HST VII blz. 1 HOOFDSTUK VII De biologische basis van het menselijk gedrag Een evolutieve benadering HST VII blz. 2 7.1. INLEIDING De meeste mensen twijfelen er niet aan dat gedragingen bij dieren voor verreweg het grootste deel instinctmatig en bijgevolg aangeboren verlopen, ook al begrijpen wij de erfelijkheid van complexe structuren en van gedragingen nog niet zo goed. Voor evolutiebiologen lijdt het ook geen twijfel dat de mens, die zo relatief recent uit niet menselijke voorouders ontstond, nog steeds in belangrijke mate afhankelijk moet zijn van zijn genen voor het uitvoeren van zijn gedragingen. Dit is ook belangrijk daar deze gedragingen in de loop van een lange evolutie uitgeselecteerd zijn geworden in functie van het optimaal overleven. Wij zouden in dit verband kunnen spreken van een "biologische wijsheid" of intuïtie. Eén van de meest opvallende aspecten van de menswording is de sterk gestegen capaciteit tot culturele evolutie. Door het cultureel verwerven van kennis en nieuwe gedragingen ontstond een nieuwe toestand waarbij, naast de informatie opgeslagen in de genen, steeds meer informatie ging opgeslagen worden in de hersenen. Hierdoor werd het menselijk gedrag uiterst complex en moeilijk te ontrafelen. De uitgangsstelling van de moderne biologie is heden dan ook dat gedrag in essentie berust op aangeboren motivaties, neigingen, driften, emoties, predisposities, gevoeligheden, capaciteiten enz., doch dat deze vorm krijgen en zich op zeer diverse wijzen kunnen uiten in functie van de omgeving, het vroeger geleerde, gewoonten, rede, cultuur enz. Het is duidelijk dat bij de mens de uiting van de aangeboren neigingen of driften veel gedifferentieerder en moeilijker te ontwarren is dan dit bij dieren het geval is. Hierdoor ontstond het "nature - nurture" of "genen versus rede" of nog "aangeboren versus aangeleerd" debat en dit is nog steeds een heet hangijzer in hedendaagse discussies betreffende het gedrag van de mens. Ook wanneer een genetische basis van de menselijke gedragingen aanvaard wordt, zullen in hoofdzaak niet biologen deze biologische inbreng zo veel mogelijk trachten te minimaliseren. Vele mensen geven er zelfs de voorkeur aan om zelfs maar een beperkte biologische basis voor het menselijk gedrag zo veel mogelijk te ontkennen. Dit wordt hen gemakkelijk gemaakt door het feit dat de invloed van milieu, cultuur, rede enz. vrij gemakkelijk is aan te tonen zowel in de alledaagse gedragingen als in proefondervindelijke experimenten, terwijl een erfelijke basis van menselijk gedrag veel moeilijker te bewijzen is en heel wat doorzicht en kennis van het leven vereist. Het gaat hierbij inderdaad niet om eenvoudige mendeliaanse erfelijkheid, zoals dit wel bekend is voor vele erfelijke ziekten en voor enkele eenvoudige lichaamsstructuren. Het bestaan van een erfelijke aangeboren basis van het menselijk gedrag wordt onmiddellijk duidelijk bij afwijkingen, bepaalde letsels of defecten. Ook bij medicamentatie of het gebruik van drugs blijkt vaak dat emoties en driften, die in het oudere deel van de hersenen zetelen en het lichaam zeer diep kunnen beïnvloeden, gemakkelijker de overhand krijgen op de rede, die meer aan de recenter ontstane buitenkant van de hersenen gelegen is en het lichaam veel minder beroert. Mensen, die met vele andere mensen contact hebben weten dat hoe iemand in een bepaalde situatie zal reageren niet alleen afhangt van de vroegere ervaring, maar in belangrijke mate ook HST VII blz. 3 van het karakter of (gedrags)type. Al deze waarnemingen wijzen ondubbelzinnig op en erfelijke basis van het gedrag. Een reden voor het ontkennen van een biologische basis voor de menselijke gedragingen is het feit dat de mens in feite niet graag heeft dat hij door niet of moeilijk te controleren emoties en driften wordt geleid. Ook wanneer bepaalde eigenschappen als minder goed of als slecht worden ingeschat zal men niet geneigd zijn om het bestaan er van tenminste bij zichzelf te aanvaarden. Eigenschappen, die integendeel graag worden aanvaard of erkend zullen veelal probleemloos als erfelijk worden bestempeld. Uitlatingen van fiere ouders zijn klassieke voorbeelden. Deze hele discussie over aangeboren versus niet aangeboren aspecten van onze gedragingen lijkt, ook onder wetenschappers, op de bekende discussie over de vraag of de fles "half vol" of "half leeg" is. Een en ander draait inderdaad rond dat wat men door zijn opleiding of ervaring goed heeft leren herkennen. Ongetwijfeld zijn er gedragingen, die minder of meer beïnvloed worden door aangeboren, respectievelijk niet aangeboren eigenschappen. Onafhankelijk van de vraag welke technieken kunnen worden gebruikt om dit ondubbelzinnig te bepalen, lijkt ons het bepalen van percentages voor elk van deze invloeden een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht. Dit zou er bvb. op neerkomen moest men het procentuele aandeel gaan bepalen van de man of vrouw achter het stuur van een wagen versus dit van de wagen zelf. Het één kan niet zonder het ander. Een zelfde gedachtegang geldt even zeer voor de studie van het gedrag. Een laatste inleidende opmerking is dat de studie van de structuur en het gedrag van de menselijke soort als geheel dient aangevuld te worden met de studie van de structuur en het gedrag van deelgroepen binnen de soort. Men spreekt in het laatste geval van intraspecifieke vormen en/of gedragingen. Deze omvatten in de eerste plaats de studie van de seksuele verschillen en in de tweede plaats de studie van de karakters of gedragstypen. 7.2. EVOLUTIE EN GEDRAG Elk levend wezen dient te worden beschouwd als het resultaat van de “strijd om het bestaan” en de “aanpassing aan zich wijzigende omstandigheden” van de opeenvolgende voorouders. Deze eigenschappen kunnen slechts ontstaan en algemeen verspreid worden in een populatie wanneer de natuurlijke selectie streng is en de nakomelingen van de individuen met de betreffende eigenschappen bevoordeligt. BIOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN ZIJN ALTIJD HET RESULTAAT VAN SUCCES IN DE VOORTPLANTING. Dit betekent onder meer dat veruit de meeste eigenschappen van levende wezens (zowel structuren als gedragingen) ontstonden als de op het ogenblik van hun ontstaan beste aanpassingen aan het hen omringende milieu. Zij vormen hier door een soort van aangeboren “biologische wijsheid”. Daar zowel het milieu als de er in levende organismen, gezien over min of meer lange tijd, evolueren, moet het leven zich voortdurend verder aanpassen. Nieuwe eigenschappen ontstaan en ontwikkelen zich uitgaande van de vorige structuren en hun eigenschappen. Het nieuwe is steeds HST VII blz. 4 gebouwd uitgaande van het oude. Hierdoor is elk wezen het resultaat van een lange voorgeschiedenis en zal dit steeds in zich een heel stel van zogenaamde “littekens uit het verleden” met zich meedragen. Dit alles ligt wel wat anders bij cultureel verworven eigenschappen. Deze hebben iets te maken met nieuwe ideeën en aanvaarding er van door een maatschappij. Hoewel de capaciteit tot culturele evolutie evenals de emoties en een heel stel van voor de overleving belangrijke gedragingen biologische eigenschappen zijn, zal de culturele evolutie leiden tot nieuwe gedragingen, die tijdens het leven verworven worden en waarvan de basis niet meer in de genen , maar in de hersenen terug te vinden is. Men spreekt in dit verband ook wel van MEMEN. Zoals genen biologisch kunnen gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie, kunnen memen cultureel gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie. Deze theorie, afkomstig van Richard Dawkins poogt het mechanisme van culturele evolutie te beschrijven. Door zijn capaciteit tot culturele evolutie begon de mens de natuur in steeds stijgende mate aan zich te onderwerpen. De neolithische revolutie, die zowat 10.000 jaar geleden een aanvang nam, gaf aanleiding tot het ontstaan van steeds grotere leefgemeenschappen, die de mens weliswaar zelf ontwierp en in belangrijke mate aan zijn wensen en noden aanpaste, maar die toch een snelle evolutieve wijziging betekende ten opzichte van het primitieve leven van jager-verzamelaar, waaraan de mens rond tienduizend jaar geleden, op het einde van de ijstijd, goed was aangepast geraakt. Het feit indachtig dat de CULTURELE EVOLUTIE VEEL SNELLER VERLOOPT DAN DE BIOLOGISCHE EVOLUTIE betekent dit dat de hedendaagse mens gevaar loopt om niet meer biologisch aangepast te zijn aan het leven in grote leefgemeenschappen, zoals een moderne grootstad. Inzicht in de dualiteit tussen zijn eigen nagestreefde omgeving en de omgeving waaraan hij biologisch het best is aangepast zou wellicht een goede verklaring geven voor de biologische basis van het menselijk gedrag in een grote stad. De soort mens heeft door zijn culturele evolutie de natuurlijke selectie in belangrijke mate teruggedrongen. Hierdoor is er in de eerste plaats een bevolkingsexplosie. Hierdoor is er automatisch een zeer grote variatie onder de mensen ontstaan. Hierdoor wordt dan weer de evolutie op een laag pitje gezet. De grote variatie is tenslotte dan toch weer de garantie dat er een grote kans bestaat dat de mens als soort zeer grote catastrofen zal kunnen overleven en, na een eventuele uitdunning, de evolutie een nieuwe sprong zal kunnen maken, zoals in het verleden bij herhaling het geval is geweest. Een belangrijk verschil dat de mensheid en zijn toekomst uniek maakt is zijn indrukwekkende culturele evolutie, waardoor hij de toekomst ook door middel van niet biologische aanpassingen kan tegemoet treden en eventuele grote catastrofen cultureel kan overwinnen. De reeds vermelde biologische wijsheid die schuilt in onze aangeboren eigenschappen kunnen wij illustreren door te stellen dat wat uit onze oorspronkelijke natuurlijke omgeving spontaan bvb goed smaakt, aangenaam om horen is, als mooi wordt ervaren enz. ook goed is voor de overleving van de mens. Daarenboven leidt alles wat als lekker, mooi enz. wordt ervaren ook nog eens via stoffen in onze hersenen tot een positieve terugkoppeling en hier door tot een tevreden gevoel. De in vergelijking met de biologische evolutie snel verlopende culturele evolutie kan in dit verband echter terdege voor verwarring zorgen. Factoren, die biologisch als goed, lekker, mooi enz. HST VII blz. 5 ervaren worden, zijn in een snel evoluerende en veelal erg kunstmatig gestructureerde moderne maatschappij niet noodzakelijk meer goed voor de overleving. Wij spreken dan van littekens uit het verleden. Dit bewijst tevens dat heden ten dage DE NATUUR NIET STEEDS GOED IS. Het tegendeel kan terdege waar zijn en een moderne maatschappij dient hiermede rekening te houden. Het bespreken van alle in dit hoofdstuk besproken stellingen is in de kader van de geboden tijd en plaats niet mogelijk. Wij zullen ons dienen te beperken tot enkele er van. 7.3. NEOTENIE, PAEDOMORFOSE, REATARDATIE of FOETALISATIE De relatief snelle evolutie van de mens werd in de hand gewerkt door dat variatie en natuurlijke selectie, het basismechanisme van de evolutie, in belangrijke mate kon gebeuren via min of meer beperkte wijzigingen eerder dan via fundamenteel nieuwe structuren. Dit fenomeen staat in de biologie bekend als NEOTENIE of PAEDOMORFOSE. Hierbij ontstaat de volwassenheid op een vroeger stadium in de ontwikkeling. Hierdoor gaan bepaalde eigenschappen van tevoren bestaande volwassenheid verloren gaan terwijl jeugdkenmerken blijven bestaan en verder ontwikkelen. Vandaar ook de term RETARDATIE. Wij zouden het ook zo kunnen uitdrukken dat de mens een volwassen geworden foetus is. Van daar nog een andere term voor dit verschijnsel, nl. FOETALISATIE, een term die voor het eerst werd geïntroduceerd door de Hollandse anatoom Bolk. Een heleboel eigenschappen van de moderne mens kan in het licht van deze verschijnselen een goede verklaring vinden. Ter illustratie toont de volgende figuur het silhouet van een jonge en een volwassen chimpansee. Zowel de jonge als de oudere mens gelijkt meer op de jeugdvorm van een mensaap dan op deze van de oudere mensaap. Bij de gemeenschappelijke voorouder van mens en mensapen vertraagde de uitgroei van het onderste deel van het gezicht, waardoor kaken en lippen op een typische wijze vooruitsteken, om tenslotte te verdwijnen en hierdoor aanleiding te geven aan het ontstaan van de familie van de mensachtigen. HST VII blz. 6 De zo van volwassen mensapen verschillende jeugdvorm wordt eveneens getoond aan de hand van twee foto’s, genomen door de auteur van deze teksten, van een jonge chimpansee, respectievelijk een jonge gorilla. Deze foetalisatie verklaart een heel stel van andere menselijke eigenschappen, waar van wij er slechts enkele zullen vermelden : 1. Door de reductie van de kaken ontstond minder plaats voor de achterste kiezen. Hun doorbreken gaat ten gevolge hier van in de regel niet probleemloos en er is een trend naar reductie van het aantal kiezen. 2. Door de reductie van de kaken was er een overeenkomstige reductie van de krachtige kaakspieren. Dit leidde dan weer tot de opsplitsing en verfijning van deze spieren tot talrijke gelaatsspiertjes, die de mens kenmerken en hem een tot op heden onovertroffen capaciteit tot mimiek geven. Deze was belangrijk en maakte in afwezigheid van een goed spraakvermogen het beter interageren in groepsverband mogelijk. Na het ontstaan van een goed spraakvermogen zorgde deze mimiek voor een complementair beter uiten van emoties. 3. Door de retardatie breken de tanden van de mens in een later stadium door dan bij mensapen het geval is. 4. De geringere beharing van de mens gelijkt meer op een mensapenfoetus dan op een volwassen mensaap. 5. Eigenschappen van een jonge mensaap, zoals relatief grote schedel en hersenen, speelsheid en nieuwsgierigheid, kunnen bij mensen tot ver in de volwassenheid blijven bestaan. Het leervermogen en het er mede verbonden geheugen en nieuwsgierigheid zijn bij de mens hier door veel sterker ontwikkeld dan bij dieren. Deze eigenschappen zijn wel, zoals bij zoogdieren, het sterkst ontwikkeld in de jeugd, maar blijven, in tegenstelling tot zoogdieren, bestaan tot hoge ouderdom, hoewel er toch wel een langzame daling van deze capaciteiten bestaat met het ouder worden. HST VII blz. 7 6. De mensenbaby vertoont een relatief grote schedel, wat een handicap ging vormen bij de geboorte. De schedel van het pasgeboren kind vertoont overeenkomstig ruime fontanellen die pas laat na de geboorte zullen dichtgroeien. 7. De schedel van de baby kan onvoldoende groeien door de beperktheid van het geboortekanaal. Om deze reden werd de zwangerschap korter. Bij mensapen gebeurt de zwangerschap, zoals bij de meeste dieren, in de regel probleemloos. Bij de mens is deze vaak zeer moeilijk wegens het relatief smalle geboortekanaal. 8. De vermelde problemen bij de geboorte ten gevolge van de paedomorfose gingen gepaard met een ander fundamenteel aspect van de menswording. Zoals elders betoogd begon de weg naar de mensheid met de overgang van viervoetigheid naar tweebenigheid. Hier door werd de vroegere onderkant van het lichaam omgevormd tot de voorkant. Deze laatste ging hier door een steeds belangrijkere rol spelen bij de interactie tussen twee individuen. Eén van de aspecten hier van was de verplaatsing van het vaginakanaal. Hierdoor werd, in tegenstelling tot de overige zoogdieren, de geslachtsgemeenschap via de voorkant niet alleen mogelijk, maar ook de normale seksuele interactie, die niet alleen het meeste bevrediging geeft, maar ook het meeste kans op bevruchting verzekert. Ten gevolge hier van werd de geboorte nog complexer. De figuren tonen bij de mens in de eerste plaats de foetus in de bekkenuitgang en in de tweede plaats de complexe geboorte, waarbij de foetus zich moet buigen en draaien. 9. De retardatie van de ontwikkeling van een mensenbaby heeft een stel van belangrijke gevolgen. Zo is deze laatste vrij hulpeloos bij de geboorte, zowel als nog lange tijd nadien. Hierdoor is een langere verzorgingsperiode nodig, waardoor een sterkere band tussen moeder of ouderpaar en het kind diende te ontstaan. Hier door ontwikkelden zich complexere sociale gedragingen. HST VII blz. 8 7.4. DE MENS ALS PRIMITIEVE JAGERVERZAMELAAR De mens is ontstaan als een tweevoetige, in groep levende en van hogere intelligentie voorziene ontwikkeling van de primaten. Vanaf het ontstaan van Homo erectus/Homo ergaster kunnen wij de mens zeer waarschijnlijk kenmerken als een jager-verzamelaar. Tijdens deze lange periode had de mens alle tijd om zich biologisch aan te passen aan deze levenswijze. Daar hij slechts zowat 10.000 jaar geleden geleidelijk overging tot landbouw en veeteelt, kan het moeilijk anders dan dat de moderne mens nog in grote mate zijn biologische eigenschappen van jager-verzamelaar heeft behouden. Dit ondanks het feit dat een moderne maatschappij garant staat voor het ontstaan van een zeer grote variatie van de menselijke eigenschappen. Wij zullen in de eerste plaats trachten het leven van de primitieve jager-verzamelaar schematisch voor te stellen. Op sommige plaatsen op aarde, die onherbergzaam zijn zoals woestijngebieden, of die moeilijk te bereiken zijn, zoals tropische oerwouden, is een dergelijke levenswijze, hoewel heden te dage in versneld tempo aan het verdwijnen, tot op heden blijven bestaan. Voorbeelden daar van zijn de Bosjesmannen in Botswana, de Wano’s uit West Nieuw-Guinea, de dwergvolkeren der Andamanen e.v.a. Uit hun leven en uit hun zeden en gewoonten kunnen wij met een grote mate van waarschijnlijkheid een blik verkrijgen in de bestaanswijze van de voorhistorische mens. De primitieve jager-verzamelaar leefde zeer waarschijnlijk in kleine gemeenschappen, die hoofdzakelijk door familiebanden werd samengehouden. Zij cultiveren geen planten en houden zelden huisdieren. Weinigen worden oud en zij kunnen slechts hun bestaan verzekeren door op een harmonische wijze de natuur om hen heen te ondergaan. Dit wil zeggen dat zij weliswaar van de natuur leven, doch op een wijze welke er niet zo veel aan verandert. De kleine gemeenschappen of stammen kunnen wel tijdelijk tot grotere eenheden aaneensluiten of terug opsplitsen in kleinere eenheden, maar steeds dient er voor gezorgd te worden dat een voldoende groot gebied of territorium ter beschikking blijft om de leden van voldoende voedsel te voorzien. Het verdedigen van een eigen territorium tegen vreemde stammen werd hierdoor een belangrijk element in de overleving. Het geheel van gewoonten en riten maakte de eigenheid uit van de groep en het kennen van deze gewoonten alsmede het beoefenen van de riten betekende dat men behoorde tot de relatief veilige gemeenschap. Eenmaal uitgesloten betekende dit de dood in de wildernis. Om de eigenheid te behouden was het noodzakelijk dat alleen de leden van de groep de juiste rituelen kenden. Bepaalde er van waren in het bezit van een kleinere groep, die een leidende functie bekleedden. Het toetreden tot dergelijke kring ging gepaard met inwijdingsrituelen. Mythen en riten vormden op deze wijze een sterk groep structurerend effect. Reeds lang voor het stadium van jager-verzamelaar moet de capaciteit tot groepsvorming, communicatie en taakverdeling een sleuteleigenschap geweest zijn waar door de mens zich op de begane grond heeft kunnen handhaven te midden van veel sterkere en snellere roofdieren. De physiologische eigenschappen van de mens, waar onder bvb. de langdurige zorg om de baby’s en kleine kinderen, (zie elders) wijzen er HST VII blz. 9 bovendien op dat tenminste van af het Homo-stadium een min of meer hechte band tussen man en vrouw en hierdoor de vorming van een familie moet bestaan hebben. Hierdoor ontstonden groepen, waarbij mannen en vrouwen te samen optrekken of afzonderlijk. Het eerste is wellicht de oersituatie evenals deze wanneer de mens wegtrekt naar andere streken. Het bood echter wel het nadeel dat vrouwen met baby’s of kleine kinderen gehandicapt waren bij het wegrennen voor gevaar of bij langdurige inspanningen. Een aanpassing hieraan was het aanleggen van vaste kampplaatsen, waar de vrouwen achterbleven en zich konden verbergen, wanneer gevaar dreigde. Ondertussen konden de mannen dan op jacht gaan en vlees verzamelen, die zij periodisch naar de thuisbasis dienden te brengen. Beide seksen pasten zich aan deze levenswijze aan. Vrouwen verzamelden vooral bladeren, wortels en ander voedsel dat zij zonder veel gevaar in de buurt van hun kamp konden vinden. Hun smaak en spijsverteringsstelsel pasten zich hieraan (biologisch) aan. Mannen maakten jacht en aten vooral vlees. Hun smaak en spijsverteringsstelsel pasten zich ook hieraan (biologisch) aan. Vrouwen liepen meer kans om periodisch geen voedsel te hebben en ontwikkelden in functie hiervan een grotere vetreserve. Tegenwoordig bevat het lichaam van een jonge vrouw gemiddeld 28% vet tegen 15% voor jonge mannen. Ooit zijn deze verschillen waarschijnlijk veel groter geweest. In verband hiermede verwijzen wij naar de bekende "Venusbeeldjes" van 20.000 tot 15.000 jaar geleden. Deze stellen zonder uitzondering vrouwen voor met zeer opvallende uitgesproken rondingen en om deze reden worden zij in musea in de regel aangeduid als "zwangere vrouw" ofwel als "oermoeder" en met dit laatste krijgen zij een religieuze functie. Dit is echter een interpretatie waarvoor geen echte grond bestaat en die noch bewezen noch bestreden kan worden. Vrouwen kunnen langer vasten dan mannen , doch ook op korte tijd sneller in gewicht toenemen. Als aanpassing aan het tropisch of subtropisch klimaat, waarin de mens ontstond (de naakte mens is biologisch zo gestructureerd dat deze het minst energie voor zijn warmteregulatie verbruikt en zich optimaal voelt bij een temperatuur rond 26 à 27C. en deze optimale temperatuur kan "cultureel" verminderd worden met elk kledingstuk dat hij meer aantrekt) evenals aan de grotere signaalfunctie van een naakte huid verloor hij zijn beharing om in de plaats een rijk van zweetklieren voorziene naakte huid te ontwikkelen. De huidige inplanting van de "donsharen" toont nog steeds hoe de oorspronkelijke beharing er moeten hebben uitgezien. Hierbij blijkt dat deze zo was dat bij een hurkende mens regenwater optimaal langs hem heen stroomt. Dit geldt ook voor het lange hoofdhaar dat als bijkomende functie de bescherming kreeg van de gevoelige nek en hals. Dit geldt niet voor de beharing onder de oksels, dat het lichaam beschermt tegen wrijving met de arm en tevens de lichaamsgeur vasthoudt, en voor het schaamhaar dat de huid beschermt bij de geslachtsgemeenschap. Een onderhuidse vetlaag is een sterke warmte-isolator en is ongunstig in een heet klimaat. Om deze reden bleef deze laag beperkt tot slechts enkele plaatsen van het lichaam, doch werd daar in grotere hoeveelheden opgeslagen. Hierdoor ontstond de opvallende ronde vorm van billen (mannen en vrouwen) en borsten, terwijl de rest van het lichaam tamelijk mager kon zijn met weinig of geen onderhuids vetweefsel. De huidige vrouwelijke Hottentotten en Bosjesmannen hebben wellicht deze "oervorm" behouden. Bij moderne vrouwen en mannen zijn deze eigenschappen minder uitgesproken geworden. Wij kunnen hier spreken van "littekens" uit het verleden, die toch ook belangrijke seksuele signalen zijn gebleven. Het verzekeren van de voortplanting vormt de sleutel tot het voortbestaan van elke soort. Een fundamenteel onderdeel daarvan is het ontstaan en verder ontwikkelen van effectieve soort specifieke signalen waardoor de beide seksen elkaar herkennen evenals van hiermede overeenkomende gedragingen, die de voortplanting verzekeren. Bij de HST VII blz. 10 mens is het oog het belangrijkste zintuig en in functie hiervan ontwikkelden zich typische mannelijke en vrouwelijke visuele signalen. Hierbij dient opgemerkt dat bij het ontstaan van de tweebenigheid de vroegere buikzijde zich omvormde tot, te samen met het gezicht, de voorzijde van het individu en kreeg om deze reden een belangrijke visuele signaalfunctie. De sex-flush (rood worden van aangezicht, hals en borststreek), de relatief grote borsten (vrouwen) en geslachtsorganen (mannen) dienen in deze zin opgevat. Het vrouwelijk silhouet vertoont een opvallende taille, die initieel het resultaat is van een breder bekken in functie van het dragen van de foetus, doch secundair een belangrijk seksueel kenmerk werd. De andere zintuigen blijken echter ook een rol te spelen. De stem van mannen en vrouwen is duidelijk verschillend en hierdoor herkenbaar. Beide seksen horen het duidelijkst en kunnen de veruit beste analyse van de geluiden maken in het frequentiegebied van de menselijke stem. Ook geuren blijken een rol te spelen. Om oorspronkelijk hygiënische redenen heeft de mens veel later geleerd om zijn typische lichaamsgeuren te verwijderen, doch het grote succes van de hedendaagse parfumindustrie bewijst dat deze geuren "cultureel" werden aangepast en terug aangebracht met duidelijke signaal- en herkenningsfunctie. De capaciteit tot ruiken evenals de er mede gepaard gaande sensaties blijkt bij mannen en vrouwen sterk te verschillen. Een gelijkaardige latere "culturele aanpassing" van seksuele en andere signalen vindt men op zeer vele gebieden. De manier om zich te kleden is een schitterend voorbeeld hiervan. Bij de eerste mensen was het echter in alle geval het naakte lichaam dat de nodige signalen diende te geven en deze werden vastgelegd in bepaalde biologische verschillen tussen mannen en vrouwen te samen met de bijhorende perceptiesystemen en gedragingen. Zoals algemeen het geval is bij zoogdieren (zie ook het eerder gestelde in verband met gestalte) wordt de voortplanting onder meer maximaal verzekerd doordat één geslacht (het zogenaamde sterke geslacht) over meer physische mogelijkheden beschikt om het andere geslacht (het zogenaamde zwakke geslacht) desnoods tot geslachtsgemeenschap te verplichten. Dit uit zich door een in de regel uitgesproken seksueel dimorfisme. Bij de overgang van de Autsralopithecus)- naar de Homo-lijn is dit dimorfisme afgezwakt. Men meent dat dit gepaard ging met een sterkere neiging tot actief nastreven van de geslachtsgemeenschap en verwijst daarbij onder meer naar het vrouwelijk organisme, dat volgens sommige auteurs een nieuwvorming is bij de mens. Voor de mate van activiteit (agressiviteit) in verband met dit alles blijkt de hoeveelheid testosteron in het bloed een belangrijke bepalende factor te zijn (zie elders). Bij dit alles mag men niet uit het oog verliezen dat de menswording gebeurde in omstandigheden, waarbij de natuurlijke selectie zeer sterk speelde en een optimaal biologisch (evolutief) ontwikkelen en aangeboren optimaal gebruik maken van de voortplantingscapaciteit een conditio sine qua non was voor het overleven. HST VII blz. 11 7.5. DE BIOLOGISCHE BASIS VAN DE SEXUELE DIFFERENTIATIE 7.5.1. Inleiding Het beeld van de superioriteit van de man en de ondergeschiktheid van de vrouw loopt als een rode draad doorheen de geschiedenis van de mensheid. Oorzaak hiervan zijn de waarde-oordelen over een stel van al dan niet vermeende biologische eigenschappen met als resultaat dat vrouwen zowel maatschappelijk als socio-cultureel gediscrimineerd werden. Dit alles werd overeenkomstig ingebouwd in zeden en gewoonten, religie en wetten. Het mag dan ook geen verwondering baren dat dit leidde tot de feministische revoluties, die, hoofdzakelijk in de westerse wereld, hiertegen reageerden en gelijke kansen en rechten gingen opeisen voor beide seksen. Hierbij boekten deze een stel van belangrijke successen zonder, tenminste tot op heden, de nagestreefde volledige gelijkheid te hebben verwezenlijkt. Parallel met dit alles gebeurde ook een evolutie in onze inzichten in de biologische verschillen tussen beide seksen. Terwijl oorspronkelijk de stelling dat mannen en vrouwen, naast de evidente verschillen in vorm en functie van enkele organen, nog in vele andere opzichten van elkaar verschillen, als vanzelfsprekend werd beschouwd, was dit niet meer het geval tijdens de feministische revolutie van de zeventiger jaren. Men wenste hierdoor het accent te leggen op het tot dan toe inderdaad al te weinig in acht genomen feit dat de belangstellingen en activiteiten van mannen en vrouwen in belangrijke mate konden toegeschreven worden aan de maatschappelijke omgeving en niet aan aangeboren biologische verschillen. Het was dan ook voldoende, zo dacht men toen, om deze sociale druk te veranderen of weg te nemen opdat mannen en vrouwen volledig gelijk zouden worden. Bij deze discussies was het wetenschappelijk onderzoek over biologische verschillen tussen mannen en vrouwen in een slecht daglicht komen te staan en hierdoor praktisch tot stilstand gekomen. Hierin kwam terug verandering in de loop van de tachtiger jaren doordat de natuurwetenschappen op hun beurt reageerden. Hernieuwd wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat sociale druk, zoals de culturele omgeving en allerlei leerprocessen inderdaad een sterke invloed hebben op het denken en handelen van de mens en bijgevolg ook op de invulling van de rolpatronen, maar tevens ontdekte men steeds meer aangeboren verschillen tussen de seksen op zowat de ganse biologie van de mens. Wetenschappelijke onderzoekingen en er op volgende artikels en boeken over sekseverschillen werden sedert die tijd dan ook terug talrijker. Dit alles hoort thuis in een klassieke evolutie naar stijgende kennis en begrijpen, waarbij in de regel vooreerst een dialectiek ontstaat tussen uiteenlopende uitgangspunten, die elk een deelwaarheid verdedigen, vooraleer men komt tot de goede synthetische inzichten met een blijvende kracht. Het hierboven aangehaalde leidde inderdaad naar een hedendaags meer gedifferentieerd beeld over de verschillen tussen de seksen. HST VII blz. 12 De moderne discussies betreffende sekseverschillen gaan meestal over de zo complexe problematiek van het aandeel van "genen" versus "rede" en blijft nog steeds een heet hangijzer in de hedendaagse discussies over de mens, zijn eigenschappen en zijn gedragingen. Hierdoor is de discussie over de sekseverschillen en de mogelijke impact er van op rolpatronen en algemeen functioneren in familie en maatschappij nog verre van afgehandeld. Een probleem hierbij is het feit dat objectieve biologische eigenschappen op een subjectieve wijze kunnen geïnterpreteerd worden en hierbij van een waardeoordeel voorzien. Dit leidt tot pseudo-wetenschappelijke beoordelingen, waardoor mensen of bepaalde eigenschappen van mensen onderling vergeleken kunnen worden en eventueel als meerder- of minderwaardig bestempeld. Dergelijk misbruik van de natuurwetenschappen kan leiden tot beschuldigingen ten aanzien van deze wetenschappen of tot het ontkennen van de bevindingen er van. De culturele evolutie leidde naar zich snel wijzigende omstandigheden. De jagerverzamelaar leefde in relatief eenvoudige kleine mensengemeenschappen, die hoofdzakelijk door familieverbanden met elkaar verbonden waren. Zijn overleven hing af van een voldoende groot territorium, dat in al het voedsel voor het jagen en verzamelen diende te voorzien. De moderne mens leeft in een zeer ingewikkelde gemeenschap, waarin vele mensen naast en door elkaar leven en waarin het jagen en verzamelen praktisch totaal verdwenen is om plaats te maken voor vele nieuwe functies en bezigheden. In dit totaal veranderde milieu ligt het voor de hand dat vele oorspronkelijk belangrijke biologische eigenschappen minder relevant of zelfs schadelijk werden voor dit milieu, terwijl een aantal initieel onbelangrijke eigenschappen een steeds grotere betekenis konden verkrijgen. 7.5.2. HET ONTSTAAN VAN DE VERSCHILLEN TUSSEN DE SEKSEN. Zowel mannen als vrouwen bezitten alle genen, die nodig zijn voor het doen ontstaan van mannelijkheid of vrouwelijkheid. Alleen mannen bezitten op het Y-chromosoom één enkel zogenaamd meestergen, dat tenminste het eerste gen kan activeren dat een sequentie inluidt van elkaar opvolgende activaties van genen die alle te samen uiteindelijk zullen leiden tot het ontstaan van een mannelijk volwassen phenotype. In de allereerste stadia van de ontwikkeling van een zoogdierenembryo (en dus ook van een mensenembryo) is dit nog niet seksueel gedifferentieerd. Er ontstaan vooreerst een stel van seksueel ongedifferentieerde aanleggen van organen, die zich al naar gelang van de omstandigheden in mannelijke of in vrouwelijke richting verder kunnen ontwikkelen. Nadat zich in een jong embryo een neutrale aanleg van de geslachtsklieren heeft gevormd, kan de seksuele differentiatie beginnen. Onder invloed van het meestergen op het Y-chromosoom van mannelijke voortplantingscellen wordt de binnenste kern van deze aanleg omgevormd in een testis. Bij afwezigheid van dit gen gebeurt de differentiatie in vrouwelijke zin doordat de buitenste schors van deze aanleg omgevormd wordt tot een ovarium. In de embryonale testis wordt reeds snel mannelijk hormoon (testosteron) gevormd, terwijl het embryonale ovarium nog geen hormoon aanmaakt. Van dit ogenblik af wordt de verdere embryonale seksuele differentiatie bepaald door de HST VII blz. 13 al of niet aanwezigheid van testosteron, dat hier door de actie van het meestergen verder zet. Na de eerste differentiatie van de geslachtsklier gebeurt de verdere seksuele differentiatie van achtereenvolgens de afvoerkanalen van de geslachtsklieren en van de uitwendige geslachtsorganen. In aanwezigheid van testosteron gebeuren deze differentiaties in mannelijke zin, in afwezigheid er van gebeurt dit in vrouwelijke zin. De differentiatie van het uitwendig geslachtsapparaat gebeurt eveneens door tussenkomst van testosteron. De figuur toont de differentiatie bij de mens. Uitgaande van een voor beide geslachten gelijke grondvorm ontstaat een sexueel polymorfisme. Hierbij vormt de clitoris het homoloog van de eikel, de kleine schaamlippen het homoloog van de peniswand en de grote schaamlippen het homoloog van het scrotum. Bij een menselijk embryo kunnen meisjes en jongens vanaf de derde maand van de ontwikkeling duidelijk van elkaar gescheiden worden. De uitwendige geslachtsorganen, de vulva en de penis worden gedurende de 2e en 3e maand van de ontwikkeling uit de indifferente aanleg gevormd. Een ander voorbeeld van dergelijke aanleg zijn de melklijsten, die van oksel tot lies lopen. en reeds in het ongedifferentieerde stadium voorzien zijn van tepels. Onder invloed van testosteron gaat deze aanleg grotendeels degenereren. De tepelaanleg blijft echter wel zichtbaar met het gevolg dat tenminste in de Vlaamse radio en in dagbladen bij herhaling de voor vele mensen blijkbaar intrigerende vraag gesteld waarom mannen tepels hebben. Dit wordt geïllustreerd door de bijgaande foto, overgenomen van de frontpagina van de Gazet van Antwerpen d.d. 8-10-1997. In afwezigheid van testosteron ontwikkelen zich langsheen de lijsten een volgens de soort wisselend aantal melkklieren. Bij honden, die grote worpen kunnen produceren, komen 4 of 5 paar klieren, gespreid over de gehele lengte van de melklijsten tot ontwikkeling. Bij primaten (en dus ook bij de mens) ontwikkelt zich vooraan deze lijsten slechts één paar melkklieren. Rond de geboorte starten ook het ovarium en de bijnieren met de aanmaak van een stel van met elkaar verwante steroïde hormonen. In beide geslachten ontstaat hier door een ingewikkelde hormonenbalans van mannelijke en vrouwelijke hormonen die de verdere differentiatie zullen bepalen van de secundaire geslachtskenmerken, de geslachtelijke cyclus en het seksueel gedrag. Hierdoor ontstaat uiteindelijk een volwassen mannelijk of vrouwelijk individu. Het bestaan van deze balans maakt duidelijk hoe het komt dat HST VII blz. 14 wanneer bij het ouder worden de vrouwelijke respectievelijk mannelijke hormonen in hoeveelheid afnemen, vrouwen bvb. meer aangezichtsbeharing en mannen beginnende borstontwikkeling verkrijgen. Voor een normale ontwikkeling is het nodig geweest dat de juiste genen op de juiste tijd en in de juiste volgorde werden aangeschakeld. Hiervoor zorgden vooreerst het meestergen op het Y-chromosoom, vervolgens de aan- of afwezigheid van testosteron en tenslotte een balans van zeer verschillende hormonen. De biologische verschillen tussen een volwassen man en een volwassen vrouw doen zich voor op praktisch de ganse biologie van de mens. Men vond inderdaad verschillen op gebied van het skelet, de verdeling van vetweefsel, de spieren, zowat alle overige organen, de stofwisseling, de stem, de fysiologie, de psychologie enz. Wij verwijzen onder meer naar de teleac-televisiereeks en het overeenkomstig boek van Desmond Morris onder de titel “De andere sekse” (Standaard uitgeverij 1997) als één van de boeiendst geschreven semi-populaire werken over dit onderwerp. De figuur toont enkele voorbeelden van geslachtsdimorphisme bij dier en mens. Daar de ogen bij de mens het eerste zintuig is voor de ervaring van de omgeving is de uiterlijke vorm uitgegroeid tot een belangrijk seksueel signaal. Biologisch relevant is de vaststelling dat een aantal seksuele signalen secundair ontstonden, nadat de betreffende eigenschap eerst ontwikkeld werd om een andere reden. Zo is de primaire functie van de brede schouders bij de man de grotere spierkracht, deze van de bredere heupen van de vrouw het baren van de kinderen. Daarentegen ontwikkelden de baardgroei van de man en de ronde vorm van de borsten van de vrouw zich uitsluitend als seksueel signaal. Het is inderdaad zo dat bij de vrouw zowat twee derde van het melkklierweefsel bestaat uit vetweefsel, dat geen rol speelt in de melkproduktie. Het wordt aangemaakt onder invloed van vrouwelijke hormonen tijdens de groei naar volwassenheid en zorgt er voor dat zich bij een vrouw borsten ontwikkelen, die opvallend groter en uitwendig zichtbaarder zijn dan in het geval van bvb. mensapen. Dit verschil wordt getoond in de bijgaande figuren. HST VII blz. 15 Bij primaten en dus ook bij de vrouw (figuur links) is de tepel niet meer dan een verheffing, waarin de verschillende melkkanalen rechtstreeks naar buiten uitmonden. De baby drinkt de melk dus rechtstreeks uit de melkkanalen. Bij runderen, zoals bvb. een koe vindt men daarentegen een systeem van melkreservoirs, die tenslotte uitmonden in een speenholte, die tot 420 cc melk kan bevatten en die eindigt in een speen (zie figuur rechts). De melk die een kalf drinkt is bijgevolg eerst grotendeels opgeslagen in reservoirs. 7.5.3. GESLACHTSVERSCHILLEN IN DE HERSENEN. Nog op het einde van de embryonale ontwikkeling ontstaat onder invloed van de al dan niet aanwezigheid van testosteron een geslachtelijke differentiatie van de hersenen, die aan de basis ligt van het al dan niet ontstaan van de typische vrouwelijke ovariumcyclus, die vanuit de hersenen wordt gecontroleerd. Een heet hangijzer is de mate waarin ook de overige hersenfuncties geslachtsverschillen vertonen. Vooral Amerikaanse laboratoria menen reeds een heel stel van dergelijke verschillen aangetoond te hebben en trokken hieruit een aantal besluiten. Het volgende geldt als voorbeeld hiervan. Men ontdekte dat de verbinding tussen de beide hersenhemisferen significant groter is bij vrouwen dan bij mannen. Dit liet toe uit te leggen wat neuropsychologen reeds vroeger hadden vastgesteld, namelijk dat vrouwen bij het praten een significant sterkere doorbloeding vertoonden van beide hersenhemisferen, terwijl mannen eerder geneigd waren om, al naargelang de problematiek die zich voordeed, één hersenhelft meer te gebruiken dan de andere. Uit deze waarnemingen ontstond de theorie dat vrouwen bij het spreken of denken door het snel en automatisch raadplegen van beide hersenhelften HST VII blz. 16 meer en verschillende informatie van zeer uiteenlopende aard kunnen combineren. Te samen met de vaststelling dat vrouwen gemiddeld een grotere en uitgebreidere zintuigervaring vertonen, leidde dit tot de stelling dat vrouwen hierdoor sneller en gemakkelijker subtiele emotionele uitdrukkingen kunnen herkennen en een veel beter gevoel hebben voor intermenselijke relaties. Daar tegenover staat dat mannen gemiddeld een grotere neiging hebben om vooral één hersenhelft te gebruiken. Zij laten zich hierdoor minder gemakkelijk afleiden door bijkomende gegevens en kunnen zich beter concentreren op een bepaald onderwerp. Zij zijn hierdoor gemiddeld in staat tot meer en beter abstract denken en scoren om deze reden gemiddeld beter in bvb. wiskunde en schaken. Een bekende techniek om in dit verband testen af te nemen is het bepalen van de capaciteit om bvb. een plaats en een richting op een landkaart te bepalen zonder deze in de gewenste richting te draaien. Mannen scoren in dergelijke gemakkelijk te verifiëren testen gemiddeld significant beter dan vrouwen. Mannen zullen overeenkomstig ook meer problemen hebben om hun gevoelens uit te drukken, daar deze minder snel van het emotionele naar het verbale gedeelte van de hersenen kunnen worden overgebracht. Dit alles wordt geïnterpreteerd als een biologische aanpassing aan het jagen, dat beschouwd wordt als de typische mannelijke activiteit in een primitieve jager-verzamelaar gemeenschap. Het opsporen, achtervolgen en uiteindelijk doden van het wild vereist de eigenschap om zich goed ruimtelijk te kunnen oriënteren. Een andere gemakkelijk te verifiëren test is de capaciteit om onder een heel stel van verschillende uitgestalde voorwerpen zich de plaats en aard van deze voorwerpen te herinneren. Hierin scoren vrouwen gemiddeld beter dan mannen. Dit wordt geïnterpreteerd als een biologische aanpassing aan het verzamelen, dat beschouwd wordt als een typische vrouwelijke activiteit in de jager-verzamelaar gemeenschap. Het is wel duidelijk dat dit alles nog maar preliminaire experimenten en vaststellingen zijn en dat meer wetenschappelijk onderzoek nodig is om dit alles te verifiëren en te herinterpreteren. Tevens is het belangrijk om te vermelden dat dit alles wel wijst op biologische rolpatronen in een primitieve mensengemeenschap, maar geen enkele betekenis hebben voor het bepalen van rolpatronen in een moderne maatschappij. Dit alles is wel van belang om het doen en laten van de seksen beter te interpreteren. Bij dit laatste is het dan weer van belang om te onderlijnen dat deze eigenschappen gelden voor gemiddelde mannen en vrouwen. Juist zoals bij de vaststelling dat vrouwen gemiddeld kleiner zijn dan mannen en dit tevens niet wil zeggen dat alle vrouwen kleiner zijn dan mannen geldt ook hier dat niet alle vrouwen zwak en niet alle mannen sterk scoren in de landkaarttest en het zelfde geldt voor de voorwerpentest. In tegenstelling tot primitieve maatschappijen, waar de natuurlijke selectie sterker was, is de variatie op de menselijke eigenschappen in een moderne maatschappij zeer groot en stijgt nog steeds. Dit geldt ook voor de verschillen tussen de seksen. 7.5.4. DE SOCIOBIOLOGIE VAN DE SEKSUALITEIT. De sociobiologie rekende uit dat een vrouw door haar rol in de voortplanting een veel grotere biologische investering doet in haar nageslacht dan een man. Een eicel is zowat HST VII blz. 17 85.000 maal zo groot als een zaadcel. Terwijl een vrouw één eicel per ovariumcyclus produceert, bevat elke zaadlozing tot 100 miljoen zaadcellen. Verder draagt de vrouw het kind en voedt en verzorgt dit verder na de geboorte. Tenslotte vereist een mensenkind een veel grotere zorg voor zijn opvoeding tot volwassen individu dan enig ander levend wezen. De "biologische waarde" van een vrouw is door dit alles veel groter. Eén man en tien vrouwen kunnen jaarlijks tien nakomelingen krijgen, één vrouw en tien mannen slechts één. Volgens sociobiologische normen kan het niet anders dan dat de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen hierdoor in belangrijke mate bepaald werden. Hierbij mag men nooit uit het oog verliezen dat biologische eigenschappen steeds ontstaan op basis van overleven en succes bij het produceren van nakomelingen. De biologisch sterkste strategie van een man in dit verband is om te trachten zo veel mogelijk vrouwen te bevruchten, zodat zijn genen een maximale verspreiding kennen. Daarom zou een man van nature polygaam zijn. De grote zorg die mensenkinderen nodig hebben vereist echter tevens het uitbreiden van deze zorg naar de mannelijke partner. Hierdoor ontstonden ook biologische eigenschappen, die bijdragen tot paar- en familievorming. De beste strategie voor een vrouw is om de man met de beste genen uit te zoeken en hiermede een zo vast mogelijke relatie aan te knopen, zodat haar kinderen een optimale kans hebben om te overleven. Deze stellingen van de sociobiologie lijken een stevige fundering te vinden in de voortplantingsfysiologie en de evolutiepsychologie. 7.5.5. DE VOORTPLANTINGSFYSIOLOGIE De mens vertoont een unieke voortplanting doordat zowel een voortplantingsseizoen als een oestrus of oestrusgedrag totaal verdwenen in de loop van de menswording. Er is bijgevolg geen enkel signaal betreffende de vruchtbare periode tijdens de vrouwelijke cyclus. Voortplantingsfysiologisch lijkt dit minder efficiënt dan wat men kent uit het dierenrijk. Vrouwelijke dieren zullen steeds duidelijke signalen uitzenden tijdens hun korte vruchtbare periode en alleen in deze omstandigheden copulatie toelaten. Deze evolutie van de voortplanting bij de mens ging echter gepaard met het ontstaan van een praktisch continue periode waarin geslachtsgemeenschap kan plaats grijpen. De seksuele signalen zijn overeenkomstig praktisch continu. Dit resulteert in een hoge copulatiefrequentie, waardoor de kans op bevruchting eveneens gevrijwaard blijft. Deze biologische evolutie lijkt bijgevolg in functie te staan van het ontstaan van een sterke paarbinding en paarvorming. Ook het ontstaan van een sterke orgastische beleving bij de vrouw dient in deze context geïnterpreteerd te worden. De aard van het orgasme bij mannen en vrouwen lijkt duidelijk in functie te staan van hun biologische investering, zoals gesteld door de sociobiologie. Een orgasme komt bij vrouwen moeizamer tot stand dan bij mannen, maar bij een langduriger en intenser beleefde relatie is deze overeenkomstig langduriger en intenser. Het vrouwelijk orgasme verhoogt de genotsbeleving bij mannen en zorgt tevens voor een veel grotere kans op effectieve bevruchting. Dit alles wijst op een biologische aanpassing, die de menswording kenmerkt, waarbij de seksualiteit, naast de voortplantingsfunctie, een belangrijke bijkomende functie verkreeg door het onderhouden van een hechtere paarvorming. HST VII blz. 18 7.5.6. EVOLUTIEPSYCHOLOGIE VAN DE SEKSUALITEIT. Wij geven onder deze hoofding een korte synthese van recente onderzoeksresultaten en bijhorende theorieën van in hoofdzaak Amerikaanse wetenschappers. Zij stellen dat het seksueel gedrag en de seksuele psychologie ook nog heden ten dage doordrongen is van een diep ingewortelde oeroude psychologie, die ontstond door biologische evolutie ten gevolge van de verschillende biologische noden van de beide seksen in de primitieve jager-verzamelaar gemeenschap. Zij gingen hierbij uit van de stelling dat het bestaan van aangeboren psychische patronen waarschijnlijker wordt naarmate deze in de meest diverse culturen kunnen waargenomen worden. Ook zij gaan uit van de vaststelling dat vrouwen een grotere investering doen in hun nageslacht dan mannen. Om deze reden dienen zij hieraan een grotere zorg te besteden ten einde het doorgeven van hun genen te verzekeren. Daar komt nog bij dat een mensenkind een grotere en langdurigere zorg vereist voor de opvoeding dan alle overige levensvormen. De vrouwelijke psychologie zou er overeenkomstig vooral op gericht zijn om hun partner zo te selecteren dat deze borg kan staan voor zowel goede genen als voor een deelname in de opvoedingstaak. Hierdoor zullen zij in zeer belangrijke mate belang hechten aan en bezorgd zijn over de tijd en middelen, die hun partner bereid is te investeren in de relatie. Hierdoor zullen vrouwen gemiddeld meer geneigd zijn om vaste relaties aan te gaan, spontaan kieskeuriger zijn, en groot belang hechten aan een stel van aspecten , zoals de morele waarde en psychische ingesteldheid, de credibiliteit en maatschappelijke status van deze partner. De meest succesvolle biologische strategie voor mannen is het maximaal verspreiden van hun genen. Zij kunnen dit doel bereiken door, onafhankelijk van het bestaan van een vaste partner, voldoende "zijsprongetjes" te maken. Voor deze laatste is al te grote kieskeurigheid geen eerste vereiste. Zij zullen spontaan bijzonder gevoelig zijn voor fysische aantrekkelijkheid, die de biologische signalen zijn voor zowel gezondheid als vruchtbaarheid. Mannen worden dan ook van nature gemakkelijker opgewonden door een breed gamma van vrouwen en zijn daarbij vooral gevoelig voor visuele stimuli, die reeds van op grotere afstand het nodige effect hebben. Een schoolvoorbeeld van dergelijk visueel kenmerk zijn de typische vrouwelijke "rondingen", die tijdens de puberteit ontstaan door een geslachtsspecifieke verdeling van vetweefsel onder invloed van vrouwelijke hormonen. Enige mannelijke voorkeur voor bvb. dunne of dikke vrouwen lijkt niet universeel te zijn en hierdoor eerder afhankelijk van cultuur dan van biologie, maar de aantrekkingskracht van een heup die zowat een derde breder is dan de taille blijkt in alle culturen een zeer grote aantrekkelijkheid van vrouwen te zijn. Dit wordt geïnterpreteerd als een soort van intuïtieve garantie voor vrouwelijkheid en hierdoor ook vruchtbaarheid. Het is een signaal voor "goede genen". Bij herhaling onderlijnen wij hier nogmaals dat het bij dit alles gaat om de biologische betekenis van fitheid, die steeds een maat is voor overlevingskansen en reproductief succes. Deze biologische ingesteldheid zou zich ook vertalen in een heel stel van andere eigenschappen. Als voorbeeld hiervan citeren wij de verschillende wijzen van jaloeziebeleving. Mannen zouden het meest verward en gestoord zijn bij occasioneel ontrouw van hun partner. De achtergrond hiervan is dat zij in dat geval nooit zeker HST VII blz. 19 kunnen zijn van het vaderschap. Dit is bvb. de reden waarom mannen ten allen tijden getracht hebben een monopolie over hun partners te verwerven en veelal ook niet terugdeinsden om met het oog hierop over te gaan tot agressie en bedreiging tot zelfs opsluiten of rituele mutilaties. Vrouwen daarentegen zouden relatief heviger reageren bij emotionele ontrouw van hun partner. De achtergrond hiervan is dat occasionele ontrouw weinig invloed heeft op haar nageslacht, wat wel het geval zou zijn indien zij de steun zouden verliezen van hun partner. Deze oeroude psychologie werd getest in diverse experimenten en waarnemingen. Een eerste hiervan gaat over de seksuele fantasieën en dromen van mannen en vrouwen. Hierbij blijkt dat deze bij mannen in veel grotere mate handelen over anonieme partners met opwindende seksuele signalen, terwijl vrouwen meer gefixeerd zouden zijn op een welbepaalde partner met, naast fysische, ook een stel van noodzakelijk geachte morele eigenschappen. Ook de ervaringen van eigenaars van boekenwinkels wijzen in dezelfde zin. Mannen vertonen een significant grotere belangstelling voor oppervlakkige publicaties met afbeeldingen van vrouwen, die de nodige seksuele signalen uitzenden, terwijl vrouwen gemiddeld meer belangstelling hebben voor verhalen die hun bewondering voor welbepaalde mannen opwekken. HST VII blz. 20 7.6. GEDRAGSTYPEN Elke soort, dier of mens, wordt gekenmerkt door soortspecifieke gedragingen, die min of meer sterk cultureel gemodifieerd kunnen worden. De capaciteit tot culturele aanpassing vindt zijn oorsprong inderdaad in de dierenwereld, maar komt slechts tot grote ontplooiing bij de menswording. Een verdere complicatie van de mogelijke gedragsuitingen is het ontstaan van typische aangeboren verschillen binnen elke soort. Onafhankelijk van het feit dat, zeker bij de hoogst ontwikkelde organismen, zoals de mens, elk individu wel in bepaalde mate verschilt van de andere en hierdoor uniek is, blijkt het toch mogelijk om in deze enorme diversiteit een beperkt aantal fundamentele gedragsmodellen te onderscheiden. Zoals dit ook geldt voor anatomische verschillen, waarbij een indeling kan gemaakt worden in vormtypen, kan men voor gedragsmatige verschillen een indeling maken in GEDRAGSTYPEN. Het bestaan van fundamentele aangepaste gedragstypen is belangrijk voor de overlevingskansen van een soort. Deze werden om deze reden in de loop van de evolutie uitgeselecteerd en bijgevolg in de genen ingebouwd. Het is duidelijk dat een mensenmaatschappij zijn grote kracht vindt in, onder meer, de taakverdeling, die “het geheel sterker maakt dan de som van de onderdelen”. Een groep van allemaal identieke gedragstypen zal meer problemen hebben om zich in moeilijke omstandigheden in stand te houden dan een groep met meer gedifferentieerde gedragspatronen. Zo zal bvb. een groep of stam zonder leiding of zonder leden die bereid zijn een leider te volgen minder kans hebben op overleving dan een groep waarin dit wel wordt verwezenlijkt. Erfelijke gedragspatronen kenmerken zich door het feit dat deze zich in de juiste omstandigheden spontaan en met grote energie kunnen uiten. Cultureel verworven of op de rede berustende gedragspatronen uiten zich in tweede orde en zijn minder spontaan. Zij zijn echter wel in staat om binnen bepaalde grenzen de spontane gedragspatronen te wijzigen. In een grote moderne maatschappij is er meer ruimte voor een grotere verscheidenheid van aangeboren gedragstypen dan in kleinere gemeenschappen. Men spreekt in dit verband ook van het bestaan van een groter aantal GEDRAGSNICHES. Inzicht in aangeboren gedragstypen is essentieel om te begrijpen dat mensen in dezelfde omstandigheden toch verschillend kunnen reageren evenals dat mensen kunnen ingedeeld worden in verschillende groepen, die grosso modo elk op een typische wijze reageren op gelijkaardige omstandigheden. Hierdoor ontstaat een beter begrijpen van het gedrag van mens en maatschappij. Veelal gaat men bij beschouwingen over menselijk gedrag (het liefst) uit van een volkomen vrijheid van de mens om te handelen zoals hij wil. Dit wordt noodgedwongen aangevuld met een afhankelijkheid van de gedragingen van toevallige omstandigheden. Toch blijkt steeds weer dat elke mens in belangrijke mate gedreven wordt door aangeboren driften. Deze dienen zich in een gegeven richting te verwerkelijken, teneinde zich zo voldaan, veilig en zeker (d.w.z. gelukkig) mogelijk te kunnen voelen. Zo zijn er bvb. mensen, die zich slechts voldaan kunnen voelen in een eenzelvig bestaan, terwijl anderen slechts voldoening kunnen verkrijgen in nauwe samenhang met anderen. Er zijn mensen, die steeds moeten kunnen heersen en anderen, die zich het liefst beveiligd en geleid willen weten door een hen dominerend HST VII blz. 21 persoon. Al deze (en nog vele andere) verschillen berusten op aangeboren behoeften, die de persoon in kwestie het door hem ervaren levensgebeuren op een hem kenmerkende wijze doen waarderen zonder dat hem noodzakelijkerwijze een duidelijk beeld voor ogen zou staan van datgene, wat hij in feite behoeft. Iedereen beleeft wel eens een moment, waarop hij beseft iets te behoeven, maar hij niet weet “wat” en “hoe”. Op dat ogenblik wordt duidelijk dat wij gedreven worden door dwingende noden. Deze erkenning mag evenwel niet leiden tot het besluit dat de mens louter de speelbal zou zijn van zijn driften. Elke mens (behalve de psychisch ontwrichte personen) is voorzien van een capaciteit tot rationeel denken waardoor deze in een meer of minder belangrijke mate in staat is een situatie kritisch te beoordelen. Indien deze kritische beoordeling rationeel zou falen, blijft de mens nog zijn emotionele kritische beoordeling en deze is dikwijls meer terecht (in functie van de aangeboren noden) dan de rationele beoordeling. Het verschil tussen de rationele en de gevoelsmatige beoordeling ligt dikwijls besloten in het feit dat de rationele beoordeling vooral bedoeld is om gebruikt te worden als een verantwoording tegenover anderen, terwijl de emotionele beoordeling hoofdzakelijk geldt van en voor het “ik” zelf. Daarbij komt dat de mens bij zijn geboorte start vanuit het “niet weten”. Elke mens wordt geboren met een gegeven, hem persoonlijk kenmerkend driftenstelsel, dat bepaalde veranderingen kan ondergaan volgens het stadium in de ontwikkeling van foetus tot volwassenen. Bij zijn geboorte beschikt de mens echter nog niet over normen om zijn streefnood te beseffen, noch over normen om kritisch daarover te denken of te handelen. Al de vereiste normen dient het mensenkind zich in de loop van het leven te verwerven en daarbij zal het geconfronteerd worden met het feit dat de hem aangeleerde en opgelegde normen kunnen afwijken van wat zijn driften in feite zouden behoeven. Het zou een wonder zijn indien de normen, algemeen geldend in de leefsfeer, volledig zouden overeenstemmen met de noden van het “ik”. Gewoonlijk wordt dit eventueel verschil opgelost doordat het “ik” de in de leefsfeer geldende normen en opvattingen erkent, maar dat dit “ik” innerlijk een eigen normenstelsel zal huldigen. Anders gezegd: de mens interpreteert algemene besluiten openlijk in overeenstemming met de denkmode van de leefgemeenschap, maar interpreteert diezelfde besluiten innerlijk op een voor het “ik” aanvaardbare wijze. Eenieder vormt zich dus een streefbeeld, dat beheerst wordt door aangeboren noden (driften), maar op meer of minder indringende wijzen ook beïnvloed geworden is door rationele, politieke, sociale, economische en culturele invloeden allerhande. In onze zogenaamd rationele, westerse cultuur hebben de driften soms terecht en soms ten onrechte een minderwaardige status verkregen. Niettegenstaande de rede de mogelijkheden en de techniek van het menselijk denken voltooit, is men het er in de regel toch meer en meer over eens dat de meest geniale wetenschappelijke, culturele of artistieke prestaties in de regel toe te schrijven zijn het onweerstaanbaar driftmatig streven in zake weten, denken, voelen en doen van deze genieën. Hoewel enerzijds toch ook “kinderen van hun tijd” hebben zij, zoals reeds vroeger betoogd, veelal een verbeten strijd moeten voeren tegen het onbegrip of de onwil van hun toenmalig rationeel erkend gezag van de staat, wetenschap, godsdienst en/of politiek. Driften blijken aan de basis te hebben gelegen van zowel het laagste als het hoogste dat de mensheid tot stand gebracht heeft. HST VII blz. 22 Heden ten dage bieden de theorieën betreffende de specifieke, menselijke aard een chaotisch beeld. De theorie, die de aard aanduidt waarop iemand zich in het leven gedragsmatig kenmerkt, noemde men karakterologie, maar dit is heden een verouderde term geworden. Tegenwoordig verkiest men de term persoonlijkheidstheorie. Zoals vaak bestaan er echter over een complex probleem, zoals de persoonlijkheid, vele verschillende opvattingen. De huidige chaos berust echter niet alleen op de complexiteit van het menselijk gedrag. Een belangrijke reden is het feit dat elke mens zich kan gaan afvragen in welke groep van de gegeven theorie hij zelf thuis hoort. Wanneer hij meent niet meteen in de hoogste waardegroep te kunnen opgenomen worden, zal hij in de meeste gevallen de theorie niet genegen zijn en deze zonder meer afwijzen. Wanneer hij echter meent tot een hogere waardegroep te behoren dan wordt dit in de regel graag aangenomen. Het probleem is echter dat hij hier ook gemakkelijk misbruik van kan maken door oordelen te gaan vellen over goed of kwaad, beter of slechter enz., die berusten op subjectieve uitgangspunten en waarvoor geen wetenschappelijke grond bestaat. Iets zeer gelijkaardigs hebben wij elders vermeld in verband met het al dan niet erkennen van het bestaan van mensenrassen Geen van de naar voor gebrachte gedragstypen heeft dan ook totnogtoe een algemeen geldige erkenning verkregen. Het probleem is echter dat hiermede wel een ethisch probleem kan worden opgelost maar inzicht in het verwerven van een betere kennis van het menselijk gedrag wordt belemmerd. De oplossing dient gezocht te worden in het verbannen van de steeds subjectieve ideeën over goed of kwaad, beter of slechter in objectieve wetenschappelijke analyses en het nadrukkelijk wijzen op het belang van ethische inzichten en de gevaren die het subjectief gebruik maken van de resultaten van wetenschappelijke kennis met zich mee kunnen brengen. De vraag dient inderdaad gesteld te worden of de niet erkenning van aangeboren gedragstypen geen blijvend beletsel vormt om een beter inzicht te verkrijgen in menselijk gedrag en in een mensenmaatschappij. Vooral in de eerste helft van de 20e eeuw ontstonden een aantal persoonlijkheidsheorieën te beginnen met Freud. Deze was de eerste die het karakter beschouwde als onafwendbaar streefsysteem, waardoor elk mens poogt zich te verwezenlijken ten opzichte van de omgevingsinvloeden. Hierbij fundeerde hij zijn systeem wel wat erg eenzijdig op het libido, dat praktisch een andere term wordt voor seksualiteit. Fromm nam afstand van zijn leermeester Freud en onderscheidde zich door te pogen het inzicht in de menselijke psyche te verbinden met de sociologische problematiek. Jung kreeg vooral bekendheid met zijn tegenstelling introvert versus extravert. Al deze theorieën bleken echter wat al te vaag en veelomvattend om het menselijk denken, weten en doen duidelijk te kenmerken. Lersch maakte een rijke inventaris van drie lagen in de menselijke psyche. Kretschmer meende een verband te zien tussen karakter en lichaamsstruktuur en maakte ophef met zijn tegenstelling tussen schizothym en cyclothym als fundamentele polariteit aan basis van het menselijk gedrag. V.Decleir (1993) breidde dit laatste verder uit tot zeven fundamentele polariteiten. De combinatie hiervan leidt tot 96 mogelijke streefcombinaties, waardoor elke mens met, door of tegen zijn omgeving een hem kenmerkend persoonlijk gedrag zal nastreven. Wij zullen in wat volgt uitsluitend deze meest recente en meest volledige persoonlijkheidstheorie (V.Decleir – 1993) bondig samenvatten. HST VII blz. 23 De mens is een denkend wezen bij uitstek geworden, maar heeft wel gepaste gedragingen nodig om zich in stand te houden. Als basis hiervoor worden de volgende 7 polariteiten voorgesteld. Wat de nood tot bindingen betreft (gerichtheden) zijn er de volgende polariteiten : 1. De polariteit “onverbonden - verbonden”. Onverbonden typen streven naar relaties zonder tot eenwording te moeten komen; verbonden typen streven daarentegen wel naar een gegeven eenwording. 2. De polariteit “onverbreekbare (schizothym) - vlot verbreekbare (cyclothym). relaties relaties” Wat de aard van de bindingen betreft zijn er de volgende polariteiten : 3. De polariteit “ de behoefte leefnormen in principe te ontlenen aan het “ik” tegenover de behoefte leefnormen in principe te ontlenen aan de buitenwereld of “niet ik”. 4. De polariteit “interesse gericht op de niet menselijke wereld (dingen, planten en dieren) tegenover de interesse gericht op de andere mens” Wat de middelen voor het verwezenlijken van de bindingen betreft, gelden de volgende polariteiten : 5. De polariteit “doeleinden hoofdzakelijk nastreven op basis van concreet gedrag tegenover doeleinden hoofdzakelijk nastreven op basis van bezinnend denken en weten”. 6. De polariteit “prioritair pogen te weten op basis van het gevoel tegenover prioritair pogen te weten op basis van de rede”. Tenslotte geldt de driepolige polariteit, die de behoefte inzake machtsverhoudingen bepaalt : 7.a. dominante typen, die in de mate van het mogelijke willen heersen (leiden). 7.b. recessieve typen, die voornamelijk een leider behoeven 7.c. evenwichtige typen, die streven naar onderling gelijkwaardige verhoudingen met anderen. De typologische structuur van het mensbeeld kan nu voorgesteld worden in de volgende tabel. HST VII blz. 24 HST VII blz. 25 Deze tabel berust op de volgende principes : A. De polariteiten 1, 2 en 3 (aangeduid door de letters zoals gegeven onderaan de tabel) vormen 2 x 2 x 2 = 8 typenklassen. Deze staan in de tabel bovenaan en bepalen de 8 verticale kolommen. B. De polariteit nummer 5 deelt deze typenklassen in twee grote groepen, nl.: B1: Mensen, die vooral denken in functie van hun concreet gedrag. Zij pogen “al doende te denken” (j’agis d’abord et puis je réfléchis). Wij kunnen in dit verband per definitie spreken van de echte of eigenlijke gedragstypen of gedragstypen in engere zin. In de tabel zijn dit de gedragstypen. B2: Mensen, die zich vooral gedragen in functie van hun denken. Wij kunnen in dit verband per definitie spreken van bezinningstypen. C. De polariteit 4, toegepast op de gedragstypen, zoals hierboven gedefinieerd, deelt deze groep in 2 lagen in, nl. gedrag gericht op de natuur enerzijds en gedrag gericht op de andere mens anderzijds. De polariteit 6, toegepast op de bezinningstypen deelt deze groep in 2 lagen, nl. bezinning via het gevoel en bezinning via de rede. Op deze wijze bestaan er vier lagen, die in de tabel worden aangeduid van I tot IV D. De driepolige polariteit nummer 7 doet elk van de basistypen opsplitsen in 3 typen. Op deze wijze ingedeeld kan de mensheid worden onderverdeeld in vier lagen met in totaal 96 typen, waarvan 48 gedragstypen en 48 bezinningstypen. Ter illustratie van de benamingen voor deze mensentypen beperken wij ons met het opgeven van de 8 basistypen van elke laag. Deze kunnen elk nog eens onderverdeeld in een dominant, evenwichtig en recessief type. Dit geeft dan het volgende met in vet gedrukt de vijf typen, die wij ter illustratie verder iets nader zullen bespreken : Laag 1 : De eremiet (1, 9 en 17), de onverschillige mens (2,10 en 18)), de eenzame zwerver (3, 11 en 19), de nomade (4, 12 en 20), de magiër (5,13 en 21), de mysticus (6,14 en 22), de praktische natuurmens (7,15 en 23), de animist (8,16 en 24). Laag 2 : De eenzelvige mens (25, 33 en 41), de onmotiveerbare mens (26, 34 en 42), de egoïst (27, 35 en 43), de speelse mens (28, 36 en 44), de machtsmens (29, 37 en 45 = de tiran), de profeet (30, 38 en 46), de demagoog (31, 39 en 47), de sociale werker (32, 40 en 48). Laag 3 : De vervreemde gevoelsmens (49, 57 en 65), de intuïtieve formalist (50, 58 en 66), de esoterische mens (51, 59 en 67), de impressionist (52, 60 en 68), de expressionist (53, 61 en 69), de emotionele extaticus (54, 62 en 70), de sentimentele mens (55, 63 en 71), de emotionele wijze (56, 64 en 72). Laag 4 : De vervreemde rationalist (73, 81 en 89), de rationele formalist (74, 82 en 90), de rationele fantast (75, 83 en 91), de sofist (76, 84 en 92), de dogmaticus (77, 85 en 93), de rationele extaticus (78, 86 en 94), de praktische rationalist (79, 87 en 95), de rationele wijze (80, 88 En 96). HST VII blz. 26 Uiteraard zullen zowel de voor de mens zo typische sterke biologische variatie in allerlei psychische en lichamelijke eigenschappen als de invloed van allerlei al dan niet toevallige situaties uit de buitenwereld deze fundamentele basisindeling in typengroepen verder gaan differentiëren. Hierdoor wordt elke mens in zekere zin een unicum. De mensheid moet bij zijn ontstaan louter gedragstypen omvat hebben. Het bedwingen van maatschappelijke conflicten en de maatschappelijke ordening vereist steeds een onmiddellijke gepaste gedragsmatige ingreep. Bezinningstypen zijn hier minder geschikt voor omdat zij dergelijke ingreep moeten kunnen plaatsen in een passende achtergrond, wat te veel tijd zou vragen. Zij verschenen na voldoende uitbouw van de woordentaal, na rijping van het denken over de achtergronden van het bestaan en na voldoende niveauverhoging in de communicatie via taal. Alhoewel de gedragstypen de oudste mensenlaag vertegenwoordigen, zijn de na hen verschenen bezinningstypen het meest verantwoordelijk gebleken voor de culturele evolutie. Dit alles betekent niet dat de gedragstypen minder intelligent hoeven te zijn dan de bezinningstypen. Er zijn immers zowel bij gedragstypen als bij de bezinningstypen zeer intelligente en zwak intelligente typen. De spontane denkwereld van de gedragstypen is normaal wel beperkt tot het gedragsmatig bestaan, terwijl de bezinningstypen pogen hun aandacht te concentreren op de achtergrondverschijnselen van het bestaan. Hierdoor zullen zij hun gedragssysteem weliswaar dienen uit te bouwen in de verlenging van het gedragstypisch model, maar dit laatste omvormen tot een bezinningstypisch model. Zij zijn praktisch nooit de echte maatschappelijke leiders, maar wel de raadgevers of inspirators van de (gedragstypische) maatschappelijke leiders. Vooreerst waren er de gevoelsmatige bezinningstypen die kenmerkend zijn voor de mythische periode, d.i. de periode waarin ook de denkers meenden dat niet zijzelf wisten, dachten en planden, maar dat alles hun ingefluisterd of opgelegd werd door geesten, goden of geheimzinnige krachten allerhande. Slechts met de bezinningstypen via de rede is de mens zich bewust geworden dat hij zelf dacht, wist en plande. De evolutie van deze typen in de loop van de geschiedenis van de mensheid zou er als volgt kunnen uitgezien hebben. De mensheid is gestart op het peil van de minst complexe typenlaag. Dit zijn de gedragstypen gericht op de natuur. Zolang intermenselijke relaties niet hun directe levensbelang raken zijn zij niet erg geïnteresseerd in intermenselijke relaties. Wel moeten zij, ondanks en tegenover de maatschappelijke, sociale en andere intermenselijke verplichtingen en normen van de samenleving, pogen hun niet op de andere mens gerichte waarden te verwezenlijken. Zij vormen de eerste laag in de tabel. Samenhangend met het ontstaan en het bruikbare peil van de woordentaal bestond de mensheid op een bepaald ogenblik zeer waarschijnlijk uitsluitend uit typen van de eerste laag. Het toenmalig cultureel niveau was dan ook overeenkomstig eerder primitief. Het verschijnen van de overige drie lagen heeft onvermijdelijk het cultureel niveau van de eerste laag beïnvloed, maar de typologische aard van deze eerste laag is wel degelijk gebleven. Deze mensen (bvb. magiërs, tovenaars, vogelduiders, medicijnmannen enz.) hebben in het verleden een vooraanstaande maatschappelijke positie bekleed, maar worden in een moderne maatschappij in de regel gedwongen hun natuur te beleven in het verborgene en/of aan de rand van de maatschappij. Typen uit de eerste laag kunnen wel binnen bepaalde perken onder invloed van de overige lagen op een hoger denk- en HST VII blz. 27 weetniveau gebracht worden, maar hun eigen aard zal steeds de voorkeur geven aan de niet menselijke problematiek (al te eenzijdige interesse voor dingen, planten, dieren enz.), zij het afgezwakt of vervormd door de geldende maatschappelijke verplichtingen. Onverbonden typen uit de eerste laag kunnen wel in groep leven, maar dan voornamelijk met gelijkaardige naturen, zij het neutraal met of naast elkaar levend (zie boedhisme, hindoeisme, kloostergemeenschappen enz.). De tweede laag wordt gevormd door de gedragstypen gericht op de mens en is hierdoor complexer, want deze typen moeten niet enkel de eigen laag, maar op één of andere wijze, hoewel ondergeschikt, ook de leefproblemen van de eerste laag verwerken. De derde laag (bezinning via het gevoel) en de vierde laag moeten op hun beurt, behalve de eigen problematiek steeds in ondergeschikte orde ook de onderliggende lagen verwerken. Indien typen uit tweede, derde en vierde laag psychisch ontredderd zouden worden, kunnen deze ofwel redding zoeken in modellen van onder hen staande typen van dezelfde klasse ofwel hun tegenpool bestrijden ten einde zichzelf toch waar te maken. Typen van de onderste laag hebben dergelijke uitweg niet zodat een ontregeling van hun bestaansinzicht meteen hun ondergang betekent. Hierbij volgen zeer bondige beschrijvingen van enkele mensentypen met hun aangeboren gedragstype, die uit de hoger vermelde theorie kunnen afgeleid worden. 1. DE EENZELVIGE MENS (niet te verwarren met het eremiet-type) Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger vermelde paragraaf in dit verband) : onverbonden (1), moeilijk verbreekbare relaties (2), behoeften ontlenen aan het ik (3), gericht op de andere mens (4), gericht op gedrag (5). Beschrijving van het op deze wijze ontstane gedragstype : De eenzelvige mens realiseert zich tegenover de andere mens, doch niet om er mede één te worden. Hij wil zich er van afzonderen. Dit kan gebeuren in vijandige, competitieve of neutrale zin. De eenzelvige mens voelt zich nooit verplicht tegenover een ander, tenzij dit hem door de buitenwereld dwingend opgelegd zou worden. Spontaan aanvaardt hij dit zelden of nooit. De eenzelvige mens heeft echter wel anderen nodig om, zij het zich daartegen afzettend, zijn zelf te kunnen realiseren. Hierdoor aardt hij weliswaar in het groepsleven, maar leeft hij daar hetzij aan de rand van de gemeenschap, hetzij teruggetrokken tot verborgen temidden daarvan. Wetten en voorschriften allerhande ergeren de eenzelvige mens in de mate dat deze niet zouden beantwoorden aan zijn apartheidsbehoeften. Door de anderen wordt de eenzelvige mens ervaren als een moeilijk of niet toegankelijke aparte, eigengereide tot eigenzinnige persoon. Deze zal zich opstellen in functie van de hoger vermelde driepolige polariteit inzake machtsverhoudingen. Het recessief type gedraagt zich eerder schuchter ondergeschikt, het evenwichtig type zelfbewust afstandelijk en het dominant type brutaal agressief. Het dominant, eenzelvig type leidt aldus gemakkelijk tot conflicten en blijkt talrijk vertegenwoordigd in antimaatschappelijke bewegingen. Evenwichtige eenzelvige typen leiden niet tot conflicten indien zij zich niet door anderen in hun eenzelvigheid bedreigd voelen, maar wanneer zij maatschappelijke verwikkelingen ervaren zal hun sympathie gemakkelijk uitgaan naar antimaatschappelijke tendensen. Recessieve HST VII blz. 28 eenzelvige typen moeten een ander vinden om zich te realiseren, maar zij moeten vermijden dat die ander een verbonden relatie zou eisen. Hun doel is de anderen er toe te brengen hun de gelegenheid te verzekeren eenzelvig te leven. Ingevolge de behoefte aan langdurige relaties wordt dit type veelal een dwingende, maar ondankbare smekeling zoals in de bekende parabel van de reiziger, die een om hulp smekende bedelaar langs de weg op zijn rug neemt. Eenmaal op de rug genesteld wordt de bedelaar steeds zwaarder tot de reiziger onder het steeds toenemende gewicht bezwijkt. 2. DE SOFIST Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger vermelde paragraaf in dit verband) : onverbonden (1), vlot verbreekbare relaties (2), denknormen ontlenen aan de buitenwereld (3), gericht op bezinnend denken en weten (5), gericht op de rede (5,1). Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedragstype : De behoefte aan onverbonden en vlot verbreekbare relaties stelt het ik der sofisten lijnrecht tegenover de behoefte aan algemeen geldende normen in de denk- en weetsfeer. Deze situatie vereist in feite een patstelling, die slechts bereikt kan worden door het intellectuele leven op te vatten als een spel. Hierdoor zoekt de sofist , onafgezien het waarheidsgehalte, naar door anderen moeilijk of in het geheel niet te weerleggen bewijsvoeringen voor denkbeelden en redeneringen. Hierdoor onderscheidt hij zich van de anderen door een bepaalde speelsheid. Hij zoekt naar erkenning en/of bewondering vanwege die anderen voor zijn apart, spitsvondig denken en weten, hetgeen leidt tot vlot veranderlijke relaties. Sofisten voelen zich dan ook bijzonder thuis in omstandigheden, waarin de geldende denk- en weetzekerheid moeilijk op te lossen hiaten zou vertonen. Dit was bvb. het geval in Griekenland omstreeks 500 voor Christus alsook in onze postmoderne tijd. Sofisten zijn of lijken goedmoedig. Hun spitsvondig denken is in vele situaties waardevol. Moeilijke éénlijnige opdrachten zullen zij, wegens hun speelse aard, vaak niet ten volle passend kunnen uitvoeren. Dominante sofisten gedragen zich veeleer hautain dan gedragsmatig agressief. Gelijkmoedige sofisten zijn aangename, open en interessante speelse denkers. Recessieve sofisten pogen met hun spitsvondig denken en weten beschermers en leiders voor zich te winnen. Ten gevolge van hun apart denken ontdekken sofisten dikwijls de zwakke of zelfs foute aspecten van het rechtlijnig, systematisch cultuurdenken. Zo wordt vaak in bvb. de politiek de sofistische methode aangeleerd en gebruikt teneinde handige, moeilijk te weerleggen verdedigers van de eigen belangen te vormen. Dergelijke speciaal opgeleide sprekers zullen echter meestal niet tot de groep van de sofisten behoren, daar spitsvondig redeneren voor hen geen spel mag zijn. 3. DE MAGIER Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), onverbreekbare relaties (2), leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op de niet menselijke wereld (4), gericht op gedrag (5). HST VII blz. 29 Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedragstype : De magiër is mensafzijdig tot mensvijandig. Hij poogt gedragsmatig (via magie) één te worden met planten, dieren, de natuur of met verschijnselen allerhande volgens normen van zijn ik. Macht over de natuur kan men heden ten dage slechts verkrijgen via wetenschappelijke methoden. Deze hebben de vroegere onnaspeurlijke macht en zin van de magiërs vernietigd. De hedendaagse natuurwetenschap omvat dan ook enerzijds magiërs, die wetenschappelijk beperkt worden in de vrijheid van hun ik voorstellingen en anderzijds niet magiërs, die de natuurwetenschap niet bedrijven met het doel macht over de natuur te verkrijgen, maar pogen de aard en de werking van de natuur te begrijpen. Buiten de natuurwetenschap meent de dominante magiër de door hem gevreesde en/of geminachte natuur te kunnen overheersen vanuit de magische krachten van zijn ik. De evenwichtige magiër gaat een evenwichtig bedoelde strijd aan met de gerespecteerde en door hem bewonderde natuurverschijnselen. De recessieve magiër neemt een smekende houding aan tegenover de natuur en poogt op een hypocriete slinkse manier zich via de normen van zijn ik te laten gelden. Niet wetenschappelijk opgeleide magiërs leven in onze moderne, westerse maatschappij aan de rand van de cultuur. 4. DE SENTIMENTELE MENS Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), vlot verbreekbare relaties (2), leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op bezinnend weten (5), weten op basis van het gevoel (5,1). Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedsragstype : Sentimentelen zijn mensen, die vlot relaties aangaan met anderen, de gevoelige snaar bij die anderen weten te beroeren en vlot een gezellige tot vertrouwelijke sfeer kunnen opbouwen. Daarbij zullen ze toch steeds hun ik op de voorgrond weten te plaatsen. Afzwakkende relaties kunnen door de sentimentele mens vrij gemakkelijk prijsgegeven worden teneinde nieuwe vervangende relaties aan te gaan. Hun voorstellen en inzichten zijn overeenkomstig onbestendig, veranderlijk en eerder oppervlakkig. Dit wordt vaak versluierd door de intieme, innige en schijnbaar diepzinnige sfeer waarin deze voorstellingen gebaad worden. De hooghartige (dominante) sentimentele mens eist voor zijn voorstellingen en wensen een erkenning, die deze in hun enge ik-vorm meestal niet verdienen. De evenwichtige sentimentele mens is sympathiek, maar wekt bij anderen gemakkelijk wrevel op omdat hij, als evenwichtig type, steeds de anderen meer vrijheid gunt dan dominante en recessieve typen plegen te doen. De recessieve sentimentele mens moet zijn ideeën, motieven en technieken steeds ontlenen aan anderen, die hij moet pogen voor zich te winnen. Deze afhankelijkheid maakt de recessieve sentimentele mens veelal onzeker, met wisselende stemmingen en veranderlijke standpunten. Hij vertoont ook een opvallende nieuwsgierigheid, die niet diepgaand is, maar soms wel die indruk geeft. 5. DE TIRAN Kenmerkende combinatie van de polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), onverbreekbare relaties (2), HST VII blz. 30 leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op de andere mens (4), gericht op het gedrag (5). Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerde gedragstype : Dit type levert de grote en kleine tirannen uit onze samenleving. Een psychologisch waarachtige tiran is altijd een gedragstype, want een tiran moet steeds onmiddellijk gedragsmatig kunnen reageren op gewelddadige pogingen om hem te onttronen. Dominante bezinningstypen verliezen immers in vergelijkbare situaties te veel tijd ten einde hun reactie te kunnen overwegen en deze in daden om te zetten. Een tiran wil steeds ten volle heersen over een groep van getrouwen, waaraan hij geen misstap, geen ontrouw of geen verzet tegenover hemzelf kan vergeven. Deze getrouwen moeten, in zijn naam en naar zijn normen, de massa beheersen. Alhoewel de tiran ook het denken van zijn onderdanen wil beheersen, wordt de massa onderdanen door hem geminacht (onverbonden dominante typen bekommeren zich niet om het denken van hun ondergeschikten, alleen gehoorzaamheid is van belang). Macht wordt door de tiran beschouwd als een hem door de natuur (of God) toegewezen recht. Falen is een hem aangedaan onrecht en vergt weerwraak. Slechts één machtstype kan de opperste macht veroveren. Alle andere tirantypen moeten zich tijdelijk tevreden stellen met een macht boven hen. Ondergeschikte tirannen zijn nooit absoluut trouw aan de leider. Steeds zijn zij bereid te pogen de oppermacht te veroveren zodra zij menen dat dit mogelijk is. Een tiran kan zich nooit veroorloven gedelegeerde machtstypen hun gang te laten gaan. Menig tiran heeft een dergelijke onvoorzichtigheid of nalatigheid duur moeten bekopen. De trouwste volgelingen van een tiran zijn recessieve typen, die onverbreekbare relaties nastreven. Deze worden wel door hun leider aanvaard en gebruikt, maar tegelijk door hem geminacht. Kleine tirannen zijn onder meer de huistirannen, die louter heersen over de persoonlijke relaties binnen de huiselijke kring. Buiten die kring kan een kleine tiran zich echter zeer onderdanig gedragen. Dit wordt voor hem vergoed door extra tirannie binnen de persoonlijk beheerste kring. De evenwichtige variant (7c) van de tiran levert de verlichte despoot, die anderen niet minacht, maar meent beter te weten en beter te kunnen. In een conflict is de verlichte despoot normaal niet opgewassen tegen een tiran. De recessieve variant van de tiran is een tirannieke zwakkeling (7b), die poogt te heersen zodra hij beschermd en gemachtigd zou zijn door een heerser. Voor het overige is hij een blinde volgeling van de door hem erkende leider. 6. DE RECESSIEVE TYPEN Er zijn in het geheel van de typologische structuur 32 recessieve typen, d.w.z. telkens één in elke van de 32 typenfamilies. Verschillend naargelang de 32 combinaties van de polariteiten 1 tot en met 6, kenmerken alle recessieve typen zich door de onmacht zich zelfstandig te verwerkelijken. Zij behoeven daartoe steeds de leiding, de hulp en/of de bescherming van bij voorkeur typen met een parallelle polariteitencombinatie en bovendien bij voorkeur van een dominant type, desnoods ook van een evenwichtig type. De relatie tussen een dominant en een recessief type is dan ook steeds bijzonder sterk omdat beide typen elkander brengen wat zij behoeven, vooral wanneer beiden tot eenzelfde polaire combinatie behoren. Een evenwichtig type kan eventueel wel een recessief type in bescherming nemen , maar zal gewoonlijk pogen een evenwichtige relatie op te bouwen, die moeilijk zal lukken. Recessieve typen vertegenwoordigen steeds de schuwe, onzelfstandige, hypocriete, bescheiden, onmachtige, volgzame HST VII blz. 31 maar dienstwillige tegenpool van de dominante en de evenwichtige typen met eenzelfde polariteitencombinatie. Voor een veel uitgebreidere en indringendere bespreking van alle in de theorie voorgestelde 96 gedragstypen verwijzen wij naar het betreffende boek. 7.7. DE NEOLITHISCHE REVOLUTIE De grote verandering begon omstreeks 10.000 jaar geleden. De mens leerde toen de natuur te onderwerpen aan de wil van de mens en niet omgekeerd. Het kweken van voedsel begon de plaats in te nemen van het jagen en verzamelen. Landbouw en veeteelt begonnen hun opgang. Deze omwenteling startte in wat men noemt de “vruchtbare sikkel”, die zich uitstrekt vanaf de plaats waar Tigris en Euphraat uitmonden in de Perzische golf over het huidige Irak en Syrië en vervolgens langs Libanon en Israël naar het Nijldal. Het was een voor de mensheid uiterst belangrijke en vreedzame revolutie. In de eerste plaats ontstond er een grotere voedselvoorraad waardoor het gevaar voor hongersdood minder kritiek werd. Hier door konden veel meer mensen op een kleinere oppervlakte gaan samenwonen. Grotere en heterogenere levensgemeenschappen kwamen tot stand. Hierdoor werden werkverdeling en specialisatie belangrijk en het leven gevarieerder. In de plaats van een last te zijn voor rondtrekkende jagers konden oudere mensen hun herinneringen, ervaringen en praktische kennis mededelen aan de jongeren en werden zij hier door belangrijke leden van de gemeenschap. De hutten evolueerden tot huizen en werden steviger en complexer. Meer vrije tijd kwam beschikbaar en hier door konden de mensen meer gaan nadenken en tijd en ruimte vrijmaken voor kunsten en ambachten. In de zich steeds verder ontplooiende en ingewikkelder wordende levensgemeenschappen ontstonden betere overlevingskansen en de bevolking van de aarde begon te stijgen. Uit dorpen groeiden steden en uit steden ontstonden stadstaten en rijken. De oudste tot nog toe gekende stad is Jericho en deze werd 10.000 jaar geleden gesticht. Omstreeks 9.000 jaar geleden wordt Catal Huyuk, gelegen in het huidige Turkije; de grootste neolitische stad en 6.000 jaar geleden komen de eerste stadstaten in Soemerië tot ontwikkeling. Zowat 5.000 jaar geleden ontstaan de eerste steden in het Nijldal en 4.500 jaar geleden gebeurt het zelfde in het Indusdal. Het grote voordeel van de stad was de grote veiligheid er van. Een stad met enige duizenden inwoners was in die tijd een praktisch onneembare vesting. Het belangrijkste was echter de heterogene samenstelling en de verscheidenheid van het leven zo dat voor zo veel mogelijk mensen kans op ontplooiing van de persoonlijkheid bestond. 7.8. LITTEKENS UIT HET VERLEDEN Bij herhaling werd gesteld dat de culturele evolutie sneller verloopt dan de biologische evolutie. Een gevolg hier van is dat de mens niet de tijd heeft gehad om zich biologisch volledig aan te passen aan een moderne stad. Hij zal dan ook nog behept zijn met een aantal littekens uit het verleden, die zijn gedragingen in belangrijke mate kenmerken. HST VII blz. 32 Een belangrijke opmerking bij de volgende voorbeelden in dit verband is dat dit alles geldt voor de gemiddelde mens. Zoals eveneens bij herhaling gesteld is de variatie in de huidige mensheid zeer groot, waardoor het gedrag van de mens uiterst complex wordt en er steeds vele uitzonderingen zijn op de vastgestelde eigenschappen en gedragingen. Psychologen konden aantonen dat een mens in een moderne grote stad zich nog in grote mate gedraagt als een jager-verzamelaar. Een man zal bvb. zijn dag aanvatten door thuis te ontbijten, zijn wagen te nemen naar zijn werk en daar de verdere dag vertoeven tot hij ’s avonds terug naar huis gaat. Bij dit hele gebeuren wordt veelal thuis, de route onderweg en de ruimte op het werk globaal beschouwd als het eigen territorium. Wanneer iemand hem dwars zit of in de weg loopt in dit gebied zal de mens in kwestie veel agressiever reageren en minder verdraagzaam zijn, dan wanneer dit zou gebeuren buiten dit gebied. Het totaal aantal mensen waarmede hij bij dit alles nauw contact heeft blijft steeds beperkt alsof het gaat om een leven in stamverband. Hij zal zich met zijn zogenaamde stamgenoten onderhouden via een typisch taalgebruik met een typisch beperkt vocabularium en contact hebben via typische standaard gebaren of aanrakingen. Deze zullen alle door de ander herkend worden als “lid van de gemeenschap” of stam. Onderling zal er een band bestaan en inmenging van uit andere groepen zal met de nodige voorzichtigheid en desnoods afweer gebeuren. Iemand die dit alles zo spontaan doet voelt zich hier bij in de regel geborgen en veilig. Hij handelt als een lid van een stam als primitieve jager-verzamelaar. Door de moderne maatschappij gedwongen om anders te handelen en buiten dit verband te treden zal hij zich veelal ongemakkelijk voelen en in minder of meerdere mate stress ondervinden. Wanneer iemand zich onzeker voelt of schrikt, gaan de nieren adrenaline afscheiden, dat het ganse lichaam zeer diep gaat beïnvloeden. Hierdoor ontstaat de fysiologische stressreactie, waarbij de spieren voorzien worden van het nodige voedsel, gespannen staan en klaar zijn voor actie. Hersenen en zintuigen zijn uiterst alert. De minuscule haren gaan rechtstaan alsof deze nog, zoals vroeger, het individu in kwestie groter doen lijken en een eventuele agressor afschrikken. Het bloed stolt gemakkelijker en breidt het organisme voor op eventuele wonden enz. Het is duidelijk dat deze stressreactie de belangrijke, nuttige, snelle en reflexmatige reactie is op een gevaarlijke toestand voor de primitieve jager. Deze toestand wordt in primitieve omstandigheden in de regel gevolgd door een aanval- of vluchtreactie en hierdoor loopt de stressreactie af. Voor een student die een examen gaat doen of een chauffeur die schrikt van een plots opdoemend ander voertuig loopt deze stressreactie echter niet af. Integendeel lopen zij kans dat deze zich herhaalt met nieuwe adrenaline vrijzetting. Dit kan leiden tot een permanente spanning, die het organisme sterk kan uitputten en hierdoor ontstaat stress. Bij een voetbalwedstrijd kunnen supporters zich in dergelijke mate opwinden, dat zij hierdoor regelmatig slaags geraken. Na successen in het buitenland worden zij vaak uitbundig als nationale helden in hun eigen land ontvangen. Dit alles staat in geen enkele verhouding tot wat winst of verlies voor het eigen leven van deze supporters kan betekenen. Ondervraagd hierover kunnen zij hun emoties en de er mede gepaard gaande euphorie of agressie niet goed verklaren en verwoorden hun gevoelens dan ook vaak met de uitdrukking "het gaf mij een kick". Dit alles wijst op arationele diep ingewortelde emoties en overeenkomstige gedragingen, die alleen maar te verklaren zijn door het feit dat deze op één of andere wijze van overlevingsbelang moeten geweest zijn bij het ontstaan er van. In zijn boek "Spel om de bal" heeft de succesvolle populairwetenschappelijke schrijver Desmond Morris dit fenomeen ontleed en kwam hij tot de HST VII blz. 33 conclusie dat het hele gebeuren rondom zoiets als een voetbalwedstrijd bepaalde gelijkenissen vertoont met een stammenoorlog. Eigenschappen die de relatief kleine gemeenschap van een primitieve stam bijeenhouden en het voor de voedselvoorziening zo belangrijke territorium verdedigen tegen vreemde stammen, waren ongetwijfeld van overlevingsbelang voor de primitieve jager-verzamelaar. Bij het spelen leren jonge roofdieren, onder meer, een prooi na te jagen, te grijpen en te doden. Wanneer jonge roofdieren onderling spelen kan dit gevaarlijk worden daar deze in staat zijn tot het toebrengen van wonden en eventueel zelfs tot doden. Zij hebben hier door een evolutief verworven en bijgevolg aangeboren gedrag ontwikkeld ten einde verwondingen te vermijden. Hier bij gaat het jonge dier dat het onderspit dreigt te verwerven zich op de rug liggend volledig overgeven aan de overwinnaar. Dit gedrag blokkeert de agressie en beëindigt het dreigende gevaar voor verwondingen. Psychologen knobbelden uit dat ook bij de mens zoiets bestaat. Het blijkt zeer moeilijk om spontaan agressief te zijn tegenover een persoon die zich onderdanig toont en zich volledig overgeeft. Dit kan zich uiten onder de vorm van een buigen van het hoofd of van de romp of meer nog door zich voor de agressieve persoon op de grond te leggen. Interessant is dat dergelijk gedrag werd ingebouwd in de gewoonten en regels van een maatschappij. Het groeten van een hoger geplaatst persoon gebeurt hier bij veelal door het buigen van het hoofd of de romp. Bij primitieve volkeren kwam het voor dat bij het groeten van een koning of andere heerser men zich plat op de grond diende te werpen. Het blijkt dus dat de gewoonten en wetten van een maatschappij niet alleen in belangrijke mate het gedrag van een mens bepalen, maar dat ook het omgekeerde waar is. Biologische ingebouwde neigingen hebben ook mede de gewoonten en wetten van een maatschappij helpen bepalen. Typisch voor de mens is dat, in tegenstelling tot een dier, een mens in de toekomst kan denken en bijvoorbeeld zich voorstellen dat iemand die zich heden onderdanig toont, morgen toch gevaarlijk kan zijn. Om deze reden kan het dat een mens na reflectie zijn spontane neigingen kan verdringen en toch anders handelen. Om het nog wat ingewikkelder te maken dient tevens gesteld dat een mens ook een gedrag kan veinzen, wat de samenleving uiteraard ingewikkelder maakt. Een groot en breedgeschouderd persoon blijkt spontaan meer indruk te maken dan een kleiner. In een primitieve situatie is de grootste persoon meestal ook de sterkste en om deze reden een geschikte leider. In primitieve maatschappijen zijn de leiders dan ook veelal de grotere en sterkere figuren. Leiders hebben ten allen tijde getracht om zich door kledij groter en indrukwekkender te maken. Grote en fysisch sterke personen spelen in een moderne maatschappij niet meer dezelfde rol en de moderne mens is dan ook zeer goed in staat om een kleiner persoon toch als leider te erkennen. Dit gebeurt echter toch nog steeds minder spontaan en vereist een bepaalde mate van reflectie. Kleinere personen zijn overeenkomstig in de regel veel meer in de weer en dienen grotere inspanningen te doen om zich waar te maken of zich als leider op te dringen. Vooral in de jeugd, maar ook later, kunnen mensen, die aangevallen werden door een persoon hier door een waar trauma verwerven. Hierbij gaan zij nadien vaak van elke persoon met vergelijkbare grootte, vorm, kledij, huidskleur of ander opvallend kenmerk een afkeer verkrijgen. Deze ingebouwde spontane reactie is nuttig in primitieve toestanden, waarbij een agressie buiten familie- of stamverband in de regel van vijandige groepen komt en dit zal in het verdere leven grosso modo onveranderd blijven. In de moderne grootstad geldt dit natuurlijk niet meer en de afkeer van gelijkaardige mensen als een vroegere agressor is oneerlijk en onfatsoenlijk ten opzichte van de zeer HST VII blz. 34 heterogene complexe maatschappij. Het blijkt echter niet steeds gemakkelijk om via de rede (reflectie) de betreffende persoon af te helpen van de opgelopen afkeer. Bij de seksuele interactie zal de aantrekkelijkheid vooral bepaald worden door een stel van signalen, die bij de mens vooral visueel zijn. Het blijkt dat een eerste stel van signalen vooral te maken heeft met cultureel bepaalde verwachtingen. Een tweede stel vindt men overal op aarde terug en is om deze reden zeer waarschijnlijk biologisch (genetisch) bepaald. Hoe belangrijk deze signalen zijn wordt bewezen door het feit dat deze zeer vaak cultureel versterk worden, soms zelf door gebruik te maken van verminkingen. Over het tweede (aangeboren) stel van signalen kunnen wij spreken als de “biologische schoonheid”. De belangrijkste hier onder zijn : 1. Het silhouet met brede schouders (mannen), brede heupen (vrouwen), vrouwelijke “rondingen” enz. 2. Signalen die wijzen op “jeugdigheid”. Hier onder een heel stel van signalen, zoals een gladde, zachte en frisse huid, soepelheid, veerkracht en ook gedragingen (o.a. speelsheid, huppelende bewegingen enz.). 3. Signalen die wijzen op gezondheid, zoals fysische fitheid, afwezigheid van gebreken of ziektes. 4. Symmetrische trekken. Kunstenaars blijken sommige van deze opgesomde kenmerken in enkele pennentrekken te kunnen weergeven. Als voorbeeld tonen wij de bijgaande schets van Modigliani, die de vrouwelijke “rondingen” weergeeft. Deze vermelde biologische “aantrekkelijkheid” speelt ook een rol in de keuze die het andere geslacht kan maken voor aspecten van de samenleving die op zich niets met seksualiteit te maken heeft, zoals bij sollicitaties voor een of andere betrekking. Aantrekkelijkere mensen hebben daarbij, helaas voor de anderen, steeds “een voetje voor”. Zij kunnen in tweede instantie (dus na reflexie) wel door de mand vallen, maar de beter geschikte persoon zal dit wel eerst moeten aantonen. HST VII blz. 35 7.9. SLOTBESCHOUWING De Darwiniaanse revolutie van de 19e eeuw betekende de definitieve doorbrak van het dynamisch evolutief wereldbeeld. Het feit dat ook moderne westerse mensen nog steeds grote problemen kunnen hebben met dit wereldbeeld heeft talrijke oorzaken. Eén van de belangrijkste onder hen is tevens de reden waarom de evolutie van het wetenschappelijk denken zo moeizaam plaats vond. Deze is de beperktheid van ons zintuiglijk voostellingsvermogen. Onze menselijke zintuigen blijken inderdaad mooi aangepaste instrumenten te zijn voor de onmiddellijke interactie met het directe milieu. Voor het "zien" van de "onvoorstelbare" afstanden, tijden, temperaturen, drukken enz. die nodig zijn voor het doorschouwen van zowel de geschiedenis en eigenschappen van het heelal als deze van de moleculaire of atomaire structuren zijn zij echter veel minder geschikt. Elke individuele wetenschapper dient dan ook opgeleid te worden om, indien nodig, dit beperkte zintuiglijk voorstellingsvermogen te leren overschrijden en doorloopt daarbij in één mensenleven in grote lijnen de evolutie die de menselijke geest heeft moeten doormaken bij de opkomst van de wetenschappen door de eeuwen heen. De vergelijking met de embryonale ontwikkeling, die in bepaalde mate een recapitulatie blijkt te zijn van de evolutieve ontwikkeling dringt zich hierbij op. Een tweede reden voor het bestaan van problemen met wetenschappelijke feiten en theorieën is dat deze laatste niet steeds overeenkomen met wat de mens graag wil of verkiest. Deze op grond hiervan verwerpen kan nuttig zijn voor het bereiken van bepaalde doelen, maar draagt niet bij tot het beter begrijpen van mens, aarde en kosmos. En het is toch dit laatste wat één van de belangrijke strevingen is waarvoor de mensheid zich geplaatst ziet. Het is belangrijk in te zien dat dieren door het mechanisme van de biologische evolutie uitgebreid voorzien zijn van aangeboren structuren en gedragingen, die een optimaal overleven waarborgen in het milieu waarin deze ontstonden. Daar de moderne mens in biologische termen slechts relatief recent ontstond uit dierlijke voorouders kan het moeilijk anders dan dat ook deze nog in grote mate behept is met deze levensnoodzakelijke structuren, driften, neigingen, emoties enz. De menswording bracht echter ook iets nieuws. Dit is de capaciteit tot culturele evolutie. Deze vindt men weliswaar ook terug bij de hoogste diervormen, maar verkrijgen in de mens dergelijke sterke ontwikkeling, dat wij te recht kunnen spreken van een fundamenteel nieuwe dimensie, die de mens duidelijk boven de dierenwereld doet uitstijgen. Deze culturele evolutie, die de mensheid kenmerkt, verliep eerst traag, maar vertoont een steeds stijgende ontwikkeling, zodat de natuur op enkele duizenden jaren tijd in zeer belangrijke mate naar de menselijke behoeften werd omgevormd. Hierbij werd de natuurlijke selectie op een relatief laag pitje gezet, zodat de mens gekenmerkt wordt door een zeer grote onderlinge variatie en een explosieve numerieke ontwikkeling. De culturele evolutie kwam pas goed op gang rond 10.000 jaar geleden op een ogenblik dat de mens biologisch goed aangepast was aan het leven van de primitieve jager-verzamelaar. Tenslotte ontstond de moderne mensenmaatschappij met zijn complexe structuren, zoals bvb. de grootsteden, waarin totaal nieuwe omstandigheden en nieuwe functies ontstonden, die niet steeds compatibel zijn met de biologische geaardheid, hoewel de zeer grote variatie onder de mensen hieraan voor een belangrijk deel kan tegemoet komen. Tot op heden heeft hij HST VII blz. 36 niet de nodige tijd gekregen om zich biologisch volledig aan te passen aan het leven in grotere gemeenschappen, zoals bvb. een grootstad. Hij dient dit in grote mate te doen via culturele verworvenheden, zoals de rede. Hierdoor is dit minder spontaan en beroert dit het totale lichaam in veel mindere mate dan de aangeboren emoties en driften. Toch is de mens in staat om in tweede instantie, na reflectie, de spontane driften en neigingen min of meer te negeren en zijn gedachten en gedragingen overeenkomstig te laten dicteren door de rede. Een bestendiging van dit laatste zal in vele gevallen een repetitieve verdringing van de spontane reactie vereisen. Hierdoor kan uiteindelijk een grote indrukwekkende persoon, die, zoals bij herhaling werd aangetoond, spontaan gemakkelijker tot leider zou verkozen worden, na reflectie hopeloos door de mand vallen. Hierdoor kunnen de zo talrijke geschillen over territorium of ander bezit in der minne beslecht worden. Hierdoor kan een natuurlijke neiging tot afstandneming of agressie ten opzichte van anders gevormde of anders geaarde personen omslaan in toenadering of affectie. Hierdoor kunnen agressie en dominantie, al dan niet op basis van sekseverschillen, in maatschappelijk aanvaardbare banen geleid worden. Hierdoor kan aantrekking door fysische seksuele signalen minder doorslaggevend worden in de partnerkeuze dan morele en geestelijke kracht. In welke mate dit alles mogelijk wordt heeft iets te maken met de ingesteldheid en capaciteit van mensen om bij menselijke interacties de waarde van de rede te verheffen boven deze van de intuïtie. Uit dit alles blijkt dat biologische eigenschappen cultureel gesteund of zelfs versterkt kunnen worden indien zij door de moderne maatschappij als goed of wenselijk beschouwd worden en cultureel afgezwakt of in andere banen geleid, indien zij als een probleem ervaren worden. Dat dit niet altijd even eenvoudig is wordt bewezen in omstandigheden waarin een moderne maatschappij, om welke reden ook, ineenstort. Telkens weer moeten wij vaststellen dat, bvb. in oorlogsomstandigheden, zo vele mensen, waaronder een groot aantal met ogenschijnlijk moreel hoogstaande eigenschappen, snel kunnen vervallen tot zeer onmenselijk gedrag. Dit alles vormt één van de belangrijkste redenen voor het ontstaan van zo vele conflicten in onze maatschappij. Deze moeten dan ook steeds in maatschappelijk aanvaardbare gedragingen omgezet worden. Hiervoor dient de mens zijn capaciteit tot redelijk denken aan te wenden ofwel gedwongen te worden op basis van wetten en verordeningen. Bij ontstentenis hiervan zal hij in conflict komen met deze maatschappij. Een voorbeeld van dit alles wordt gegeven door de vrouwenbewegingen, die zeer terecht de mannelijke privileges, geschoeid op een oeroud aangeboren biologisch patroon, als anachronisme aanklagen en in de totaal veranderde moderne maatschappij gelijke kansen en rechten voor vrouwen opeisen. Dit vormt een schoolvoorbeeld van culturele evolutie, die de biologische evolutie differentieert of overstijgt. Deze vrouwenbewegingen waren fout toen zij in de zeventiger jaren de biologische verschillen tussen beide seksen als onbelangrijk of zelfs als onbestaande gingen beschouwen. Hierdoor werd het wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp gedeeltelijk stopgezet en vertoont dit heden een grote achterstand op andere terreinen van onze kennis van de mens. Hierdoor werden deze bewegingen ook terug in het verweer gedrongen toen uiteindelijk nieuwe onderzoekingen aantoonden dat deze verschillen veel talrijker zijn dan wij vermoed hebben en terug te vinden zijn in zowat de ganse biologie van de mens. De kans op een nieuwe definitievere aanpak lijkt dan ook te bestaan in de houding om met de biologische verschillen, indien wetenschappelijk aangetoond, terdege rekening te houden en op deze wijze bvb. betere inzichten te krijgen in het actuele gedrag van de mens. Deze aanpak dient dan echter wel gepaard te gaan HST VII blz. 37 met het inzicht dat deze verschillen tussen de seksen een zeer grote variatie vertonen en voor het grootste deel anachronistisch zijn. Dit zijn redenen genoeg om te stellen dat deze in onze moderne complexe maatschappij in geen enkele opzicht een reden kunnen zijn om de klassieke rolpatronen of discriminaties op basis van geslacht te verantwoorden. De eis voor gelijke rechten voor man en vrouw wordt op deze wijze een mooi voorbeeld van culturele evolutie, zo eigen aan de menswording. Deze kan slechts verwezenlijkt worden wanneer de rede de bovenhand haalt op emotie of intuïtie. De emancipatie van de vrouw wordt hierdoor een stap in de menswording, waardoor de mens zich verheft boven zijn dierlijk of biologisch verleden en zich aanpast aan de vereisten en noden van een moderne mensenmaatschappij. Op deze wijze hebben wij aan de hand van een voorbeeld trachten aan te tonen dat de menselijke aard en de menselijke gedragingen steeds een complexe interactie zijn van biologische geaardheid en culturele verworvenheden. Beide aspecten dienen geanalyseerd te worden ten einde voldoende inzicht te krijgen in de mens en zijn gedragingen. Dit inzicht lijkt ons een noodzakelijke basis met het oog op de mogelijkheid dat ooit eens goede en duurzame maatschappijstructuren zouden kunnen ontworpen worden. Hiervoor zullen steeds natuurwetenschappen en menswetenschappen hand in hand moeten gaan.