PowerPoint-presentatie

advertisement
Hoofdstuk 2
Elektriciteit
Moleculen en atomen
Atomen
Ieder atoom bestaat uit een positieve
atoomkern, met daaromheen een
negatieve ‘’elektronenwolk’’.
De atoomkern bestaat uit:
- Protonen (positieve lading)
- Neutronen (neutrale deeltjes)
De elektronenwolk bestaat uit:
- Elektronen (negatieve lading)
Een atoom is elektrisch neutraal 
evenveel positieve als negatieve lading.
Opbouw voorwerpen
Een molecuul is opgebouwd uit elektrisch neutrale
zijn opgebouwd
atomen, het molecuul wordtVoorwerpen
dus ook elektrisch
uit elektrisch neutrale
neutraal.
moleculen. De voorwerpen
zijn normaal gesproken dus
ook elektrisch neutraal.
Geladen/ongeladen voorwerpen
Ongeladen voorwerp: in het voorwerp is
evenveel positieve als negatieve lading
aanwezig. Het voorwerp is elektrisch
neutraal.
Geladen voorwerp: het voorwerp heeft
een overschot aan positieve of negatieve
lading.
Lading overbrengen
De
ballon
trui heeft
heeft
nuladingen
nu
meer
meer
positieve
negatieve
lading
dan
Tegengestelde
trekken
elkaar
en de
trui
zijn
neutraal
inlading
dan
negatieve
positieve
lading
op
op
zich
zichen
en
isisdaarom
aan,
daarom lading
kan
een
ballon
aan
jedaarom
trui
het
begin
negatief
positief
geladen
geladen
“plakken”
Door wrijving worden elektronen van de trui naar de ballon gezet
Lading
Voorwerpen kunnen
een positieve (+) of een
negatieve lading (-)
krijgen (bijvoorbeeld
door wrijving).
Een geladen voorwerp
oefent elektrische
kracht uit op een ander
voorwerp.
Elektrische stroom
Elektrische stroom: bewegende lading (elektronen)
Elektrische stroom ontstaat als:
- Er een verschil in lading tussen 2 punten bestaat
- De lading zich kan verplaatsen over een geleidend
materiaal.
+
- + +
+
+
-+ +
+ - -
Elektronen
verplaatsen
totdat
Geleidende staaf
elektrisch evenwicht
ontstaat.
Bliksem
Coulomb en Ampère
Charles-Augustin de Coulomb
Eén Coulomb (1 C) ≈
6,24 · 1018 elektronen.
André-Marie Ampère
Eén Ampère (1 A) = 1 C/s, ofwel
6,24 · 1018 elektronen per seconde
Stroomsterkte
Eenheid: ampère (A)
(1 A = 1 C/s)
Symbool: I
Stroomsterkte
𝑄
𝐼=
𝑑
De hoeveelheid lading
(elektronen) die per seconde
een punt passeert.
Oefenvraag stroomsterkte
Gedurende een periode van
6 seconden stroomt een
lading van 670 mC door een
gloeilamp.
a. Bereken de
stroomsterkte.
b. Hoeveel Coulomb
stroomt er in 0,83
seconde langs een punt
in de gloeidraad?
Geg:
- t=6s
- Q = 670 mC = 0,670 C
Gevr: I
Opl: 𝐼 =
𝑄
𝑑
=
0,670
6
≈ 0,11 𝐴
Geleiders & isolatoren
Isolator: Stof waarin elektrische lading (elektronen)
zich niet of nauwelijks kan verplaatsen.
Geleider: Stof waarin elektrische lading (elektronen)
zich eenvoudig kan verplaatsen.
Koperen
stroomdraad
(geleider)
Kunststof bescherming
(isolator)
Geleiders: metalen
Metalen draad
Voor metalen
geldt:
Elektronen
kunnen vrij van
atoom naar
atoom
Geleiders: metalen
Situatie 2:
1: ladingsverschil
(rechts
is positief geladen)
Het ladingsverschil
is opgeheven
 de
stroom
stopt gaan lopen via de geleider
Er zal
een stroom
+-- - +
+
+ -
+
- + +- +
+- +
Vrije
elektronen
bewegen in
één
willekeurig
richting
Stroomsterkte (A)
Stroomsterkte / lengte draad
Als de lengte van een draad x keer
zo groot wordt, dan wordt de
stroomsterkte x keer zo klein 
omgekeerd evenredig verband.
Lengte draad (m)
Zuil van Volta / batterij
Werking zuil van Volta / batterij:
Een chemische (redox)reactie in
het in zuur gedrenkte doekje
zorgt ervoor dat elektronen naar
boven verplaatst worden.
Resultaat: er ontstaat een + en
een – pool
Grote voordeel: Als je de plus en
de minpool verbindt met een
geleidend materiaal heb je een
constante stroom van elektronen.
Spanningsbronnen
Een spanningsbron heeft twee functies:
- De spanningsbron zorgt dat een stroom gaat
lopen.
- De spanningsbron geeft energie mee aan de
elektronen in een elektrische stroom.
3 soorten spanningsbronnen:
1. Batterij/accu (chemisch)
2. Dynamo/generator (beweging)
3. Zonnecel
Elektrische stroom
Een spanningsbron zorgt
voor een verschil in lading:
- Aan de +kant is een
tekort aan elektronen
- Aan de –kant is een
overschot aan
elektronen
+
-
elektronen
De elektronen worden afgestoten aan de –kant, en
aangetrokken door de +kant. Hierdoor ontstaat een
elektronenstroom.
elektronen
Elektrische stroom
Een spanningsbron zorgt voor een verschil in lading
tussen plus- en minpool.
Hoe groter dit verschil is, hoe hoger de spanning is.
Hoe hoger de spanning, hoe harder elektronen worden
afgestoten (van de minpool) en aangetrokken (door de
pluspool)  grotere stroomsterkte.
Spanning en stroomsterkte
Spanning
Eenheid: Volt (V)
(1 V = 1 J/C)
Symbool: U
Spanning
𝑅=
π‘ˆ
𝐼
of
𝑃 =π‘ˆβˆ™πΌ
De hoeveelheid energie die
één Coulomb krijgt (van een
spanningsbron) of afgeeft (aan
een elektrisch apparaat).
Spanningsbronnen
Stopcontact:
- U = 220 V
- Aan iedere Coulomb die langs stroomt
wordt 220 Joule aan energie
meegegeven
- Creëert groot verschil in lading tussen
plus- en minpool
Batterij:
- U=3V
- Aan iedere Coulomb die langs
stroomt wordt 3 Joule aan
energie meegegeven
- Creëert klein verschil in lading
tussen plus- en minpool.
Spanning en stroomsterkte
Stroomsterkte
I
Het aantal Coulomb (6,24 ·
1018 elektronen) dat per
seconde een punt passeert.
1 A = 1 C/s
Spanning
U
De hoeveelheid energie
(Joule) die een Coulomb krijgt
(van een spanningsbron) of
afgeeft (aan een elektrisch
apparaat).
1 V = 1 J/C
Uitwerking opdracht 48
Recht evenredig:
π‘Œ
𝑋
=𝑐
Voorbeeld: dichtheid 
π‘š
𝑉
=𝜌
Omgekeerd evenredig: π‘Œ βˆ™ 𝑋 = 𝐢
Voorbeeld: Druk in afgesloten
ruimte  𝑝 βˆ™ 𝑉 = π‘π‘œπ‘›π‘ π‘‘π‘Žπ‘›π‘‘π‘’
𝐢
π‘Œ=
𝑋
10
=
=5
2
Oefenopgave spanning
Twee batterijen van onderstaand type staan in serie
(= achter elkaar) geschakeld.
a. Welke spanning leveren de
spanningsbronnen samen (noteer in
symbolen)
b. Hoeveel Joule aan energie krijgt
iedere Coulomb die door de batterij
stroomt?
c. Hoeveel energie wordt er per
seconde opgenomen bij een stroom
van 0,4 A.
d. De batterij wordt 1 minuut
aangesloten. Hoeveel energie heeft
de batterij in deze tijd geleverd?
Onderdelen stroomkring
Werking deurbel
Schakelingen
Eén route
Meerdere
routes
Serieschakeling: stroomsterkte
I2
I1
Bij een serieschakeling
kan de stroom maar één
route volgen.
Voor de stroomsterkte
geldt: Ihoofd = I1 = I2 = I3 =
….
Parallelschakeling: stroomsterkte
I2
I1
Bij een parallelschakeling
wordt de stroom verdeeld
over verschillende
‘’routes’’.
Voor de stroomsterkte
geldt: Ihoofd = I1 + I2 + I3 +
….
Hoofdstroom:
Ihoofd
Serieschakeling: spanning
U2
U1
V
V
Bij een serieschakeling
wordt de energie die één
Coulomb met zich
meedraagt (de spanning)
verdeeld over de lampjes.
Voor de spanning geldt:
Uhoofd = U1 + U2 + U3 + ….
Parallelschakeling: stroomsterkte
U2
U1
V
V
Bij een parallelschakeling
is de spanning in de
verschillende ‘’routes’’
gelijk.
Voor de spanning geldt:
Uhoofd = U1 = U2 = U3 = ….
Hoofdspanning
: Uhoofd
Oefenopgave 1: stroomsterkte
12 V
Ihoofd = 0,40 A
0,40 A
0,15 A
I = 0,10 A
0,05 A
I = 0,25 A
0,25 A
0,40 A
Oefenopgave 2: spanning
12 V
6V
12 V
6V
Overbelasting
Bij parallelschakelingen geldt: Ihoofd = I1 + I2 + I3 + …. 
hoe meer apparaten je aansluit, hoe groter de
hoofdstroom. De apparaten ‘’eisen’’ een bepaalde
stroomsterkte.
Als de hoofdstroom te groot wordt ‘’slaan de stoppen
door’’ en wordt de stroom verbroken.
Weerstand
Weerstand: De mate waarin een stroom wordt
tegengehouden.
Een apparaat in een
stroomkring wordt ook een
weerstand genoemd, omdat
deze de stroom tegenhoudt.
Elektrische weerstand in een föhn
Weerstand
Eenheid: Ohm (Ω)
Symbool: R
Weerstand
π‘ˆ
𝑅=
𝐼
De mate waarin een stroom
wordt tegengehouden.
Voorbeeldopgave
Een lamp staat aangesloten op
het lichtnet. De lamp heeft een
weerstand van 130 𝛺. Bereken
de stroomsterkte die door deze
lamp loopt.
Gegeven:
- R = 130 𝛺
- U = 230 V
Gevraagd: I
Oplossing:
𝑅=
π‘ˆ
,
𝐼
dus 𝐼 =
π‘ˆ
𝑅
230
𝐼=
130
𝐼 = 1,76 𝐴 = 1,8 A
Oefenopgave: weerstand
4,5 V
L1
L3
L2
Opdracht:
Sluit op de juiste
manier de
spanning- en
stroommeters
aan en bepaal de
weerstand van
lampje 1, 2 en 3.
Vermogen
Eenheid: Watt (W)
(1 W = 1 J/s)
Symbool: P
Vermogen
𝑃 =π‘ˆ·πΌ
De hoeveelheid energie die per
seconde wordt omgezet.
Oefenopgave
Een wasmachine staat aangesloten op het elektriciteitsnet. Er
loopt een stroom van 5 A door de wasmachine. Hoeveel Joule
energie zet deze wasmachine om in 6 seconden?
Tip: verborgen
gegevens!
Oefenopgave
Een fabrikant beweert dat zijn stofzuigers een vermogen van
2000 W leveren. Bij een consumentenprogramma blijkt dat dit
slechts 1350 W is. Jij hebt de stofzuiger al 130 uur gebruikt (op
maximaal vermogen).
Vraag: Hoeveel
energie in Joule heb
je bespaard door de
leugen van de
fabrikant? En in kWh?
Energie
Eenheid: Joule (J)
OF kilowattuur (kWh)
(1 kWh = 3,6 · 106 J)
Symbool: E
Energie
𝐸𝑒𝑙 = 𝑃 · 𝑑
De mogelijkheid om
‘’iets’’ te veranderen
Oefenopgave
Opdracht: Bereken de stroomsterkte in lampje 1 (L1).
Kortsluiting
Normale situatie: De stroom loopt
door de twee lampjes en komt dan
weer terug bij de spanningsbron
(batterij). De lampjes bieden
weerstand en zorgen dat de stroom
niet te snel stroomt.
Kortsluiting: Er is een route
met minder weerstand
ontstaan. De stroom kiest
voor de makkelijke route. 
de energie stroomt te snel
door de draad heen.
Aardlekschakelaar
De aardlekschakelaar vergelijkt de hoeveelheid stroom
die het huis in komt met de hoeveelheid stroom die het
huis weer verlaat. Als deze hoeveelheden ongelijk zijn
‘’lekt’’ er stroom en wordt de stroomtoevoer
uitgeschakeld.
Download