Dispensatieverzoeken van een BPF Een bedrijf kan dispensatie aanvragen van de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds. Aan het verlenen van een dispensatie zijn wettelijke voorwaarden in de Pensioenwet vastgelegd. Voor twee van deze voorwaarden geldt dat CAO-partijen de vrijstellingsaanvraag moeten mede moeten ondertekenen. FNV Bondgenoten geeft absolute voorkeur aan het handhaven van de aansluiting. Als er wel een dispensatie plaatsvindt stelt FNV Bondgenoten zware actuariële en financiële eisen aan een dispensatieverzoek. Beleidsafweging: Een onderneming kan om allerlei redenen dispensatie wensen van een bedrijfstakpensioenfonds. Vaak zijn er financiële redenen om af te willen wijken. Het financiële voordeel geldt vooral voor de korte termijn. Voor de werknemer kan het slechter uitpakken door een slechtere pensioenuitkomst op de lange termijn. Bij een dispensatieverzoek hanteert FNV Bondgenoten daarom de volgende uitgangspunten: 1) Aansluiting behouden bij het BPF verdient de absolute voorkeur. Voor de korte termijn kan een werkgever goedkoper uit zijn, maar op de lange termijn zullen werknemers dit moeten betalen in de vorm van een lagere pensioenuitkering door bijvoorbeeld minder indexatie dan bij het BPF. 2) Als CAO-partners een vrijstellingsaanvraag willen indienen moet volgens FNV Bondgenoten de nieuwe regeling op individueel niveau 100% actuarieel en financieel gelijkwaardig zijn. Ook moet ten minste het maximale verzekeringstechnisch nadeel worden gecompenseerd. De wettelijke dispensatievereisten vinden wij te laag; de wet eist immers slechts een globale actuariële en financiële gelijkwaardigheid, waarbij de gedispenseerde regeling slechts voor 95% gelijkwaardig moet zijn aan de BPF-regeling. Onderdelen van de gedispenseerde regeling (bijvoorbeeld de overgangsregeling) kunnen daardoor minder zijn dan gewenst. 3) Er moeten niet alleen afspraken moeten worden gemaakt over de nieuwe regeling, maar ook over de overgangsregelingen en de reeds opgebouwde aanspraken. Overgangsregelingen moeten direct worden afgekocht. Van belang hierbij is vooral dat de overgangsregeling in de VPL-wetgeving worden meegenomen. Voor de opgebouwde rechten gelden de rekenregels bij collectieve waardeoverdracht (zie elders op de website). Juridische context: In de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Wet Bpf 2000) is een Vrijstellingsregeling opgenomen. Deze regeling geeft bedrijfsgenoten vijf gronden voor vrijstelling van de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds. • Vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening. Dat wil zeggen: voor de werknemers van een werkgever moet er een pensioenvoorziening gelden en al ten minste zes maanden gegolden hebben vóór de indiening van het verplichtstellingsverzoek of de werkgever heeft voor de betreffende werknemers al een pensioenvoorziening getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment waarop de verplichtstelling van toepassing op hen werd, van kracht was. De eigen pensioenvoorziening moet tenminste gelijkwaardig zijn aan die van het bpf. • Vrijstelling in verband met een eigen CAO. Dat wil zeggen: de werkgever moet zijn uitgezonderd van de algemeen verbindend verklaarde CAO of daarvan dispensatie hebben. Het bedrijf moet dus een eigen CAO hebben. Met de CAOpartijen moet de werkgever een eigen pensioenvoorziening zijn overeengekomen en deze CAO-partijen moeten de dispensatieaanvraag mede ondertekenen. Hier is geen gelijkwaardigheid aan het bpf vereist. • Vrijstelling in verband met concernvorming. Dat wil zeggen: de werkgever moet onderdeel uitmaken van een concern. Hierbij moeten zowel de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van de werkgever als bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van het concern betrokken zijn geweest. De bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van de werkgever betrokken vakbonden moeten het verzoek om dispensatie meeondertekenen. De eigen pensioenvoorziening hoeft niet gelijkwaardig te zijn aan die van het bpf. • Vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement van het bedrijfstakpensioenfonds. De eigen pensioenvoorziening moet tenminste dezelfde pensioenaanspraken opleveren als de pensioenregeling van het bpf. • Onverplichte dispensatie. Dat wil zeggen: het bpf heeft de mogelijkheid om op verzoek van een werkgever op andere gronden vrijstelling te verlenen. De eigen pensioenvoorziening moet tenminste gelijkwaardig zijn aan de van het bpf. Bij de tweede en derde vrijstellingsgrond hebben vakbonden dus voor het vrijstellingsverzoek het recht om zo’n verzoek al dan niet te ondertekenen. Hier ligt dus een taak voor de onderhandelaars van FNV Bondgenoten om deze vrijstellingsaanvragen zorgvuldig te behandelen.