HOOFDSTUK 3

advertisement
HST VII blz. 1
HOOFDSTUK VII
De biologische basis van het
menselijk gedrag
Een evolutieve benadering
HST VII blz. 2
7.1. INLEIDING
De meeste mensen twijfelen er niet aan dat gedragingen bij dieren voor verreweg het
grootste deel instinctmatig en bijgevolg aangeboren verlopen, ook al begrijpen wij de
erfelijkheid van complexe structuren en van gedragingen nog niet zo goed. Voor
evolutiebiologen lijdt het ook geen twijfel dat de mens, die zo relatief recent uit niet
menselijke voorouders ontstond, nog steeds in belangrijke mate afhankelijk moet zijn
van zijn genen voor het uitvoeren van zijn gedragingen. Dit is ook belangrijk daar deze
gedragingen in de loop van een lange evolutie uitgeselecteerd zijn geworden in functie
van het optimaal overleven. Wij zouden in dit verband kunnen spreken van een "biologische wijsheid" of intuïtie.
Eén van de meest opvallende aspecten van de menswording is de sterk gestegen
capaciteit tot culturele evolutie. Door het cultureel verwerven van kennis en nieuwe
gedragingen ontstond een nieuwe toestand waarbij, naast de informatie opgeslagen in de
genen, steeds meer informatie ging opgeslagen worden in de hersenen. Hierdoor werd
het menselijk gedrag uiterst complex en moeilijk te ontrafelen.
De uitgangsstelling van de moderne biologie is heden dan ook dat gedrag in
essentie berust op aangeboren motivaties, neigingen, driften, emoties, predisposities, gevoeligheden, capaciteiten enz., doch dat deze vorm krijgen en zich op zeer
diverse wijzen kunnen uiten in functie van de omgeving, het vroeger geleerde,
gewoonten, rede, cultuur enz.
Het is duidelijk dat bij de mens de uiting van de aangeboren neigingen of driften veel
gedifferentieerder en moeilijker te ontwarren is dan dit bij dieren het geval is. Hierdoor
ontstond het "nature - nurture" of "genen versus rede" of nog "aangeboren versus
aangeleerd" debat en dit is nog steeds een heet hangijzer in hedendaagse discussies
betreffende het gedrag van de mens. Ook wanneer een genetische basis van de
menselijke gedragingen aanvaard wordt, zullen in hoofdzaak niet biologen deze biologische inbreng zo veel mogelijk trachten te minimaliseren. Vele mensen geven er zelfs de
voorkeur aan om zelfs maar een beperkte biologische basis voor het menselijk gedrag zo
veel mogelijk te ontkennen. Dit wordt hen gemakkelijk gemaakt door het feit dat de
invloed van milieu, cultuur, rede enz. vrij gemakkelijk is aan te tonen zowel in de
alledaagse gedragingen als in proefondervindelijke experimenten, terwijl een erfelijke
basis van menselijk gedrag veel moeilijker te bewijzen is en heel wat doorzicht en kennis
van het leven vereist. Het gaat hierbij inderdaad niet om eenvoudige mendeliaanse
erfelijkheid, zoals dit wel bekend is voor vele erfelijke ziekten en voor enkele eenvoudige lichaamsstructuren.
Het bestaan van een erfelijke aangeboren basis van het menselijk gedrag wordt
onmiddellijk duidelijk bij afwijkingen, bepaalde letsels of defecten. Ook bij
medicamentatie of het gebruik van drugs blijkt vaak dat emoties en driften, die in het
oudere deel van de hersenen zetelen en het lichaam zeer diep kunnen beïnvloeden,
gemakkelijker de overhand krijgen op de rede, die meer aan de recenter ontstane
buitenkant van de hersenen gelegen is en het lichaam veel minder beroert. Mensen, die
met vele andere mensen contact hebben weten dat hoe iemand in een bepaalde situatie
zal reageren niet alleen afhangt van de vroegere ervaring, maar in belangrijke mate ook
HST VII blz. 3
van het karakter of (gedrags)type. Al deze waarnemingen wijzen ondubbelzinnig op en
erfelijke basis van het gedrag.
Een reden voor het ontkennen van een biologische basis voor de menselijke gedragingen
is het feit dat de mens in feite niet graag heeft dat hij door niet of moeilijk te controleren
emoties en driften wordt geleid. Ook wanneer bepaalde eigenschappen als minder goed
of als slecht worden ingeschat zal men niet geneigd zijn om het bestaan er van tenminste
bij zichzelf te aanvaarden. Eigenschappen, die integendeel graag worden aanvaard of
erkend zullen veelal probleemloos als erfelijk worden bestempeld. Uitlatingen van fiere
ouders zijn klassieke voorbeelden.
Deze hele discussie over aangeboren versus niet aangeboren aspecten van onze
gedragingen lijkt, ook onder wetenschappers, op de bekende discussie over de vraag of
de fles "half vol" of "half leeg" is. Een en ander draait inderdaad rond dat wat men door
zijn opleiding of ervaring goed heeft leren herkennen. Ongetwijfeld zijn er gedragingen,
die minder of meer beïnvloed worden door aangeboren, respectievelijk niet aangeboren
eigenschappen. Onafhankelijk van de vraag welke technieken kunnen worden gebruikt
om dit ondubbelzinnig te bepalen, lijkt ons het bepalen van percentages voor elk van
deze invloeden een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht. Dit zou er bvb. op
neerkomen moest men het procentuele aandeel gaan bepalen van de man of vrouw
achter het stuur van een wagen versus dit van de wagen zelf. Het één kan niet zonder het
ander. Een zelfde gedachtegang geldt even zeer voor de studie van het gedrag.
Een laatste inleidende opmerking is dat de studie van de structuur en het gedrag van
de menselijke soort als geheel dient aangevuld te worden met de studie van de
structuur en het gedrag van deelgroepen binnen de soort. Men spreekt in het laatste
geval van intraspecifieke vormen en/of gedragingen. Deze omvatten in de eerste
plaats de studie van de seksuele verschillen en in de tweede plaats de studie van de
karakters of gedragstypen.
7.2. EVOLUTIE EN GEDRAG
Elk levend wezen dient te worden beschouwd als het resultaat van de “strijd om het
bestaan” en de “aanpassing aan zich wijzigende omstandigheden” van de
opeenvolgende voorouders. Deze eigenschappen kunnen slechts ontstaan en algemeen
verspreid worden in een populatie wanneer de natuurlijke selectie streng is en de
nakomelingen van de individuen met de betreffende eigenschappen bevoordeligt.
BIOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN ZIJN ALTIJD HET RESULTAAT VAN
SUCCES IN DE VOORTPLANTING.
Dit betekent onder meer dat veruit de meeste eigenschappen van levende wezens
(zowel structuren als gedragingen) ontstonden als de op het ogenblik van hun ontstaan
beste aanpassingen aan het hen omringende milieu. Zij vormen hier door een soort
van aangeboren “biologische wijsheid”. Daar zowel het milieu als de er in levende
organismen, gezien over min of meer lange tijd, evolueren, moet het leven zich
voortdurend verder aanpassen. Nieuwe eigenschappen ontstaan en ontwikkelen zich
uitgaande van de vorige structuren en hun eigenschappen. Het nieuwe is steeds
HST VII blz. 4
gebouwd uitgaande van het oude. Hierdoor is elk wezen het resultaat van een lange
voorgeschiedenis en zal dit steeds in zich een heel stel van zogenaamde “littekens uit
het verleden” met zich meedragen.
Dit alles ligt wel wat anders bij cultureel verworven eigenschappen. Deze hebben iets
te maken met nieuwe ideeën en aanvaarding er van door een maatschappij. Hoewel de
capaciteit tot culturele evolutie evenals de emoties en een heel stel van voor de
overleving belangrijke gedragingen biologische eigenschappen zijn, zal de culturele
evolutie leiden tot nieuwe gedragingen, die tijdens het leven verworven worden en
waarvan de basis niet meer in de genen , maar in de hersenen terug te vinden is. Men
spreekt in dit verband ook wel van MEMEN. Zoals genen biologisch kunnen
gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie, kunnen memen cultureel
gekopieerd worden en vervolgens verspreid in een populatie. Deze theorie, afkomstig
van Richard Dawkins poogt het mechanisme van culturele evolutie te beschrijven.
Door zijn capaciteit tot culturele evolutie begon de mens de natuur in steeds stijgende
mate aan zich te onderwerpen. De neolithische revolutie, die zowat 10.000 jaar
geleden een aanvang nam, gaf aanleiding tot het ontstaan van steeds grotere
leefgemeenschappen, die de mens weliswaar zelf ontwierp en in belangrijke mate aan
zijn wensen en noden aanpaste, maar die toch een snelle evolutieve wijziging
betekende ten opzichte van het primitieve leven van jager-verzamelaar, waaraan de
mens rond tienduizend jaar geleden, op het einde van de ijstijd, goed was aangepast
geraakt. Het feit indachtig dat de CULTURELE EVOLUTIE VEEL SNELLER
VERLOOPT DAN DE BIOLOGISCHE EVOLUTIE betekent dit dat de hedendaagse
mens gevaar loopt om niet meer biologisch aangepast te zijn aan het leven in grote
leefgemeenschappen, zoals een moderne grootstad. Inzicht in de dualiteit tussen zijn
eigen nagestreefde omgeving en de omgeving waaraan hij biologisch het best is
aangepast zou wellicht een goede verklaring geven voor de biologische basis van het
menselijk gedrag in een grote stad.
De soort mens heeft door zijn culturele evolutie de natuurlijke selectie in belangrijke
mate teruggedrongen. Hierdoor is er in de eerste plaats een bevolkingsexplosie.
Hierdoor is er automatisch een zeer grote variatie onder de mensen ontstaan. Hierdoor
wordt dan weer de evolutie op een laag pitje gezet. De grote variatie is tenslotte dan
toch weer de garantie dat er een grote kans bestaat dat de mens als soort zeer grote
catastrofen zal kunnen overleven en, na een eventuele uitdunning, de evolutie een
nieuwe sprong zal kunnen maken, zoals in het verleden bij herhaling het geval is
geweest. Een belangrijk verschil dat de mensheid en zijn toekomst uniek maakt is zijn
indrukwekkende culturele evolutie, waardoor hij de toekomst ook door middel van
niet biologische aanpassingen kan tegemoet treden en eventuele grote catastrofen
cultureel kan overwinnen.
De reeds vermelde biologische wijsheid die schuilt in onze aangeboren eigenschappen
kunnen wij illustreren door te stellen dat wat uit onze oorspronkelijke natuurlijke
omgeving spontaan bvb goed smaakt, aangenaam om horen is, als mooi wordt ervaren
enz. ook goed is voor de overleving van de mens. Daarenboven leidt alles wat als
lekker, mooi enz. wordt ervaren ook nog eens via stoffen in onze hersenen tot een
positieve terugkoppeling en hier door tot een tevreden gevoel. De in vergelijking met
de biologische evolutie snel verlopende culturele evolutie kan in dit verband echter
terdege voor verwarring zorgen. Factoren, die biologisch als goed, lekker, mooi enz.
HST VII blz. 5
ervaren worden, zijn in een snel evoluerende en veelal erg kunstmatig gestructureerde
moderne maatschappij niet noodzakelijk meer goed voor de overleving. Wij spreken
dan van littekens uit het verleden. Dit bewijst tevens dat heden ten dage DE
NATUUR NIET STEEDS GOED IS. Het tegendeel kan terdege waar zijn en een
moderne maatschappij dient hiermede rekening te houden.
Het bespreken van alle in dit hoofdstuk besproken stellingen is in de kader van de
geboden tijd en plaats niet mogelijk. Wij zullen ons dienen te beperken tot enkele er
van.
7.3. NEOTENIE, PAEDOMORFOSE, REATARDATIE of
FOETALISATIE
De relatief snelle evolutie van de mens werd in de hand gewerkt door dat variatie en
natuurlijke selectie, het basismechanisme van de evolutie, in belangrijke mate kon
gebeuren via min of meer beperkte wijzigingen eerder dan via fundamenteel nieuwe
structuren. Dit fenomeen staat in de biologie bekend als NEOTENIE of
PAEDOMORFOSE. Hierbij ontstaat de volwassenheid op een vroeger stadium in de
ontwikkeling. Hierdoor gaan bepaalde eigenschappen van tevoren bestaande
volwassenheid verloren gaan terwijl jeugdkenmerken blijven bestaan en verder
ontwikkelen. Vandaar ook de term RETARDATIE. Wij zouden het ook zo kunnen
uitdrukken dat de mens een volwassen geworden foetus is. Van daar nog een andere
term voor dit verschijnsel, nl. FOETALISATIE, een term die voor het eerst werd
geïntroduceerd door de Hollandse anatoom Bolk. Een heleboel eigenschappen van de
moderne mens kan in het licht van deze verschijnselen een goede verklaring vinden.
Ter illustratie toont de volgende figuur het silhouet van een jonge en een volwassen
chimpansee. Zowel de jonge als de oudere mens gelijkt meer op de jeugdvorm van
een mensaap dan op deze van de oudere mensaap. Bij de gemeenschappelijke
voorouder van mens en mensapen vertraagde de uitgroei van het onderste deel van het
gezicht, waardoor kaken en lippen op een typische wijze vooruitsteken, om tenslotte
te verdwijnen en hierdoor aanleiding te geven aan het ontstaan van de familie van de
mensachtigen.
HST VII blz. 6
De zo van volwassen mensapen verschillende jeugdvorm wordt eveneens getoond aan
de hand van twee foto’s, genomen door de auteur van deze teksten, van een jonge
chimpansee, respectievelijk een jonge gorilla.
Deze foetalisatie verklaart een heel stel van andere menselijke eigenschappen, waar
van wij er slechts enkele zullen vermelden :
1. Door de reductie van de kaken ontstond minder plaats voor de achterste kiezen.
Hun doorbreken gaat ten gevolge hier van in de regel niet probleemloos en er is
een trend naar reductie van het aantal kiezen.
2. Door de reductie van de kaken was er een overeenkomstige reductie van de
krachtige kaakspieren. Dit leidde dan weer tot de opsplitsing en verfijning van
deze spieren tot talrijke gelaatsspiertjes, die de mens kenmerken en hem een tot op
heden onovertroffen capaciteit tot mimiek geven. Deze was belangrijk en maakte
in afwezigheid van een goed spraakvermogen het beter interageren in
groepsverband mogelijk. Na het ontstaan van een goed spraakvermogen zorgde
deze mimiek voor een complementair beter uiten van emoties.
3. Door de retardatie breken de tanden van de mens in een later stadium door dan bij
mensapen het geval is.
4. De geringere beharing van de mens gelijkt meer op een mensapenfoetus dan op
een volwassen mensaap.
5. Eigenschappen van een jonge mensaap, zoals relatief grote schedel en hersenen,
speelsheid en nieuwsgierigheid, kunnen bij mensen tot ver in de volwassenheid
blijven bestaan. Het leervermogen en het er mede verbonden geheugen en
nieuwsgierigheid zijn bij de mens hier door veel sterker ontwikkeld dan bij dieren.
Deze eigenschappen zijn wel, zoals bij zoogdieren, het sterkst ontwikkeld in de
jeugd, maar blijven, in tegenstelling tot zoogdieren, bestaan tot hoge ouderdom,
hoewel er toch wel een langzame daling van deze capaciteiten bestaat met het
ouder worden.
HST VII blz. 7
6. De mensenbaby vertoont een relatief grote schedel, wat een handicap ging vormen
bij de geboorte. De schedel van het pasgeboren kind vertoont overeenkomstig
ruime fontanellen die pas laat na de geboorte zullen dichtgroeien.
7. De schedel van de baby kan onvoldoende groeien door de beperktheid van het
geboortekanaal. Om deze reden werd de zwangerschap korter. Bij mensapen
gebeurt de zwangerschap, zoals bij de meeste dieren, in de regel probleemloos. Bij
de mens is deze vaak zeer moeilijk wegens het relatief smalle geboortekanaal.
8. De vermelde problemen bij de geboorte ten gevolge van de paedomorfose gingen
gepaard met een ander fundamenteel aspect van de menswording. Zoals elders
betoogd begon de weg naar de mensheid met de overgang van viervoetigheid naar
tweebenigheid. Hier door werd de vroegere onderkant van het lichaam
omgevormd tot de voorkant. Deze laatste ging hier door een steeds belangrijkere
rol spelen bij de interactie tussen twee individuen. Eén van de aspecten hier van
was de verplaatsing van het vaginakanaal. Hierdoor werd, in tegenstelling tot de
overige zoogdieren, de geslachtsgemeenschap via de voorkant niet alleen
mogelijk, maar ook de normale seksuele interactie, die niet alleen het meeste
bevrediging geeft, maar ook het meeste kans op bevruchting verzekert. Ten
gevolge hier van werd de geboorte nog complexer. De figuren tonen bij de mens
in de eerste plaats de foetus in de bekkenuitgang en in de tweede plaats de
complexe geboorte, waarbij de foetus zich moet buigen en draaien.
9. De retardatie van de ontwikkeling van een mensenbaby heeft een stel van
belangrijke gevolgen. Zo is deze laatste vrij hulpeloos bij de geboorte, zowel als
nog lange tijd nadien. Hierdoor is een langere verzorgingsperiode nodig, waardoor
een sterkere band tussen moeder of ouderpaar en het kind diende te ontstaan. Hier
door ontwikkelden zich complexere sociale gedragingen.
HST VII blz. 8
7.4. DE MENS ALS PRIMITIEVE JAGERVERZAMELAAR
De mens is ontstaan als een tweevoetige, in groep levende en van hogere intelligentie
voorziene ontwikkeling van de primaten. Vanaf het ontstaan van Homo erectus/Homo
ergaster kunnen wij de mens zeer waarschijnlijk kenmerken als een jager-verzamelaar.
Tijdens deze lange periode had de mens alle tijd om zich biologisch aan te passen aan
deze levenswijze. Daar hij slechts zowat 10.000 jaar geleden geleidelijk overging tot
landbouw en veeteelt, kan het moeilijk anders dan dat de moderne mens nog in grote
mate zijn biologische eigenschappen van jager-verzamelaar heeft behouden. Dit ondanks
het feit dat een moderne maatschappij garant staat voor het ontstaan van een zeer grote
variatie van de menselijke eigenschappen. Wij zullen in de eerste plaats trachten het
leven van de primitieve jager-verzamelaar schematisch voor te stellen. Op sommige
plaatsen op aarde, die onherbergzaam zijn zoals woestijngebieden, of die moeilijk te
bereiken zijn, zoals tropische oerwouden, is een dergelijke levenswijze, hoewel heden te
dage in versneld tempo aan het verdwijnen, tot op heden blijven bestaan. Voorbeelden
daar van zijn de Bosjesmannen in Botswana, de Wano’s uit West Nieuw-Guinea, de
dwergvolkeren der Andamanen e.v.a. Uit hun leven en uit hun zeden en gewoonten
kunnen wij met een grote mate van waarschijnlijkheid een blik verkrijgen in de
bestaanswijze van de voorhistorische mens.
De primitieve jager-verzamelaar leefde zeer waarschijnlijk in kleine gemeenschappen,
die hoofdzakelijk door familiebanden werd samengehouden. Zij cultiveren geen planten
en houden zelden huisdieren. Weinigen worden oud en zij kunnen slechts hun bestaan
verzekeren door op een harmonische wijze de natuur om hen heen te ondergaan. Dit wil
zeggen dat zij weliswaar van de natuur leven, doch op een wijze welke er niet zo veel
aan verandert. De kleine gemeenschappen of stammen kunnen wel tijdelijk tot grotere
eenheden aaneensluiten of terug opsplitsen in kleinere eenheden, maar steeds dient er
voor gezorgd te worden dat een voldoende groot gebied of territorium ter beschikking
blijft om de leden van voldoende voedsel te voorzien. Het verdedigen van een eigen
territorium tegen vreemde stammen werd hierdoor een belangrijk element in de
overleving.
Het geheel van gewoonten en riten maakte de eigenheid uit van de groep en het kennen
van deze gewoonten alsmede het beoefenen van de riten betekende dat men behoorde tot
de relatief veilige gemeenschap. Eenmaal uitgesloten betekende dit de dood in de
wildernis. Om de eigenheid te behouden was het noodzakelijk dat alleen de leden van de
groep de juiste rituelen kenden. Bepaalde er van waren in het bezit van een kleinere
groep, die een leidende functie bekleedden. Het toetreden tot dergelijke kring ging
gepaard met inwijdingsrituelen. Mythen en riten vormden op deze wijze een sterk groep
structurerend effect.
Reeds lang voor het stadium van jager-verzamelaar moet de capaciteit tot
groepsvorming, communicatie en taakverdeling een sleuteleigenschap geweest zijn waar
door de mens zich op de begane grond heeft kunnen handhaven te midden van veel
sterkere en snellere roofdieren. De physiologische eigenschappen van de mens, waar
onder bvb. de langdurige zorg om de baby’s en kleine kinderen, (zie elders) wijzen er
HST VII blz. 9
bovendien op dat tenminste van af het Homo-stadium een min of meer hechte band
tussen man en vrouw en hierdoor de vorming van een familie moet bestaan hebben.
Hierdoor ontstonden groepen, waarbij mannen en vrouwen te samen optrekken of afzonderlijk. Het eerste is wellicht de oersituatie evenals deze wanneer de mens wegtrekt naar
andere streken. Het bood echter wel het nadeel dat vrouwen met baby’s of kleine
kinderen gehandicapt waren bij het wegrennen voor gevaar of bij langdurige
inspanningen. Een aanpassing hieraan was het aanleggen van vaste kampplaatsen, waar
de vrouwen achterbleven en zich konden verbergen, wanneer gevaar dreigde.
Ondertussen konden de mannen dan op jacht gaan en vlees verzamelen, die zij
periodisch naar de thuisbasis dienden te brengen. Beide seksen pasten zich aan deze
levenswijze aan. Vrouwen verzamelden vooral bladeren, wortels en ander voedsel dat zij
zonder veel gevaar in de buurt van hun kamp konden vinden. Hun smaak en spijsverteringsstelsel pasten zich hieraan (biologisch) aan. Mannen maakten jacht en aten vooral
vlees. Hun smaak en spijsverteringsstelsel pasten zich ook hieraan (biologisch) aan.
Vrouwen liepen meer kans om periodisch geen voedsel te hebben en ontwikkelden in
functie hiervan een grotere vetreserve. Tegenwoordig bevat het lichaam van een jonge
vrouw gemiddeld 28% vet tegen 15% voor jonge mannen. Ooit zijn deze verschillen
waarschijnlijk veel groter geweest. In verband hiermede verwijzen wij naar de bekende
"Venusbeeldjes" van 20.000 tot 15.000 jaar geleden. Deze stellen zonder uitzondering
vrouwen voor met zeer opvallende uitgesproken rondingen en om deze reden worden zij
in musea in de regel aangeduid als "zwangere vrouw" ofwel als "oermoeder" en met dit
laatste krijgen zij een religieuze functie. Dit is echter een interpretatie waarvoor geen
echte grond bestaat en die noch bewezen noch bestreden kan worden. Vrouwen kunnen
langer vasten dan mannen , doch ook op korte tijd sneller in gewicht toenemen. Als
aanpassing aan het tropisch of subtropisch klimaat, waarin de mens ontstond (de naakte
mens is biologisch zo gestructureerd dat deze het minst energie voor zijn warmteregulatie verbruikt en zich optimaal voelt bij een temperatuur rond 26 à 27C. en deze
optimale temperatuur kan "cultureel" verminderd worden met elk kledingstuk dat hij
meer aantrekt) evenals aan de grotere signaalfunctie van een naakte huid verloor hij zijn
beharing om in de plaats een rijk van zweetklieren voorziene naakte huid te ontwikkelen.
De huidige inplanting van de "donsharen" toont nog steeds hoe de oorspronkelijke
beharing er moeten hebben uitgezien. Hierbij blijkt dat deze zo was dat bij een hurkende
mens regenwater optimaal langs hem heen stroomt. Dit geldt ook voor het lange
hoofdhaar dat als bijkomende functie de bescherming kreeg van de gevoelige nek en
hals. Dit geldt niet voor de beharing onder de oksels, dat het lichaam beschermt tegen
wrijving met de arm en tevens de lichaamsgeur vasthoudt, en voor het schaamhaar dat de
huid beschermt bij de geslachtsgemeenschap. Een onderhuidse vetlaag is een sterke
warmte-isolator en is ongunstig in een heet klimaat. Om deze reden bleef deze laag
beperkt tot slechts enkele plaatsen van het lichaam, doch werd daar in grotere hoeveelheden opgeslagen. Hierdoor ontstond de opvallende ronde vorm van billen (mannen en
vrouwen) en borsten, terwijl de rest van het lichaam tamelijk mager kon zijn met weinig
of geen onderhuids vetweefsel. De huidige vrouwelijke Hottentotten en Bosjesmannen
hebben wellicht deze "oervorm" behouden. Bij moderne vrouwen en mannen zijn deze
eigenschappen minder uitgesproken geworden. Wij kunnen hier spreken van "littekens"
uit het verleden, die toch ook belangrijke seksuele signalen zijn gebleven.
Het verzekeren van de voortplanting vormt de sleutel tot het voortbestaan van elke soort.
Een fundamenteel onderdeel daarvan is het ontstaan en verder ontwikkelen van
effectieve soort specifieke signalen waardoor de beide seksen elkaar herkennen evenals
van hiermede overeenkomende gedragingen, die de voortplanting verzekeren. Bij de
HST VII blz. 10
mens is het oog het belangrijkste zintuig en in functie hiervan ontwikkelden zich
typische mannelijke en vrouwelijke visuele signalen. Hierbij dient opgemerkt dat bij het
ontstaan van de tweebenigheid de vroegere buikzijde zich omvormde tot, te samen met
het gezicht, de voorzijde van het individu en kreeg om deze reden een belangrijke
visuele signaalfunctie. De sex-flush (rood worden van aangezicht, hals en borststreek),
de relatief grote borsten (vrouwen) en geslachtsorganen (mannen) dienen in deze zin
opgevat. Het vrouwelijk silhouet vertoont een opvallende taille, die initieel het resultaat
is van een breder bekken in functie van het dragen van de foetus, doch secundair een
belangrijk seksueel kenmerk werd. De andere zintuigen blijken echter ook een rol te
spelen. De stem van mannen en vrouwen is duidelijk verschillend en hierdoor
herkenbaar. Beide seksen horen het duidelijkst en kunnen de veruit beste analyse van de
geluiden maken in het frequentiegebied van de menselijke stem. Ook geuren blijken een
rol te spelen. Om oorspronkelijk hygiënische redenen heeft de mens veel later geleerd
om zijn typische lichaamsgeuren te verwijderen, doch het grote succes van de
hedendaagse parfumindustrie bewijst dat deze geuren "cultureel" werden aangepast en
terug aangebracht met duidelijke signaal- en herkenningsfunctie. De capaciteit tot ruiken
evenals de er mede gepaard gaande sensaties blijkt bij mannen en vrouwen sterk te verschillen. Een gelijkaardige latere "culturele aanpassing" van seksuele en andere signalen
vindt men op zeer vele gebieden. De manier om zich te kleden is een schitterend
voorbeeld hiervan. Bij de eerste mensen was het echter in alle geval het naakte lichaam
dat de nodige signalen diende te geven en deze werden vastgelegd in bepaalde
biologische verschillen tussen mannen en vrouwen te samen met de bijhorende
perceptiesystemen en gedragingen. Zoals algemeen het geval is bij zoogdieren (zie ook
het eerder gestelde in verband met gestalte) wordt de voortplanting onder meer
maximaal verzekerd doordat één geslacht (het zogenaamde sterke geslacht) over meer
physische mogelijkheden beschikt om het andere geslacht (het zogenaamde zwakke
geslacht) desnoods tot geslachtsgemeenschap te verplichten. Dit uit zich door een in de
regel uitgesproken seksueel dimorfisme. Bij de overgang van de Autsralopithecus)- naar
de Homo-lijn is dit dimorfisme afgezwakt. Men meent dat dit gepaard ging met een
sterkere neiging tot actief nastreven van de geslachtsgemeenschap en verwijst daarbij
onder meer naar het vrouwelijk organisme, dat volgens sommige auteurs een
nieuwvorming is bij de mens. Voor de mate van activiteit (agressiviteit) in verband met
dit alles blijkt de hoeveelheid testosteron in het bloed een belangrijke bepalende factor te
zijn (zie elders). Bij dit alles mag men niet uit het oog verliezen dat de menswording
gebeurde in omstandigheden, waarbij de natuurlijke selectie zeer sterk speelde en een
optimaal biologisch (evolutief) ontwikkelen en aangeboren optimaal gebruik maken van
de voortplantingscapaciteit een conditio sine qua non was voor het overleven.
HST VII blz. 11
7.5. DE BIOLOGISCHE BASIS VAN DE SEXUELE
DIFFERENTIATIE
7.5.1. Inleiding
Het beeld van de superioriteit van de man en de ondergeschiktheid van de vrouw loopt
als een rode draad doorheen de geschiedenis van de mensheid. Oorzaak hiervan zijn de
waarde-oordelen over een stel van al dan niet vermeende biologische eigenschappen met
als resultaat dat vrouwen zowel maatschappelijk als socio-cultureel gediscrimineerd
werden. Dit alles werd overeenkomstig ingebouwd in zeden en gewoonten, religie en
wetten. Het mag dan ook geen verwondering baren dat dit leidde tot de feministische
revoluties, die, hoofdzakelijk in de westerse wereld, hiertegen reageerden en gelijke
kansen en rechten gingen opeisen voor beide seksen. Hierbij boekten deze een stel van
belangrijke successen zonder, tenminste tot op heden, de nagestreefde volledige gelijkheid te hebben verwezenlijkt.
Parallel met dit alles gebeurde ook een evolutie in onze inzichten in de biologische
verschillen tussen beide seksen. Terwijl oorspronkelijk de stelling dat mannen en
vrouwen, naast de evidente verschillen in vorm en functie van enkele organen, nog in
vele andere opzichten van elkaar verschillen, als vanzelfsprekend werd beschouwd, was
dit niet meer het geval tijdens de feministische revolutie van de zeventiger jaren. Men
wenste hierdoor het accent te leggen op het tot dan toe inderdaad al te weinig in acht
genomen feit dat de belangstellingen en activiteiten van mannen en vrouwen in belangrijke mate konden toegeschreven worden aan de maatschappelijke omgeving en niet aan
aangeboren biologische verschillen. Het was dan ook voldoende, zo dacht men toen, om
deze sociale druk te veranderen of weg te nemen opdat mannen en vrouwen volledig
gelijk zouden worden. Bij deze discussies was het wetenschappelijk onderzoek over
biologische verschillen tussen mannen en vrouwen in een slecht daglicht komen te staan
en hierdoor praktisch tot stilstand gekomen.
Hierin kwam terug verandering in de loop van de tachtiger jaren doordat de
natuurwetenschappen op hun beurt reageerden. Hernieuwd wetenschappelijk onderzoek
toonde aan dat sociale druk, zoals de culturele omgeving en allerlei leerprocessen
inderdaad een sterke invloed hebben op het denken en handelen van de mens en
bijgevolg ook op de invulling van de rolpatronen, maar tevens ontdekte men steeds meer
aangeboren verschillen tussen de seksen op zowat de ganse biologie van de mens.
Wetenschappelijke onderzoekingen en er op volgende artikels en boeken over sekseverschillen werden sedert die tijd dan ook terug talrijker.
Dit alles hoort thuis in een klassieke evolutie naar stijgende kennis en begrijpen, waarbij
in de regel vooreerst een dialectiek ontstaat tussen uiteenlopende uitgangspunten, die elk
een deelwaarheid verdedigen, vooraleer men komt tot de goede synthetische inzichten
met een blijvende kracht. Het hierboven aangehaalde leidde inderdaad naar een hedendaags meer gedifferentieerd beeld over de verschillen tussen de seksen.
HST VII blz. 12
De moderne discussies betreffende sekseverschillen gaan meestal over de zo complexe
problematiek van het aandeel van "genen" versus "rede" en blijft nog steeds een heet
hangijzer in de hedendaagse discussies over de mens, zijn eigenschappen en zijn
gedragingen. Hierdoor is de discussie over de sekseverschillen en de mogelijke impact er
van op rolpatronen en algemeen functioneren in familie en maatschappij nog verre van
afgehandeld. Een probleem hierbij is het feit dat objectieve biologische eigenschappen
op een subjectieve wijze kunnen geïnterpreteerd worden en hierbij van een waardeoordeel voorzien. Dit leidt tot pseudo-wetenschappelijke beoordelingen, waardoor
mensen of bepaalde eigenschappen van mensen onderling vergeleken kunnen worden en
eventueel als meerder- of minderwaardig bestempeld. Dergelijk misbruik van de
natuurwetenschappen kan leiden tot beschuldigingen ten aanzien van deze
wetenschappen of tot het ontkennen van de bevindingen er van.
De culturele evolutie leidde naar zich snel wijzigende omstandigheden. De jagerverzamelaar leefde in relatief eenvoudige kleine mensengemeenschappen, die
hoofdzakelijk door familieverbanden met elkaar verbonden waren. Zijn overleven hing
af van een voldoende groot territorium, dat in al het voedsel voor het jagen en
verzamelen diende te voorzien. De moderne mens leeft in een zeer ingewikkelde
gemeenschap, waarin vele mensen naast en door elkaar leven en waarin het jagen en
verzamelen praktisch totaal verdwenen is om plaats te maken voor vele nieuwe functies
en bezigheden. In dit totaal veranderde milieu ligt het voor de hand dat vele oorspronkelijk belangrijke biologische eigenschappen minder relevant of zelfs schadelijk werden
voor dit milieu, terwijl een aantal initieel onbelangrijke eigenschappen een steeds grotere
betekenis konden verkrijgen.
7.5.2. HET ONTSTAAN VAN DE VERSCHILLEN TUSSEN DE
SEKSEN.
Zowel mannen als vrouwen bezitten alle genen, die nodig zijn voor het doen ontstaan
van mannelijkheid of vrouwelijkheid. Alleen mannen bezitten op het Y-chromosoom
één enkel zogenaamd meestergen, dat tenminste het eerste gen kan activeren dat een
sequentie inluidt van elkaar opvolgende activaties van genen die alle te samen
uiteindelijk zullen leiden tot het ontstaan van een mannelijk volwassen phenotype.
In de allereerste stadia van de ontwikkeling van een zoogdierenembryo (en dus ook van
een mensenembryo) is dit nog niet seksueel gedifferentieerd. Er ontstaan vooreerst een
stel van seksueel ongedifferentieerde aanleggen van organen, die zich al naar gelang van
de omstandigheden in mannelijke of in vrouwelijke richting verder kunnen ontwikkelen.
Nadat zich in een jong embryo een neutrale aanleg van de geslachtsklieren heeft
gevormd, kan de seksuele differentiatie beginnen. Onder invloed van het meestergen op
het Y-chromosoom van mannelijke voortplantingscellen wordt de binnenste kern van
deze aanleg omgevormd in een testis. Bij afwezigheid van dit gen gebeurt de differentiatie in vrouwelijke zin doordat de buitenste schors van deze aanleg omgevormd wordt
tot een ovarium. In de embryonale testis wordt reeds snel mannelijk hormoon
(testosteron) gevormd, terwijl het embryonale ovarium nog geen hormoon aanmaakt.
Van dit ogenblik af wordt de verdere embryonale seksuele differentiatie bepaald door de
HST VII blz. 13
al of niet aanwezigheid van testosteron, dat hier door de actie van het meestergen verder
zet. Na de eerste differentiatie van de geslachtsklier gebeurt de verdere seksuele
differentiatie van achtereenvolgens de afvoerkanalen van de geslachtsklieren en van de
uitwendige geslachtsorganen. In aanwezigheid van testosteron gebeuren deze differentiaties in mannelijke zin, in afwezigheid er van gebeurt dit in vrouwelijke zin.
De differentiatie van het uitwendig geslachtsapparaat
gebeurt eveneens door tussenkomst van testosteron.
De figuur toont de differentiatie bij de mens.
Uitgaande van een voor beide geslachten gelijke
grondvorm ontstaat een sexueel polymorfisme.
Hierbij vormt de clitoris het homoloog van de eikel,
de kleine schaamlippen het homoloog van de
peniswand en de grote schaamlippen het homoloog
van het scrotum. Bij een menselijk embryo kunnen
meisjes en jongens vanaf de derde maand van de
ontwikkeling duidelijk van elkaar gescheiden worden.
De uitwendige geslachtsorganen, de vulva en de penis
worden gedurende de 2e en 3e maand van de
ontwikkeling uit de indifferente aanleg gevormd.
Een ander voorbeeld van dergelijke aanleg zijn de
melklijsten, die van oksel tot lies lopen. en reeds in
het ongedifferentieerde stadium voorzien zijn van
tepels. Onder invloed van testosteron gaat deze aanleg
grotendeels degenereren. De tepelaanleg blijft echter
wel zichtbaar met het gevolg dat tenminste in de
Vlaamse radio en in dagbladen bij herhaling de voor
vele mensen blijkbaar intrigerende vraag gesteld
waarom mannen tepels hebben. Dit wordt
geïllustreerd door de bijgaande foto, overgenomen
van de frontpagina van de Gazet van Antwerpen d.d.
8-10-1997.
In afwezigheid van testosteron
ontwikkelen zich langsheen de lijsten een volgens de
soort wisselend aantal melkklieren. Bij honden, die
grote worpen kunnen produceren, komen 4 of 5 paar
klieren, gespreid over de gehele lengte van de
melklijsten tot ontwikkeling. Bij primaten (en dus ook
bij de mens) ontwikkelt zich vooraan deze lijsten
slechts één paar melkklieren.
Rond de geboorte starten ook het ovarium en de bijnieren met de aanmaak van een stel
van met elkaar verwante steroïde hormonen. In beide geslachten ontstaat hier door een
ingewikkelde hormonenbalans van mannelijke en vrouwelijke hormonen die de verdere
differentiatie zullen bepalen van de secundaire geslachtskenmerken, de geslachtelijke
cyclus en het seksueel gedrag. Hierdoor ontstaat uiteindelijk een volwassen mannelijk of
vrouwelijk individu. Het bestaan van deze balans maakt duidelijk hoe het komt dat
HST VII blz. 14
wanneer bij het ouder worden de vrouwelijke respectievelijk mannelijke hormonen in
hoeveelheid afnemen, vrouwen bvb. meer aangezichtsbeharing en mannen beginnende
borstontwikkeling verkrijgen.
Voor een normale ontwikkeling is het nodig geweest dat de juiste genen op de juiste tijd
en in de juiste volgorde werden aangeschakeld. Hiervoor zorgden vooreerst het
meestergen op het Y-chromosoom, vervolgens de aan- of afwezigheid van testosteron en
tenslotte een balans van zeer verschillende hormonen.
De biologische verschillen tussen een volwassen
man en een volwassen vrouw doen zich voor op
praktisch de ganse biologie van de mens. Men
vond inderdaad verschillen op gebied van het
skelet, de verdeling van vetweefsel, de spieren,
zowat alle overige organen, de stofwisseling, de
stem, de fysiologie, de psychologie enz. Wij
verwijzen onder meer naar de teleac-televisiereeks
en het overeenkomstig boek van Desmond Morris
onder de titel “De andere sekse” (Standaard
uitgeverij 1997) als één van de boeiendst
geschreven semi-populaire werken over dit
onderwerp.
De figuur toont enkele voorbeelden van geslachtsdimorphisme bij dier en mens. Daar
de ogen bij de mens het eerste zintuig is voor de ervaring van de omgeving is de
uiterlijke vorm uitgegroeid tot een belangrijk seksueel signaal. Biologisch relevant is
de vaststelling dat een aantal seksuele signalen secundair ontstonden, nadat de
betreffende eigenschap eerst ontwikkeld
werd om een andere reden. Zo is de
primaire functie van de brede schouders bij
de man de grotere spierkracht, deze van de
bredere heupen van de vrouw het baren van
de kinderen. Daarentegen ontwikkelden de
baardgroei van de man en de ronde vorm
van de borsten van de vrouw
zich
uitsluitend als seksueel signaal. Het is
inderdaad zo dat bij de vrouw zowat twee
derde van het melkklierweefsel bestaat uit
vetweefsel, dat geen rol speelt in de
melkproduktie. Het wordt aangemaakt
onder invloed van vrouwelijke hormonen
tijdens de groei naar volwassenheid en zorgt
er voor dat zich bij een vrouw borsten
ontwikkelen, die opvallend groter en
uitwendig zichtbaarder zijn dan in het geval
van bvb. mensapen. Dit verschil wordt
getoond in de bijgaande figuren.
HST VII blz. 15
Bij primaten en dus ook bij de vrouw (figuur links) is de tepel niet meer dan een
verheffing, waarin de verschillende melkkanalen rechtstreeks naar buiten uitmonden.
De baby drinkt de melk dus rechtstreeks uit de melkkanalen. Bij
runderen, zoals bvb. een koe vindt men daarentegen een systeem
van melkreservoirs, die tenslotte
uitmonden in een speenholte, die
tot 420 cc melk kan bevatten en
die eindigt in een speen (zie figuur
rechts). De melk die een kalf
drinkt
is
bijgevolg
eerst
grotendeels
opgeslagen
in
reservoirs.
7.5.3. GESLACHTSVERSCHILLEN IN DE HERSENEN.
Nog op het einde van de embryonale ontwikkeling ontstaat onder invloed van de al dan
niet aanwezigheid van testosteron een geslachtelijke differentiatie van de hersenen, die
aan de basis ligt van het al dan niet ontstaan van de typische vrouwelijke ovariumcyclus,
die vanuit de hersenen wordt gecontroleerd. Een heet hangijzer is de mate waarin ook de
overige hersenfuncties geslachtsverschillen vertonen. Vooral Amerikaanse laboratoria
menen reeds een heel stel van dergelijke verschillen aangetoond te hebben en trokken
hieruit een aantal besluiten. Het volgende geldt als voorbeeld hiervan.
Men ontdekte dat de verbinding tussen de beide hersenhemisferen significant groter is
bij vrouwen dan bij mannen. Dit liet toe uit te leggen wat neuropsychologen reeds
vroeger hadden vastgesteld, namelijk dat vrouwen bij het praten een significant sterkere
doorbloeding vertoonden van beide hersenhemisferen, terwijl mannen eerder geneigd
waren om, al naargelang de problematiek die zich voordeed, één hersenhelft meer te
gebruiken dan de andere. Uit deze waarnemingen ontstond de theorie dat vrouwen bij
het spreken of denken door het snel en automatisch raadplegen van beide hersenhelften
HST VII blz. 16
meer en verschillende informatie van zeer uiteenlopende aard kunnen combineren. Te
samen met de vaststelling dat vrouwen gemiddeld een grotere en uitgebreidere
zintuigervaring vertonen, leidde dit tot de stelling dat vrouwen hierdoor sneller en
gemakkelijker subtiele emotionele uitdrukkingen kunnen herkennen en een veel beter
gevoel hebben voor intermenselijke relaties. Daar tegenover staat dat mannen gemiddeld
een grotere neiging hebben om vooral één hersenhelft te gebruiken. Zij laten zich
hierdoor minder gemakkelijk afleiden door bijkomende gegevens en kunnen zich beter
concentreren op een bepaald onderwerp. Zij zijn hierdoor gemiddeld in staat tot meer en
beter abstract denken en scoren om deze reden gemiddeld beter in bvb. wiskunde en
schaken.
Een bekende techniek om in dit verband testen af te nemen is het bepalen van de
capaciteit om bvb. een plaats en een richting op een landkaart te bepalen zonder deze in
de gewenste richting te draaien. Mannen scoren in dergelijke gemakkelijk te verifiëren
testen gemiddeld significant beter dan vrouwen. Mannen zullen overeenkomstig ook
meer problemen hebben om hun gevoelens uit te drukken, daar deze minder snel van het
emotionele naar het verbale gedeelte van de hersenen kunnen worden overgebracht. Dit
alles wordt geïnterpreteerd als een biologische aanpassing aan het jagen, dat beschouwd
wordt als de typische mannelijke activiteit in een primitieve jager-verzamelaar
gemeenschap. Het opsporen, achtervolgen en uiteindelijk doden van het wild vereist de
eigenschap om zich goed ruimtelijk te kunnen oriënteren.
Een andere gemakkelijk te verifiëren test is de capaciteit om onder een heel stel van
verschillende uitgestalde voorwerpen zich de plaats en aard van deze voorwerpen te
herinneren. Hierin scoren vrouwen gemiddeld beter dan mannen. Dit wordt geïnterpreteerd als een biologische aanpassing aan het verzamelen, dat beschouwd wordt als een
typische vrouwelijke activiteit in de jager-verzamelaar gemeenschap.
Het is wel duidelijk dat dit alles nog maar preliminaire experimenten en vaststellingen
zijn en dat meer wetenschappelijk onderzoek nodig is om dit alles te verifiëren en te
herinterpreteren.
Tevens is het belangrijk om te vermelden dat dit alles wel wijst op biologische
rolpatronen in een primitieve mensengemeenschap, maar geen enkele betekenis hebben
voor het bepalen van rolpatronen in een moderne maatschappij. Dit alles is wel van
belang om het doen en laten van de seksen beter te interpreteren. Bij dit laatste is het dan
weer van belang om te onderlijnen dat deze eigenschappen gelden voor gemiddelde
mannen en vrouwen. Juist zoals bij de vaststelling dat vrouwen gemiddeld kleiner zijn
dan mannen en dit tevens niet wil zeggen dat alle vrouwen kleiner zijn dan mannen geldt
ook hier dat niet alle vrouwen zwak en niet alle mannen sterk scoren in de landkaarttest
en het zelfde geldt voor de voorwerpentest. In tegenstelling tot primitieve
maatschappijen, waar de natuurlijke selectie sterker was, is de variatie op de menselijke
eigenschappen in een moderne maatschappij zeer groot en stijgt nog steeds. Dit geldt
ook voor de verschillen tussen de seksen.
7.5.4. DE SOCIOBIOLOGIE VAN DE SEKSUALITEIT.
De sociobiologie rekende uit dat een vrouw door haar rol in de voortplanting een veel
grotere biologische investering doet in haar nageslacht dan een man. Een eicel is zowat
HST VII blz. 17
85.000 maal zo groot als een zaadcel. Terwijl een vrouw één eicel per ovariumcyclus
produceert, bevat elke zaadlozing tot 100 miljoen zaadcellen. Verder draagt de vrouw
het kind en voedt en verzorgt dit verder na de geboorte. Tenslotte vereist een
mensenkind een veel grotere zorg voor zijn opvoeding tot volwassen individu dan enig
ander levend wezen. De "biologische waarde" van een vrouw is door dit alles veel
groter. Eén man en tien vrouwen kunnen jaarlijks tien nakomelingen krijgen, één vrouw
en tien mannen slechts één. Volgens sociobiologische normen kan het niet anders dan
dat de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen hierdoor in belangrijke mate
bepaald werden. Hierbij mag men nooit uit het oog verliezen dat biologische
eigenschappen steeds ontstaan op basis van overleven en succes bij het produceren van
nakomelingen.
De biologisch sterkste strategie van een man in dit verband is om te trachten zo veel
mogelijk vrouwen te bevruchten, zodat zijn genen een maximale verspreiding kennen.
Daarom zou een man van nature polygaam zijn. De grote zorg die mensenkinderen
nodig hebben vereist echter tevens het uitbreiden van deze zorg naar de mannelijke
partner. Hierdoor ontstonden ook biologische eigenschappen, die bijdragen tot paar- en
familievorming. De beste strategie voor een vrouw is om de man met de beste genen uit
te zoeken en hiermede een zo vast mogelijke relatie aan te knopen, zodat haar kinderen
een optimale kans hebben om te overleven.
Deze stellingen van de sociobiologie lijken een stevige fundering te vinden in de
voortplantingsfysiologie en de evolutiepsychologie.
7.5.5. DE VOORTPLANTINGSFYSIOLOGIE
De mens vertoont een unieke voortplanting doordat zowel een voortplantingsseizoen als
een oestrus of oestrusgedrag totaal verdwenen in de loop van de menswording. Er is
bijgevolg geen enkel signaal betreffende de vruchtbare periode tijdens de vrouwelijke
cyclus. Voortplantingsfysiologisch lijkt dit minder efficiënt dan wat men kent uit het
dierenrijk. Vrouwelijke dieren zullen steeds duidelijke signalen uitzenden tijdens hun
korte vruchtbare periode en alleen in deze omstandigheden copulatie toelaten. Deze
evolutie van de voortplanting bij de mens ging echter gepaard met het ontstaan van een
praktisch continue periode waarin geslachtsgemeenschap kan plaats grijpen. De seksuele
signalen zijn overeenkomstig praktisch continu. Dit resulteert in een hoge copulatiefrequentie, waardoor de kans op bevruchting eveneens gevrijwaard blijft. Deze
biologische evolutie lijkt bijgevolg in functie te staan van het ontstaan van een sterke
paarbinding en paarvorming. Ook het ontstaan van een sterke orgastische beleving bij de
vrouw dient in deze context geïnterpreteerd te worden. De aard van het orgasme bij
mannen en vrouwen lijkt duidelijk in functie te staan van hun biologische investering,
zoals gesteld door de sociobiologie. Een orgasme komt bij vrouwen moeizamer tot stand
dan bij mannen, maar bij een langduriger en intenser beleefde relatie is deze
overeenkomstig langduriger en intenser. Het vrouwelijk orgasme verhoogt de
genotsbeleving bij mannen en zorgt tevens voor een veel grotere kans op effectieve
bevruchting. Dit alles wijst op een biologische aanpassing, die de menswording
kenmerkt, waarbij de seksualiteit, naast de voortplantingsfunctie, een belangrijke
bijkomende functie verkreeg door het onderhouden van een hechtere paarvorming.
HST VII blz. 18
7.5.6. EVOLUTIEPSYCHOLOGIE VAN DE SEKSUALITEIT.
Wij geven onder deze hoofding een korte synthese van recente onderzoeksresultaten en
bijhorende theorieën van in hoofdzaak Amerikaanse wetenschappers. Zij stellen dat het
seksueel gedrag en de seksuele psychologie ook nog heden ten dage doordrongen is van
een diep ingewortelde oeroude psychologie, die ontstond door biologische evolutie ten
gevolge van de verschillende biologische noden van de beide seksen in de primitieve
jager-verzamelaar gemeenschap. Zij gingen hierbij uit van de stelling dat het bestaan van
aangeboren psychische patronen waarschijnlijker wordt naarmate deze in de meest
diverse culturen kunnen waargenomen worden.
Ook zij gaan uit van de vaststelling dat vrouwen een grotere investering doen in hun
nageslacht dan mannen. Om deze reden dienen zij hieraan een grotere zorg te besteden
ten einde het doorgeven van hun genen te verzekeren. Daar komt nog bij dat een
mensenkind een grotere en langdurigere zorg vereist voor de opvoeding dan alle overige
levensvormen. De vrouwelijke psychologie zou er overeenkomstig vooral op gericht zijn
om hun partner zo te selecteren dat deze borg kan staan voor zowel goede genen als voor
een deelname in de opvoedingstaak. Hierdoor zullen zij in zeer belangrijke mate belang
hechten aan en bezorgd zijn over de tijd en middelen, die hun partner bereid is te
investeren in de relatie. Hierdoor zullen vrouwen gemiddeld meer geneigd zijn om vaste
relaties aan te gaan, spontaan kieskeuriger zijn, en groot belang hechten aan een stel van
aspecten , zoals de morele waarde en psychische ingesteldheid, de credibiliteit en maatschappelijke status van deze partner.
De meest succesvolle biologische strategie voor mannen is het maximaal verspreiden
van hun genen. Zij kunnen dit doel bereiken door, onafhankelijk van het bestaan van een
vaste partner, voldoende "zijsprongetjes" te maken. Voor deze laatste is al te grote kieskeurigheid geen eerste vereiste. Zij zullen spontaan bijzonder gevoelig zijn voor fysische
aantrekkelijkheid, die de biologische signalen zijn voor zowel gezondheid als
vruchtbaarheid. Mannen worden dan ook van nature gemakkelijker opgewonden door
een breed gamma van vrouwen en zijn daarbij vooral gevoelig voor visuele stimuli, die
reeds van op grotere afstand het nodige effect hebben. Een schoolvoorbeeld van dergelijk visueel kenmerk zijn de typische vrouwelijke "rondingen", die tijdens de puberteit
ontstaan door een geslachtsspecifieke verdeling van vetweefsel onder invloed van
vrouwelijke hormonen. Enige mannelijke voorkeur voor bvb. dunne of dikke vrouwen
lijkt niet universeel te zijn en hierdoor eerder afhankelijk van cultuur dan van biologie,
maar de aantrekkingskracht van een heup die zowat een derde breder is dan de taille
blijkt in alle culturen een zeer grote aantrekkelijkheid van vrouwen te zijn. Dit wordt
geïnterpreteerd als een soort van intuïtieve garantie voor vrouwelijkheid en hierdoor ook
vruchtbaarheid. Het is een signaal voor "goede genen". Bij herhaling onderlijnen wij hier
nogmaals dat het bij dit alles gaat om de biologische betekenis van fitheid, die steeds een
maat is voor overlevingskansen en reproductief succes.
Deze biologische ingesteldheid zou zich ook vertalen in een heel stel van andere
eigenschappen. Als voorbeeld hiervan citeren wij de verschillende wijzen van
jaloeziebeleving. Mannen zouden het meest verward en gestoord zijn bij occasioneel
ontrouw van hun partner. De achtergrond hiervan is dat zij in dat geval nooit zeker
HST VII blz. 19
kunnen zijn van het vaderschap. Dit is bvb. de reden waarom mannen ten allen tijden
getracht hebben een monopolie over hun partners te verwerven en veelal ook niet
terugdeinsden om met het oog hierop over te gaan tot agressie en bedreiging tot zelfs
opsluiten of rituele mutilaties. Vrouwen daarentegen zouden relatief heviger reageren bij
emotionele ontrouw van hun partner. De achtergrond hiervan is dat occasionele ontrouw
weinig invloed heeft op haar nageslacht, wat wel het geval zou zijn indien zij de steun
zouden verliezen van hun partner.
Deze oeroude psychologie werd getest in diverse experimenten en waarnemingen. Een
eerste hiervan gaat over de seksuele fantasieën en dromen van mannen en vrouwen.
Hierbij blijkt dat deze bij mannen in veel grotere mate handelen over anonieme partners
met opwindende seksuele signalen, terwijl vrouwen meer gefixeerd zouden zijn op een
welbepaalde partner met, naast fysische, ook een stel van noodzakelijk geachte morele
eigenschappen. Ook de ervaringen van eigenaars van boekenwinkels wijzen in dezelfde
zin. Mannen vertonen een significant grotere belangstelling voor oppervlakkige publicaties met afbeeldingen van vrouwen, die de nodige seksuele signalen uitzenden, terwijl
vrouwen gemiddeld meer belangstelling hebben voor verhalen die hun bewondering
voor welbepaalde mannen opwekken.
HST VII blz. 20
7.6. GEDRAGSTYPEN
Elke soort, dier of mens, wordt gekenmerkt door soortspecifieke gedragingen, die min
of meer sterk cultureel gemodifieerd kunnen worden. De capaciteit tot culturele
aanpassing vindt zijn oorsprong inderdaad in de dierenwereld, maar komt slechts tot
grote ontplooiing bij de menswording. Een verdere complicatie van de mogelijke
gedragsuitingen is het ontstaan van typische aangeboren verschillen binnen elke
soort. Onafhankelijk van het feit dat, zeker bij de hoogst ontwikkelde organismen,
zoals de mens, elk individu wel in bepaalde mate verschilt van de andere en hierdoor
uniek is, blijkt het toch mogelijk om in deze enorme diversiteit een beperkt aantal
fundamentele gedragsmodellen te onderscheiden. Zoals dit ook geldt voor
anatomische verschillen, waarbij een indeling kan gemaakt worden in vormtypen,
kan men voor gedragsmatige verschillen een indeling maken in GEDRAGSTYPEN.
Het bestaan van fundamentele aangepaste gedragstypen is belangrijk voor de
overlevingskansen van een soort. Deze werden om deze reden in de loop van de
evolutie uitgeselecteerd en bijgevolg in de genen ingebouwd. Het is duidelijk dat een
mensenmaatschappij zijn grote kracht vindt in, onder meer, de taakverdeling, die “het
geheel sterker maakt dan de som van de onderdelen”. Een groep van allemaal
identieke gedragstypen zal meer problemen hebben om zich in moeilijke
omstandigheden in stand te houden dan een groep met meer gedifferentieerde
gedragspatronen. Zo zal bvb. een groep of stam zonder leiding of zonder leden die
bereid zijn een leider te volgen minder kans hebben op overleving dan een groep
waarin dit wel wordt verwezenlijkt. Erfelijke gedragspatronen kenmerken zich door
het feit dat deze zich in de juiste omstandigheden spontaan en met grote energie
kunnen uiten. Cultureel verworven of op de rede berustende gedragspatronen uiten
zich in tweede orde en zijn minder spontaan. Zij zijn echter wel in staat om binnen
bepaalde grenzen de spontane gedragspatronen te wijzigen.
In een grote moderne maatschappij is er meer ruimte voor een grotere
verscheidenheid van aangeboren gedragstypen dan in kleinere gemeenschappen. Men
spreekt in dit verband ook van het bestaan van een groter aantal GEDRAGSNICHES.
Inzicht in aangeboren gedragstypen is essentieel om te begrijpen dat mensen in
dezelfde omstandigheden toch verschillend kunnen reageren evenals dat mensen
kunnen ingedeeld worden in verschillende groepen, die grosso modo elk op een
typische wijze reageren op gelijkaardige omstandigheden. Hierdoor ontstaat een beter
begrijpen van het gedrag van mens en maatschappij.
Veelal gaat men bij beschouwingen over menselijk gedrag (het liefst) uit van een
volkomen vrijheid van de mens om te handelen zoals hij wil. Dit wordt
noodgedwongen aangevuld met een afhankelijkheid van de gedragingen van
toevallige omstandigheden. Toch blijkt steeds weer dat elke mens in belangrijke mate
gedreven wordt door aangeboren driften. Deze dienen zich in een gegeven richting te
verwerkelijken, teneinde zich zo voldaan, veilig en zeker (d.w.z. gelukkig) mogelijk
te kunnen voelen. Zo zijn er bvb. mensen, die zich slechts voldaan kunnen voelen in
een eenzelvig bestaan, terwijl anderen slechts voldoening kunnen verkrijgen in nauwe
samenhang met anderen. Er zijn mensen, die steeds moeten kunnen heersen en
anderen, die zich het liefst beveiligd en geleid willen weten door een hen dominerend
HST VII blz. 21
persoon. Al deze (en nog vele andere) verschillen berusten op aangeboren behoeften,
die de persoon in kwestie het door hem ervaren levensgebeuren op een hem
kenmerkende wijze doen waarderen zonder dat hem noodzakelijkerwijze een
duidelijk beeld voor ogen zou staan van datgene, wat hij in feite behoeft. Iedereen
beleeft wel eens een moment, waarop hij beseft iets te behoeven, maar hij niet weet
“wat” en “hoe”. Op dat ogenblik wordt duidelijk dat wij gedreven worden door
dwingende noden.
Deze erkenning mag evenwel niet leiden tot het besluit dat de mens louter de speelbal
zou zijn van zijn driften. Elke mens (behalve de psychisch ontwrichte personen) is
voorzien van een capaciteit tot rationeel denken waardoor deze in een meer of minder
belangrijke mate in staat is een situatie kritisch te beoordelen. Indien deze kritische
beoordeling rationeel zou falen, blijft de mens nog zijn emotionele kritische
beoordeling en deze is dikwijls meer terecht (in functie van de aangeboren noden) dan
de rationele beoordeling. Het verschil tussen de rationele en de gevoelsmatige
beoordeling ligt dikwijls besloten in het feit dat de rationele beoordeling vooral
bedoeld is om gebruikt te worden als een verantwoording tegenover anderen, terwijl
de emotionele beoordeling hoofdzakelijk geldt van en voor het “ik” zelf. Daarbij komt
dat de mens bij zijn geboorte start vanuit het “niet weten”.
Elke mens wordt geboren met een gegeven, hem persoonlijk kenmerkend
driftenstelsel, dat bepaalde veranderingen kan ondergaan volgens het stadium in de
ontwikkeling van foetus tot volwassenen. Bij zijn geboorte beschikt de mens echter
nog niet over normen om zijn streefnood te beseffen, noch over normen om kritisch
daarover te denken of te handelen. Al de vereiste normen dient het mensenkind zich
in de loop van het leven te verwerven en daarbij zal het geconfronteerd worden met
het feit dat de hem aangeleerde en opgelegde normen kunnen afwijken van wat zijn
driften in feite zouden behoeven. Het zou een wonder zijn indien de normen,
algemeen geldend in de leefsfeer, volledig zouden overeenstemmen met de noden van
het “ik”. Gewoonlijk wordt dit eventueel verschil opgelost doordat het “ik” de in de
leefsfeer geldende normen en opvattingen erkent, maar dat dit “ik” innerlijk een eigen
normenstelsel zal huldigen. Anders gezegd: de mens interpreteert algemene besluiten
openlijk in overeenstemming met de denkmode van de leefgemeenschap, maar
interpreteert diezelfde besluiten innerlijk op een voor het “ik” aanvaardbare wijze.
Eenieder vormt zich dus een streefbeeld, dat beheerst wordt door aangeboren noden
(driften), maar op meer of minder indringende wijzen ook beïnvloed geworden is door
rationele, politieke, sociale, economische en culturele invloeden allerhande. In onze
zogenaamd rationele, westerse cultuur hebben de driften soms terecht en soms ten
onrechte een minderwaardige status verkregen. Niettegenstaande de rede de
mogelijkheden en de techniek van het menselijk denken voltooit, is men het er in de
regel toch meer en meer over eens dat de meest geniale wetenschappelijke, culturele
of artistieke prestaties in de regel toe te schrijven zijn het onweerstaanbaar driftmatig
streven in zake weten, denken, voelen en doen van deze genieën. Hoewel enerzijds
toch ook “kinderen van hun tijd” hebben zij, zoals reeds vroeger betoogd, veelal een
verbeten strijd moeten voeren tegen het onbegrip of de onwil van hun toenmalig
rationeel erkend gezag van de staat, wetenschap, godsdienst en/of politiek. Driften
blijken aan de basis te hebben gelegen van zowel het laagste als het hoogste dat de
mensheid tot stand gebracht heeft.
HST VII blz. 22
Heden ten dage bieden de theorieën betreffende de specifieke, menselijke aard een
chaotisch beeld. De theorie, die de aard aanduidt waarop iemand zich in het leven
gedragsmatig kenmerkt, noemde men karakterologie, maar dit is heden een
verouderde
term
geworden.
Tegenwoordig
verkiest
men
de
term
persoonlijkheidstheorie. Zoals vaak bestaan er echter over een complex probleem,
zoals de persoonlijkheid, vele verschillende opvattingen. De huidige chaos berust
echter niet alleen op de complexiteit van het menselijk gedrag. Een belangrijke reden
is het feit dat elke mens zich kan gaan afvragen in welke groep van de gegeven
theorie hij zelf thuis hoort. Wanneer hij meent niet meteen in de hoogste waardegroep
te kunnen opgenomen worden, zal hij in de meeste gevallen de theorie niet genegen
zijn en deze zonder meer afwijzen. Wanneer hij echter meent tot een hogere
waardegroep te behoren dan wordt dit in de regel graag aangenomen. Het probleem is
echter dat hij hier ook gemakkelijk misbruik van kan maken door oordelen te gaan
vellen over goed of kwaad, beter of slechter enz., die berusten op subjectieve
uitgangspunten en waarvoor geen wetenschappelijke grond bestaat. Iets zeer
gelijkaardigs hebben wij elders vermeld in verband met het al dan niet erkennen van
het bestaan van mensenrassen Geen van de naar voor gebrachte gedragstypen heeft
dan ook totnogtoe een algemeen geldige erkenning verkregen. Het probleem is echter
dat hiermede wel een ethisch probleem kan worden opgelost maar inzicht in het
verwerven van een betere kennis van het menselijk gedrag wordt belemmerd. De
oplossing dient gezocht te worden in het verbannen van de steeds subjectieve ideeën
over goed of kwaad, beter of slechter in objectieve wetenschappelijke analyses en het
nadrukkelijk wijzen op het belang van ethische inzichten en de gevaren die het
subjectief gebruik maken van de resultaten van wetenschappelijke kennis met zich
mee kunnen brengen.
De vraag dient inderdaad gesteld te worden of de niet erkenning van aangeboren
gedragstypen geen blijvend beletsel vormt om een beter inzicht te verkrijgen in
menselijk gedrag en in een mensenmaatschappij. Vooral in de eerste helft van de 20e
eeuw ontstonden een aantal persoonlijkheidsheorieën te beginnen met Freud. Deze
was de eerste die het karakter beschouwde als onafwendbaar streefsysteem, waardoor
elk mens poogt zich te verwezenlijken ten opzichte van de omgevingsinvloeden.
Hierbij fundeerde hij zijn systeem wel wat erg eenzijdig op het libido, dat praktisch
een andere term wordt voor seksualiteit. Fromm nam afstand van zijn leermeester
Freud en onderscheidde zich door te pogen het inzicht in de menselijke psyche te
verbinden met de sociologische problematiek. Jung kreeg vooral bekendheid met zijn
tegenstelling introvert versus extravert. Al deze theorieën bleken echter wat al te vaag
en veelomvattend om het menselijk denken, weten en doen duidelijk te kenmerken.
Lersch maakte een rijke inventaris van drie lagen in de menselijke psyche.
Kretschmer meende een verband te zien tussen karakter en lichaamsstruktuur en
maakte ophef met zijn tegenstelling tussen schizothym en cyclothym als fundamentele
polariteit aan basis van het menselijk gedrag. V.Decleir (1993) breidde dit laatste
verder uit tot zeven fundamentele polariteiten. De combinatie hiervan leidt tot 96
mogelijke streefcombinaties, waardoor elke mens met, door of tegen zijn omgeving
een hem kenmerkend persoonlijk gedrag zal nastreven. Wij zullen in wat volgt
uitsluitend deze meest recente en meest volledige persoonlijkheidstheorie (V.Decleir
– 1993) bondig samenvatten.
HST VII blz. 23
De mens is een denkend wezen bij uitstek geworden, maar heeft wel gepaste
gedragingen nodig om zich in stand te houden. Als basis hiervoor worden de volgende
7 polariteiten voorgesteld.
Wat de nood tot bindingen betreft (gerichtheden) zijn er de volgende polariteiten :
1. De polariteit “onverbonden - verbonden”.
Onverbonden typen streven naar relaties zonder tot
eenwording te moeten komen; verbonden typen
streven daarentegen wel
naar een gegeven
eenwording.
2.
De
polariteit
“onverbreekbare
(schizothym) - vlot verbreekbare
(cyclothym).
relaties
relaties”
Wat de aard van de bindingen betreft zijn er de
volgende polariteiten :
3. De polariteit “ de behoefte leefnormen in principe
te ontlenen aan het “ik” tegenover de behoefte
leefnormen in principe te ontlenen aan de
buitenwereld of “niet ik”.
4. De polariteit “interesse gericht op de niet menselijke wereld (dingen, planten en
dieren) tegenover de interesse gericht op de andere mens”
Wat de middelen voor het verwezenlijken van de bindingen betreft, gelden de
volgende polariteiten :
5. De polariteit “doeleinden hoofdzakelijk nastreven op basis van concreet gedrag
tegenover doeleinden hoofdzakelijk nastreven op basis van bezinnend denken en
weten”.
6. De polariteit “prioritair pogen te weten op basis van het gevoel tegenover
prioritair pogen te weten op basis van de rede”.
Tenslotte geldt de driepolige polariteit, die de behoefte inzake machtsverhoudingen
bepaalt :
7.a. dominante typen, die in de mate van het mogelijke willen heersen (leiden).
7.b. recessieve typen, die voornamelijk een leider behoeven
7.c. evenwichtige typen, die streven naar onderling gelijkwaardige verhoudingen
met anderen.
De typologische structuur van het mensbeeld kan nu voorgesteld worden in de
volgende tabel.
HST VII blz. 24
HST VII blz. 25
Deze tabel berust op de volgende principes :
A.
De polariteiten 1, 2 en 3 (aangeduid door de letters zoals gegeven onderaan de
tabel) vormen 2 x 2 x 2 = 8 typenklassen. Deze staan in de tabel bovenaan en
bepalen de 8 verticale kolommen.
B.
De polariteit nummer 5 deelt deze typenklassen in twee grote groepen, nl.:
B1: Mensen, die vooral denken in functie van hun concreet gedrag. Zij pogen “al
doende te denken” (j’agis d’abord et puis je réfléchis). Wij kunnen in dit
verband per definitie spreken van de echte of eigenlijke gedragstypen of
gedragstypen in engere zin. In de tabel zijn dit de gedragstypen.
B2: Mensen, die zich vooral gedragen in functie van hun denken. Wij kunnen in
dit verband per definitie spreken van bezinningstypen.
C.
De polariteit 4, toegepast op de gedragstypen, zoals hierboven gedefinieerd, deelt
deze groep in 2 lagen in, nl. gedrag gericht op de natuur enerzijds en gedrag gericht
op de andere mens anderzijds.
De polariteit 6, toegepast op de bezinningstypen deelt deze groep in 2 lagen, nl.
bezinning via het gevoel en bezinning via de rede.
Op deze wijze bestaan er vier lagen, die in de tabel worden aangeduid van I tot IV
D.
De driepolige polariteit nummer 7 doet elk van de basistypen opsplitsen in 3 typen.
Op deze wijze ingedeeld kan de mensheid worden onderverdeeld in vier lagen met in
totaal 96 typen, waarvan 48 gedragstypen en 48 bezinningstypen.
Ter illustratie van de benamingen voor deze mensentypen beperken wij ons met het
opgeven van de 8 basistypen van elke laag. Deze kunnen elk nog eens onderverdeeld
in een dominant, evenwichtig en recessief type. Dit geeft dan het volgende met in vet
gedrukt de vijf typen, die wij ter illustratie verder iets nader zullen bespreken :
Laag 1 : De eremiet (1, 9 en 17), de onverschillige mens (2,10 en 18)), de eenzame
zwerver (3, 11 en 19), de nomade (4, 12 en 20), de magiër (5,13 en 21), de mysticus
(6,14 en 22), de praktische natuurmens (7,15 en 23), de animist (8,16 en 24).
Laag 2 : De eenzelvige mens (25, 33 en 41), de onmotiveerbare mens (26, 34 en 42),
de egoïst (27, 35 en 43), de speelse mens (28, 36 en 44), de machtsmens (29, 37 en 45
= de tiran), de profeet (30, 38 en 46), de demagoog (31, 39 en 47), de sociale werker
(32, 40 en 48).
Laag 3 : De vervreemde gevoelsmens (49, 57 en 65), de intuïtieve formalist (50, 58 en
66), de esoterische mens (51, 59 en 67), de impressionist (52, 60 en 68), de
expressionist (53, 61 en 69), de emotionele extaticus (54, 62 en 70), de sentimentele
mens (55, 63 en 71), de emotionele wijze (56, 64 en 72).
Laag 4 : De vervreemde rationalist (73, 81 en 89), de rationele formalist (74, 82 en
90), de rationele fantast (75, 83 en 91), de sofist (76, 84 en 92), de dogmaticus (77, 85
en 93), de rationele extaticus (78, 86 en 94), de praktische rationalist (79, 87 en 95),
de rationele wijze (80, 88 En 96).
HST VII blz. 26
Uiteraard zullen zowel de voor de mens zo typische sterke biologische variatie in
allerlei psychische en lichamelijke eigenschappen als de invloed van allerlei al dan
niet toevallige situaties uit de buitenwereld deze fundamentele basisindeling in
typengroepen verder gaan differentiëren. Hierdoor wordt elke mens in zekere zin een
unicum.
De mensheid moet bij zijn ontstaan louter gedragstypen omvat hebben. Het
bedwingen van maatschappelijke conflicten en de maatschappelijke ordening vereist
steeds een onmiddellijke gepaste gedragsmatige ingreep. Bezinningstypen zijn hier
minder geschikt voor omdat zij dergelijke ingreep moeten kunnen plaatsen in een
passende achtergrond, wat te veel tijd zou vragen. Zij verschenen na voldoende
uitbouw van de woordentaal, na rijping van het denken over de achtergronden van het
bestaan en na voldoende niveauverhoging in de communicatie via taal. Alhoewel de
gedragstypen de oudste mensenlaag vertegenwoordigen, zijn de na hen verschenen
bezinningstypen het meest verantwoordelijk gebleken voor de culturele evolutie. Dit
alles betekent niet dat de gedragstypen minder intelligent hoeven te zijn dan de
bezinningstypen. Er zijn immers zowel bij gedragstypen als bij de bezinningstypen
zeer intelligente en zwak intelligente typen. De spontane denkwereld van de
gedragstypen is normaal wel beperkt tot het gedragsmatig bestaan, terwijl de
bezinningstypen pogen hun aandacht te concentreren op de achtergrondverschijnselen
van het bestaan. Hierdoor zullen zij hun gedragssysteem weliswaar dienen uit te
bouwen in de verlenging van het gedragstypisch model, maar dit laatste omvormen tot
een bezinningstypisch model. Zij zijn praktisch nooit de echte maatschappelijke
leiders, maar wel de raadgevers of inspirators van de (gedragstypische)
maatschappelijke leiders. Vooreerst waren er de gevoelsmatige bezinningstypen die
kenmerkend zijn voor de mythische periode, d.i. de periode waarin ook de denkers
meenden dat niet zijzelf wisten, dachten en planden, maar dat alles hun ingefluisterd
of opgelegd werd door geesten, goden of geheimzinnige krachten allerhande. Slechts
met de bezinningstypen via de rede is de mens zich bewust geworden dat hij zelf
dacht, wist en plande.
De evolutie van deze typen in de loop van de geschiedenis van de mensheid zou er als
volgt kunnen uitgezien hebben. De mensheid is gestart op het peil van de minst
complexe typenlaag. Dit zijn de gedragstypen gericht op de natuur. Zolang
intermenselijke relaties niet hun directe levensbelang raken zijn zij niet erg
geïnteresseerd in intermenselijke relaties. Wel moeten zij, ondanks en tegenover de
maatschappelijke, sociale en andere intermenselijke verplichtingen en normen van de
samenleving, pogen hun niet op de andere mens gerichte waarden te verwezenlijken.
Zij vormen de eerste laag in de tabel. Samenhangend met het ontstaan en het
bruikbare peil van de woordentaal bestond de mensheid op een bepaald ogenblik zeer
waarschijnlijk uitsluitend uit typen van de eerste laag. Het toenmalig cultureel niveau
was dan ook overeenkomstig eerder primitief. Het verschijnen van de overige drie
lagen heeft onvermijdelijk het cultureel niveau van de eerste laag beïnvloed, maar de
typologische aard van deze eerste laag is wel degelijk gebleven. Deze mensen (bvb.
magiërs, tovenaars, vogelduiders, medicijnmannen enz.) hebben in het verleden een
vooraanstaande maatschappelijke positie bekleed, maar worden in een moderne
maatschappij in de regel gedwongen hun natuur te beleven in het verborgene en/of
aan de rand van de maatschappij. Typen uit de eerste laag kunnen wel binnen
bepaalde perken onder invloed van de overige lagen op een hoger denk- en
HST VII blz. 27
weetniveau gebracht worden, maar hun eigen aard zal steeds de voorkeur geven aan
de niet menselijke problematiek (al te eenzijdige interesse voor dingen, planten,
dieren enz.), zij het afgezwakt of vervormd door de geldende maatschappelijke
verplichtingen. Onverbonden typen uit de eerste laag kunnen wel in groep leven,
maar dan voornamelijk met gelijkaardige naturen, zij het neutraal met of naast elkaar
levend (zie boedhisme, hindoeisme, kloostergemeenschappen enz.).
De tweede laag wordt gevormd door de gedragstypen gericht op de mens en is
hierdoor complexer, want deze typen moeten niet enkel de eigen laag, maar op één of
andere wijze, hoewel ondergeschikt, ook de leefproblemen van de eerste laag
verwerken. De derde laag (bezinning via het gevoel) en de vierde laag moeten op hun
beurt, behalve de eigen problematiek steeds in ondergeschikte orde ook de
onderliggende lagen verwerken. Indien typen uit tweede, derde en vierde laag
psychisch ontredderd zouden worden, kunnen deze ofwel redding zoeken in modellen
van onder hen staande typen van dezelfde klasse ofwel hun tegenpool bestrijden ten
einde zichzelf toch waar te maken. Typen van de onderste laag hebben dergelijke
uitweg niet zodat een ontregeling van hun bestaansinzicht meteen hun ondergang
betekent.
Hierbij volgen zeer bondige beschrijvingen van enkele mensentypen met hun
aangeboren gedragstype, die uit de hoger vermelde theorie kunnen afgeleid worden.
1. DE EENZELVIGE MENS (niet te verwarren met het eremiet-type)
Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger
vermelde paragraaf in dit verband) : onverbonden (1), moeilijk verbreekbare relaties
(2), behoeften ontlenen aan het ik (3), gericht op de andere mens (4), gericht op
gedrag (5).
Beschrijving van het op deze wijze ontstane gedragstype : De eenzelvige mens
realiseert zich tegenover de andere mens, doch niet om er mede één te worden. Hij wil
zich er van afzonderen. Dit kan gebeuren in vijandige, competitieve of neutrale zin.
De eenzelvige mens voelt zich nooit verplicht tegenover een ander, tenzij dit hem
door de buitenwereld dwingend opgelegd zou worden. Spontaan aanvaardt hij dit
zelden of nooit. De eenzelvige mens heeft echter wel anderen nodig om, zij het zich
daartegen afzettend, zijn zelf te kunnen realiseren. Hierdoor aardt hij weliswaar in het
groepsleven, maar leeft hij daar hetzij aan de rand van de gemeenschap, hetzij
teruggetrokken tot verborgen temidden daarvan. Wetten en voorschriften allerhande
ergeren de eenzelvige mens in de mate dat deze niet zouden beantwoorden aan zijn
apartheidsbehoeften. Door de anderen wordt de eenzelvige mens ervaren als een
moeilijk of niet toegankelijke aparte, eigengereide tot eigenzinnige persoon. Deze zal
zich opstellen in functie van de hoger vermelde driepolige polariteit inzake
machtsverhoudingen. Het recessief type gedraagt zich eerder schuchter ondergeschikt,
het evenwichtig type zelfbewust afstandelijk en het dominant type brutaal agressief.
Het dominant, eenzelvig type leidt aldus gemakkelijk tot conflicten en blijkt talrijk
vertegenwoordigd in antimaatschappelijke bewegingen. Evenwichtige eenzelvige
typen leiden niet tot conflicten indien zij zich niet door anderen in hun eenzelvigheid
bedreigd voelen, maar wanneer zij maatschappelijke verwikkelingen ervaren zal hun
sympathie gemakkelijk uitgaan naar antimaatschappelijke tendensen. Recessieve
HST VII blz. 28
eenzelvige typen moeten een ander vinden om zich te realiseren, maar zij moeten
vermijden dat die ander een verbonden relatie zou eisen. Hun doel is de anderen er toe
te brengen hun de gelegenheid te verzekeren eenzelvig te leven. Ingevolge de
behoefte aan langdurige relaties wordt dit type veelal een dwingende, maar
ondankbare smekeling zoals in de bekende parabel van de reiziger, die een om hulp
smekende bedelaar langs de weg op zijn rug neemt. Eenmaal op de rug genesteld
wordt de bedelaar steeds zwaarder tot de reiziger onder het steeds toenemende
gewicht bezwijkt.
2. DE SOFIST
Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger
vermelde paragraaf in dit verband) : onverbonden (1), vlot verbreekbare relaties (2),
denknormen ontlenen aan de buitenwereld (3), gericht op bezinnend denken en weten
(5), gericht op de rede (5,1).
Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedragstype : De behoefte aan
onverbonden en vlot verbreekbare relaties stelt het ik der sofisten lijnrecht tegenover
de behoefte aan algemeen geldende normen in de denk- en weetsfeer. Deze situatie
vereist in feite een patstelling, die slechts bereikt kan worden door het intellectuele
leven op te vatten als een spel. Hierdoor zoekt de sofist , onafgezien het
waarheidsgehalte, naar door anderen moeilijk of in het geheel niet te weerleggen
bewijsvoeringen voor denkbeelden en redeneringen. Hierdoor onderscheidt hij zich
van de anderen door een bepaalde speelsheid. Hij zoekt naar erkenning en/of
bewondering vanwege die anderen voor zijn apart, spitsvondig denken en weten,
hetgeen leidt tot vlot veranderlijke relaties. Sofisten voelen zich dan ook bijzonder
thuis in omstandigheden, waarin de geldende denk- en weetzekerheid moeilijk op te
lossen hiaten zou vertonen. Dit was bvb. het geval in Griekenland omstreeks 500 voor
Christus alsook in onze postmoderne tijd. Sofisten zijn of lijken goedmoedig. Hun
spitsvondig denken is in vele situaties waardevol. Moeilijke éénlijnige opdrachten
zullen zij, wegens hun speelse aard, vaak niet ten volle passend kunnen uitvoeren.
Dominante sofisten gedragen zich veeleer hautain dan gedragsmatig agressief.
Gelijkmoedige sofisten zijn aangename, open en interessante speelse denkers.
Recessieve sofisten pogen met hun spitsvondig denken en weten beschermers en
leiders voor zich te winnen. Ten gevolge van hun apart denken ontdekken sofisten
dikwijls de zwakke of zelfs foute aspecten van het rechtlijnig, systematisch
cultuurdenken. Zo wordt vaak in bvb. de politiek de sofistische methode aangeleerd
en gebruikt teneinde handige, moeilijk te weerleggen verdedigers van de eigen
belangen te vormen. Dergelijke speciaal opgeleide sprekers zullen echter meestal niet
tot de groep van de sofisten behoren, daar spitsvondig redeneren voor hen geen spel
mag zijn.
3. DE MAGIER
Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger
vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), onverbreekbare relaties (2),
leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op de niet menselijke wereld (4), gericht
op gedrag (5).
HST VII blz. 29
Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedragstype : De magiër is
mensafzijdig tot mensvijandig. Hij poogt gedragsmatig (via magie) één te worden met
planten, dieren, de natuur of met verschijnselen allerhande volgens normen van zijn
ik. Macht over de natuur kan men heden ten dage slechts verkrijgen via
wetenschappelijke methoden. Deze hebben de vroegere onnaspeurlijke macht en zin
van de magiërs vernietigd. De hedendaagse natuurwetenschap omvat dan ook
enerzijds magiërs, die wetenschappelijk beperkt worden in de vrijheid van hun ik
voorstellingen en anderzijds niet magiërs, die de natuurwetenschap niet bedrijven met
het doel macht over de natuur te verkrijgen, maar pogen de aard en de werking van de
natuur te begrijpen.
Buiten de natuurwetenschap meent de dominante magiër de door hem gevreesde en/of
geminachte natuur te kunnen overheersen vanuit de magische krachten van zijn ik. De
evenwichtige magiër gaat een evenwichtig bedoelde strijd aan met de gerespecteerde
en door hem bewonderde natuurverschijnselen. De recessieve magiër neemt een
smekende houding aan tegenover de natuur en poogt op een hypocriete slinkse manier
zich via de normen van zijn ik te laten gelden. Niet wetenschappelijk opgeleide
magiërs leven in onze moderne, westerse maatschappij aan de rand van de cultuur.
4. DE SENTIMENTELE MENS
Kenmerkende combinatie van polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger
vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), vlot verbreekbare relaties (2),
leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op bezinnend weten (5), weten op basis
van het gevoel (5,1).
Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerd gedsragstype : Sentimentelen zijn
mensen, die vlot relaties aangaan met anderen, de gevoelige snaar bij die anderen
weten te beroeren en vlot een gezellige tot vertrouwelijke sfeer kunnen opbouwen.
Daarbij zullen ze toch steeds hun ik op de voorgrond weten te plaatsen. Afzwakkende
relaties kunnen door de sentimentele mens vrij gemakkelijk prijsgegeven worden
teneinde nieuwe vervangende relaties aan te gaan. Hun voorstellen en inzichten zijn
overeenkomstig onbestendig, veranderlijk en eerder oppervlakkig. Dit wordt vaak
versluierd door de intieme, innige en schijnbaar diepzinnige sfeer waarin deze
voorstellingen gebaad worden.
De hooghartige (dominante) sentimentele mens eist voor zijn voorstellingen en
wensen een erkenning, die deze in hun enge ik-vorm meestal niet verdienen. De
evenwichtige sentimentele mens is sympathiek, maar wekt bij anderen gemakkelijk
wrevel op omdat hij, als evenwichtig type, steeds de anderen meer vrijheid gunt dan
dominante en recessieve typen plegen te doen. De recessieve sentimentele mens moet
zijn ideeën, motieven en technieken steeds ontlenen aan anderen, die hij moet pogen
voor zich te winnen. Deze afhankelijkheid maakt de recessieve sentimentele mens
veelal onzeker, met wisselende stemmingen en veranderlijke standpunten. Hij
vertoont ook een opvallende nieuwsgierigheid, die niet diepgaand is, maar soms wel
die indruk geeft.
5. DE TIRAN
Kenmerkende combinatie van de polariteiten (de cijfers verwijzen naar de hoger
vermelde paragraaf in dit verband) : verbonden (1), onverbreekbare relaties (2),
HST VII blz. 30
leefnormen ontlenen aan het ik (3), gericht op de andere mens (4), gericht op het
gedrag (5).
Beschrijving van het op deze wijze gedefinieerde gedragstype : Dit type levert de
grote en kleine tirannen uit onze samenleving. Een psychologisch waarachtige tiran is
altijd een gedragstype, want een tiran moet steeds onmiddellijk gedragsmatig kunnen
reageren op gewelddadige pogingen om hem te onttronen. Dominante
bezinningstypen verliezen immers in vergelijkbare situaties te veel tijd ten einde hun
reactie te kunnen overwegen en deze in daden om te zetten. Een tiran wil steeds ten
volle heersen over een groep van getrouwen, waaraan hij geen misstap, geen ontrouw
of geen verzet tegenover hemzelf kan vergeven. Deze getrouwen moeten, in zijn naam
en naar zijn normen, de massa beheersen. Alhoewel de tiran ook het denken van zijn
onderdanen wil beheersen, wordt de massa onderdanen door hem geminacht
(onverbonden dominante typen bekommeren zich niet om het denken van hun
ondergeschikten, alleen gehoorzaamheid is van belang). Macht wordt door de tiran
beschouwd als een hem door de natuur (of God) toegewezen recht. Falen is een hem
aangedaan onrecht en vergt weerwraak. Slechts één machtstype kan de opperste
macht veroveren. Alle andere tirantypen moeten zich tijdelijk tevreden stellen met een
macht boven hen. Ondergeschikte tirannen zijn nooit absoluut trouw aan de leider.
Steeds zijn zij bereid te pogen de oppermacht te veroveren zodra zij menen dat dit
mogelijk is. Een tiran kan zich nooit veroorloven gedelegeerde machtstypen hun gang
te laten gaan. Menig tiran heeft een dergelijke onvoorzichtigheid of nalatigheid duur
moeten bekopen. De trouwste volgelingen van een tiran zijn recessieve typen, die
onverbreekbare relaties nastreven. Deze worden wel door hun leider aanvaard en
gebruikt, maar tegelijk door hem geminacht.
Kleine tirannen zijn onder meer de huistirannen, die louter heersen over de
persoonlijke relaties binnen de huiselijke kring. Buiten die kring kan een kleine tiran
zich echter zeer onderdanig gedragen. Dit wordt voor hem vergoed door extra tirannie
binnen de persoonlijk beheerste kring.
De evenwichtige variant (7c) van de tiran levert de verlichte despoot, die anderen niet
minacht, maar meent beter te weten en beter te kunnen. In een conflict is de verlichte
despoot normaal niet opgewassen tegen een tiran. De recessieve variant van de tiran is
een tirannieke zwakkeling (7b), die poogt te heersen zodra hij beschermd en
gemachtigd zou zijn door een heerser. Voor het overige is hij een blinde volgeling van
de door hem erkende leider.
6. DE RECESSIEVE TYPEN
Er zijn in het geheel van de typologische structuur 32 recessieve typen, d.w.z. telkens
één in elke van de 32 typenfamilies. Verschillend naargelang de 32 combinaties van
de polariteiten 1 tot en met 6, kenmerken alle recessieve typen zich door de onmacht
zich zelfstandig te verwerkelijken. Zij behoeven daartoe steeds de leiding, de hulp
en/of de bescherming van bij voorkeur typen met een parallelle polariteitencombinatie
en bovendien bij voorkeur van een dominant type, desnoods ook van een evenwichtig
type. De relatie tussen een dominant en een recessief type is dan ook steeds bijzonder
sterk omdat beide typen elkander brengen wat zij behoeven, vooral wanneer beiden
tot eenzelfde polaire combinatie behoren. Een evenwichtig type kan eventueel wel een
recessief type in bescherming nemen , maar zal gewoonlijk pogen een evenwichtige
relatie op te bouwen, die moeilijk zal lukken. Recessieve typen vertegenwoordigen
steeds de schuwe, onzelfstandige, hypocriete, bescheiden, onmachtige, volgzame
HST VII blz. 31
maar dienstwillige tegenpool van de dominante en de evenwichtige typen met
eenzelfde polariteitencombinatie.
Voor een veel uitgebreidere en indringendere bespreking van alle in de theorie
voorgestelde 96 gedragstypen verwijzen wij naar het betreffende boek.
7.7. DE NEOLITHISCHE REVOLUTIE
De grote verandering begon omstreeks 10.000 jaar geleden. De mens leerde toen de
natuur te onderwerpen aan de wil van de mens en niet omgekeerd. Het kweken van
voedsel begon de plaats in te nemen van het jagen en verzamelen. Landbouw en
veeteelt begonnen hun opgang. Deze omwenteling startte in wat men noemt de
“vruchtbare sikkel”, die zich uitstrekt vanaf de plaats waar Tigris en Euphraat
uitmonden in de Perzische golf over het huidige Irak en Syrië en vervolgens langs
Libanon en Israël naar het Nijldal. Het was een voor de mensheid uiterst belangrijke
en vreedzame revolutie. In de eerste plaats ontstond er een grotere voedselvoorraad
waardoor het gevaar voor hongersdood minder kritiek werd. Hier door konden veel
meer mensen op een kleinere oppervlakte gaan samenwonen. Grotere en heterogenere
levensgemeenschappen kwamen tot stand. Hierdoor werden werkverdeling en
specialisatie belangrijk en het leven gevarieerder. In de plaats van een last te zijn voor
rondtrekkende jagers konden oudere mensen hun herinneringen, ervaringen en
praktische kennis mededelen aan de jongeren en werden zij hier door belangrijke
leden van de gemeenschap. De hutten evolueerden tot huizen en werden steviger en
complexer. Meer vrije tijd kwam beschikbaar en hier door konden de mensen meer
gaan nadenken en tijd en ruimte vrijmaken voor kunsten en ambachten. In de zich
steeds verder ontplooiende en ingewikkelder wordende levensgemeenschappen
ontstonden betere overlevingskansen en de bevolking van de aarde begon te stijgen.
Uit dorpen groeiden steden en uit steden ontstonden stadstaten en rijken. De oudste tot
nog toe gekende stad is Jericho en deze werd 10.000 jaar geleden gesticht. Omstreeks
9.000 jaar geleden wordt Catal Huyuk, gelegen in het huidige Turkije; de grootste
neolitische stad en 6.000 jaar geleden komen de eerste stadstaten in Soemerië tot
ontwikkeling. Zowat 5.000 jaar geleden ontstaan de eerste steden in het Nijldal en
4.500 jaar geleden gebeurt het zelfde in het Indusdal. Het grote voordeel van de stad
was de grote veiligheid er van. Een stad met enige duizenden inwoners was in die tijd
een praktisch onneembare vesting. Het belangrijkste was echter de heterogene
samenstelling en de verscheidenheid van het leven zo dat voor zo veel mogelijk
mensen kans op ontplooiing van de persoonlijkheid bestond.
7.8. LITTEKENS UIT HET VERLEDEN
Bij herhaling werd gesteld dat de culturele evolutie sneller verloopt dan de biologische
evolutie. Een gevolg hier van is dat de mens niet de tijd heeft gehad om zich biologisch
volledig aan te passen aan een moderne stad. Hij zal dan ook nog behept zijn met een
aantal littekens uit het verleden, die zijn gedragingen in belangrijke mate kenmerken.
HST VII blz. 32
Een belangrijke opmerking bij de volgende voorbeelden in dit verband is dat dit alles
geldt voor de gemiddelde mens. Zoals eveneens bij herhaling gesteld is de variatie in de
huidige mensheid zeer groot, waardoor het gedrag van de mens uiterst complex wordt en
er steeds vele uitzonderingen zijn op de vastgestelde eigenschappen en gedragingen.
Psychologen konden aantonen dat een mens in een moderne grote stad zich nog in grote
mate gedraagt als een jager-verzamelaar. Een man zal bvb. zijn dag aanvatten door thuis
te ontbijten, zijn wagen te nemen naar zijn werk en daar de verdere dag vertoeven tot hij
’s avonds terug naar huis gaat. Bij dit hele gebeuren wordt veelal thuis, de route
onderweg en de ruimte op het werk globaal beschouwd als het eigen territorium.
Wanneer iemand hem dwars zit of in de weg loopt in dit gebied zal de mens in kwestie
veel agressiever reageren en minder verdraagzaam zijn, dan wanneer dit zou gebeuren
buiten dit gebied. Het totaal aantal mensen waarmede hij bij dit alles nauw contact heeft
blijft steeds beperkt alsof het gaat om een leven in stamverband. Hij zal zich met zijn
zogenaamde stamgenoten onderhouden via een typisch taalgebruik met een typisch
beperkt vocabularium en contact hebben via typische standaard gebaren of aanrakingen.
Deze zullen alle door de ander herkend worden als “lid van de gemeenschap” of stam.
Onderling zal er een band bestaan en inmenging van uit andere groepen zal met de
nodige voorzichtigheid en desnoods afweer gebeuren. Iemand die dit alles zo spontaan
doet voelt zich hier bij in de regel geborgen en veilig. Hij handelt als een lid van een
stam als primitieve jager-verzamelaar. Door de moderne maatschappij gedwongen om
anders te handelen en buiten dit verband te treden zal hij zich veelal ongemakkelijk
voelen en in minder of meerdere mate stress ondervinden.
Wanneer iemand zich onzeker voelt of schrikt, gaan de nieren adrenaline afscheiden, dat
het ganse lichaam zeer diep gaat beïnvloeden. Hierdoor ontstaat de fysiologische
stressreactie, waarbij de spieren voorzien worden van het nodige voedsel, gespannen
staan en klaar zijn voor actie. Hersenen en zintuigen zijn uiterst alert. De minuscule
haren gaan rechtstaan alsof deze nog, zoals vroeger, het individu in kwestie groter doen
lijken en een eventuele agressor afschrikken. Het bloed stolt gemakkelijker en breidt het
organisme voor op eventuele wonden enz. Het is duidelijk dat deze stressreactie de
belangrijke, nuttige, snelle en reflexmatige reactie is op een gevaarlijke toestand voor de
primitieve jager. Deze toestand wordt in primitieve omstandigheden in de regel gevolgd
door een aanval- of vluchtreactie en hierdoor loopt de stressreactie af. Voor een student
die een examen gaat doen of een chauffeur die schrikt van een plots opdoemend ander
voertuig loopt deze stressreactie echter niet af. Integendeel lopen zij kans dat deze zich
herhaalt met nieuwe adrenaline vrijzetting. Dit kan leiden tot een permanente spanning,
die het organisme sterk kan uitputten en hierdoor ontstaat stress.
Bij een voetbalwedstrijd kunnen supporters zich in dergelijke mate opwinden, dat zij
hierdoor regelmatig slaags geraken. Na successen in het buitenland worden zij vaak
uitbundig als nationale helden in hun eigen land ontvangen. Dit alles staat in geen enkele
verhouding tot wat winst of verlies voor het eigen leven van deze supporters kan
betekenen. Ondervraagd hierover kunnen zij hun emoties en de er mede gepaard gaande
euphorie of agressie niet goed verklaren en verwoorden hun gevoelens dan ook vaak met
de uitdrukking "het gaf mij een kick". Dit alles wijst op arationele diep ingewortelde
emoties en overeenkomstige gedragingen, die alleen maar te verklaren zijn door het feit
dat deze op één of andere wijze van overlevingsbelang moeten geweest zijn bij het
ontstaan er van. In zijn boek "Spel om de bal" heeft de succesvolle populairwetenschappelijke schrijver Desmond Morris dit fenomeen ontleed en kwam hij tot de
HST VII blz. 33
conclusie dat het hele gebeuren rondom zoiets als een voetbalwedstrijd bepaalde gelijkenissen vertoont met een stammenoorlog. Eigenschappen die de relatief kleine
gemeenschap van een primitieve stam bijeenhouden en het voor de voedselvoorziening
zo belangrijke territorium verdedigen tegen vreemde stammen, waren ongetwijfeld van
overlevingsbelang voor de primitieve jager-verzamelaar.
Bij het spelen leren jonge roofdieren, onder meer, een prooi na te jagen, te grijpen en te
doden. Wanneer jonge roofdieren onderling spelen kan dit gevaarlijk worden daar deze
in staat zijn tot het toebrengen van wonden en eventueel zelfs tot doden. Zij hebben hier
door een evolutief verworven en bijgevolg aangeboren gedrag ontwikkeld ten einde
verwondingen te vermijden. Hier bij gaat het jonge dier dat het onderspit dreigt te
verwerven zich op de rug liggend volledig overgeven aan de overwinnaar. Dit gedrag
blokkeert de agressie en beëindigt het dreigende gevaar voor verwondingen.
Psychologen knobbelden uit dat ook bij de mens zoiets bestaat. Het blijkt zeer moeilijk
om spontaan agressief te zijn tegenover een persoon die zich onderdanig toont en zich
volledig overgeeft. Dit kan zich uiten onder de vorm van een buigen van het hoofd of
van de romp of meer nog door zich voor de agressieve persoon op de grond te leggen.
Interessant is dat dergelijk gedrag werd ingebouwd in de gewoonten en regels van een
maatschappij. Het groeten van een hoger geplaatst persoon gebeurt hier bij veelal door
het buigen van het hoofd of de romp. Bij primitieve volkeren kwam het voor dat bij het
groeten van een koning of andere heerser men zich plat op de grond diende te werpen.
Het blijkt dus dat de gewoonten en wetten van een maatschappij niet alleen in
belangrijke mate het gedrag van een mens bepalen, maar dat ook het omgekeerde waar
is. Biologische ingebouwde neigingen hebben ook mede de gewoonten en wetten van
een maatschappij helpen bepalen. Typisch voor de mens is dat, in tegenstelling tot een
dier, een mens in de toekomst kan denken en bijvoorbeeld zich voorstellen dat iemand
die zich heden onderdanig toont, morgen toch gevaarlijk kan zijn. Om deze reden kan
het dat een mens na reflectie zijn spontane neigingen kan verdringen en toch anders
handelen. Om het nog wat ingewikkelder te maken dient tevens gesteld dat een mens
ook een gedrag kan veinzen, wat de samenleving uiteraard ingewikkelder maakt.
Een groot en breedgeschouderd persoon blijkt spontaan meer indruk te maken dan een
kleiner. In een primitieve situatie is de grootste persoon meestal ook de sterkste en om
deze reden een geschikte leider. In primitieve maatschappijen zijn de leiders dan ook
veelal de grotere en sterkere figuren. Leiders hebben ten allen tijde getracht om zich door
kledij groter en indrukwekkender te maken. Grote en fysisch sterke personen spelen in
een moderne maatschappij niet meer dezelfde rol en de moderne mens is dan ook zeer
goed in staat om een kleiner persoon toch als leider te erkennen. Dit gebeurt echter toch
nog steeds minder spontaan en vereist een bepaalde mate van reflectie. Kleinere
personen zijn overeenkomstig in de regel veel meer in de weer en dienen grotere
inspanningen te doen om zich waar te maken of zich als leider op te dringen.
Vooral in de jeugd, maar ook later, kunnen mensen, die aangevallen werden door een
persoon hier door een waar trauma verwerven. Hierbij gaan zij nadien vaak van elke
persoon met vergelijkbare grootte, vorm, kledij, huidskleur of ander opvallend kenmerk
een afkeer verkrijgen. Deze ingebouwde spontane reactie is nuttig in primitieve
toestanden, waarbij een agressie buiten familie- of stamverband in de regel van vijandige
groepen komt en dit zal in het verdere leven grosso modo onveranderd blijven. In de
moderne grootstad geldt dit natuurlijk niet meer en de afkeer van gelijkaardige mensen
als een vroegere agressor is oneerlijk en onfatsoenlijk ten opzichte van de zeer
HST VII blz. 34
heterogene complexe maatschappij. Het blijkt echter niet steeds gemakkelijk om via de
rede (reflectie) de betreffende persoon af te helpen van de opgelopen afkeer.
Bij de seksuele interactie zal de aantrekkelijkheid vooral bepaald worden door een stel
van signalen, die bij de mens vooral visueel zijn. Het blijkt dat een eerste stel van
signalen vooral te maken heeft met cultureel bepaalde verwachtingen. Een tweede stel
vindt men overal op aarde terug en is om deze reden zeer waarschijnlijk biologisch
(genetisch) bepaald. Hoe belangrijk deze signalen zijn wordt bewezen door het feit dat
deze zeer vaak cultureel versterk worden, soms zelf door gebruik te maken van
verminkingen.
Over het tweede (aangeboren) stel van signalen kunnen wij spreken als de “biologische
schoonheid”. De belangrijkste hier onder zijn :
1. Het silhouet met brede schouders (mannen), brede heupen (vrouwen), vrouwelijke
“rondingen” enz.
2. Signalen die wijzen op “jeugdigheid”. Hier onder een heel stel van signalen, zoals
een gladde, zachte en frisse huid, soepelheid, veerkracht en ook gedragingen (o.a.
speelsheid, huppelende bewegingen enz.).
3. Signalen die wijzen op gezondheid, zoals fysische fitheid, afwezigheid van gebreken
of ziektes.
4. Symmetrische trekken.
Kunstenaars blijken sommige van deze opgesomde
kenmerken in enkele pennentrekken te kunnen weergeven.
Als voorbeeld tonen wij de bijgaande schets van
Modigliani, die de vrouwelijke “rondingen” weergeeft.
Deze vermelde biologische “aantrekkelijkheid” speelt ook een rol in de keuze die het
andere geslacht kan maken voor aspecten van de samenleving die op zich niets met
seksualiteit te maken heeft, zoals bij sollicitaties voor een of andere betrekking.
Aantrekkelijkere mensen hebben daarbij, helaas voor de anderen, steeds “een voetje
voor”. Zij kunnen in tweede instantie (dus na reflexie) wel door de mand vallen, maar de
beter geschikte persoon zal dit wel eerst moeten aantonen.
HST VII blz. 35
7.9. SLOTBESCHOUWING
De Darwiniaanse revolutie van de 19e eeuw betekende de definitieve doorbrak van het
dynamisch evolutief wereldbeeld. Het feit dat ook moderne westerse mensen nog steeds
grote problemen kunnen hebben met dit wereldbeeld heeft talrijke oorzaken. Eén van de
belangrijkste onder hen is tevens de reden waarom de evolutie van het wetenschappelijk
denken zo moeizaam plaats vond. Deze is de beperktheid van ons zintuiglijk voostellingsvermogen. Onze menselijke zintuigen blijken inderdaad mooi aangepaste instrumenten te zijn voor de onmiddellijke interactie met het directe milieu. Voor het "zien"
van de "onvoorstelbare" afstanden, tijden, temperaturen, drukken enz. die nodig zijn
voor het doorschouwen van zowel de geschiedenis en eigenschappen van het heelal als
deze van de moleculaire of atomaire structuren zijn zij echter veel minder geschikt. Elke
individuele wetenschapper dient dan ook opgeleid te worden om, indien nodig, dit
beperkte zintuiglijk voorstellingsvermogen te leren overschrijden en doorloopt daarbij in
één mensenleven in grote lijnen de evolutie die de menselijke geest heeft moeten
doormaken bij de opkomst van de wetenschappen door de eeuwen heen. De vergelijking
met de embryonale ontwikkeling, die in bepaalde mate een recapitulatie blijkt te zijn van
de evolutieve ontwikkeling dringt zich hierbij op.
Een tweede reden voor het bestaan van problemen met wetenschappelijke feiten en
theorieën is dat deze laatste niet steeds overeenkomen met wat de mens graag wil of
verkiest. Deze op grond hiervan verwerpen kan nuttig zijn voor het bereiken van
bepaalde doelen, maar draagt niet bij tot het beter begrijpen van mens, aarde en kosmos.
En het is toch dit laatste wat één van de belangrijke strevingen is waarvoor de mensheid
zich geplaatst ziet.
Het is belangrijk in te zien dat dieren door het mechanisme van de biologische
evolutie uitgebreid voorzien zijn van aangeboren structuren en gedragingen, die een
optimaal overleven waarborgen in het milieu waarin deze ontstonden. Daar de
moderne mens in biologische termen slechts relatief recent ontstond uit dierlijke
voorouders kan het moeilijk anders dan dat ook deze nog in grote mate behept is met
deze levensnoodzakelijke structuren, driften, neigingen, emoties enz. De
menswording bracht echter ook iets nieuws. Dit is de capaciteit tot culturele evolutie.
Deze vindt men weliswaar ook terug bij de hoogste diervormen, maar verkrijgen in de
mens dergelijke sterke ontwikkeling, dat wij te recht kunnen spreken van een
fundamenteel nieuwe dimensie, die de mens duidelijk boven de dierenwereld doet
uitstijgen. Deze culturele evolutie, die de mensheid kenmerkt, verliep eerst traag,
maar vertoont een steeds stijgende ontwikkeling, zodat de natuur op enkele duizenden
jaren tijd in zeer belangrijke mate naar de menselijke behoeften werd omgevormd.
Hierbij werd de natuurlijke selectie op een relatief laag pitje gezet, zodat de mens
gekenmerkt wordt door een zeer grote onderlinge variatie en een explosieve
numerieke ontwikkeling. De culturele evolutie kwam pas goed op gang rond 10.000
jaar geleden op een ogenblik dat de mens biologisch goed aangepast was aan het
leven van de primitieve jager-verzamelaar. Tenslotte ontstond de moderne
mensenmaatschappij met zijn complexe structuren, zoals bvb. de grootsteden, waarin
totaal nieuwe omstandigheden en nieuwe functies ontstonden, die niet steeds
compatibel zijn met de biologische geaardheid, hoewel de zeer grote variatie onder de
mensen hieraan voor een belangrijk deel kan tegemoet komen. Tot op heden heeft hij
HST VII blz. 36
niet de nodige tijd gekregen om zich biologisch volledig aan te passen aan het leven
in grotere gemeenschappen, zoals bvb. een grootstad. Hij dient dit in grote mate te
doen via culturele verworvenheden, zoals de rede. Hierdoor is dit minder spontaan en
beroert dit het totale lichaam in veel mindere mate dan de aangeboren emoties en driften. Toch is de mens in staat om in tweede instantie, na reflectie, de spontane driften
en neigingen min of meer te negeren en zijn gedachten en gedragingen overeenkomstig te laten dicteren door de rede. Een bestendiging van dit laatste zal in vele
gevallen een repetitieve verdringing van de spontane reactie vereisen. Hierdoor kan
uiteindelijk een grote indrukwekkende persoon, die, zoals bij herhaling werd
aangetoond, spontaan gemakkelijker tot leider zou verkozen worden, na reflectie
hopeloos door de mand vallen. Hierdoor kunnen de zo talrijke geschillen over territorium of ander bezit in der minne beslecht worden. Hierdoor kan een natuurlijke
neiging tot afstandneming of agressie ten opzichte van anders gevormde of anders geaarde personen omslaan in toenadering of affectie. Hierdoor kunnen agressie en
dominantie, al dan niet op basis van sekseverschillen, in maatschappelijk aanvaardbare banen geleid worden. Hierdoor kan aantrekking door fysische seksuele signalen
minder doorslaggevend worden in de partnerkeuze dan morele en geestelijke kracht.
In welke mate dit alles mogelijk wordt heeft iets te maken met de ingesteldheid en
capaciteit van mensen om bij menselijke interacties de waarde van de rede te
verheffen boven deze van de intuïtie. Uit dit alles blijkt dat biologische eigenschappen
cultureel gesteund of zelfs versterkt kunnen worden indien zij door de moderne maatschappij als goed of wenselijk beschouwd worden en cultureel afgezwakt of in andere
banen geleid, indien zij als een probleem ervaren worden. Dat dit niet altijd even
eenvoudig is wordt bewezen in omstandigheden waarin een moderne maatschappij,
om welke reden ook, ineenstort. Telkens weer moeten wij vaststellen dat, bvb. in
oorlogsomstandigheden, zo vele mensen, waaronder een groot aantal met ogenschijnlijk moreel hoogstaande eigenschappen, snel kunnen vervallen tot zeer onmenselijk
gedrag. Dit alles vormt één van de belangrijkste redenen voor het ontstaan van zo vele
conflicten in onze maatschappij. Deze moeten dan ook steeds in maatschappelijk aanvaardbare gedragingen omgezet worden. Hiervoor dient de mens zijn capaciteit tot
redelijk denken aan te wenden ofwel gedwongen te worden op basis van wetten en
verordeningen. Bij ontstentenis hiervan zal hij in conflict komen met deze maatschappij.
Een voorbeeld van dit alles wordt gegeven door de vrouwenbewegingen, die zeer terecht
de mannelijke privileges, geschoeid op een oeroud aangeboren biologisch patroon, als
anachronisme aanklagen en in de totaal veranderde moderne maatschappij gelijke
kansen en rechten voor vrouwen opeisen. Dit vormt een schoolvoorbeeld van culturele
evolutie, die de biologische evolutie differentieert of overstijgt. Deze
vrouwenbewegingen waren fout toen zij in de zeventiger jaren de biologische verschillen
tussen beide seksen als onbelangrijk of zelfs als onbestaande gingen beschouwen.
Hierdoor werd het wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp gedeeltelijk
stopgezet en vertoont dit heden een grote achterstand op andere terreinen van onze
kennis van de mens. Hierdoor werden deze bewegingen ook terug in het verweer
gedrongen toen uiteindelijk nieuwe onderzoekingen aantoonden dat deze verschillen
veel talrijker zijn dan wij vermoed hebben en terug te vinden zijn in zowat de ganse
biologie van de mens. De kans op een nieuwe definitievere aanpak lijkt dan ook te
bestaan in de houding om met de biologische verschillen, indien wetenschappelijk
aangetoond, terdege rekening te houden en op deze wijze bvb. betere inzichten te krijgen
in het actuele gedrag van de mens. Deze aanpak dient dan echter wel gepaard te gaan
HST VII blz. 37
met het inzicht dat deze verschillen tussen de seksen een zeer grote variatie vertonen en
voor het grootste deel anachronistisch zijn. Dit zijn redenen genoeg om te stellen dat
deze in onze moderne complexe maatschappij in geen enkele opzicht een reden kunnen
zijn om de klassieke rolpatronen of discriminaties op basis van geslacht te verantwoorden. De eis voor gelijke rechten voor man en vrouw wordt op deze wijze een mooi
voorbeeld van culturele evolutie, zo eigen aan de menswording. Deze kan slechts verwezenlijkt worden wanneer de rede de bovenhand haalt op emotie of intuïtie. De
emancipatie van de vrouw wordt hierdoor een stap in de menswording, waardoor de
mens zich verheft boven zijn dierlijk of biologisch verleden en zich aanpast aan de
vereisten en noden van een moderne mensenmaatschappij.
Op deze wijze hebben wij aan de hand van een voorbeeld trachten aan te tonen dat de
menselijke aard en de menselijke gedragingen steeds een complexe interactie zijn van
biologische geaardheid en culturele verworvenheden. Beide aspecten dienen
geanalyseerd te worden ten einde voldoende inzicht te krijgen in de mens en zijn
gedragingen. Dit inzicht lijkt ons een noodzakelijke basis met het oog op de
mogelijkheid dat ooit eens goede en duurzame maatschappijstructuren zouden kunnen
ontworpen worden. Hiervoor zullen steeds natuurwetenschappen en menswetenschappen
hand in hand moeten gaan.
Download