Begrippenlijst Vroege Toets Algemene informatie Cognitieve

advertisement
Begrippenlijst Vroege Toets
Algemene informatie
Cognitieve capaciteiten:
Het vermogen om te kunnen leren, een indicatie voor het niveau van leerbaarheid. Het is een basiscapaciteit betreffende de aanpassing aan nieuwe problemen.
Didactische vaardigheden:
De schoolvorderingen.
Sociaal-emotioneel functioneren:
Het gedrag en het zelfbeeld van een leerling.
Praktijkonderwijs:
Leerlingen met een indicatie voor praktijkonderwijs hebben een IQ binnen de bandbreedte 60-80 én
hebben een relatieve leerachterstand van 0,50 of meer op minimaal twee van de vier domeinen
(inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen), waarbij minimaal één van de twee
domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft.
VMBO met LWOO:
Leerlingen met een indicatie voor LWOO hebben een IQ binnen de bandbreedte 75-90 én hebben een
relatieve leerachterstand tussen de 0,25 en de 0,50 op minimaal twee van de vier domeinen
(inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen), waarbij minimaal één van de twee
domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft.
Of leerlingen met een indicatie voor LWOO hebben een IQ binnen de bandbreedte 91-120 én hebben
een relatieve leerachterstand tussen de 0,25 en de 0,50 op minimaal twee van de vier domeinen
(inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen), waarbij minimaal één van de twee
domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen betreft en hebben een sociaal-emotionele
problematiek, zoals faalangst, prestatiemotivatie of emotionele instabiliteit.
Onderzoek
Cognitief capaciteitenonderzoek
Totale cognitie:
Het vertegenwoordigt in hoge mate een algemenen intelligentiefactor. Het vermogen om te kunnen
leren, een indicatie voor het niveau van leerbaarheid. Het is een basiscapaciteit betreffende de aanpassing aan nieuwe problemen. De totale cognitie zeg iets over zowel het talige redeneervermogen als
het rekenkundig/ruimtelijk inzicht. De gemiddelde totale cognitie ligt op 100.
Symbolische cognitie:
De nadruk ligt op ruimtelijk inzicht, overzicht, logische volgorde, inductief redeneren (er moet een regel ontdekt worden en daarna toegepast) en logisch redeneren. Het rekenkundig/ruimtelijk inzicht.
Het wordt ook wel de performale cognitie of de praktische intelligentie genoemd.
Verbale cognitie:
De verbale cognitie heeft te maken met woordbetekenis, zinsbegrip en tekstbegrip, waarbij de
aspecten woordkennis, begripsvorming en verbaal abstractievermogen (met name het kunnen
ontdekken en toepassen van relaties tussen begrippen) een belangrijke rol spelen.
Subtest Synoniemen:
Bij deze subtest worden de kennis en de betekenis van woorden onderzocht. Deze opgaven doen een
beroep op de woordenschat.
Subtest Analogieën:
Deze subtest onderzoekt het kunnen ontdekken van relaties tussen door woorden aangeduide concrete zaken, of abstracties, en het kunnen toepassen van de gevonden relaties in nieuwe situaties.
Subtest Categorieën:
Bij deze subtest wordt het kunnen vinden van een meer of minder logische relatie tussen begrippen
onderzocht. De relaties zijn: gelijk, tegengesteld, soort, deel oorzaak en middel. De opgaven doen een
beroep doen op het verbale inzicht, het verbale redeneren.
Subtest Getallen:
Deze subtest heeft betrekking op het logisch kunnen toepassen van rekenregels en rekenoperatoren
op een rij getallen. Het kennen, en het kunnen toepassen, van de vier hoofdbewerkingen van het
Begrippenlijst Vroege Toets
rekenen is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor het kunnen oplossen van de
opgave. De hoofdbewerkingen van het rekenen zijn optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Subtest Rekenen:
Deze subtest doet een beroep op het snel en vaardig kunnen toepassen van de vier hoofdbewerkingen
van het rekenen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen). Het kunnen ontdekken van de
ordeningsprincipes van de opeenvolgende getallen (het zelf moeten ontdekken welke hoofdbewerkingen bedoeld zijn) geeft de overeenkomst aan met getalreeksen en onderscheidt de opgaven in
de subtest van echte schoolvorderingenopgaven.
Subtest Uitslagen:
Deze subtest onderzoekt het vermogen zich driedimensionale figuren zich tweedimensionaal te
kunnen voorstellen en omgekeerd. Met andere woorden, het in de voorstelling kunnen vouwen van
een figuur in het platte vlak tot een object in de ruimte en omgekeerd. Deze opgaven doen een beroep
op het ruimtelijke inzicht, het ruimtelijke voorstellingsvermogen.
Schoolvorderingen
Didactische leeftijd (DL):
Het aantal maanden dat een leerling onderwijs genoten heeft. De didactische leeftijd van de leerling
wordt gemeten op het moment van toetsen. Van groep 3 tot en met groep 8 volgt een leerling jaarlijks
10 onderwijsmaanden; september tot en met juni. Toetsing in bijvoorbeeld de maand januari van
groep 8 komt overeen met een DL van 55.
Didactische leeftijdsequivalent (DLE):
De DLE geeft het niveau aan dat door een gemiddelde leerling wordt behaald na -x- maanden
onderwijs. Het niveau dat een leerling op een bepaald moment heeft bereikt wordt bepaald aan de
hand van scores op toetsen of testen. Als een leerling bij het toetsen zich op het niveau van bijvoorbeeld halverwege groep 7 bevindt, dan heeft deze leerling een DLE van 45.
Relatieve leerachterstand:
De uitkomst van 1 minus (dle/dl). Een leerachterstand groter of gelijk aan 0,5 is een prestatie op het
niveau van Praktijkonderwijs; een leerachterstand binnen de bandbreedte 0,25 tot 0,50 is een
prestatie op het niveau van het leerwegondersteunend onderwijs. Een leerachterstand die kleiner is
dan 0,25 komt overeen met een prestatie op het niveau van regulier vmbo of hoger.
Ruwe score:
Het aantal goede antwoorden/ goed gelezen woorden.
Sociaal-emotioneel functioneren
AVL (Apeldoornse vragenlijst):
In de AVL wordt gevraagd om een oordeel te geven over het functioneren van een leerling. Het gaat hierbij om
een beoordeling door een leerkracht in het basisonderwijs. Het doel is een indruk te krijgen van relevante
leerlingkenmerken die van invloed zijn op het gedrag en het sociaal-emotioneel functioneren. De AVL bestaat
uit de volgende kenmerken:
Egocentrisme (bij een ruwe score > 13):
Oordeel leerkracht: deze leerlingen hebben de neiging om andere leerlingen te pesten, stellen zich
graag dominant op, geven een ingenomen standpunt niet snel op en zijn koppig van aard.
Oordeel leerling: deze leerlingen maken zich niet zo snel zorgen, hebben een grote behoefte aan
avontuurlijke ervaringen, beleven hun ervaringen met docenten negatief, hebben het niet naar hun zin
op school, beschikken over weinig motivatie voor schoolwerk, beschikken over weinig motivatie om
naar hun beste kunnen te presteren, geven snel op en vertonen niet sociaal geaccepteerd gedrag.
Begeleiding: leerlingen met een score > 13 zijn gebaat bij deelname aan een pestproject.
Zelfwaardering (bij een ruwe score > 14):
Oordeel leerkracht: deze leerlingen beschikken over veel zelfwaardering, zijn zelfverzekerd, zijn beslist
in hun optreden en kunnen onder tijdsdruk goede prestaties leveren.
Oordeel leerling: deze leerlingen voelen zich sociaal aanvaard door klasgenoten, maken zich niet zo
snel zorgen, zijn gemotiveerd om naar hun beste kunnen te presteren, zijn geneigd zich sociaal
geaccepteerd op te stellen en voelen zich in sociale situaties capabel.
Begeleiding: leerlingen met een score < 8 zijn gebaat bij faalangstreductietraining.
Taakgerichtheid (bij jongens een ruwe score > 31, bij meisjes een ruwe score > 33):
Oordeel leerkracht: deze leerlingen hebben geen moeite zich op een taak te concentreren, hebben
veel doorzettingsvermogen, kunnen hun aandacht goed vasthouden, hebben weinig stimulering nodig
voor het uitvoeren van opdrachten, hebben veel interesse voor het werk op school, maken hun
huiswerk en zijn ijverig.
Begrippenlijst Vroege Toets
Oordeel leerling: deze leerlingen kunnen hun gedachten bij de taak houden, hebben een positieve
houding t.o.v. hun huiswerk, zijn gemotiveerd voor schoolwerk, beleven het schoolwerk als prettig,
hebben een positieve relatie met hun leerkrachten, beschikken over doorzettingsvermogen, zijn
gemotiveerd om naar hun beste kunnen te presteren, stellen zich sociaal geaccepteerd op, hebben
weinig behoefte aan avontuurlijke ervaringen, gaan problemen niet uit de weg, zijn niet impulsief,
hebben geen last van intrinsieke spanningsgevoelens en zijn niet geneigd zich dominant op te stellen.
Begeleiding: jongens met een ruwe score < 17 en meisjes met een ruwe score < 20 zijn gebaat bij
sociale vaardigheidstraining, training studievaardigheden, concentratietraining, huiswerkbegeleiding
en/of deelname aan een pestproject.
Sociabiliteit (bij een ruwe score > 26):
Oordeel leerkracht: deze leerlingen hebben veel vrienden, passen zich makkelijk aan, vinden makkelijk
aansluiting bij de groep, kunnen goed samenwerken, hebben een goed contact met klasgenoten en
docenten en zijn vrolijk van aard.
Oordeel leerling: deze leerlingen voelen zich geaccepteerd door klasgenoten, hebben een positieve
relatie met hun docenten, ervaren het schoolgaan als prettig, zijn gemotiveerd om naar hun beste
kunnen te presteren, stellen zich sociaal geaccepteerd op en hebben geen moeite terechtwijzingen te
accepteren.
Begeleiding: leerlingen met een ruwe score < 17 zijn gebaat bij een training studievaardigheden en/of
een training in sociale vaardigheden.
NPV-J (Junior Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst):
De NPV-J is een vragenlijst die vijf persoonlijkheidskenmerken meet. De NPV-J wordt ingevuld door de leerling
zelf. Wanneer een leerling een score lager dan 3 of hoger dan 6 heeft, dan is de score afwijkend. De vragenlijst
bestaat uit de volgende persoonlijkheidskenmerken:
Inadequatie:
In de items van deze schaal komen vage lichamelijke klachten, een gedrukte stemming, vage angsten
en insufficiënte gevoelens naar voren. Kinderen die hoog scoren op deze schaal, beschrijven zichzelf in
het algemeen als gespannen en angstig en geven aan veel insufficiënte gevoelens te hebben. Ze
worden gekenmerkt door moeilijk te zijn in de omgang. Bij kinderen die laag scoren is dit niet het
geval.
Volharding:
De items verwijzen naar een positieve taakopvatting, het goed aangepast zijn aan de eisen van het
(school)werk, het willen beantwoorden aan hoge verwachtingen, het zich aan afspraken willen houden
en het ordelijk willen laten verlopen van dingen. Kinderen die hoog scoren op deze schaal worden
gekenmerkt als rustig en hebben een positieve taakopvatting en doorzettingsvermogen. Kinderen die
laag scoren worden gekenmerkt door minder gestructureerd werken, minder voorspelbaar gedrag en
door slordigheid.
Sociale inadequatie:
De items van de schaal verwijzen naar het vermijden van of het zich ongelukkig voelen in sociale
contacten. Kinderen die hoog scoren op deze schaal worden gekenmerkt door zich vaak afzijdig te
houden van anderen kinderen in een groep en door minder in staat te zijn tot het onderhouden van
sociale contacten. Kinderen die laag scoren worden gekenmerkt door graag contacten met anderen te
onderhouden en door meestal goed in een groep te functioneren.
Recalcitrantie:
De inhoud van deze items kan worden gekenmerkt door het zich willen afzetten tegen anderen, het
wantrouwen tegen anderen en het alleen zaken willen oplossen. Kinderen die hoog scoren worden
vaak gekenmerkt door een wantrouwende en negatieve instelling van waaruit ze zich afzetten tegen
anderen. Bij kinderen die laag scoren is dit niet het geval.
Dominantie:
In de inhoud van de items komt naar voren of iemand de baas wil spelen en of iemand vertrouwen in
eigen kunnen heeft. Bij de interpretatie van deze schaal is meer dan voorzichtigheid geboden.
Kinderen die hoog scoren lijken te worden gekenmerkt door zelfverzekerdheid, door weinig beïnvloedbaar te zijn en door soms ‘bazig’ te zijn. Bij kinderen die laag scoren is dit niet het geval.
Begrippenlijst Vroege Toets
Download