je gaat wel meedoen, hè?) Laten we een toepassing van het attitude-gedragconsistentiemodel uit het echte leven bedenken. We hebben het zware werk al gedaan en een attitudeverandering teweeggebracht bij de ontvanger. Nu willen we zeker weten dat onze, door hard werken verworven attitudewijziging daadwerkelijk leidt tot gedragsverandering. Wat moeten we doen? Bekijk het volgende voorbeeld. Voorbeeld: Melanie hield voorheen erg van vet eten, maar ik bewerkte haar met een aantal goede overtuigingstactieken, die bij haar nu een negatieve attitude oproepen over het eten van veel vet. Hoe kan ik ervoor zorgen dat haar nieuwe attitude zich laat zien in nieuw gedrag? Als we op het parkeerterrein van een supermarkt uit de auto stappen, vraag ik haar of ze het televisieprogramma heeft gezien over een nieuw vetarm voedingssupplement dat onlangs is goedgekeurd. Ik zorg dat het natuurlijk klinkt, als een gewoon praatje, dus het lijkt verder niet zo belangrijk. Ik zorg dat we over het programma praten. Als ze het gezien heeft, prachtig. Zo niet, dan kan ik er wat over vertellen. Hoe dan ook, ik heb de attitude geactiveerd en die is nu beschikbaar. En omdat we deze conversatie hebben terwijl we de supermarkt inlopen, is de attitude duidelijk relevant, omdat ze op het punt staat eten te kopen. Als het attitude-gedragconsistentiemodel klopt, dan is alles wat ik verder hoef te doen mijn mond houden en haar attitude haar gedrag laten leiden. Als ze door de winkel loopt, zal ze automatisch aan het vetgehalte denken van de etenswaren die ze koopt. Gedragsproblemen Bij gedragsproblemen gaat het vaak om een wisselwerking tussen aanleg en omgeving. Oorzaken: -In iemand zelf; bv mensen met een verstandelijke beperking, zich niet veilig voelen, of frustraties bij mensen die motorische stoornissen hebben, pubertijd, psychische problemen. -In de sociale omgeving; weinig aandacht, zich overbelast voelen, teveel prikkels, verkeerde interactie, opvoeding. -Fysieke ruimte en andere omstandigheden; te grote leefgroep, ongezellig ruimte, weinig activiteiten. 32 -In de maatschappij; Door beperkt functioneren kunnen mensen verward en gefrustreerd raken door de eisen die de omgeving aan ze stelt. Omgaan met gedragsproblemen Hoe kan je als begeleider dit gedrag hanteren: - oorzaak achterhalen en symptoombestrijding vermijden; je moet met de oorzaak aan de slag - het gedrag serieus nemen en niet de persoon veroordelen - de persoon en zijn omgeving beschermen - handel naar de wet BOPZ (bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen); deze wet regelt gedwongen opname en behandeling van mensen die leiden aan een geestesstoornis. - niet persoonlijk aantrekken en praat er met collega’s over - willen beheersen van probleemgedrag leidt vaak tot meer probleemgedrag (Roos van Leary) - leer omgaan met specifiek gedrag door stoornissen; ADHD, autisme etc. 3 methoden van handelen: -Zelfcontrolebenadering Mensen die deze manier gebruiken gaan er van uit dat degene die probleemgedrag vertoont er zelf ook narigheid aan ondervindt en er van af wil. De begeleiding kan hem ondersteunen en helpen weer greep te krijgen op het eigen gedrag. Belangrijk zijn hierbij; - nauwkeurige observatie van het gedrag, - goede beschrijving van het gedrag en - de manier van kijken naar het probleemgedrag van de persoon zelf. Nadat deze 3 dingen geïnventariseerd zijn kan er met de persoon in kwestie gepraat worden en overlegd worden of hij hulp wil krijgen om weer greep op zijn eigen leven te krijgen. -Gentle teaching Mensen met probleemgedrag kun je volgens deze theorie helpen door het vormen van gevoelens van zekerheid en veiligheid. Mensen met probleemgedrag hebben een veilige basis nodig om invloed te kunnen krijgen op hun eigen gedrag. Heel belangrijk is het om de persoon te laten merken dat je respect voor hem hebt, dat hij geaccepteerd wordt zoals hij is, begeleiding krijgt bij het oplossen van het probleem en dat hij het gevoel heeft dat hij veilig is. Vergeet niet dat het minstens net zo belangrijk is om met de persoon te communiceren over wat hij wel en niet wil. Verder moet je hem de touwtjes niet volledig uit handen nemen, maar ook zelf laten participeren. -Gedragstherapie Bij gedragstherapie ligt de nadruk op het veranderen van het gedrag. Hierbij horen de volgende basisprincipes; -Gedrag wordt bepaald door invloeden uit de omgeving, -Gedrag is een antwoord op een bepaalde prikkel, -Mensen laten hun gedrag leiden door wat zij verwachten van de consequenties er van, -Aangeleerd gedrag kan ook weer afgeleerd worden, Kort gezegd heeft iemand het probleemgedrag dus aangeleerd, waarschijnlijk doordat het voor hem positieve consequenties had. Dan gaat hij dat gedrag opnieuw vertonen. Een goed voorbeeld is een 'vervelend' kind dat aandacht krijgt als het zich vervelend gedraagt. Wel aandacht in negatieve vorm, maar toch méér aandacht dan de andere 33 kinderen op dat moment. Als het kind dan op een ander tijdstip graag aandacht wil zal het vervelend gedrag gaan vertonen. Bovendien speelt de omgeving, en ook prikkels vanuit die omgeving, een grote rol. Dit werkt eigenlijk hetzelfde als het aangeleerde gedrag. Het kind denkt dat het naar buiten gaat als mamma de schoenen pakt en zal vervelend gaan doen op het moment dat blijkt dat hij niet mee mag, terwijl hij dat juist zo graag wilde. Doelen formuleren Hier is in de loop van de opleiding al veel over gezegd. Daarom hier zoveel mogelijk alleen toevoegingen. Een doel is: -een situatie of een vaardigheid, -waarvan gewenst is dat het binnen de looptijd van een plan bereikt wordt, -gebaseerd op de beeldvorming en het perspectief van de cliënt -en betrekking heeft op de na te streven invulling van het leven van de clënt voor de komende 1 á 2 jaar. Als een doel te groot is om aan te werken formuleer je subdoelen (werkproces 1.3), of concrete doelen. Deze doelen omschrijven wat de cliënt moet bereiken in concreet waarneembaar gedrag en hebben een korter termijn. Voorbeeld: Hoofddoel: Na 6 maanden toont meneer een voor zichzelf bevredigende ontwikkeling in het aangaan en in stand houden van persoonlijke contacten. Subdoelen: -Meneer herkent binnen 4 weken factoren die geleid hebben tot het dreigende sociaal isolement en kan deze benoemen -Meneer gaat binnen 2 maanden zelf sociale contacten aan -meneer onderhoud binnen 4 maanden zijn socialen contacten op adequate manier. Een doel wordt SMART gesteld. Hoe doe je dat en welke afspraken maak je? -wat is het perspectief van een cliënt? -welke stappen moeten worden genomen om dit te bereiken? -wat is de eerste stap; de prioriteit? -is dit je eerste doel? Leg het voor aan de betrokkenen -formuleer je doel SMART samen met de cliënt of collega’s. Als het mogelijk is is het belangrijk om de doelen samen met de cliënt te formuleren ivm zijn motivatie om er mee aan de slag te gaan. Thema’s: -wonen – dagbesteding – vorming/scholing – vrije tijd – relaties en contacten – zelfredzaamheid – omgaan met gevoelens en emoties – lichamelijke gesteldheid – medicatie – voeding – zelfverzorging – deelnamen aan de maatschappij Maak afspraken over de basiszorg. Wat bieden we de cliënt standaard? Wat zijn de blijvende aandachtspunten? 34 Valkuilen: - medewerkers beschikken over onvoldoende kennis over het verloop van de hulpverlening om de doelen te realiseren (tijdsplanning, onverwachte gebeurtenissen) - medewerkers beschikken over onvoldoende tijd en middelen om de doelen te realiseren Oefening In groepjes van 3 of 4 Neem een cliënt in gedachten waarbij het lastig was om zijn doelen te realiseren. Ga aan de hand van het bovenstaande na waar dat aan lag. Was er sprake van een van de valkuilen? Wat zou je kunnen doen zodat de doelen wel gerealiseerd kunnen worden? In de vaardigheidsworkshop kan geoefend worden met het formuleren van goede doelen die rekening houden met bovenstaande aspecten. 35 36