Liesbeth Huybens, Lieze Kennes, Ann Van Rompaey & Imke Vandenberghe TOETS DIAGNOSTISCH ONDERZOEK WISKUNDE TODIO – W De VCLB Service cvba biedt publicaties, materialen, diensten en infrastructuur die nuttig zijn voor leerlingenbegeleiding in de ruime zin. Ze richt zich in de eerste plaats tot centra voor leerlingenbegeleiding en onderwijs, maar ook naar andere organisaties, ouders en leerlingen. Anatole Francestraat 119 bus 2 1030 Brussel 02 240 07 65 [email protected] www.vclb-service.be Auteurs: Liesbeth Huybens, Lieze Kennes, Ann Van Rompaey en Imke Vandenberghe Coördinatie: Christine Vonckx Projectstuurgroep: de centrale werkgroepen ‘Leren en Studeren’ en ‘Diagnostiek’ De auteurs danken alle CLB-collega’s die rechtstreeks of onrechtstreeks een bijdrage hebben geleverd. Beleidsmatig: Stefan Grielens, André Verdegem, Stefaan Jonniaux Statistische verwerking: Renilde Wuyts Vormgeving: Annelies De Graeve, Melissa Vanoppen Taalkundig nazicht: Tijl De Bast Procesbewaking: Sven Samain Technische coördinatie: Dirk Verrycken Verantwoordelijke uitgever: Stefan Grielens D/ ISBN © VCLB Service cvba Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Dankwoord Voor deze publicatie konden we rekenen op de medewerking van heel wat mensen. De rekenfeitentest mochten we, met toestemming van prof. Pol Ghesquière (KU Leuven), overnemen uit de masterproef van Ann Serneels (Serneels, 2014). Prof. Ghesquière en prof. Bert De Smedt zetten ons ook op weg met een aantal inhoudelijke richtlijnen, evenals prof. Lieven Verschaffel, prof. Wim Van Dooren, prof. Dirk De Bock, prof. Johan Deprez, Marleen Milleville van het CLB van Ieper, Code Thomas More en de werkgroep Leren en studeren van het VCLB. Ook de mensen die deelnamen aan de focusgroepen leverden heel wat nuttige feedback. Walter Magez gaf advies in verband met het samenstellen van de steekproef. Het normeringsonderzoek zelf en het verzamelen van de nodige achtergrondgegevens gebeurde door CLB-medewerkers van centra uit alle netten en alle provincies. Ook een studente Bachelor Toegepaste psychologie van Thomas More Antwerpen, die haar bachelorproef maakte over het opvolgen van leerproblemen, trok mee naar scholen om de toetsen te gaan afnemen. Zij voerde bovendien statistische analyses uit en kaderde deze toetsen binnen een aantal veel gebruikte methodieken, zoals handelingsgericht werken en het zorgcontinuüm. Ze werd daarvoor bijgestaan door haar promotor, dr. Ivo Bernaerts Psychodiagnostisch Centrum Thomas More). Liesbeth Huybens, Lieze Kennes, Ann Van Rompaey en Imke Vandenberghe Vrije-CLB-Koepel vzw Anatole Francestraat 119 1030 Schaarbeek (onderzoeksmedewerker Inhoudstafel Tabellen en figuren.................................................................................................................................. 5 1. ‘TODIO - W’-toets om de basisrekenvaardigheden na te gaan ........................................................... 6 1.1 Basisrekenvaardigheden ........................................................................................................ 6 1.2 Inhoud van de TODIO - W ....................................................................................................... 8 2. Het normeringonderzoek .................................................................................................................. 10 2.1 Samenstelling van de normgroep .............................................................................................. 10 2.2 Uitslagen berekend bij de normgroep ....................................................................................... 13 3. Betrouwbaarheid............................................................................................................................... 16 4. Instructies voor afname en scoring ................................................................................................... 17 4.1 Instructies voor afname........................................................................................................ 17 A) Het materiaal ........................................................................................................................ 17 B) Praktische aanwijzingen ....................................................................................................... 17 C) Instructies en afnamevolgorde ............................................................................................ 18 4.2 Instructies voor scoring .............................................................................................................. 20 A) Het materiaal............................................................................................................................ 20 B) Praktische aanwijzingen ........................................................................................................... 20 5. Registratie.......................................................................................................................................... 22 5.1. Handmatige registratie .............................................................................................................. 22 5.2 Registratie in LARS ...................................................................................................................... 22 6. Interpretatie ...................................................................................................................................... 23 6.1 Bespreking van de resultaten ..................................................................................................... 23 6.2 De afgeleide uitslag .................................................................................................................... 23 6.3 Vergelijking met andere gegevens ............................................................................................. 24 6.4 Referentiegroepen ...................................................................................................................... 24 7. Conclusie ........................................................................................................................................... 26 Referenties en geraadpleegde literatuur......................................................................................... 27 Bijlage 1: Scoreformulieren .............................................................................................................. 28 Bijlage 2: Moeilijkheidsgraden van de toetsen ............................................................................... 32 Bijlage 3: Normtabellen .................................................................................................................... 36 Tabellen en figuren Tabel 1: Verdeling over de verschillende leerjaren en onderwijsvormen Tabel 2: Verdeling aantal jongens en meisjes Tabel 3: Verdeling over de provincies Tabel 4: Een overzicht van het verband tussen zones en percentielen Tabel 5: Interne consistentie van de TODIO - W voor de A-stroom Tabel 6: Interne consistentie van de TODIO - W voor de B-stroom Tabel 7: De interpretatie van zones en percentielen 1. ‘TODIO - W’-toets om de basisrekenvaardigheden na te gaan 1.1 Basisrekenvaardigheden De TODIO-W, Toets voor Diagnostisch Onderzoek – Wiskunde, biedt diagnostici een actueel en genormeerd diagnostisch instrument om de basisrekenvaardigheden van individuele leerlingen in kaart te brengen. Het gebruik van deze toetsen kadert binnen het handelingsgericht werken. Meer informatie over handelingsgericht werken en diagnostische protocollen vind je op de website http://www.prodiagnostiek.be. Deze website is ontwikkeld door de onderwijskoepels en –netten, de CLB-centrumnetten en kon rekenen op steun van de overheid. In deze uitgave bieden we wiskundetoetsen aan om de basisrekenvaardigheden bij individuele leerlingen te bepalen. Er is een toets voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar van het secundair onderwijs en dit genormeerd voor algemeen secundair onderwijs, technisch secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs en beroepssecundair onderwijs. De toetsen bestaan uit vijf grote delen: rekenfeiten, conceptuele vaardigheden, procedurele vaardigheden, integratievaardigheden en aanvullende rekenvaardigheden. Rekenen is een vaardigheid die we vaak gebruiken, niet alleen in een schoolse context, maar ook in het dagelijks leven. We kennen vier rekenkundige operaties (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen). Om deze operaties te kunnen begrijpen en uitvoeren hebben we drie verschillende types van kennis nodig. De conceptuele kennis van deze operaties houdt in dat je weet wát te doen (vb. ‘optellen is bij mekaar voegen’). Dit dient onderscheiden te worden van de procedurele kennis van deze operaties, hóé je ze moet uitvoeren (vb. 4 + 3 = 4 + 1 + 1 + 1). Procedurele kennis wordt met andere woorden gedefinieerd als de vaardigheid om de opeenvolgende stappen van rekenkundige procedures correct uit te voeren. Naarmate iemand meer ervaring opdoet gaat hij/zij niet telkens opnieuw de procedure uitvoeren, maar zullen er geleidelijk aan rechtstreekse geheugensporen ontstaan tussen een (eenvoudige) opgave en een antwoord (vb. 4 + 3 = 7) en ontstaat er feitenkennis. Feitenkennis wordt gedefinieerd als de vaardigheid om oplossingen van eenvoudige rekenopgaven (met eencijferige getallen) rechtstreeks uit het geheugen op te halen (De Brauwer & Fias, 2008). Bij kinderen die blijvende moeilijkheden ondervinden met rekenen ondanks het veelvuldig en herhaaldelijk adequate oefenen spreken we van hardnekkige rekenproblemen en in sommige gevallen van dyscalculie. Niet iedereen met rekenmoeilijkheden heeft echter dyscalculie. In Vlaanderen spreekt men van dyscalculie als voldaan is aan deze definitie: ‘Dyscalculie is een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het vlot/accuraat oproepen van rekenfeiten en vlot/accuraat toepassen van rekenprocedures’ (Desoete, Ghesquière, De Smedt, Andries, Van den Broeck & Ruijssenaars, 2010, p. 4). Als we een individueel diagnostisch onderzoek willen uitvoeren om de rekenmoeilijkheden en rekenproblemen na te gaan, moeten deze zaken dus worden nagegaan. Declerck, Lahou, Marrannes, Milleville, Van Hul & Vonckx (2008) spreken in een consensustekst over kernkenmerken van hardnekkige rekenproblemen. Als we het over de kernkenmerken hebben, is het belangrijk te weten dat het over problemen met het aanleren op zich gaat. Dit wil zeggen dat de basisvaardigheden moeilijk verworven worden tijdens de gewone lessen op school, alsook tijdens extra oefenmomenten zoals begeleiding bij de zorgleerkracht of logopedist. Verder speelt de automatisering een belangrijke rol. Eenvoudige reken- en telhandelingen kunnen moeilijk worden opgeroepen en zijn onvoldoende geautomatiseerd. Hierbij spelen het nauwkeurigheidsaspect en de snelheid een rol (Declerck et al., 2008). Als we concreter kijken naar de kernkenmerken, zien we dat aspecten als telhandelingen, getallen (vlot) lezen en schrijven erg moeilijk verlopen. Hiernaast zijn er nog heel wat moeilijkheden op conceptueel gebied, vooral met het inzicht in de getalopbouw (Declerck et al., 2008). Dit kan resulteren in moeilijkheden met het vergelijken en ordenen van getallen, moeite met het gebruiken van de rekensymbolen, moeilijkheden met relaties tussen breuken, kommagetallen en procenten. Ook Declerck en anderen (2008) geven aan dat eenvoudige oefeningen met betrekking tot optellen, aftrekken, splitsen tot tien, de maal- en deeltafels onvoldoende vlot verlopen, wat verwijst naar de moeilijkheden met de rekenfeiten. Zij geven eveneens aan dat elementaire procedures onvoldoende zijn gekend of onvoldoende vlot verlopen. Om deze redenen worden zowel de rekenfeiten, rekenprocedures en de conceptuele kennis in kaart gebracht met de TODIO - W. Zoals eerder aangegeven is het echter erg belangrijk om handelingsgericht te werk te gaan. De rekenmoeilijkheden hebben ook een invloed op dagelijkse handelingen. Om deze reden worden er nog enkele aanvullende en compenserende rekenvaardigheden en technieken nagegaan in de TODIO - W. Naast bovengenoemde zaken ondervinden leerlingen met rekenproblemen ook vaak moeilijkheden met betrekking tot de tijd. Ze hebben vaak moeite met het kloklezen en dit zowel met de analoge als de digitale klok (Burney, Valcke & Desoete, 2012). Het gebeurt dat de ene leerling de digitale klok wel beter kan lezen en interpreteren dan de analoge, maar ook het omgekeerde komt voor (Burney et al., 2012). Verder treden er volgens sommige onderzoekers ook vaak moeilijkheden op met betrekking tot het visuo-spatieel kortetermijngeheugen (Geary, 2004). Hierdoor kan het lezen en interpreteren van grafieken moeilijker gaan (Geary, 2004). Dit maakt het eveneens opportuun dit aspect mee op te nemen in een individueel instrument voor handelingsgerichte diagnostiek. Verder is het erg belangrijk om rekening te houden met het tijdsaspect. We merken dat leerlingen met hardnekkige moeilijkheden vooral moeite hebben met het vlot oproepen van rekenfeiten, procedures en dergelijke meer (Geary, 2004; Declerck et al., 2008; Desoete et al., 2010). Doordat ze moeilijker automatiseren, zijn ze veel trager. Dit is dus een belangrijk aspect om mee te nemen in een individueel onderzoek. Bij de TODIO - W hebben we ervoor gekozen om enkel het onderdeel ‘rekenfeiten’ op tijd te zetten. De score is gebaseerd op het aantal correcte oefeningen dat de leerling kan invullen binnen de tijdslimiet. Het is zeker interessant om de leerling ook verder te laten werken nadat de tijdslimiet verstreken is of om te vragen hoe hij/zij bepaalde oefeningen, die hij/zij niet kon oplossen binnen de tijdslimiet, zou aanpakken. Dit kan erg veel nuttige informatie geven voor inzicht, begeleiding en aanpak. 1.2 Inhoud van de TODIO - W De onderdelen worden niet volledig ‘chronologisch’ behandeld in de test. De test is immers opgesteld om zo eenvoudig mogelijk te kunnen afnemen. 1.2.1 Rekenfeiten Er zijn vier bladen met ‘pure’ rekenoefeningen. Een eerste onderdeel bevat optellingen, een tweede blad gaat over de aftrekking, een derde over de vermenigvuldiging en een vierde handelt over de deling. Per blad krijgt de leerling exact een minuut de tijd om zo veel mogelijk oefeningen juist op te lossen. Deze oefeningen zijn identiek voor de A-stroom en de B-stroom en worden overgenomen uit de masterproef van Ann Serneels (Serneels, 2014). 1.2.2 Conceptuele vaardigheden Een eerste onderdeel van de conceptuele vaardigheden omvat het schrijven en lezen van getallen. Dit wordt getest aan de hand van een getallendictee en het voluit schrijven van getallen en data in woorden. De B-stroom heeft geen onderdeel ‘Schrijf onderstaande datum in woorden’. Daarnaast wordt nagegaan of de leerling de symbolen kent door een oefening in het gebruik van de juiste symbolen (>, < of =). Een derde onderdeel is het vergelijken en ordenen van gehele getallen, breuken en decimale getallen. De rekentaal wordt getest aan de hand van oefeningen die in woorden worden aangeboden. De relaties tussen breuken, decimale getallen en procenten worden getest aan de hand van omzetoefeningen. Tenslotte worden vlakke figuren en ruimtefiguren bevraagd aan de hand van berekeningen die leerlingen zelf moeten maken. Zowel de A-stroom als de B-stroom hebben oefeningen van alle onderdelen, maar de oefeningen van de B-stroom zijn eenvoudiger en minder talrijk. 1.2.3 Procedurele vaardigheden De procedurele kennis wordt getest aan de hand van 3 onderdelen: rekenen met natuurlijke en decimale getallen, rekenen met breuken, procenten en kommagetallen en de relatie tussen bewerkingen. Opnieuw zijn de oefeningen zowel in de versie voor de A-stroom en de B-stroom aanwezig, maar zijn de oefeningen in de versie van de B-stroom eenvoudiger en minder talrijk. 1.2.4 Integratievaardigheden Het onderdeel integratieoefeningen wordt uitvoerig bevraagd aan de hand van een aantal vraagstukken. Leerlingen moeten telkens de bewerking en de uitkomst noteren en worden ook op deze twee onderdelen apart gescoord. De B-stroom heeft minder vraagstukken en de gebruikte getallen zijn eenvoudiger. 1.2.5 Aanvullende vaardigheden Als laatste onderdeel worden aanvullende vaardigheden getest. Deze vaardigheden worden getest aan de hand van volgende onderdelen: omzetten van maateenheden, kloklezen en omzetten, rekenen met geld, aflezen en interpreteren van tabellen en het gebruik van de rekenmachine. Deze oefeningen zijn identiek voor de A-stroom en de B-stroom. 2. Het normeringonderzoek Voor dit normeringonderzoek werden in totaal 6767 leerlingen getest, van verschillende klassen, verschillende opleidingsniveaus en verschillende scholen, verspreid over heel Vlaanderen. De verschillende provincies en de verschillende onderwijsnetten werden zo goed mogelijk vertegenwoordigd. De afname gebeurde door CLB-medewerkers en een studente Bachelor in de Toegepaste Psychologie van Thomas More Antwerpen, in het kader van haar bachelorproef. Al deze testleiders zijn opgeleid om gestandaardiseerde toetsen af te nemen. Dit waarborgt de neutraliteit en de objectiviteit van dit normeringsonderzoek. We beschrijven het normeringsonderzoek dat uitgevoerd werd in het schooljaar 2015-2016. 2.1 Samenstelling van de normgroep De normgroep werd samengesteld op basis van het reële aantal leerlingen in Vlaanderen tijdens het schooljaar 2014-2015. Er werd rekening gehouden met het aantal leerlingen per leerjaar, per onderwijsniveau, per onderwijsnet en per provincie. Alle CLB’s (van alle netten) werden opgeroepen om mee te werken aan de normering, maar uiteindelijk waren het vooral de vrije centra die de afnames voor hun rekening hebben genomen. De verdeling over de netten konden we dus niet garanderen. Aan de CLB-medewerkers werd gevraagd om volledige klassen te testen, zodat geen leerlingen ‘geselecteerd’ werden. De afnameperiode liep van 15 januari tot 15 april 2016. De leerlingen werden klassikaal getest. De leerlingen dienden alle oefeningen te maken. De testleider gaf de start- en eindtijd aan. In het totaal duurde de klassikale afname ongeveer 100 minuten of 2 lesuren. a) Verdeling over de verschillende leerjaren en onderwijsvormen Aantal in Verhouding tot Aantal in onze Verhouding Vlaanderen het totaal steekproef tot het totaal 1e jaar A-stroom 56 704 43 % 1374 40 % 1e jaar B-stroom 9018 7% 275 8% 2e jaar A-stroom 54 923 41 % 1461 43 % 2e jaar BVL 11 684 9% 317 9% 132 329 100 % 3427 100 % 3e jaar ASO 32 648 24 % 904 27 % 3e jaar BSO 14 658 11 % 336 10 % 3e jaar KSO 1376 1% 70 2% 3e jaar TSO 20 296 15 % 514 16 % 4e jaar ASO 29 402 21 % 719 22 % 4e jaar BSO 15 386 11 % 337 10 % 4e jaar KSO 1490 1% 38 1% 4e jaar TSO 21 307 16 % 406 12 % Totaal 2e graad 136 563 100 % 3324 100 % Algemeen totaal 268 892 Totaal 1e graad 6751 Tabel 1: Verdeling over de verschillende jaren en onderwijsvormen b) Verdeling aantal jongens en meisjes Aantal jongens Aantal meisjes Aantal per jaar 1e jaar A-stroom 661 701 1374 1e jaar B-stroom 132 141 275 2e jaar A-stroom 658 796 1461 2e jaar BVL 136 179 317 3e jaar ASO 365 531 904 3e jaar BSO 132 199 336 3e jaar KSO 19 51 70 3e jaar TSO 253 257 514 4e jaar ASO 282 427 719 4e jaar BSO 127 207 337 4e jaar KSO 10 28 38 4e jaar TSO 253 151 406 3028 3668 Totaal Geen gegevens 70 Tabel 2: Verdeling jongens-meisjes c) Verdeling over de provincies 1e graad Aantal in secundair Vlaanderen Antwerpen Verhouding tot Aantal in onze Verhouding tot het totaal steekproef het totaal 36 413 27 % 895 27 % 5023 4% 150 4% Limburg 17 637 13 % 625 19 % Oost-Vlaanderen 30 181 23 % 839 25 % Vlaams-Brabant 19 730 15 % 381 11 % West-Vlaanderen 23 345 18 % 479 14 % 132 329 100 % 3369 100 % BHG TOTAAL 2e graad Aantal in secundair Vlaanderen Antwerpen Verhouding tot Aantal in onze Verhouding tot het totaal steekproef het totaal 38 395 28 % 941 28 % 4402 3% 116 3% Limburg 18 652 14 % 582 18 % Oost-Vlaanderen 30 965 23 % 704 21 % Vlaams-Brabant 19 731 14 % 389 12 % West-Vlaanderen 24 418 18 % 581 18 % BHG TOTAAL 136 563 100 % 3313 100 % Tabel 3: Verdeling over de provincies 2.2 Uitslagen berekend bij de normgroep We geven een overzicht van het soort gegevens dat verzameld en berekend werd op basis van de testafnames bij de normgroep. Ruwe scores: Rekenfeitentest Per onderdeel (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen) de score na 1 minuut. De score = laatste item – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Totale score van de algemene toets De score = aantal ingevulde items – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Conceptuele rekenvaardigheden De score = aantal ingevulde items – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Procedurele rekenvaardigheden De score = aantal ingevulde items – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Integratievaardigheden De score = aantal ingevulde items – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Aanvullende rekenvaardigheden De score = aantal ingevulde items – aantal fouten. Oefeningen die worden opengelaten tellen ook als fout. Soms is de opdeling niet altijd even eenvoudig te maken. Er zijn opgaven die bijvoorbeeld zowel beroep doen op de conceptuele als de procedurele rekenvaardigheden. Wanneer bij de ruimtelijke figuren gevraagd wordt welke formule men nodig heeft om de omtrek, oppervlakte of inhoud te bepalen, stoelt dit op conceptuele kennis. Wanneer nadien gevraagd wordt dit uit te rekenen, is er eveneens procedurele kennis nodig. Ook het onderscheid tussen rekenfeitenkennis en procedurele kennis is niet altijd zo zuiver op te delen. Kennis van de rekenfeiten speelt namelijk een rol bij het uitvoeren van rekenprocedures en omgekeerd. Dit dient men bij de afname van de toets zeker in gedachte te houden. Dat deze opdeling niet altijd zo duidelijk gemaakt kan worden gemaakt, is echter niet noodzakelijk een probleem. In het dagelijks leven is er immers ook geen geïsoleerde opsplitsing tussen de verschillende onderdelen. Afgeleide scores Men kan niet met de ruwe uitslagen werken omdat deze niet zomaar met elkaar te vergelijken zijn. Niet elke opdracht heeft immers evenveel opgaven. De moeilijkheidsgraad per opdracht verschilt ook. Om een oplossing te bieden aan deze moeilijkheden kan men de scores best omzetten in procenten en afgeleide scores. Er bestaan meerdere soorten van omzetting van ruwe naar afgeleide scores. CLB-medewerkers zijn vertrouwd met het LVS-VCLB. Om deze reden hebben we ervoor gekozen om dezelfde afgeleide scores te hanteren, namelijk percentielen en zones (A, B, C, D en E). Een percentiel is een afgeleide score die aangeeft hoeveel procent van de leerlingen van de normgroep een resultaat lager dan of gelijk aan een bepaalde ruwe score haalt. Een percentiel 49 betekent bijvoorbeeld dat 49 % van de leerlingen uit de normgroep een score haalt die lager dan of gelijk is aan de behaalde ruwe score. De zones zijn rechtstreekse en lineaire afleidingen uit de berekende percentielen. De grote normgroep wordt eigenlijk in vier even grote groepen uitgesplitst (telkens 25 %). De laatste groep van 25 % wordt dan nog eens in twee subgroepen onderverdeeld (10 % en 15 %), zodat een fijnere differentiatie mogelijk wordt binnen de zwakst presterende groep. In onderstaande tabel vinden we de zones waarmee we werken en de percentielen die daarmee overeenkomen. Percentielen Procent leerlingen ZONE 100 tot 75 25 % A 74 tot 50 25 % B 49 tot 25 25 % C 24 tot 15 10 % D 14 tot 0 15 % E Tabel 4: Een overzicht van het verband tussen zones en percentielen Gezien de toets niet bedoeld is voor gebruik in volledige klassen, maar enkel voor individueel diagnostisch onderzoek, zijn er geen gemiddelde uitslagen per klas berekend. 3. Betrouwbaarheid (wordt nog toegevoegd) 4. Instructies voor afname en scoring Hoewel de wiskundetoetsen voor de normering klassikaal zijn afgenomen, is de toets bedoeld voor individueel diagnostisch onderzoek bij leerlingen bij wie er rekenmoeilijkheden lijken te zijn. Met deze toets kunnen de rekenmoeilijkheden dan van naderbij worden bekeken. Het is belangrijk de toets individueel af te nemen, omdat men er op deze manier kwalitatief ook heel wat informatie uit kan halen. Je kan bijvoorbeeld een rekenmachine geven en kijken of de leerling de vraag dan wel kan oplossen. Verder kan men ook bevragen welke strategieën of procedures de leerling toepast om de oplossing te vinden. Dit is erg waardevolle informatie in het kader van handelingsgerichte diagnostiek, maar kan je niet bevragen of nagaan wanneer de toets klassikaal wordt afgenomen. Er zijn normen beschikbaar voor leerlingen van de eerste en tweede graad van het secundair onderwijs. Voor de eerste graad zijn er in totaal vier normtabellen: 1A, 1B, 2A, BVL. Voor de tweede graad zijn er enerzijds normen voor de A-stroom en voor de B-stroom, anderzijds ook per domein van de A-stroom (ASO, TSO, KSO). Hoewel bij het normeringsonderzoek ook gevraagd werd naar gegevens over de thuistaal van de leerlingen, zijn er geen aparte normtabellen opgesteld voor leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is. De groepen waren namelijk te klein om betrouwbare normen op te berekenen. 4.1 Instructies voor afname A) Het materiaal Het toetsmateriaal bestaat uit de instructies voor de proefleider, een invulboekje voor de leerling (een versie voor de A-stroom en een versie voor de B-stroom), een verbetersleutel, een goede chronometer, een rekenmachine, drie verschillende kleuren balpennen en algemeen schrijfgerei. Bij het begin van de testafname moet zeker tijd voorzien worden om de achtergrondgegevens van de leerling volledig in te vullen. B) Praktische aanwijzingen - De testafname moet vlot en ongestoord kunnen verlopen. De testleider zit met de leerling alleen in een rustig en goed verlicht lokaal. - De testleider zorgt dat al het nodige materiaal klaarligt bij het begin van de testafname. De instructiebundel en het invulboekje (A-stroom of B-stroom) liggen daarbij met de bedrukte zijde naar beneden (dus nog niet zichtbaar voor de leerling). - De testleider stelt de leerling op zijn/haar gemak en legt uit wat de bedoeling van de testafname is en hoe deze zal verlopen. - De leerling zit rechtop, in een goede houding. C) Instructies en afnamevolgorde Het is belangrijk dat de leerling de algemene gegevens volledig en correct invult. Als inleiding zeg je: ‘In dit boekje staan wiskundeoefeningen. Je mag de bundel nog NIET doorbladeren. Je mag je blad pas omdraaien als ik daarvoor het teken geef. We beginnen met het invullen van de algemene gegevens. Het is belangrijk dat je al deze vragen beantwoordt.’ Vragen die de leerling niet kan beantwoorden, zoals het beroep van de ouders, laat hij/zij open. Daarna begint de test. Er zijn vier bladen met op elk blad ‘pure’ rekenoefeningen. Het tweede blad van de bundel bevat optellingen, het derde blad gaat over de aftrekking, het vierde blad over de vermenigvuldiging en het vijfde handelt over de deling. Per blad krijgt de leerling exact een minuut de tijd om zo veel mogelijk oefeningen juist op te lossen. Leid dit onderdeel in als volgt: ‘Je mag nu je blad nog niet omdraaien. We gaan rekenopgaven maken. Er zijn vier pagina’s met rekenopgaven. Je krijgt elke keer een minuut de tijd om zo veel mogelijk oefeningen in te vullen. Per blad zijn er zijn vier kolommen. Probeer er zoveel op te lossen als je kan. Het is NIET de bedoeling dat je ALLE oefeningen MOET oplossen. Als je toch klaar bent met alle kolommen, wacht je tot ik het teken geef dat je verder mag gaan. Je mag geen tussenstappen noteren bij deze oefeningen.’ Voor de leerling het blad met de optellingen voor zich legt, zeg je nog: ‘Als ik zeg: ‘BEGIN’, probeer je zo veel mogelijk oefeningen te maken. Werk zo vlug je kan, maar probeer zo weinig mogelijk fouten te maken. Sla geen oefeningen over. Als je klaar bent met alle oefeningen van de eerste kolom, ga je verder met de tweede kolom, daarna vul je de derde kolom in en daarna de vierde. Je mag geen oefeningen overslaan. Als ik ‘STOP’ zeg, moet je je balpen neerleggen. Ben je klaar voor het eerste blad? BEGIN.’ Na precies 1 minuut werktijd: ‘STOP. Leg je balpen neer.’ Voor de leerling de bladzijde omslaat (naar de aftrekkingen), zeg je: ‘Als ik zeg: ‘BEGIN’, mag je je blad omdraaien. Je probeert opnieuw zo veel mogelijk oefeningen te maken. Ben je klaar voor het tweede blad? BEGIN.’ Na precies 1 minuut werktijd: ‘STOP. Leg je balpen neer.’ Voor de leerling de bladzijde omslaat (naar de vermenigvuldigingen), zeg je: ‘Als ik zeg: ‘BEGIN’, mag je je blad omdraaien. Je probeert opnieuw zo veel mogelijk oefeningen te maken. Ben je klaar voor het derde blad? BEGIN.’ Na precies 1 minuut werktijd: ‘STOP. Leg je balpen neer.’ Voor de leerling de bladzijde omslaat (naar de deeloefeningen), zeg je: ‘Als ik zeg: ‘BEGIN’, mag je je blad omdraaien. Je probeert opnieuw zo veel mogelijk oefeningen te maken. Ben je klaar voor het vierde blad? BEGIN.’ Na precies 1 minuut werktijd: ‘STOP. Leg je balpen neer.’ Aandachtspunten: - Het is belangrijk dat de leerling nooit verder bladert. Enkel na de instructie mag een blad omgedraaid worden en gaat de minuut in. - Het is best dat er wordt gezegd dat na ‘3,2,1, begin’ de timer ingeschakeld wordt (of gsm), en ze dan hun blad mogen omdraaien. - Indien een leerling alle oefeningen van een blad opgelost krijgt voor de tijd om is, dan stopt hij gewoon nog voor het stopsignaal. Hij/zij gaat NIET over naar het volgende blad op eigen initiatief! - Er mogen geen oefeningen overgeslagen worden. De leerlingen werken kolom per kolom, oefeningen per oefening af. Ter inleiding van de volgende oefening zeg je: ‘Nu mag je je blad omdraaien. Ik ga vijf getallen dicteren, die je moet noteren.’ (elk getal mag tweemaal voorgelezen worden) - ‘Drie miljoen zeshonderdduizend en negen’ ‘Drieëntwintig en achtennegentig honderdsten’ ‘Honderdachtenvijftigduizend tweehonderddrieënvijftig en vijfenveertig honderdsten’ ‘Een vijfde’ ‘Zeventien duizendsten’ Wanneer de leerling de getallen heeft opgeschreven, geef je de instructie voor de volgende oefening: ‘Nu mag je je rekenmachine nemen. Je mag je rekenmachine ENKEL EN ALLEEN gebruiken voor deze oefening. Los volgende drie oefeningen op met je rekenmachine. Als je klaar bent, mag je je balpen neerleggen. Je bladert nog niet verder. ‘ Na 3 minuten: ‘Leg je balpen neer. Je rekenmachine mag je nu wegleggen. Dit mag je verder NIET meer gebruiken. Nu mag je de toets verder zelfstandig invullen. Je hoeft niet meer te wachten tot ik zeg dat je je blad mag omdraaien. Je werkt door tot je klaar bent met de toets. Je mag een kladblad gebruiken of de achterkant van het vorige blad. OPGELET: je kan ook punten verdienen bij het correct noteren van de bewerking. Breuken moeten niet vereenvoudigd worden, maar het mag wel.’ Het kan zinvol zijn om de volledige toets samen met de leerling te maken. Dit kan heel wat kwalitatief interessante informatie opleveren (je kan vragen welke strategie een leerling toepast, je ziet waar er twijfel is …). In dit geval is het belangrijk om een neutrale houding als testleider aan te nemen, zodat je objectief informatie verzamelt zonder dat er extra tips worden gegeven aan de leerling. 4.2 Instructies voor scoring A) Het materiaal Er is een verbetersleutel voorzien voor beide toetsen. De verbetersleutels zien er hetzelfde uit als de toetsboekjes van de leerlingen, maar hierin zijn de juiste antwoorden ingevuld. Aan de hand van deze verbetersleutel kan de toets van de leerling eenvoudig verbeterd worden. De resultaten kunnen daarna ingevuld worden op het scoreblad dat bij deze handleiding zit (zie bijlage 1). Aan de hand van de normtabellen kan je de ruwe scores omzetten in afgeleide scores. Je kan de tabellen raadplegen aan het einde van deze handleiding of je kan de resultaten invoeren in LARS. Om de verbetering te vergemakkelijken, zijn zowel op het toetsboekje als op de verbetersleutel alle oefeningen apart genummerd. De TODIO - W A-stroom telt in totaal 105 oefeningen. De TODIO - W B-stroom telt in totaal 68 oefeningen. De oefeningen voor hoofdrekenen worden apart gescoord. De ruwe score bestaat hierbij uit het aantal juist ingevulde oefeningen per onderdeel. Je hebt hiervoor dus steeds een score op 80. B) Praktische aanwijzingen - Alle oefeningen worden apart gescoord op volgende manier: 1 voor juist, 0 voor fout. o Wanneer er twee antwoorden zijn gegeven, waarvan een het juiste, dan krijgt dit score 0. Er mag namelijk maar een antwoord gegeven worden per vraag. - De oefeningen voor hoofdrekenen worden apart gescoord. o aantal oefeningen ingevuld = aantal juist + aantal fout o aantal oefeningen juist o aantal oefeningen fout o aantal oefeningen opengelaten: niet ingevuld voor de laatst gemaakte oefening Bv.: tot oefening 30 ingevuld en van die 30 oefeningen 2 oefeningen opengelaten. Dan wordt er 2/80 ingevuld. - Nullen toevoegen achteraan kommagetallen mag. - Er worden geen punten afgetrokken voor schrijffouten. - Breuken moeten niet vereenvoudigd zijn, maar het mag wel. 5. Registratie Voor de registratie van de toetsresultaten zijn er twee mogelijkheden. De proefleider kan de normtabellen, die zijn opgenomen in deze handleiding, raadplegen en het behaalde percentiel en de behaalde zone noteren op de scorebladen. De proefleider kan echter ook gebruikmaken van LARS, het elektronisch leerlingendossier van de CLB-sector. Aangezien LARS een informaticatoepassing is waarin de registratie van activiteiten én leerlingenkenmerken verzameld worden, was het een logische stap om toetsen die voor het CLB ontwikkeld werden hierin op te nemen. Hieronder wordt een beschrijving weergegeven van de registratie per toets. 5.1. Handmatige registratie De proefleider kan op het scoreformulier noteren hoeveel vragen de leerling juist heeft beantwoord. Eerst worden de resultaten van de rekenfeiten genoteerd. Daarna is er plaats om de score van de algemene toets te noteren en de scores van de verschillende onderdelen (conceptuele kennis, procedurele kennis, integratievaardigheden en aanvullende vaardigheden). De proefleider berekent zelf de ruwe score. De ruwe score = aantal correcte antwoorden per vraag – aantal foute opgaven. Achteraan deze handleiding kan de proefleider vervolgens de juiste normtabellen opzoeken (1e jaar A of B, 2e jaar A of BVL, 3e jaar A, ASO, BSO, KSO, TSO, 4e jaar A, ASO, BSO, KSO of TSO). Het percentiel en de zone voor de ruwe score en het percentiel en de zone voor het aantal fouten kunnen aangevuld worden op het scoreblad. Voor elk onderdeel worden ook de verschillende deelvaardigheden opgesomd, maar er zijn geen aparte normen voor elke deelvaardigheid. Wel staat bij elke deelvaardigheid vermeld om welke oefeningen het precies gaat. Eventueel kan de proefleider noteren bij welke oefeningen de leerling fouten heeft gemaakt. 5.2 Registratie in LARS Om de toetsresultaten te kunnen registreren in LARS, moet een activiteit aangemaakt worden met een van de volgende functies: Handelingsgerichte Diagnostiek – onderzoeksfase Diagnostiek Algemeen Als onderwerp kies je steeds voor ‘rekenen’. Je kan vervolgens de behaalde resultaten van de leerling invoeren en de normen raadplegen. 6. Interpretatie 6.1 Bespreking van de resultaten Uit de resultaten van de normering blijkt dat de scores bij de B-stroom lager liggen dan die bij de Astroom, ook al hadden zij een andere toets, met minder oefeningen en minder complexe opgaven. Uiteraard weerspiegelen deze resultaten zich ook in de normtabellen. Zo zien we dat leerlingen van de B-stroom in het 3e jaar pas in de E-zone belanden wanneer ze 19 van de 68 oefeningen juist hebben beantwoord, terwijl leerlingen van het 3e jaar ASO al een E-score halen bij een score van 69/105. Leerlingen van de B-stroom halen vooral een zwakke score op de vraagstukken (Integratievaardigheden), maar ook het rekenen met kommagetallen, breuken en procenten verloopt moeizaam. Ook voor leerlingen van de A-stroom waren de vraagstukken niet zo gemakkelijk. Hier zijn natuurlijk nog andere vaardigheden van belang dan alleen het rekenen. Leerlingen van de A-stroom scoren doorgaans wel zeer goed op rekentaal, dus begrippen als ‘de helft’, ‘een zesvoud’, ‘meer dan’ zijn goed gekend. In bijlage 2 geven we een overzicht mee van de oplossingsgraden per oefening en van elke toets (Astroom en B-stroom) in zijn geheel. 6.2 De afgeleide uitslag Bij het interpreteren koppelen we een beoordeling of een waarderingscategorie aan de gevonden toetsuitslag. De uitslag die een leerling op de toetsen behaalt, wordt omgezet naar een vaardigheidsscore of vaardigheidszone. Op deze manier ziet iedereen snel waar de leerling zich situeert. Onderstaande tabel geeft weer hoe je de zones op een eenduidige manier kan interpreteren. Percentielen Beoordelingscategorie ZONE 100-75 zeer goed A 74-50 goed B 49-25 voldoende C 24-15 zwakker D 14-0 zwak tot heel zwak E Tabel 7: De interpretatie van zones en percentielen Om de wiskundeprestaties van een leerling te beoordelen, kijken we naar de zone of naar het percentiel. Beide zijn een plaatsaanduiding op 100 leerlingen. Leerlingen in de zone E verdienen zeker extra aandacht. Dat is de groep van de zwakste rekenaars. De zone D wijst niet op een echte achterstand, maar de leerling zit wel in het risicogebied en dit gegeven mag je niet zomaar negeren. Voor beide groepen (zowel zone E als D) moet bekeken worden welke stappen er verder kunnen gezet worden (afhankelijk van de onderwijsbehoeften). Het is ook belangrijk te kijken naar leerlingen die veel fouten maken of erg traag zijn, ondanks een behoorlijke totaaluitslag. 6.3 Vergelijking met andere gegevens De resultaten van de leerling kunnen geplaatst worden naast andere gegevens die binnen het kader van het handelingsgericht werken verzameld werden: gesprek met de leerkracht(en), gesprek met de ouders, gesprek met leerling, het CLB-dossier, het leerlingdossier van de school, testresultaten op klasniveau, eerder testonderzoek … Van de leerlingen die een zwak resultaat behaalden op de TODIO - W, zullen sommigen uiteindelijk een diagnose dyscalculie krijgen en anderen niet, maar de rekenproblemen zullen in elk geval aangepakt moeten worden. De diagnose dyscalculie kan leiden tot een aantal compenserende en dispenserende maatregelen die niet van toepassing zijn voor andere leerlingen, maar toegespitst zijn op de individuele situatie van deze leerling en in wederzijds overleg bepaald (Prodiagnostiek, 2013). Indien blijkt dat de leerling, ondanks het vermoeden van een zwakke rekenvaardigheid, toch een goede score behaalt op de TODIO - W, is het belangrijk om te achterhalen wat de reden is van het verschil in prestaties. Men kan hiervoor gegevens halen uit een gesprek met de leerling (waarom het nu wel lukt en in de klas niet?). Ook bij de ouders en bij de leerkracht(en) kan men extra informatie inwinnen (doet deze leerling het soms wel goed, wanneer doet hij het wel goed …?). 6.4 Referentiegroepen Er werden op basis van de resultaten van de normgroep voor de tweede graad zowel normen berekend voor de A-stroom in zijn geheel, als voor de verschillende onderwijsvormen. Zo kunnen de rekenprestaties van een leerling van de tweede graad van het secundair onderwijs op twee manieren bekeken worden. Een leerling van het 3e jaar TSO, bijvoorbeeld, kan ofwel vergeleken worden met alle leerlingen van het 3e jaar secundair onderwijs (A-stroom), ofwel alleen met de leerlingen van 3 TSO. We raden aan om steeds de vergelijking te maken met de leeftijdsgroep én met de onderwijsvorm. De score van een leerling kan immers een zone verschillen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Een leerling uit het 3e jaar TSO heeft in totaal 62 van de 105 vragen op de algemene toets juist beantwoord. Volgens de normgroep ‘3 TSO’ zit hij daarmee in de C-zone (percentiel 25), maar volgens de normgroep ‘3 A’ scoort hij in de D-zone (percentiel 15) en zou hij mogelijk in aanmerking komen voor extra remediëring of bijkomende maatregelen. Het zal bij deze leerling belangrijk zijn om te gaan bekijken waar de moeilijkheden zich precies situeren en om de onderwijsbehoeften duidelijk in kaart te brengen. Bovenstaand voorbeeld illustreert het belang van het kiezen voor de meest relevante vergelijkingsgroep. De leerling vergelijken met de normen van de onderwijsvorm, naast de normen voor de leeftijdsgroep, is noodzakelijk. 7. Conclusie Deze rekentoetsen kunnen gebruikt worden door CLB-medewerkers en andere diagnostici in het kader van individueel diagnostisch onderzoek bij een leerling bij wie het rekenen moeilijk verloopt en bij wie de problemen hardnekkig blijven, ondanks extra inspanningen. Mogelijk stel je tijdens de strategiefase vast dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn over de rekenvaardigheden. Bijkomend onderzoek is dan nodig. Een deel hiervan kan gebeuren door een zorgcoördinator (zorgteam/leerlingenbegeleider) of door een leerkracht. Ook de CLB-medewerker kan een aantal elementen op zich nemen, waaronder bijvoorbeeld deze toetsen. Uiteraard moet het resultaat van deze toetsafname steeds bekeken worden in combinatie met andere gegevens die tijdens het onderzoeks- of begeleidingstraject van de leerling zijn verzameld. Er wordt niet gepretendeerd dat er enkel op basis van deze toets een diagnose dyscalculie gesteld kan worden. De toets dient zeker wel als aanvulling bij andere gegevens en geeft informatie over de mate waarin een leerling op het gebied van de basisrekenvaardigheden aansluit bij het gemiddelde vaardigheidsniveau van zijn leeftijdsgroep of onderwijsvorm. Referenties en geraadpleegde literatuur Billiaert, E., & Grysolle, R. (2001). LVS-CSBO. Leerlingvolgsysteem. Wiskunde: Analyse en Handelen. Basisboek. Leuven: Garant. Burny, E., Valcke, M., & Desoete, A. (2012). Clock Reading: An Underestimated Topic in Children With Mathematics Difficulties. Journal of Learning Disabilities, 45 (4), 351-360. De Brauwer J. & Fias W. (2008). Hoe worden eenvoudige rekenopgaven in het geheugen opgeslagen?: evidentie uit de cognitieve psychologie. Geraadpleegd op 31 maart 2015 via https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/383495/1/Artikel+Logopedie+De+Brauwer +en+Fias+Finale+versie.pdf De Clerck, D., Lahou, S., Marrannes, J., Milleville, M., Van Hul, K., & Vonckx, C. (2008). Traject bij vermoeden van dyscalculie. Multimediaal pakket voor CLB teams. Brussel: VCLB Service. Desoete, A., Ghesquière, P., De Smedt, B., Andries, C., Van den Broeck, W., & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2010). Dyscalculie: Standpunt van onderzoekers in Vlaanderen en Nederland. Logopedie, 23, 4-8. Geary, D.C. (2004). Mathematics and Learning Disabilities. Journal of Learning disabilities, 37(1), 4-15. Prodiagnostiek rekenen. Afgehaald op 13 maart 2015 van http://www.prodiagnostiek.be/rekenen/index.php Serneels, A. (2014). Tempo Test Secundair Onderwijs. Tweede graad ASO. Niet gepubliceerde masterproef, KU Leuven, opleiding Pedagogische Wetenschappen. Verheyen, L. (2017). Psychometrische analyses bij de TODIO - W. Nog te verdedigen bachelorproef, voorgedragen tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de toegepast psychologie. Antwerpen: Thomas More. Bijlage 1: Scoreformulieren A-stroom Naam leerling: Klas: Onderdeel Ruwe score 1e en 2e graad: Alleen Normen Normen leeftijdsgroep onderwijsvorm (1A, 2A, 3A, 4A) (ASO, KSO, TSO) Percentiel Percentiel Zone 2e graad: Zone Rekenfeiten o Optellen / 80 o Aftrekken / 80 o Vermenigvuldigen / 80 o Delen / 80 Algemene toets / 105 Conceptuele vaardigheden / 50 Nummers van de oefeningen o Dictee / 5 1.2.3.4.5 o Schrijven van getallen / 3 9.10.11 o Schrijven van een datum / 1 12 o Symbolenkennis / 4 13.14.15.16 o Vergelijken en ordenen van breuken en decimale getallen o Vergelijken en ordenen van getallen op een getallenas o / 2 17.18 Relaties tussen / 4 19.20.21.22 getallen, vergelijken en ordenen van getallen: vul de reeks aan o Rekentaal o Relaties / 2 23.24 / 10 25-34 tussen decimale getallen en natuurlijke getallen, breuken en procenten o Vlakke figuren en ruimtefiguren / 9 35-43 / 10 47-56 Percentiel Zone Percentiel Zone Procedurele vaardigheden / 20 Nummers van de oefeningen o Rekenen met natuurlijke en decimale getallen o o Rekenen / 10 57-66 met breuken en procenten / 8 67-74 Relaties tussen bewerkingen / 2 75.76 Percentiel Integratieoefeningen Zone Percentiel Zone Percentiel Zone / 18 Oefeningen 77-94 Percentiel Aanvullende vaardigheden Zone / 17 Nummers van de oefeningen o Gebruik van de rekenmachine / 3 6.7.8 o Omzetten van maateenheden / 3 44.45.46 o Kloklezen en omzetten / 4 95.96.97.98 o Kloklezen / 2 99.100 o Rekenen met geld / 2 101.102 o Aflezen grafieken van tabellen en / 3 103.104.105 B-stroom Naam leerling: Klas: Onderdeel Ruwe score Normen per leeftijdsgroep (1B, BVL, 3 BSO, 4 BSO) Percentiel Zone Rekenfeiten o Optellen / 80 o Aftrekken / 80 o Vermenigvuldigen / 80 o Delen / 80 Algemene toets / 68 Conceptuele vaardigheden / 31 Nummers van de oefeningen o Dictee / 5 1.2.3.4.5 o Schrijven van getallen / 2 9.10 o Symbolenkennis / 2 11.12 o Vergelijken en ordenen van breuken en decimale getallen o / 2 13.14 Vergelijken van en ordenen getallen op een getallenas o / 4 15.16.17.18 Relaties tussen getallen, vergelijken en ordenen van getallen: vul de reeks aan / 2 19.20 o Rekentaal / 8 21-28 o Relaties tussen decimale getallen getallen, en natuurlijke breuken en procenten o Vlakke / 4 29.30.31.32 figuren ruimtefiguren en / 2 36.37 Percentiel Zone Procedurele vaardigheden / 10 Nummers van de oefeningen o Rekenen met natuurlijke / 4 38-41 en decimale getallen o Rekenen met breuken en procenten o / 4 42-45 Relaties tussen bewerkingen / 2 46.47 Percentiel Integratieoefeningen Zone / 10 Oefeningen 48-57 Percentiel Aanvullende vaardigheden Zone / 17 Nummers van de oefeningen o Gebruik van de rekenmachine o Omzetten / 3 6.7.8 van maateenheden / 3 33.34.35 o Kloklezen en omzetten / 4 58-61 o Kloklezen / 2 62.63 o Rekenen met geld / 2 64.65 o Aflezen van tabellen en grafieken / 3 66.67.68 Bijlage 2: Moeilijkheidsgraden van de toetsen A-stroom: Oplossingsgraden van de oefeningen 1 0,90 28 0,91 55 0,69 82 0,72 2 0,73 29 0,91 56 0,77 83 0,67 3 0,73 30 0,92 57 0,57 84 0,70 4 0,89 31 0,91 58 0,61 85 0,59 5 0,72 32 0,90 59 0,64 86 0,55 6 0,76 33 0,78 60 0,68 87 0,48 7 0,87 34 0,81 61 0,70 88 0,42 8 0,68 35 0,89 62 0,76 89 0,12 9 0,82 36 0,48 63 0,44 90 0,50 10 0,74 37 0,70 64 0,58 91 0,50 11 0,71 38 0,38 65 0,19 92 0,51 12 0,81 39 0,83 66 0,70 93 0,56 13 0,92 40 0,94 67 0,64 94 0,64 14 0,96 41 0,68 68 0,67 95 0,92 15 0,79 42 0,63 69 0,58 96 0,75 16 0,74 43 0,84 70 0,58 97 0,80 17 0,78 44 0,67 71 0,70 98 0,91 18 0,67 45 0,66 72 0,56 99 0,85 19 0,93 46 0,70 73 0,67 100 0,74 20 0,87 47 0,43 74 0,54 101 0,68 21 0,91 48 0,54 75 0,87 102 0,55 22 0,84 49 0,60 76 0,74 103 0,66 23 0,88 50 0,56 77 0,81 104 0,55 24 0,34 51 0,32 78 0,53 105 0,43 25 0,84 52 0,71 79 0,37 26 0,84 53 0,61 80 0,76 27 0,95 54 0,71 81 0,73 Moeilijkheid van de TODIO - W voor de A-stroom Aantal oefeningen dat door 80 % of meer van de leerlingen uit de normgroep kon worden opgelost: 31 (= 30 %). Aantal oefeningen dat door 50 % of meer van de leerlingen uit de normgroep kon worden opgelost: 93 (= 88 %). Oplossingsgraad Aantal oefeningen in de toets 0.90-1.00 14 0.80-0.89 17 0.70-0.79 26 0.60-0.69 19 0.50-0.59 17 0.40-0.49 6 0.30-0.39 4 0.20-0.29 0 0.10-0.19 2 0-0.09 0 B-stroom: Oplossingsgraden van de oefeningen 1 0,61 18 0,33 35 0,54 52 0,50 2 0,49 19 0,74 36 0,59 53 0,45 3 0,43 20 0,17 37 0,38 54 0,48 4 0,75 21 0,55 38 0,61 55 0,18 5 0,39 22 0,56 39 0,57 56 0,27 6 0,47 23 0,69 40 0,37 57 0,22 7 0,53 24 0,55 41 0,81 58 0,37 8 0,54 25 0,55 42 0,73 59 0,33 9 0,45 26 0,53 43 0,25 60 0,26 10 0,72 27 0,50 44 0,15 61 0,81 11 0,62 28 0,59 45 0,29 62 0,51 12 0,61 29 0,71 46 0,52 63 0,61 13 0,48 30 0,53 47 0,59 64 0,73 14 0,18 31 0,54 48 0,58 65 0,72 15 0,71 32 0,33 49 0,60 66 0,52 16 0,63 33 0,74 50 0,33 67 0,58 17 0,67 34 0,17 51 0,66 68 0,36 Moeilijkheid van de TODIO - W voor de B-stroom Aantal oefeningen dat door 80 % of meer van de leerlingen uit de normgroep kon worden opgelost: 2 (= 3 %). Aantal oefeningen dat door 50 % of meer van de leerlingen uit de normgroep kon worden opgelost: 44 (= 65 %). Oplossingsgraad Aantal oefeningen in de toets 0.90-1 0 0.80-0.89 2 0.70-0.79 10 0.60-0.69 11 0.50-0.59 21 0.40-0.49 7 0.30-0.39 8 0.20-0.29 5 0.10-0.19 4 0-0.09 0 Bijlage 3: Normtabellen (in te voegen vanuit de Excell bestanden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Normen voor 1A Normen voor 1B Normen voor 2A Normen voor BVL Normen voor 3 A Normen voor 3 ASO Normen voor 3 KSO Normen voor 3 TSO Normen voor 3 BSO Normen voor 4 A Normen voor 4 ASO Normen voor 4 KSO Normen voor 4 TSO Normen voor 4 BSO