Masterproef Geschiedenis De weg naar de UNASUR

advertisement
Masterproef Geschiedenis
De weg naar de UNASUR: regionale
integratie in Zuid-Amerika.
Wim De Meester
Student Master Geschiedenis
Fac. Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2008-2009
Promotor: Prof. Dr. Eric Vanhaute
Abstract
De opzet van deze masterproef is nagaan in welk opzicht het huidige ZuidAmerikaanse integratieproces, met de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR)
als het voornaamste uithangbord, als een historische stap vooruit in de ZuidAmerikaanse integratiegeschiedenis kan beschouwd worden. Er wordt getracht uit te
zoeken in welke mate de derde integratiegolf, het ‘post-liberaal regionalisme’,
verschilt van de twee voorgaande golven, met name het ‘gesloten regionalisme’ en
het ‘open regionalisme’.
Voorwoord
Voor deze masterproef heb ik beroep gedaan op zeer uiteenlopende bronnen en
secundaire literatuur: boeken, artikels, tijdschriften, studies, verdragen, conferenties,
statistieken, interviews, gastcolleges, nieuwsbrieven, het internet, ... Deze waren
voornamelijk Spaanstalig, Engelstalig en Nederlandstalig.
Deze scriptie kent, naast de gebruikelijke structuur, een drieledige opbouw. Drie
grote hoofdstukken behandelen de drie grote ‘regionale integratiegolven’ in LatijnsAmerika en het Caraïbische gebied, maar zoals we zullen zien zal de laatste golf
hoofdzakelijk in Zuid-Amerika opgestart worden, via de Unie van Zuid-Amerikaanse
Naties (UNASUR). Daarom draagt deze proef volgende titel: “De weg naar de
UNASUR: regionale integratie in Zuid-Amerika”.
Hierbij wil ik alle personen die me bij het opstellen van deze masterproef geholpen
hebben, hartelijk bedanken:



Mijn opdrachtgever: Prof. Dr. Francine Mestrum
Mijn promotor: Prof. Dr. Eric Vanhaute
De volgende geïnterviewden:
Pitou van Dijck, Universitair Hoofddocent aan het Centrum voor Studie
en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) te Amsterdam
o Manuel Cienfuegos Mateo, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra
(UPF), en Observatorio de Relaciones con Latinoamérica (ORLA), te
Barcelona
o Anna Ayuso, Dr. aan de Universitat Autònoma de Barcelona (UAB), en
coördinator van het Programa América Latina van het Centro de
Estudios Internacionales de Barcelona (CIDOB), te Barcelona
o Silvia Simonit, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra (UPF), te
Barcelona
o

Alle anderen die me gesteund hebben
INHOUDSTAFEL
1. Casus en Probleemstelling ............................................................
2. Geografische verduidelijking ........................................................
3. Inleiding ................................................................................ pp. 1-8
4. Integratiegolf I – Gesloten Regionalisme ................... pp. 9-32




4.1. Oorsprong, ideeën en context ..................................... pp. 9-13
4.2. Regionale integratie .................................................... pp. 14-20
4.3. Integratie-initiatieven .................................................. pp. 21-29
4.4. Andere Latijns-Amerikaanse Integratie-initiatieven .....pp. 30-32
5. Integratiegolf II – Open Regionalisme .........................pp. 33-66




5.1. Oorsprong, ideeën en context .................................... pp. 33-41
5.1. Regionale Integratie .................................................... pp. 42-47
5.3. Integratie-initiatieven ................................................. pp. 48-57
5.4. Andere Latijns-Amerikaanse Integratie-initiatieven ... pp. 58-66
6. Integratiegolf III – Post-liberaal Regionalisme ......... pp. 67-100
 6.1. Context ........................................................................ pp. 67-71
 6.2. De weg naar de UNASUR ............................................. pp. 72-80

6.2.1. Van de Zuid-Amerikaanse Statengemeenschap (CSN) naar de
Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) .... pp. 72-80
 6.3. Post-liberaal Regionalisme .......................................... pp. 81-84
 6.4. De Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) ....... pp. 85-98
- 6.4.1. De belangrijkste krachtlijnen uit het Grondwettelijk Verdrag
...... pp. 85-88
- 6.4.2. De pijlers van de UNASUR ...... pp. 88-95
6.4.2.1. Politiek
6.4.2.2. Economie
6.4.2.3. Infrastructuur
- 6.4.3. Andere belangrijke punten .... pp. 95-97
- 6.4.4. Steun aan de UNASUR ............ pp. 98
 6.5. Het Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s (ALBA) pp. 99-100
7. Besluit ........................................................................... pp. 101-105
8. Bibliografie ...........................................................
9. Bijlagen .........................................................................
1 Casus en Probleemstelling
Op 23 mei 2008 werd in Brasilia, de hoofdstad van Brazilië, het
Oprichtingsverdrag van de UNASUR, het Tratado Constitutivo de la UNASUR,
ondertekend door twaalf Zuid-Amerikaanse staatshoofden, na meer dan drie jaar
onderhandelen. De lidstaten van de UNASUR zijn: Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili,
Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela.
UNASUR staat voor Unión de Naciones Suramericanas. Dit kan vertaald worden als de
Unie van Zuid-Amerikaanse Naties. Deze Unie beoogt een zo ruim mogelijke regionale
integratie van alle Zuid-Amerikaanse landen. Het is de eerste keer dat een dergelijk
verdrag door álle Zuid-Amerikaanse landen – met uitzondering van Frans-Guyana, dat
onder de Europese Unie valt - is ondertekend en heel Zuid-Amerika behelst. Tot
dusver kiest een meerderheid van de landen ervoor om op intergouvernementele
basis stapsgewijs naar meer regionale integratie te gaan. Anders dan bij vorige
integratiepogingen in Latijns-Amerika en het Caraïbische gebied, moet UNASUR voor
een integratie zorgen die meer dan het louter economische beslaat. De UNASUR geeft
prioriteit aan zeven beleidsthema’s: politiek, economie, sociaal beleid, cultuur, milieu,
energie en infrastructuur. Een bijkomende doelstelling is de samenwerking met, en de
versteviging van de relaties met andere internationale actoren. Politieke integratie
wordt als een hoger doel beschouwd dan het commerciële, omdat men wat dat
laatste betreft verder wil bouwen op de verwezenlijkingen en doelstellingen van de
Comunidad Andina (CAN), en de Mercado Común del Sur (MERCOSUR). Er is wel
onder meer sprake van een Latijns-Amerikaanse vrijhandelszone, een douane-unie en
één munt. (Nog) niet opgenomen in het Verdrag, maar wel toekomstmuziek zijn een
Zuid-Amerikaans Parlement en een gemeenschappelijke aanpak van tal van
problemen die nationale grenzen overstijgen. De UNASUR baseert zich gedeeltelijk op
het Europese integratieproces.
De UNASUR is het laatste belangrijke integratieproject in de lange rij van
integratiepogingen in Zuid-Amerika, en specialisten inzake regionale integratie
kaderen dit project in een nieuwe Zuid-Amerikaanse integratiegolf: het post-liberale
regionalisme. De bijzonderheden van de UNASUR, het uithangbord van deze nieuwe
integratiegolf, werden heel kort hierboven opgesomd, en verschillen duidelijk van de
twee voorgaande integratiegolven die Zuid-Amerika in de twintigste eeuw gekend
heeft, het ‘gesloten’ en ‘open’ regionalisme en die voornamelijk van economische aard
waren. Het uiterst ambitieuze en veelzijdige Oprichtingsverdrag van de Unie doet ons
vermoeden dat men tegenwoordig een nieuwe invulling geeft aan het begrip
regionale integratie.
In deze masterproef wil ik nagaan in welk opzicht deze ondertekening door
twaalf Zuid-Amerikaanse landen nu werkelijk een historische gebeurtenis is. Hoe dit
allemaal tot stand is gekomen behoeft uiteraard een uitgebreide uiteenzetting. Er zal
blijken dat de integratieprojecten sinds de periode van de Zuid-Amerikaanse
onafhankelijkheid niet gespaard zijn gebleven van stevige obstakels en van een niet
altijd even gunstige internationale context voor regionale integratie.
Ik zal trachten aan te tonen wat écht nieuw is aan deze integratiepoging. Zo
probeer ik uit te vissen hoe de tijd, de regio en de aard van de huidige
integratieprojecten verschillen van antecedenten uit het verleden.
In deze studie wil ik een antwoord formuleren op volgende aaneensluitende
vragen:
-
In welk opzicht heeft men het aan het begrip ‘regionale integratie’ een
andere betekenis
toegekend
doorheen
de Zuid-Amerikaanse
integratiegeschiedenis?
-
Welke invloed had dit op de integratieprojecten in de regio?
-
Hoe verschilt de UNASUR, die kadert in de integratiegolf van post-liberaal
regionalisme in Zuid-Amerika, van voorgaande integratieprocessen?
Kort samengevat stel ik me de vraag in welke mate er vandaag geschiedenis
wordt geschreven in Zuid-Amerika. Na een inleidend hoofdstuk dat de krachtlijnen
van twee eeuwen Zuid-Amerikaanse integratiegeschiedenis moet samenvatten, tracht
ik middels drie grote hoofdstukken de antwoorden op bovengestelde vragen te
vinden. Deze hoofdstukken bespreken elk een belangrijke integratiegolf in ZuidAmerika: het gesloten regionalisme (jaren 1960 – omstreeks einde jaren 1980), het
open regionalisme (jaren 1990 tot omstreeks 2000-2004), en het post-liberale
regionalisme (het huidige regionalisme sinds de periode 2000-2004).
2 Geografische verduidelijking
De titel van deze masterproef is wel degelijk “De weg naar de UNASUR:
regionale integratie in Zuid-Amerika”. Ik heb ervoor gekozen om dieper in te gaan
op Zuid-Amerika, omdat het laatste grote integratieproject in de ruimere regio, de
Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR), integraal op Zuid-Amerikaanse bodem
plaatsheeft, en voorlopig enkel door Zuid-Amerikaanse landen onderschreven wordt.
Maar wat bedoel ik nu met Zuid-Amerika? Dit zijn de twaalf landen die het
Oprichtingsverdrag van de UNASUR ondertekenden: Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili,
Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Het
enige land dat verder nog in dit gebied ligt, dat stopt aan de grens tussen Colombia
en Panama, is Frans-Guyana. Dit land behoort echter tot de Europese Unie.
Met het Westelijk Halfrond wordt het gebied vanaf het noorden in Alaska tot
Vuurland in het Zuiden bedoeld. Kortom, de 35 ‘westelijke’ staten van Canada over
Panama tot Argentinië en Chili. Deze landen zijn overigens allemaal lid van de
Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), waarover later meer.
Alle landen ten zuiden van de Verenigde Staten van Amerika worden meestal
Latijns-Amerika en de Caraïben (of het Caraïbische gebied) (LAC) genoemd. Belize,
Guyana en Suriname worden echter uit deze invulling weggelaten, omdat men met
Latijns-Amerika werkelijk de landen waar Spaans of Portugees – met Latijnse roots
dus – gesproken wordt, plus Haïti, bedoelt. De Latijnse invulling is het resultaat van
een Frans bondgenootschap met het Spaans-en-Portugees-talige Amerika als
verdediging tegen de Anglo-Amerikaanse culturele overheersing wereldwijd.1
Met Midden-Amerika bedoel ik Centraal-Amerika en het Caraïbische gebied.
Centraal-Amerika is dan het vasteland dat geklemd zit tussen de Verenigde Staten
van Amerika in het noorden, en Colombia in het Zuiden: van Mexico tot en met
Panama. De Caraïben zijn de eilanden in de Caraïbische Zee en de zeeën rond de
Caraïbische eilanden
1
Vranckx, (A.), Landenprofielen en basisindicatoren, 2008-2009, pp. 1-3
3 Inleiding
Nagenoeg iedereen die een overzicht van de integratiepogingen in ZuidAmerika wil laten beginnen, komt bij Simón Bolívar uit. Bolívar was een verlichte
aristocraat, geboren nabij Caracas in wat toen Nieuw-Granada was, die onder meer
met José de San Martín het Spaanse juk dat op Zuid-Amerika woog had kunnen
afwerpen. Hij was een goed voorbeeld van een leider die in de
onafhankelijkheidsstrijd sociale ontevredenheid kon koppelen aan nationale
aspiraties.2 Nadat de Tweede Venezolaanse Republiek, met Bolívar als staatshoofd,
ineen was gestuikt, ging hij naar Jamaïca. Daar schreef hij in 1815 zijn bekende Brief
van Jamaïca, waarin hij op een opmerkelijke wijze de Zuid-Amerikaanse situatie
overschouwde en als een visionair de toekomst van de toekomstige natiestaten
besprak. Bolívar pleitte voor anti-imperialisme en de republikeinse staatsvorm. Zijn
strijd was, net zoals die in Noord-Amerika enkele decennia eerder, geworteld in de
opstand tegen de koloniale Europese bezetter.3
De Venezolaanse staatsman droomde van een verenigd Zuid-Amerikaans blok
van naties, dat in de toekomst met één stem over ‘high politics’ zou kunnen praten
met de “drie andere delen van de wereld”. Om Bolívar te citeren: “Het is een groots
idee om te geloven dat de Nieuwe Wereld in één natie geconsolideerd kan worden,
verenigd door verdragen in één verband. Men redeneert dat, aangezien deze delen
een gemeenschappelijke afkomst, taal, gebruiken en godsdienst hebben, ze één
regering moeten hebben die de nieuwe staten toelaat zich te verenigen in een
confederatie. Maar dit is niet mogelijk”. Hij zag dat Zuid-Amerikaanse integratie
voorlopig nog onmogelijk was: “op dit moment is Amerika verdeeld door
klimatologische verschillen, geografische diversiteit, tegengestelde belangen, en
verschilllende kenmerken. Hoe mooi zou het zijn als de Isthmus van Panama voor ons
zou kunnen zijn, wat de Isthmus van Korinthe betekende voor de Grieken”.4 Nog
Bolívar: “Onmiskenbaar is het de eenheid die ons ontbreekt om het werk van onze
wedergeboorte te vervolledigen (…) deze eenheid zal er echter niet komen door een
godswonder, maar door duidelijke acties en doelgerichte inspanningen.”5
In 1826 organiseerde Bolívar het Congres van Panama, ook wel het Congreso
Anfictiónico de Panamá genoemd. Op dit Congres trachtte hij het idee van een
politieke unie ingang te doen vinden. Daarnaast wilde hij een Liga van Staten
oprichten,
om
Latijns-Amerika
te
verdedigen
tegen
mogelijke
6
herkoloniseringspogingen van Europese mogendheden. Hij kende nochtans de
Monroe-doctrine, die in 1823 in de VS was afgekondigd middels een toespraak van de
toenmalige president James Monroe aan het Congres, en waarin gesteld werd dat de
Verenigde Staten van Amerika geen enkele poging tot Europese herkolonisering
zouden dulden in het Westelijk Halfrond. In ruil daarvoor zouden ze een neutrale
positie innemen in de Europese oorlogen in de koloniale wereld, zolang die zich niet
2
3
4
5
6
Soler, (R.), Bolívar y la cuestión nacional americana, in: Frambes-Buxeda, (A.), Confederación
Latinoamericano. Edificación para el futuro, 1990, pp. 10-11
Keen, (B.); Haynes, (K.), A history of Latin America, 2003, pp. 161-164
Lecuna, (V.), Bierck, (H. A. Jr.); Bertrand, (L.), Selected Writings of Bolivar Vol. 1, 1951
Stevens, (W.), Uitdagingen voor Latijns-Amerika. Op de drempel van het derde millennium, 1996, p.
187
Soler, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 14
1
zouden afspelen in ‘hun’ halfrond.7
Bolívar wenste ook een mechanisme om een zo ruim mogelijke economische
eenmaking van de Spaans-Amerikaanse staten te bevorderen. Men was zich sedert de
onafhankelijkheidsstrijd wel steeds meer beginnen identificeren als ‘Amerikanen’, in
plaats van als ‘Spaans-Amerikanen’ zoals tijdens de koloniale periode.8
‘El Libertador’ (‘De Bevrijder’) droomde luidop van een Zuid-Amerikaanse
Confederatie van naties, van Mexico tot Vuurland. Zuid-Amerika geïnterpreteerd als
alles bezuiden de Verenigde Staten van Amerika, en Latijns van oorsprong. Hoewel hij
ook ‘Pan-Amerikaans’ wilde denken, om ooit tot een integratie van alle staten in het
Westelijk Halfrond te komen, beoogde Bolívar eerder de vorming van een
tegengewicht tegenover de op uitbreiding beluste VS.9 Dit kon hij echter niet zomaar
realiseren.
Bolívar riep de volgende toenmalige Latijns-Amerikaanse staten bijeen: GrootColombia (het huidige Colombia, Ecuador, Panama en Venezuela), Peru, de Verenigde
Provincies van Centraal-Amerika (Guatemala, El Salvador, Honduras, Nicaragua en
Costa Rica), en Mexico. In december 1824, bij zijn eerste oproep, waren ook Brazilië,
Argentinië, Chili en Bolivia uitgenodigd, die uiteindelijk allemaal afhaakten.10 Brazilië
was uitgenodigd door Francisco Santander, de toenmalige Colombiaanse vicepresident, wat tegen de wil in van Bolívar, die op dat moment een kleinere kern van
geconfedereerde republieken wilde.11 Het land daagde evenwel niet op, omdat het de
voorzichtige erkenning van hun onafhankelijkheid door de Europese mogendheden
niet in gevaar wilde brengen, en om geen Spaans-Amerikaanse inmenging in het
grensgeschil met Argentinië aan te trekken. Argentinië kwam uiteindelijk niet na vele
dubbelzinnigheden. Chili was eigenlijk enkel geïnteresseerd in de afschaffing van de
slavernij en een defensieve alliantie. Toch bleef ook een Chileense delegatie afwezig.
Bolivia was pas onafhankelijk geworden in 1825, en door interne problemen en een
Peruviaanse invasie in het land verdween zijn interesse in een confederatie.12 GrootBrittannië was aanwezig als observant om drie belangrijke redenen: de verdediging
van zijn commerciële belangen, het beperken van de aanwezigheid van de VS in
Spaans-Amerika, en het voorkomen van een eventueel republikeins tegengewicht
voor de monarchie, dat de Confederatie zou kunnen vormen.13 Engeland werd als een
riskante bondgenoot gezien, en moest de Liga helpen om elke Spaanse poging tot
reconquista af te wenden. Omdat sommige landen die deelnamen aan het Congres
Europa als een groter gevaar beschouwde dan de VS, werden hun noorderburen
alsnog uitgenodigd. De vertegenwoordiging van de Verenigde Staten van Amerika
kwam echter te laat – één van de twee afgevaardigden stierf vóór aankomst.
Het Congres liep echter op niets uit. Groot-Colombia, met Bolívar als president,
was het enige land dat het Verdrag ondertekende, maar daar brak nadien een
burgeroorlog uit. Ook de Centraal-Amerikaanse Unie zou uiteenvallen, waardoor
7
8
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2003, p. 524
Soler, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 10-14
Stevens, (W.), 1996, p. 187
10
de la Reza, (G. A.), El Congreso de Panamá de 1826 y Otros Ensayos de Integración
Latinoamericano en el Siglo XIX: Estudio y Fuentes Documentales Anotadas, 2006, pp. 31-33
11
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, 05/04/08
12
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 31-33
13
de la Reza, (G. A.), 2006, p. 27
2
9
Bolívars droom van ‘Zuid-Amerikaanse’ integratie al snel aan diggelen lag.14 Elk land
begon in de periode na het Congres van Panama overigens snel werk te maken van
nationale, in plaats van regionale integratie.
Het idee van een confederatie tussen de nieuwe republieken was eigenlijk
ingegeven door Francisco de Miranda, toen hij in 1791 opriep tot de ‘vorming van een
grote familie van broeders in het Verenigde Amerika’. De Miranda was ook de eerste
die Brazilië in de ideeën betrok in zijn Proclamatie van Coro: “Waardige burgers van
Brazilië, sta recht en luister naar de stem van vrijheid (…) laten we samen opstaan en
ons verenigen als broeders (…) eengemaakte handen en harten voor het roemrijke
doel”. Toch zou Brazilië een ander pad naar onafhankelijkheid volgen dan de exSpaanse kolonies, en ook erna gingen ze eerder hun eigen weg.15 In 1810 spraken de
Chilenen Juan de Egaña en Juan Martínez de Rozas de noodzaak uit om SpaansAmerika te verenigen, opdat haar interne en externe veiligheid gewaarborgd zou
worden. Ook José Gregorio Argomedo schaarde zich datzelfde jaar achter deze idee,
evenals Bernardo O’Higgins, de Chileense ‘vader des vaderlands’, in 1818. Men zag
wel wat in het idee van ‘de grote confederatie van het Amerikaanse continent’. Cecilio
del Valle stelde in 1822 voor om een congres voor alle Amerikaanse staten te
organiseren in Costa Rica of Nicaragua.16 In 1825 stelde Bernardo Monteagudo een
project van unie voor, dat nauw aansloot bij de gedachten van Simón Bolívar over
regionale integratie. Antonio Larrazábal, die de gevolmachtigde vertegenwoordiger
voor Centraal-Amerika op het Congres zou worden, vond het eveneens noodzakelijk
om een ‘Spaans-Amerikaanse Confederatie op te richten. Ook in de Cortes te Cádiz
werd het idee besproken. Lucas Alamán, de Mexicaanse Minister van Buitenlandse
Zaken tijdens het Congres van Panama, trachtte voor en na het Congres de integratie
te bevorderen. Onder meer volgende belangrijke personen speelden overigens een
belangrijke rol in het totstandkomen van het Congres van Panama: Antonio José de
Sucre, Pedro Gual, José María Pando, Abt de Pradt, Gregorio Funes, Andrés de Santa
Cruz en Miguel Santamaría.17
Zoals gezegd faalde het Congres van Panama. De integratiedynamiek leek van
dan af overheerst te zijn door het provincialisme van de elites. Bovendien hadden alle
landen slechts beperkte middelen, en konden buitenlandse mogendheden –
voornamelijk Groot-Brittannië en de VS – hun invloed in de regio doen gelden. Mexico
probeerde de integratiedynamiek aan te zwengelen in de periode 1830-1840, maar
met zeer beperkte resultaten. Dit leverde enkel een handelsakkoord tussen Mexico en
Chili op in 1831. In 1846 brak de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog uit, en twee jaar
later, in 1848 moest het zowat de helft van zijn territorium afstaan aan de VS. Vanaf
dan schoof het ‘zwaartepunt’ van de integratie-initiatieven op naar het zuiden.18
In de periode na het Congres, die niet door veel animo op integratiegebied
gekenmerkt werd, kunnen we evenwel nog enkele integratiepogingen onderscheiden.
Van 1836 tot 1839 bestond de Confederatie van Peru en Bolivia, maar deze ging vrij
snel tenonder door tussenkomst van het Chileense en Argentijnse leger, en
14
Stevens, (W.), Uitdagingen voor Latijns-Amerika. Op de drempel van het derde millennium, 1996, p.
187
15
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, 2008
16
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 13-14
17
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 13-14
18
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 49-51
3
Peruvianen die zich niet wilden schikken in het bovengenoemde project van Andrés
de Santa Cruz.
Daarna was er het Congres van Lima van 1847 tot 1848. De aanwezige staten
waren Bolivia, Chili, Nieuw-Granada (Colombia), Ecuador en gastland Peru. Het
voornaamste discussiepunt was de externe bedreiging. Op dat moment deed Spanje
aan de westkusten van Zuid-Amerika een poging tot herkolonisering. Ook was er de
oorlog tussen Mexico en de VS. Men zag defensieve toenadering tussen de staten als
een noodzaak. Het Congres van Lima leverde echter niet veel op, en ook het
wegnemen van obstakels voor vrijhandel leek toen onmogelijk.
Van 1856 tot 1857 vond het Congres van Santiago plaats. Tussen Chili,
Ecuador en Peru was er terug sprake van een ‘unie van de Amerikaanse republieken’,
met een bolivariaanse inslag. Men besprak daarnaast de stijgende inmenging van de
VS in Centraal-Amerika. Men trachtte tevens de permanente Vergadering van de Liga
van de Latijns-Amerikaanse staten op te richten. Er was niet echt veel interesse meer
voor een defensieve, of zelfs offensieve unie, omdat men de buitenlandse
mogendheden niet tegen hen in het harnas wilde jagen. Ook dit congres leverde niet
echt veel op. De laatste poging in de rij was het Tweede Congres van Lima van 1864
tot 1865. Acht landen, met name Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador, El Salvador,
Guatemala, Peru en Venezuela, wilden een unie oprichten tegen buitenlandse
agressors. De aanwezige staten bespraken nu de Franse invasie van Mexico, de
Spaanse poging tot herkolonisering te Santo Domingo, en de Spaanse
oorlogsverklaring aan Peru en Chili. Zoals bij de voorgaande congressen stonden ook
nu weer meningsverschillen en eigen belangen de ratificatie van de overeengekomen
punten in de weg.19
Na Panama had het idee van een Amerikaanse Unie de uitgesproken steun
gehad van volgende vooraanstaande denkers: Justo Arosemana; Juan Bautista
Alberdi, die in 1843 zijn bekende werk Over de wenselijkheid en motieven van een
Algemeen Amerikaans Congres had geschreven, en daarmee één van de grote 19de
eeuwse gangmakers van de Zuid-Amerikaanse idee was20; Francisco Bilbao; Eugenio
María de Hostos; Benjamín Vicuña Mackenna; Felipe Varela; José María Samper; en
aan het einde van de eeuw ook José Martí. Daarnaast waren er in verschillende
steden in Latijns-Amerika Gemeenschappen van Amerikaanse Unie, die het idee
verder uitdachten.21
Na het vierde congres te Lima wees de regio bijna een eeuw elke nieuwe
integratiepoging van de hand. Hier kunnen verschillende redenen voor worden
aangehaald, zoals het wegvallen van de bedreiging van nieuwe pogingen tot
‘reconquista’ door Europese mogendheden. Anderen wijzen op de stijgende
inmenging van de VS en de zeer trage vordering van economische toenadering.
Daarnaast waren er zeker ook infrastructurele problemen, een chaotische douane- en
tarievenstructuur en een gebrek aan kapitaal om de regio verder te ontwikkelen. De
belangrijkste reden was misschien dat vele staten uit elkaar groeiden en rivalen
begonnen te worden, waardoor het idee van politieke integratie op het achterplan
geraakte.22
19
20
21
22
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 51-54
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, 2008
de la Reza, (G. A.), 2006, p. 14
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 54-56
4
Even na het Tweede Congres van Lima brak zo de Oorlog van de Drievoudige
Alliantie uit, toen de op expansie beluste Paraguayaanse president Francisco Solano
López, zoon van dictator Carlos Antonio López, Brazilië, Argentinië en Uruguay
binnenviel. Deze laatsten vormden een ‘Drievoudige Alliantie’ tegen de agressor, en
na vijf jaar verschrikkelijke veldslagen lag Paraguay in puin.
In 1879 begon Chili bovendien een oorlog tegen Bolivia en Peru, de Oorlog van
de Grote Oceaan of de Salpeteroorlog. Op vier jaar tijd ontnam het Bolivia zijn
strategische toegang tot zee, en veroverde het een aanzienlijk deel van het
Peruviaanse zuiden. De veroverde gebieden waren bovendien uiterst rijk aan
mineralen. Deze oorlogen betekenden de definitieve nekslag voor de SpaansAmerikaanse integratiedroom, althans voor een tijd. De rest van de 19de eeuw werd
nu dus gekenmerkt door grensconflicten en veroveringsoorlogen. In plaats van
regionaal te integreren zochten de staten nu vooral naar een mechanisme om
geschillen te regelen. Zo waren er in de periodes 1877-1879, 1883, 1888-1889
regulerende initiatieven.23
In 1890 werd de oorspronkelijke idee van Zuid-Amerikaanse integratie tot een
politieke unie vervangen door het Pan-Amerikanisme, of het streven naar
hemisferische integratie. De Verenigde Staten van Amerika steunden een
economische alliantie tussen alle staten van het Westelijk Halfrond. Op de Eerste
Internationale Amerikaanse Conferentie, die plaatsvond in de context van de
hierboven geschetste zoektocht naar geschillenregeling te Washington in 1889-90,
kwam de Amerikaanse staatssecretaris James Gillespie Blaine met een voorstel om
een douane-unie, een monetaire unie, een juridisch mechanisme om conflicten op te
lossen en een geïntegreerd transportnetwerk op te richten. De Argentijnse delegatie,
onder leiding van Roque Saénz Peña lag echter dwars, en met de steun van enkele
landen, waaronder Chili, mislukte de Pan-amerikaanse integratie. Hierna zouden nog
regelmatig Internationale Amerikaanse Conferenties gehouden worden, maar deze
gingen economisch nooit zo ver als de ideeën op de Eerste Conferentie.24 De VS kon
in deze periode sterk zijn invloed doen gelden in de Zuidelijke regio, en plaveide zo
de weg naar de Organisatie van Amerikaanse Staten, die in 1948 zou worden
opgericht (Bijlage 3).25
In 1935 schreef de Braziliaanse militair Maro Travassos een invloedrijk boek
genaamd Continentale Projectie van Brazilië waarin hij Zuid-Amerika hét gebied bij
uitstek vond om de Bolivariaanse droom te verwezenlijken. Hij poneerde dat er een
tijdelijke Zuid-Amerikaanse integratrie-as gevormd moest worden, rond een
Braziliaans-Argentijnse alliantie, om zo de stilgevallen integratiepogingen opnieuw te
stimuleren.26 In de jaren daarop was de hergeboorte van het Latijns-Amerikaanse
nationalisme gerijpt, onder meer in Argentinië met Juan Perón en in Brazilië met
Getúlio Vargas. Perón hield in 1948 een toespraak voor de Hogere Krijgsschool, en
introduceerde zijn ABC-doctrine. Die stelde dat Argentinië, Brazilië en Chili moesten
integreren op politiek, economisch en sociaal gebied, om de toenemende invloed van
de VS in de regio tegen te gaan. Hij baseerde zich lichtjes op een mislukt verdrag uit
1915, dat geschillen tussen deze drie landen moest regelen. Perón wenste een derde
weg bewandelen in het polaire opbod tussen de VS en de Sovjet-Unie. Samen met
23
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 13-14
Introducción, in: De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo
latinoamericano a la integración interregional, 2008, p. VII
25
de la Reza, (G. A.), 2006, pp. 13-14
26
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, 2008
24
5
Brazilië en Chili zou Argentinië het grootste economische blok ter wereld kunnen
vormen. Rond deze as zouden zich spoedig de overige Zuid-Amerikaanse landen
scharen, aldus Perón. Vargas, de Braziliaanse president kampte echter met een
enorme oppositie in zijn thuisland, en kon de ABC-Unie niet mee doordrukken.27 Na
zijn zelfmoord in 1954, toen de militairen de Zuid-Amerikaanse politiek begonnen te
domineren, sloot elk land zichzelf af van de buitenwereld, en kon het idee van
eenmaking worden opgeborgen.28
Na Wereldoorlog II, waren de ideeën van de CEPAL-school, de Economische
Commissie voor Latijns-Amerika en de Caraïben van de Verenigde Naties, met onder
meer Raúl Prebisch, doorgedrongen in het beleid van vele staten. Latijns-Amerika zou
zich economisch moeten ontwikkelen door aan importsubstitutie te doen, een visie die
reeds in het interbellum ontworpen was.29 In Argentinië was het financieeleconomische plan van Federico Pinedo, de minister van Financiën, populair
geworden, als antwoord op de crisis van de Tweede Wereldoorlog. Hij bepleitte een
douane-unie met de overige landen van Zuid-Amerika naar de Bolivariaanse idee,
maar ditmaal mét Brazilië.30
In de jaren 1960 ontstond er een doorbraak op integratiegebied volgens de
beginselen van de ‘naar binnen gerichte’ integratie. De toon was reeds gezet in de
voorgaande decennia: in tegenstelling tot het streven naar politieke unie in de 19de
eeuw, was de nadruk nu op economische integratie komen te liggen. Men ondernam
onder meer volgende initiatieven: de Latijns-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie
(ALALC, °1960), , later vervangen door de Latijns-Amerikaanse Integratie-associatie
(ALADI, °1980), de Gemeenschappelijke Centraal-Amerikaanse Markt (MCCA, °1960);
het Andespact of de Andesgroep (°1969), sinds 1996 bekend als de
Andesgemeenschap (CAN) en de Caraïbische Gemeenschap (CARICOM, °1973).
Integratie werd toen gezien als de oplossing om de regionale productie structureel
aan te passen, en de regionale industrialisatie te bevorderen. Deze
integratieprocessen mislukten echter, of haalden beperkte resultaten.31
Naast de binnenwaarts gerichte integratieprojecten, deed de VS in 1961 ook
een poging om de samenwerking in het Westelijk Halfrond te bevorderen, met de
Alliantie voor Vooruitgang, een tienjarenplan, waar ook in het hoofdstuk over
gesloten regionalisme dieper op zal worden ingegaan.
In de jaren 1980 verzandden de integratiepogingen compleet. In 1982
explodeerde de externe schuldencrisis: Mexico werd eerst getroffen, erna volgden ook
Argentinië, Brazilië en Venezuela. De CEPAL-ideologie van na de Tweede
Wereldoorlog, was toe aan een volledige herziening. Men startte nu een zoektocht
naar oplossingen voor economische problemen die een gevolg waren van de
schuldencrisis. In dit decennium waren de Washington Consensus, en de neoliberale
ideologie dominant.32
27
An., El tratado del ABC (Argentina-Brasil-Chile) de mayo de 1915. La actitud de la Argentina y Brasil
ante la Primera Guerra, website Iberoamérica y el mundo, laatst geraadpleegd op 10/07/09
28
Stevens, (W.), 1996, pp. 187-188
29
Introducción, 2008, p. VIII
30
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, 2008
31
Introducción, 2008, p. VIII
32
Ibidem, p. VIII-IX
6
Op het einde van de jaren 1980 werden de Europese Gemeenschap en het
Aziatisch-Pacifische blok belangrijker, onder meer door het multilaterale economische
handelssysteem van de Uruguay-Ronde. In plaats van verder in te zetten op de
bevordering van de industrialisatie en tarifaire bescherming tegen landen die geen
deel uitmaakten van de bestaande integratieprojecten, koos men ervoor om het pad
van open regionalisme – en niet langer gesloten regionalisme – te bewandelen in
Latijns-Amerika en de Caraïben. Men streefde naar meer opening en integratie tussen
de landen. In deze fase werden onder meer de Zuidelijke Gemeenschappelijke Markt
(MERCOSUR, °1991) en de Groep van Drie (G-3, °1995), opgericht. Reeds bestaande
projecten, zoals de Andesgroep, werden herzien. Ook aan dit regionalisme dat in de
late jaren 1980 ontstond, is een hoofdstuk gewijd, dat van het open regionalisme. Er
was een aanzienlijke vooruitgang in de jaren 1990, en men spreekt van de meest
verregaande integratie die Latijns-Amerika ooit gekend heeft. Er werd een andere
strategie gevolgd voor een grotere ruimte.33
Sinds het begin van de jaren 1990 heeft men het ook terug over de idee van
de hemisferische integratie. Dit impliceert dat Latijns-Amerika de weg naar integratie
ook met Canada en de VS wil bewandelen. Thomas Kuhn spreekt over “een
verandering van paradigma in het debat over regionalisme in Latijns-Amerika en de
Caraïben”. Dit was lange tijd niet mogelijk, noch bespreekbaar, omwille van de grote
verschillen in ontwikkeling. De oprichting van de Noord-Amerikaanse
Vrijhandelsassociatie (NAFTA, °1994), en de mislukte pogingen tot de Vrijhandelszone
van de Amerika’s (ALCA), moeten in dit paradigma gezien worden. Vele landen en
ook handelsblokken zochten toenadering tot andere regio’s. Chili, Mexico, de
MERCOSUR, ... bijvoorbeeld, onderhandelden onder meer met Japan, Zuid-Korea,
Zuid-Afrika, de Europese Unie (EU) en de European Free Trade Association (EFTA).34
Kortom, tijdens de laatste twee decennia hebben we een verschuiving gezien
in de ideeën over integratie: het exlusief Latijns-Amerikaanse integratieproces ruimde
baan voor een hemisferische integratie, en een interregionaal regionalisme.
Met de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR, °2008), de opvolger van
de Zuid-Amerikaanse Statengemeenschap (CSN, °2004), en het Bolivariaans
Alternatief voor de Amerika’s (ALBA, °2006) lijkt er echter een nieuwe integratiegolf
te zijn gestart in Zuid-Amerika, die van het post-liberale regionalisme. Het laatste
gelijknamige hoofdstuk zal dieper ingaan op de duidelijke verschillen die dit nieuwe
integratieparadigma onderscheiden van het verleden. De Zuid-Amerikaanse focus lijkt
namelijk herbevestigd, maar dan met een open blik naar andere
regionaliseringsprocessen in de wereld, en aangepast aan een meer gemondialiseerde
wereld, waarin regionale blokken een grotere rol van betekenis kunnen spelen,
omwille van traag vorderende multilaterale samenwerking.
Interessant om op te merken is dat ook de huidige integratieprojecten zich nog
steeds blijven beroepen op het hierboven besproken Congres van Panama van 1826.
De opzet van deze masterproef, nl. het aantonen van de historische betekenis van de
nieuwe Zuid-Amerikaanse integratiegolf en de verschillen met het verleden, en dit
33
34
Ibidem, 2008, p. IX-X
Ibidem, 2008, p. X
7
nauwgezet kaderen binnen de historische context van het verloop van de ZuidAmerikaanse integratie, lijkt dus geen ongegronde onderneming.
Kanttekening: Het theoretische kader van het Realisme (Bijlage 1) kan gehanteerd
worden om Latijns-Amerika te begrijpen in de 19de en vroege 20ste eeuw. Het kan ook
helpen om de acties van de VS in Centraal-Amerika en de Caraïben te begrijpen. Dit
was lange tijd de ‘achtertuin’ van de VS. Het buitenlandse beleid van kleinere, minder
machtige machten in de hiërarchie van het internationale politieke systeem wordt
beperkt door de activiteiten en de belangen van de grotere regionale en mondiale
machten.35
Echter, realisme is te deterministisch, omdat staten – die overigens veel te
unitair worden voorgesteld - enkel beïnvloed zouden worden door andere staten en
het internationale systeem; te pessimistisch, omdat staten elkaar enkel zouden
wantrouwen; en te fatalistisch, omdat oorlog onlosmakelijk aan het internationale
systeem verbonden zou zijn. Hoewel deze denkschool ons kan helpen om de periode
vanaf de onafhankelijkheid (of 1850) tot omstreeks 1930 in Zuid-Amerika, door
Halperín Donghi omschreven als de ‘neo-koloniale orde’36, beter te begrijpen, zijn er
uiteraard andere denkkaders nodig om de analytische leegtes op te vullen. Later in
deze studie komen ook de theoretische kaders Afhankelijkheid en Interdependentie
aan bod.
35
36
Hillman, (R. S.) (ed.), Understanding Contemporary Latin America, 2005, p. 182
Hillman, (R.), p. 152
8
Integratiegolf I - Gesloten Regionalisme
De eerste echte pogingen tot regionale integratie die tot iets leidden, kwamen
er zoals gezegd na de Tweede Wereldoorlog. Vooraleer we de concrete
integratiepogingen aansnijden is het noodzakelijk om wat dieper in te gaan op de
ideeën die vanaf omstreeks het interbellum onstonden in Latijns-Amerika. Zo zullen
we zien dat de visies van de Importsubstituerende Industrialisatie en het
structuralistische denken een grote impact zouden hebben op de Latijns-Amerikaanse
samenleving, en ook op de ideeën over integratie in de decennia na Wereldoorlog II.
4.1. Oorsprong, ideeën en context
In de jaren 1930, toen de Grote Depressie wereldwijd hevig woedde, ontstond
het idee van de Importsubstituerende Industrialisatie (ISI). Hiermee wordt bedoeld
dat landen de voorheen ingevoerde, industrieel vervaardigde goederen zelf gaan
produceren, om de afhankelijkheid van het buitenland te verminderen. De
binnenlandse markten worden dan van import afschermd door hoge tarieven en
quota’s. Van vrijhandel en concurrentie wordt in de mate van het mogelijke afgestapt.
De overheid moet, geïnspireerd door Keynes, industrialisering bevorderen via
staatsuitgaven. Hierdoor zouden de eigen productieprocessen efficiënter gemaakt
moeten worden, om, eens gerijpt, de concurrentie op de wereldmarkten aan te
kunnen.37 We kunnen de grondslagen van dit concept eigenlijk reeds ontwaren in de
idee van de bescherming van de infant industry. Dit is een protectionistische
strategie, die volgens Ha-Joon Chang reeds werd toegepast in de VS door Alexander
Hamilton, de eerste Minister van Financiën van de VS, in de tweede helft van de 18de
eeuw.38 In de jaren 1930 werd hier reeds mee geëxperimenteerd in Latijns-Amerika.
Joseph Schumpeter gaf ook al aan dat protectionisme de basis vormde voor de
Engelse industrialisering: “een proces waarbij een nieuwe eigen industrie de
thuismarkt, tevoren in handen van buitenlanders, verovert en zich ontwikkelt,
alvorens deze markten te gaan verbreden.”39
Op het einde van de jaren 1940 ontstond een nieuwe denkstroom: het
Structuralisme, of het ‘vroege Afhankelijkheidsdenken’. Het sloot aan op de
Moderniseringstheorie, die voornamelijk door West-Europese en Noord-Amerikaanse
economen was ontwikkeld. Deze visie moest de grote ongelijkheden tussen de Derde
Wereld, waar de industrialisering volgens Bairoch sinds 1830 gestagneerd was, en de
geïndustrialiseerde centra rechtvaardigen. Walt Rostow had gesteld dat elk land een
volledige kapitalistische ontwikkeling moest doormaken, om te kunnen groeien.40
37
Goemaere, (G.), Regionale handelsakkoorden in Sub Sahara Afrika: een economische evaluatie,
2004, p. 3
38
Chang, (H-J.), Rich Nations, Poor Policies & the Threat to the Developing World: Bad Samaritans,
gastcollege aan de UGent, 05/11/08
39
Frambes-Buxeda, (A.), Teorías sobre la integración aplicables a la unificación de los países
latinoamericanos, in: Frambes-Buxeda, (A.), Confederación Latinoamericano. Edificación para el
futuro, 1990, p. 13
9
40
Ibidem, p. 35
De structuralistische these zag de ontwikkeling van de Derde Wereld echter
eerder beknot door externe factoren – in tegenstelling tot de moderniseringsschool,
die op interne oorzaken wees – en introduceerde de centrum-periferie-gedachte. 41
Raúl Prebisch was de eerste die met een dergelijke gedachtegang kwam aanzetten.
Dit denken werd zeer populair nadat in 1948 de Economische Commissie voor LatijnsAmerika (ECLA/CEPAL) van de Verenigde Naties (VN) werd opgericht, te Santiago de
Chile. Prebisch zou de Commissie leiden, waardoor hij als de voornaamste
vertegenwoordiger van de structuralistische school bekendheid verwierf. De CEPAL
zou de oprichting van enkele belangrijke Latijns-Amerikaanse integratieprojecten
ondersteunen: de Centraal-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt, de Andesgroep
en de Zuidelijke Gemeenschappelijke Markt. Later zou het structuralistische denken
ook vele aanhangers krijgen binnen de Conferentie van de Verenigde Naties inzake
Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), opgericht in 1963, en met Prebisch, overigens
een grote voorstander van Latijns-Amerikaanse integratie, als eerste secretarisgeneraal.42 Naast Prebisch, waren onder meer José Antonio Mayobre, Felipe Herrera
en Carlos Sanz de Santamaría prominente structuralistische denkers.43
Het structuralistische denken stelde dat Latijns-Amerika in het internationale
economische systeem, sinds de Atlantische driehoekseconomie, de rol van
grondstoffenleverancier had toebedeeld gekregen door de Europese grootmachten.
Deze grondstoffen kwamen uit de exportgerichte land- en mijnbouw.44 Ook na de
koloniale periode was hier geen verandering in gekomen. Zuid-Amerika was zo reeds
vroeg in een afhankelijke positie terechtgekomen. Hierop lijkt het principe van de
ongelijke ruil toepasbaar: Latijns-Amerika, deel van de periferie, kon zijn eigen
rijkdommen niet verzilveren, en hield haar eigen afhankelijkheid in stand door met
zijn rijkdommen het Europese machtscentrum te ontwikkelen. Het ‘centrum’ levert
volgens deze visie secundaire producten aan de perifere gebieden.
Ook na de onafhankelijkheidsgolf in de eerste decennia van de 19de eeuw, toen
vele staten waren ontstaan in de regio, bleef men steken in deze verstikkende
perifere situatie.45 De macht in het centrum was echter van Spanje en Portugal naar
Engeland verschoven. De VS zou deze rol overnemen in de 20ste eeuw.
Ook in het begin van deze 20ste eeuw was Latijns-Amerika zeer vatbaar voor
externe schokken gebleven, omdat men nog steeds afhankelijk was van de export
van primaire goederen. Door de Grote Depressie was er een aanzienlijke reductie in
de vraag naar deze export gekomen, en de toevoer van geïmporteerde afgewerkte
goederen werd belemmerd door beide wereldoorlogen. Groot-Brittannië verloor zijn
greep op Latijns-Amerika intussen steeds meer aan de VS. De handel die de regio
dreef kromp sterk door de terugval van de vraag. Wereldoorlog II bood niettemin
gunstige omstandigheden voor de export van grondstoffen, waardoor de landen
genoeg deviezen bemachtigden om de openstaande openbare schuld af te betalen.
41
Coolsaet, (R.); et al., 2006, pp. 181-182
Pollock, (D. H.), 2. Raúl Prebisch: the essence of leadership, in: Dosman, Edgar J. (ed.), Raúl
Prebisch. Power, Principle and the Ethics of Development, 2006,pp. 11-19
43
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 37
44
Flynn, (D. O.), Giráldez, (A.), Path dependence, time lags and the birth of globalization: A critique of
O’Rourke and Williamson, in: European Review of Economic History, 2004, pp. 81-108
45
Ibidem, pp. 81-108
10
42
Het model van de importsubstituerende industrialisatie, ontstaan als een antwoord
dat de markt kon bieden op schaarste, gaf de regio een sterke economische impuls.
Na Wereldoorlog II werd ISI meer een openbaar beleid, sterk bevorderd door
de CEPAL-aanhangers. Deze ‘exportpessimisten’ stelden namelijk dat een traditionele
visie op internationale handel niet zou werken voor Latijns-Amerika. Ze geloofden niet
dat internationale handel een ‘positive-sum-game’ is, waarbij alle landen na verloop
van tijd voordelen verkrijgen, door te specialiseren in productie van die goederen die
ze het best kunnen produceren.46
Daartegenover voorspelden ze echter dat de prijs van de export, hoofdzakelijk
primaire goederen, zou blijven dalen in verhouding tot de prijs van de import, die
meer gesofisticeerde productietechnologieën vereiste. Hierdoor zouden de landen
steeds verder terugzakken, met een blijvende staat van onderontwikkeling tot gevolg.
Men had schrik voor een permanente afhankelijkheid van buitenlands kapitaal,
waardoor de groei zou stoppen. De exportsectoren hanteerden sterk
kapitaalintensieve productietechnieken, die een hoge productiviteit voor de arbeiders
opleverden, en dit resulteerde in een goed loon. Nadelig was dat deze sectoren enkel
bestonden als afzonderlijke enclaves, afhankelijk van de grotere binnenlandse
economie, die nog voornamelijk steunde op overlevingslandbouw, en lage inkomens
opleverde.
De CEPAL-economen stelden dat deze situatie zou blijven aanslepen, omdat de
traditionele sectoren niets te bieden hadden dat niet beter zou voorzien kunnen
worden door de handel van de enclaves met ontwikkelde landen. Men ging uit van
twee pessimistische premissen. De eerste is dat de vraag voor kwalitatieve arbeid
enkel kon groeien met extra kapitaalinvestering. De kapitaalintensieve sector was
over het algemeen echter te klein om kwaliteitsjobs te voorzien voor de groeiende
populatie, en voor de traditionele arbeid. De werkgelegenheid zou geleidelijk
aangetast worden door de geïmporteerde goederen. De tweede vooronderstelling
was volgens hen dat waar de exportgeoriënteerde enclaves in Latijns-Amerika
moderne, voornamelijk geïmporteerde goederen zouden vragen, de wederzijdse
vraag in ontwikkelde landen naar geëxporteerde primaire goederen vanuit LatijnsAmerika waarschijnlijk zou verminderen naarmate de tijd vorderde, omdat
technologie substitutie ontwikkelde. Daardoor zouden de munteenheden in LatijnsAmerika devalueren, en toenemende handelsdeficits ontstaan als de centrale banken
het niet zouden toelaten om de pesos te devalueren. Latijns-Amerika zou dus harder
moeten werken om de status-quo te behouden.47
De economen van de CEPAL hadden een sterke impact op de LatijnsAmerikaanse politiek, economie en samenleving. Hoe vertaalde zich dit nu in concrete
beleidsaanpassingen in Zuid-Amerika?
In het kader van de CEPAL-commissie omschreef Prebisch het toekomstige
industriële beleid dat Latijns-Amerika moest volgen. De Latijns-Amerikaanse landen
moesten samenwerken om grotere markten op te zetten, met het oog op grotere
afzetmarkten voor hun producten. Bovendien moest er een onderlinge taakverdeling
komen. Via hoge tolmuren kon men dan deze gemeenschappelijke markten
46
47
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), 6. The Economies of Latin America, in: Hillman, (R.) (ed.),
Understanding Contemporary Latin America, 2005, pp. 148-152
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, p. 150
11
afschermen van concurrentie van derden. Als de zogenaamde infant industry zich zou
hebben ontwikkeld, zouden de tolmuren afgebouwd, en op termijn geëlimineerd
moeten worden. Buitenlandse investeringen zouden dan de tekorten in de financiële
sector moeten opvangen.48
De aanhangers van het structuralisme zagen een oplossing in de ontwikkeling
binnen het bestaande kapitalistische systeem via de importsubstituerende
industrialisatie en een ontkoppeling van de wereldeconomie. Een staatskapitalistisch
mondiaal keynesianisme, in samenwerking met de rest van de Derde Wereld.49 Ook
bij CEPAL zagen ze ontwikkeling dus in fases verlopen, maar dan wel industrialisering
via een strakke planning van overheidswege. Men moest externe obstakels, met
name de verscherping van de ongelijke ruilvoet, en interne hinderpalen, namelijk de
stagnerende economische groei in bepaalde – voornamelijk landelijke - gebieden, en
sectoren, uit de weg ruimen.50
Men paste tarieven, preferentiële wisselkoersen, leningen aan lage interest,
belastingsimpulsen, subsidies, reguleringen, en nationalisering van bedrijven toe, om
de binnenlandse industrialisatie te bevorderen. Dit betekende niet socialisme, omdat
de economieën nog steeds in privé-handen bleven, en voornamelijk marktgedreven
bleven. De regeringen echter traden op als eigenaars, leners of regulatoren over de
belangrijkste dragers van de economie: energie, spoorwegen, communicatie, banken
en buitenlandse handel. De economische staatstussenkomst waarmee men de
exportgerichte handel wou aanpassen, en handel wilde drijven om de binnenlandse
industrialisatie te bevorderen, stond na Wereldoorlog II bekend als dirigisme. Men
kan dit beschouwen als een vorm van economisch nationalisme. Door voorheen
geïmporteerde goederen zelf te gaan vervaardigen, de zogenaamde wet van gelijken,
wilde men de industrialisatie aanzwengelen.51
De CEPAL-variant van de ontwikkelingstheorie, het structuralisme, drukte de
belangen van een nieuwe burgerij uit, die zich sinds de jaren 1930 ontplooide in
Latijns-Amerika. Uiteindelijk zou ook de VS zich achter deze reformistische
denkstroom scharen om in de context van de Koude Oorlog erger – lees:
communisme – te voorkomen. Men liet de problematiek van het privé-bezit en de
markt immers onaangeroerd.52
Een tijd was het ISI-model succesvol gebleken, voornamelijk in de grote
economieën zoals Brazilië en Mexico. In Brazilië combineerde men dit bijvoorbeeld
met exportbelasting op landbouwgoederen en een overgewaardeerde wisselkoers. Zo
kon het Braziliaanse bedrijfsleven gunstiger goederen produceren, toch tot de jaren
1960. Men kon hogere lonen uitbetalen zonder inflatie te riskeren, omdat de
arbeiders meer produceerden. Tot 1980 spreekt men van het Braziliaanse ‘mirakel’.
De levensstandaard was wel omhooggegaan, maar over het algemeen waren de
voordelen ongelijk verspreid. Kleinere landen vaarden evenwel niet goed bij het ISImodel. In de jaren 1960 traden er overal personalistische leiders naar voren,
sommigen in burgerkledij, anderen in militaire uniformen. Deze staatshoofden
48
49
50
51
52
Vogel, (H.), 2002, p. 288
Coolsaet, (R.); et al., 2006, p. 183
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 36-37
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, p. 151
Coolsaet, (R.); et al., 2006, p. 183
12
schaarden het volk achter hen, en wensten een groter ingrijpen van de staat op de
economie. Onder meer buitenlandse banken, spoorwegen en mijnbedrijven, voorheen
in privé-handen, werden genationaliseerd. De openbare werkgelegenheid en uitgaven
werden aangezwengeld. Daarnaast voerde men een populistisch beleid van
inkomensherverdeling, gesteund door de vakbonden, omdat men inzag dat het model
van importsubstituerende industrialisatie niet echt resulteerde in een grotere groei.
Het leger had veel invloed op de samenleving. Economisch nationalisme en populisme
versterkten elkaar, en dit resulteerde in een inflatiespiraal, die vooral de lage
inkomensgroepen aantastte.53
Eigenlijk kan men stellen dat de structuralistische, protectionistische ideeën
van Prebisch en anderen werden opgeraapt door deze groep leiders, waardoor het
een starre uitvoering kreeg, en niet echt gericht was op groei op lange termijn.54
De denkschool van de Afhankelijkheid, Dependencia (Bijlage 1),
beantwoordde wat later de “heronderhandelde afhankelijkheid”55 die het
structuralisme in hun ogen opleverde. Deze theorie kreeg meer aanhang toen steeds
meer mensen begonnen in te zien dat het door de CEPAL aangehouden beleid van
industrialisering door importsubstitutie weinig succesvol bleek te zijn. Toen het
nationale ISI-model aan zijn limieten zat, koos men steeds meer – ook in de CEPAL voor regionale integratie als de meest efficiënte weg om Latijns-Amerika te
ontwikkelen. De CEPAL stelde dat dit een verhoging van het technologische niveau en
de productie zou toelaten, en zou resulteren in hogere lonen en meer welvaart.56
53
54
55
56
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 151-154
Daepp, (D.), in: ReVista, the Harvard Review of Latin America, 2009, pp. 46-48
Holloway, (T.), The Persistence of ‘Dependency’ as a Useful Framework for Understanding LatinAmerica, 2003
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 36
13
4.2. Regionale integratie
Wat wordt nu eigenlijk bedoeld met het begrip regionale integratie? Waarom
integreren landen, welk belang hebben ze hierbij? Het is duidelijk dat dit concept vele
ladingen dekt. Daarom hieronder een poging tot synthese van het vroege denken
over integratie, en tenslotte het gesloten regionalisme voor Latijns-Amerika.
Regionale integratie wordt in deze studie gelijkgesteld aan regionalisme.
Regionalisme mag in het kader van deze studie niet verward worden met de
omschrijvingen die we vinden in Van Dale: “”het cultiveren van de aparte tradities
(...) van een bep. gewest, tgov. de nivellering die van de moderne staat uitgaat (...)”;
en “het streven naar verkrijging of behoud van gewestelijke autonomie”.57
Er wordt eerder gewerkt met de invulling die Ethier aan het begrip geeft: “een
term gebruikt in internationale relaties (...) die verwijst naar de uiting van een
gemeenschappelijk identiteitsgevoel en doel, gecombineerd met de creatie en
implementatie van instellingen, die uitdrukking geven aan een eigen identiteit en
collectieve actie in een geografische regio vormgeven”.58
Voornamelijk economen, bureaucraten en intellectuelen begonnen integratie
na de Tweede Wereldoorlog te zien als drijfveer van staten voor modernisering,
economische groei en welvaart. Ze spitsten zich in hoofdzaak toe op de voordelen van
economische integratie. De politieke en sociale aspecten, die in de 19de eeuw nog
primeerden op de economische, werden naar het achterplan verschoven. Tot
omstreeks het einde van de Koude Oorlog kunnen er twee belangrijke denkrichtingen
onderscheiden worden: de Klassiek-liberale, Neo-liberale en Structuralistische
denkschool; en de Politiek-marxistische en Neo-marxistische denkschool. Er zijn
evenwel overlappingen tussen beide denkwijzen. Er woedde een stevige discussie
over de te volgen ‘weg naar integratie’ voor kapitalistische landen en socialistische
industrielanden, en ook over de bijzonderheden van het integratieproces voor
ontwikkelingslanden. Integratiepogingen in Aziatische, Afrikaanse en LatijnsAmerikaanse ontwikkelingslanden kenden achteraf beschouwd minder succes dan de
ontwikkelde staten.
In de sociale wetenschappen was er daarnaast een belangrijke theoretische
discussie die het denken over integratie sterk beïnvloedde. Voorstanders van de
Ontwikkelingstheorie gingen in debat met bepleiters van de Afhankelijkheidstheorie,
die een sterke opgang maakten in Latijns-Amerika.59
De klassiek-liberale, neo-liberale en structuralistisch-dirigistische denkrichting
over integratie inspireerde de meeste vrijhandelszones, gemeenschappelijke markten,
..., in West-Europa, Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Nog het meest in Europa, waar
de Europese Economische Gemeenschap – de huidige Europese Unie – er de beste
uiting van was. Kapitalistische integratiemodellen werden vooropgesteld.
Het klassiek-liberale economische denken van David Hume en Adam Smith in
de
de 19 eeuw en dat van David Ricardo en John Stuart Mills in de 19de eeuw had
57
58
59
Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1992, p. 2488
Ethier, (W. J.), The International Commercial System, in: Essays in International Finance, 1998, p.
11
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 17-18
14
getracht te verklaren waarom vrijhandel en specialisatie zouden resulteren in rijkdom
en voorspoed voor alle landen, in tegenstelling tot het protectionistische,
mercantilistische systeem van de 16de en 17de eeuw. Elk land moest dát product
vervaardigen, waar het een comparatief voordeel kende, waar het met andere
woorden overvloed aan had en de productie ervan het goedkoopst was. Daarnaast
moest een land goederen importeren waar het zelf verlegen om zat. Vrijhandel, in
plaats van protectionisme moest er daarom voor zorgen dat dit alle landen ten goede
zou komen. Het moest voornoemd proces stroomlijnen, zodat verschillen in
productiekosten op de meest efficiënte wijze genivelleerd zouden worden. Men
veronderstelde wel dat de productiefactoren – kapitaal, grondstoffen en arbeid –
maximaal benut zouden worden, zonder dat prijsstoringen het proces in de war
zouden sturen. De functie van de overheid bestond erin te voorzien in bepaalde
diensten, en het opzetten van een rechterlijk systeem dat privé-bezit en contractuele
relaties beschermde, en informatie verschafte over economische mogelijkheden. Het
moest een aantrekkelijk klimaat voor buitenlandse investeringen creëren. Het individu
kreeg een zo ruim mogelijke vrijheid, en vraag, aanbod en vrije concurrentie stonden
centraal in deze visie.60
De neo-liberale visie op integratie, met als voornaamste vertegenwoordigers Eli
Heckscher en Bertil Ohlin, trachtte de reden voor de verschillen in productiekosten te
verklaren. Ze wezen op de schaarste of overvloed aan productiefactoren.
Internationale vrije handel zou landen op lange termijn eenzelfde uitgangspositie
moeten opleveren. Daarbij gingen ze evenwel dieper in op politieke en sociale
factoren dan het exclusief economische denkpatroon, gehanteerd door de klassieke
liberalen. De obstakels voor internationale handel leken hen voornamelijk politiekjuridisch te zijn, zoals grenzen, douanes, tarieven, verschillende munten, fiscale
systemen en wetten. De periode tussen Wereldoorlog I en de Grote Depressie in de
jaren 1930 was gekenmerkt door nationalistisch protectionisme. Kunstmatige
barrières, zoals tarieven en lasten, veroorzaakten een inefficiënt gebruik en
verspreiding van de productiemiddelen, en stonden de vrije circulatie van goederen
en diensten in de weg. Het grote probleem volgens neo-liberalen was dat de wereld
was opgedeeld in soevereine staten. Integratie zien zij als een instrument om
staatsprotectionisme te bestrijden. Vrije handel zou zo op regionaal niveau ingang
kunnen vinden, waar dit op mondiaal niveau (nog) niet kan. De voordelen van
integratie hangen af van de mate van complementariteit van de landen, de schaal van
hun unies, de lasten die ze moeten dragen, de grootte van het gemeenschappelijk
buitentarief en de transportkosten, en de mate waarin er handel gedreven wordt
bínnen de unie tegenover de handel met derde landen.61
Hierop aansluitend verwijst Jacob Viner naar de mate van handelscreatie en –
verlegging. Viner is de voornaamste klassiek-liberale theoreticus inzake douane-unies.
Viner stelt dat een douane-unie of vrijhandelszone ofwel handel creëert, ofwel
verlegt. Handelscreatie treedt op wanneer de prijsverstoringen tussen deelnemende
landen uit de weg worden geruimd, waardoor goedkopere import uit een partnerland
voorheen inefficiënte binnenlandse productie vervangt.62 Productie van sommige
goederen wordt dus verschoven van een minder efficiënte lidstaat naar een meer
60
Ibidem, pp. 19-20
Ibidem, pp. 20-22
15
62
Cuyvers, (L.); Van Den Bulcke, (D.), Regionalisering van de wereldeconomie: een goede zaak?, in:
Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, pp. 8-9
61
efficiënte lidstaat van de unie.63 Handelsverlegging, aldus Viner, gebeurt wanneer
import die voorheen uit derde landen kwam, wordt vervangen door duurdere, maar
preferentiële import uit nieuwe partnerlanden. Kortom, productie verschuift van een
efficiënte niet-lidstaat naar een minder efficiënte lidstaat. De welvaart zal bij
handelsverlegging in eerste instantie dalen, waar die bij handelscreatie stijgt.64
Echter, unilaterale en wereldwijde vrijmaking van de handel is te verkiezen
boven regionale handelsvoorkeuren, omdat ze handel creëert zonder deze te moeten
verleggen. Daarom is het verhogen van de welvaart door douane-unies of
vrijhandelszones afhankelijk van de mate waarin handel meer gecreëerd wordt dan
verlegd. Als we deze redenering volgen, dan zouden regionale integratie-initiatieven
weinig zinvol zijn. Sommige integratie-ontwikkelingen, zoals oorsprongsregels en antidumpingprocedures, zijn inderdaad niets meer dan zaken die multilateraal bepaald
worden. Er moet echter worden opgemerkt dat bepaalde integratieprojecten verder
gaan dan dat.65
Volgens Kemp en Vanek kan men bovendien ook de effecten van
handelsverlegging voor derde landen vermijden, terwijl men er zelf beter van wordt.
Landen die deelnemen aan een regionaal integratieproject moeten hiervoor hun
douanerechten reduceren, tot de evenwichtsprijzen na de integratie genivelleerd zijn
met de wereldprijzen, die verhoogd zijn door douanerechten. Als we dit schema in
een mondiaal kader proberen te vatten, volgt hieruit dat elk land in de wereld best
integreert, of meewerkt aan een verruiming van de bestaande integratieprojecten, om
te evolueren naar één groot wereldwijd integratieverband, kortom naar internationale
vrijhandel. McMillan werpt op dat volgens deze theorie regionale integratie en
multilateralisme dus perfect naast elkaar kunnen bestaan, tenminste als er een
internationale wetgeving bestaat die geen nefaste handelseffecten op derden toelaat,
en het gemeenschappelijke buitentarief optimaal benut wordt.66 Vanuit deze logica
werd er gesteld dat ontwikkelingslanden ook regionale integratieprojecten moesten
opstarten, om niet achter te blijven, of zelfs weg te zakken in de periferie van het
internationale handelssysteem.
Hoe definiëren liberale denkers nu het begrip integratie? Een algemeen
aanvaarde invulling is er niet echt. Integratie wordt eerder gezien als een eenmaking
van economieën en onderlinge handel. Economisch welzijn zal volgens hen gunstige
sociale effecten met zich meebrengen. Zo stelt Balassa dat integratie “uit diverse
middelen om discriminatie tussen economische eenheden van verschillende landen
weg te werken” bestaat. Tinberger poneert dat integratie “een inspanning” is, om
“een wenselijke structuur voor de internationale economie op te zetten, middels de
eliminatie van kunstmatige barrières, het verbeteren van zijn werking en meer
coördinatie en eenmaking”. Volgens Salvatore verwijst economische integratie naar
“handelsbeleid met het oog op reductie of eliminatie van discriminerende
handelsbarrières, en dit enkel tussen geconfedereerde landen”. Krugman en
Chacholiades beschouwen daarnaast ook andere integratievormen, zoals preferentiële
63
64
65
66
Goemaere, (G.), 2004, p. 5
Ibidem, p. 5
Cuyvers, (L.); Van Den Bulcke, (D.), 1996, pp. 8-9
Ibidem, pp. 9-10
16
handelsakkoorden, die niet noodzakelijk handelsbelemmeringen elimineren.67
Toch, aldus Tokatlian, moet men integratie begrijpen als “een uitgebreider,
complexer en diepgaander proces tussen twee of meer landen, dat een sociaal,
politiek, economisch, cultureel, wetenschappelijk, diplomatisch, of zelfs militaire
verband van enorme proportie met zich meebrengt, en met een dynamische en
vooraanstaande rol voor verschillende actoren van de samenlevingen die er mee te
maken hebben”.68 Hoewel een exclusief economische invulling van het begrip te
beperkt is, is dit laatste wellicht een te ruime benadering als we het gaan toetsen aan
de historische realiteit van het Zuid-Amerikaanse pad naar regionale integratie.
Franco en Robles, en vele anderen, beschrijven een ‘stappenplan’ (Bijlage 7)
dat een economisch integratieproces kan doorlopen. Economische integratie zien zij
als “een proces waarbij twee of meer staten vrijhandelszones, douane-unies,
gemeenschappelijke markten en volledige economische unies oprichten”.
Het laagste integratieniveau is de vrijhandelszone, waarbij men tarieven voor
import uit lidstaten elimineert, maar de tarieven van elk land naar een derde land
behoudt. Vervolgens is er de douane-unie, waarbij er ook een gemeenschappelijk
extern tarief (GET) voor derde landen is. Hét historische voorbeeld van een douaneunie is de Duitse Zollverein, opgericht in 1834.69 De gemeenschappelijke markt laat
daarenboven het vrije verkeer van kapitaal en arbeid toe over zijn grenzen heen. De
economische unie incorporeert alle voorgaande criteria, en men harmoniseert het
monetaire, fiscale en sociaal-economische beleid. De totale integratie, een eventuele
vijfde stap, verenigt het hele beleid van de lidstaten.70 Peinado en Vila omschrijven dit
als integratie “die uit de economische unie voortkomt en de niet-economische
aspecten die eenheid geven aan een supranationale staat. De natiestaten verliezen
bijna al hun functies, aangezien deze vervuld worden door de ruimere autoriteit”.71
De doelstelling bij deze integratie-initiatieven is, algemeen gesteld, het
vergroten van afzetmarkten voor producten, het creëren van schaalvoordelen, en het
benutten van meer kapitaalgoederen voor een beter concurrentievermogen op de
wereldmarkten. Intern worden zoveel mogelijk handelsbarrières opgeheven, en via
regionale handelsakkoorden zal men streven naar eenzelfde proces met de
buitenwereld.72
Het stappenplan, hierboven uiteengezet, hoeft niet noodzakelijk en exclusief
eenrichtingsverkeer te zijn. Terwijl landen een fase aan het afmaken zijn, kunnen ze
maatregelen treffen om de volgende voor te bereiden, en de orde kan omgekeerd
zijn.73
De structuralistisch-dirigistische visie, die kadert binnen het liberale denken
over integratie, benadrukt eerder de integratie van economische productie, en niet
zozeer het commerciële aspect ervan, zoals de klassiek- en neo-liberalen. De vrije
67
68
69
70
71
72
73
De Lombaerde, (P.), Integración internacional: un marco conceptual y teórico. Algunos comentarios
acerca del artículo de Franco y Robles, 1996, pp. 12-13
Franco, (A.); Robles, (F.), Integración: un marco teórico, 1995, pp. 17-18
De Lombaerde, (P.), 1996, p. 13
Goemaere, (G.), 2004, p. 4
De Lombaerde, (P.), 1996, p. 14
Goemaere, (G.), 2004, p. 4
17
De Lombaerde, (P.), 1996, p. 13
markt en concurrentie zien zij niet noodzakelijk als een garantie voor efficiëntie en
ontwikkeling. Structuralisten focussen eerder op een aanzienlijke staatsinterventie en
een hoge graad van coördinatie en planning van de economische
ontwikkelingsstrategie en productie. Het structuralisme, waaraan reeds aandacht
werd geschonken in het inleidende onderdeel van dit hoofdstuk, wortelt in een
Keynesiaans denken, en ontwikkelde zich dus in de jaren 1930, toen de mondiale
economische crisis stevig tekeerging. Ze haalden onder meer de successen van de
protectionistische Duitse en Amerikaanse industrialisatie aan, en de ideeën van de
19de eeuwse economische denker Friedrich List. Belangrijke structuralistische denkers
zijn Paul Rosenstein Rodan, Ragnar Nurkse, William Arthur Lewis, Raúl Prebisch, Hans
Singer, Gunnar Myrdal, Jochen Ropke en Paul Bairoch. Zoals eerder gezegd had de
structuralistische school, die een platform kreeg in de CEPAL, de Economische
Commissie voor Latijns-Amerika, een serieuze invloed op het vroege LatijnsAmerikaanse integratiedenken.74
Het gesloten regionalisme van de CEPAL kende 5 principes:
1) Eliminatie van alle handelsbeperkingen voor goederenruil in de regio
2) Een gemeenschappelijk buitentarief om de lokale industrie te beschermen
tegen de concurrentie van derde landen
3) Speciale tarifaire behandeling van minder ontwikkelde landen, om macroeconomische en sectoriële evenwichten te bereiken
4) Een financieel compensatiesysteem om de handelssaldo’s te regelen
5) De uitvoer naar derde landen bevorderen
In feite was hun integratiestrategie een regionale toepassing van het beleid
van importsubstitutie. Daarbij werd vooral aandacht besteed aan de bescherming van
de eigen markten tegen buitenlandse concurrentie.75
Daarnaast was de marxistische kijk op integratie ook populair, in tijden van
volle Koude Oorlog. Deze visie zou sterk bijdragen tot de Dependencia-theorie. Eén
van de belangrijkste verschillen met de liberale theorieën is het zeer minutieuze
gebruik van de historische analyse inzake economische ontwikkeling, en een
dialectische beschouwing van de politieke en sociale aspecten. Ook haalt men graag
empirische data aan over de economische structuur en tracht men een
wetenschappelijk onderbouwde kritiek te uiten op de liberale integratietheorieën.
Marxisten stelden dat het voortbestaan van de kapitalistische productiewijze slechts
kon door een uitbreiding en centralisering van de economische productie, de
accumulatie van kapitaal. De internationale handel speelde een grote rol in de
uitbreiding van handel. Samenwerkingsakkoorden tussen kapitalistische landen waren
volgens Lenin enkel tussenpauzes tussen oorlogen, omdat de ongelijke economische
ontwikkeling in de verschillende landen vroeg of laat zou resulteren in conflict.
Een eenduidige marxistische definitie van economische integratie is er niet,
omdat die volgens hen niet in zijn zuiverste vorm bestaat tussen staten, zonder dat er
andere aspecten van de samenleving worden uitgesloten. De Wetenschappelijke
74
75
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 22-24
Sanahuja, (J. A.), Regionalismo e integración en América Latina: balance y perspectivas, in:
Pensamiento Iberoamericano, 2006, p. 77
18
Academie van de Sovjet-unie omschreef regionale integratie als volgt: “een proces
met de doelstelling van diepgaande wederzijdse relaties en een arbeidsverdeling
tussen de nationale economieën, zoals de constructie van een internationaal
economisch netwerk, in het kader van een groep staten met een gelijkaardige socioeconomische structuur; (...) dat bewust de belangen van de dominante klassen van
deze staten regelt. Aangezien het een complex fenomeen is, dat zich niet enkel
baseert op de productiefactoren en -wijzen, maar ook te maken heeft met
productierelaties, en dus ook met de ‘superstructuur’, heeft integratie een andere
betekenis in verscheidene socio-economische omstandigheden”. Men ziet integratie
verder als “de meest vergevorderde vorm van de internationalisering van de productie
(...) met als hoofddoelstelling de economische, politieke en juridische
omstandigheden te voorzien om de internationale arbeidsverdeling te verdiepen, en
de ontwikkeling van de productiviteit te verzekeren, in het belang van de dominante
klassen”.76
Neo-marxisten gaan dieper in op de historische ontwikkeling van het
kapitalisme in Europa, waarbij ze integratie zien beginnen met de creatie van de
‘moderne staat’ sinds 1500. Peter Cocks beschouwt integratie als “een belangrijke
manier om de verspreiding van autoriteit over steeds grotere territoria te verspreiden,
opdat de fundamentele kenmerken van het kapitalisme intact zouden blijven”
Politieke en economische integratie wordt door neo-marxisten gezien als methodes
om een institutioneel kader te creëren voor de expansie van kapitaal, terwijl met
sociale integratie het legitimeren van deze nieuwe instellingen bedoeld wordt.
Integratie is in deze visie dus een oplossing voor de existentiële crisissen die het
kapitalisme in zijn wereldwijde ontwikkeling tegenkomt. De staat zou via integratie
zijn greep op de samenleving kunnen vergroten.
Volgens deze marxistische denkers was integratie ontwikkeld en voor het eerst
gebruikt door neoliberale economen. Dit had zich voornamelijk geuit in de EEG, en
moest de kapitalistische West-Europese economieën, die verzwakt waren door de
wereldoorlogen en de mondiale economische crisis, herstellen en terug dominant
maken.
Keynesiaanse
economische
strategieën,
zoals
planning
en
inkomensherverdeling, verzekerden de sociale vrede. Dit, en integratie zorgden
ervoor dat een hernieuwd en sterker kapitalisme terug ingang kon vinden in Europa.
De ervaring van de EEG leerde neo-marxisten dat de begunstigden van een
kapitalistisch integratieproces steeds de monopolies zijn, en niet de belangen van de
arbeiders. Het zijn de belangen van die laatsten die integratie juist ten goede zou
moeten komen.77
In de sterk bipolaire wereld van de Koude Oorlog was men dus voornamelijk
bezig met wat de beste integratiestrategie was voor kapitalistische en socialistische
landen. Veel minder aandacht werd besteed aan het te volgen pad voor de Derde
Wereld. Integratie wordt door Todaro, naast importsubstitutie en de bevordering van
de export, gezien als een manier voor ontwikkelingslanden, waartoe ook vele LatijnsAmerikaanse landen in dit tijdvak gerekend konden worden, om hun miserabele
economische situatie te verbeteren. Importsubstitutie, waarbij op termijn ook
concurrerende economieën op de wereldmarkten beoogd worden, kan als effect
76
77
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 24-27
Ibidem, p. 28
19
hebben dat door een te grote bescherming van de markt de productie onvoldoende
bevorderd wordt. Bij de stimulering van de export stuiten ontwikkelingslanden vaak
op de afgeschermde markten van de grote industrielanden. Om deze problemen op te
vangen kan economische integratie een oplossing zijn, aldus Torado.78
Daarnaast was er de angst om volkomen geïsoleerd achter te blijven in de
periferie van het sterk veranderde internationale economische systeem van na de
Tweede Wereldoorlog. Integratie in Latijns-Amerika kan zo gezien worden als een
politieke, economische en sociale overlevingsstrategie. Regeringen zagen integratie zo
als de enige politieke optie om te trachten de economische asymmetrie tussen het
Noorden en het Zuiden te verminderen.79 Sommige theoretici aanvaardden de
mogelijkheid van integratie tussen ontwikkelingslanden niet. Ze stelden dat integratie
specifiek gebeurde tussen landen met een geavanceerde economische productiewijze,
m.a.w. industrielanden. Regionale integratie tussen ontwikkelingslanden is in deze
visie slecht regionale ‘samenwerking’.80
De vroege integratieconcepten in Latijns-Amerika kaderden voornamelijk in het
liberale structuralistische denken, dat hierboven werd uiteengezet. Toch zou men
gaandeweg enkele historisch-materialistische overwegingen incorporeren.81
De voornaamste doelstelling van het zogenaamde gesloten regionalisme was
het uitbreiden en verdiepen van de regionale handel, volgens het model van
importsubstituerende industrialisatie. Een gemeenschappelijk extern tarief (GET)
moest de prille gemeenschappelijke markt beschermen tegen concurrentie van de
82
meer ontwikkelde industrielanden. In deze ruimere markt tracht men de
economische productie te coördineren. Van de neo-liberale visie nam men de
handelsliberalisering over, en de eliminatie van tarieven en andere obstakels die
regionale handel in de weg stonden. Integratie had vooralsnog een exclusief
handelsaspect. Door middel van intraregionale handel hoopte men de fors
verminderde import te compenseren.83
Rueda Junquera legt uit dat het basisargument voor economische integratie in
Latijns-Amerika gelijkstaat met het dynamische karakter om groei te doen versnellen,
en dat dit ontwikkeling op lange termijn moet genereren. Integratie-akkoorden
kunnen de omstandigheden scheppen om structurele problemen te overstijgen, toch
zeker de hindernissen die de wissel van productie van de primaire sector naar de
secundaire sector in de weg staan.84 Naarmate transacties, zoals handel en
investeringen stijgen, zullen regeringen en samenlevingen volgens de
integratietheorie proberen deze samenwerkingspatronen te institutionaliseren en
regulariseren. Daardoor ontstaat een ‘spill-over’-effect naar andere – dan
economische – gebieden, waardoor er een verlangen zal ontstaan om institutionele
mechanismen op te starten, die niet slechts nationaal blijven, maar supranationaal
worden.
78
Goemaere, (G.), 2004, pp. 3-10
Franco, (A.); Robles, (F.), Integración: un marco teórico, 1995, p. 16
80
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p.43
81
Ibidem, p. 24-35
82
Fraser, (C.), in: Hillman, Richard S. (ed.), 2005, p. 205
83
Goemaere, (G.), p. 1
84
Rueda Junquera, (F.), Las debilidades de la integración subregional en América Latina y el Caribe, in:
De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.) ; Briceño Ruíz, (J.) (eds.), Del regionalismo latinoamericano a la
integración interregional, 2008, p. 41
20
79
4.3. Integratie-initiatieven
De regionale projecten die in het Latijns-Amerika van de jaren 1960 zouden
worden opgestart, sommigen aangestuurd door de CEPAL, kenden dus hun
theoretische grondslagen in het liberale denken over gemeenschappelijke markten,
voornamelijk de ontwikkelingsvisie van de CEPAL.85 Ze waren sterk gericht op
importsubstitutie.
Hetgeen
op
de
regionale
markten,
ontdaan
van
handelsbeperkingen, zou geproduceerd worden, moest de fors verminderde import
vervangen.86
De Latijns-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (ALALC/LAFTA) is het
eerste noemenswaardige integratie-initiatief dat exclusief voor Latijns-Amerika werd
opgericht. Dit project ontstond met het Verdrag van Montevideo, dat in 1960
ondertekend werd door volgende zeven landen: Argentinië, Brazilië, Chili, Mexico,
Paraguay, Peru en Uruguay. Later in de jaren 1960 kwamen daar ook Bolivia,
Colombia, Ecuador en Venezuela bij. De ALALC zou dan 90% van het LatijnsAmerikaanse grondgebied, bevolking en Bruto Nationaal Product omvatten.
Men stelde zich tot doel om uiteindelijk naar een gemeenschappelijke LatijnsAmerikaanse markt te evolueren. In die tijd dreven de landen voornamelijk handel
met Europa en de VS. De economische puinhoop die de Tweede Wereldoorlog in de
Westerse landen had achtergelaten, had de nood aan onder meer LatijnsAmerikaanse exportproducten sterk verhoogd. Toen de landbouw- en
industriesectoren van de westerse landen echter terug goed begonnen te
functioneren, werd de export van de Latijns-Amerikaanse landen sterk aangetast.–
Daarom moest deze gemeenschappelijke markt de intraregionale handel drastisch
verhogen.87
Vanaf 1960 moest men op twaalf jaar tijd de resterende tarieven en de andere
handelsbeperkingen tussen de lidstaten elimineren. Elk land had de niet-evidente klus
om jaarlijks 8% van zijn tarifaire handelsbescherming af te bouwen. In 1962 werd dit
allemaal gestroomlijnd in het Akkoord van Betalingen en Wederzijdse Kredieten.88 De
tarifaire afbouw was tijdens de eerste twee jaren van de ALALC vlot verlopen, maar
daarna ging dit al een pak moeizamer. Men wees steeds meer op de verschillen in
industriële ontwikkeling, waardoor men de ‘zin in integratie’ gestaag verloor. De opzet
van vrijgemaakte intraregionale handel leek ineens ver verwijderd. Toegevingen in de
landbouw- en metaalsector, die overigens instonden voor 70% van de totale
intraregionale handel, kwamen er slechts met mondjesmaat. Meer dan de helft van
de afbouw van handelsbeperkingen, kwam er in de industrie, met slechts een aandeel
van 20% in deze handel.89
Men ging er trouwens schijnbaar van uit dat alle lidstaten via een gelijke
behandeling in dit integratieproces op termijn even grote voordelen zouden kennen.
In de volgende jaren werd echter duidelijk dat dit niet zo was. De gelijke behandeling
85
86
87
88
89
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 35
Goemaere, (G.), p. 1
Website ALADI
Rausch, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 149-150
Xenias, (A.), Latin American Free Trade Association (LAFTA), in: Vaidya, (A.), Globalization:
Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, 2005, p.648
21
zou niet werken, omdat de lidstaten nu eenmaal niet vanuit eenzelfde uitgangspositie
of ontwikkelde economische basis uitgingen. De geleidelijke tarifaire reducties
stagneerden, omdat het duidelijk werd dat de grote landen, met name Brazilië,
Argentinië en Mexico, enkel de intraregionale handel in primaire producten wilden
vrijmaken, daar waar ze concurrerende voordelen bezaten. De reducties in de
handelsbeperkingen maakten dat deze grotere landen eigenlijk als enigen
bevoordeeld werden in dit project. De uitbreiding van de intraregionale handel, zoals
voorgeschreven door structuralistische denkers, trad dus niet helemaal in voege, en
de ALALC kwam de kleinere landen niet ten goede. Daepp stelt dat er bijgevolg ook ín
Latijns-Amerika zelf sprake is van een periferie uitgebuit door een kern van machtige
landen.90 Volgens Rausch is dit de voornaamste reden waarom de Andesgroep in
1969 zou worden opgericht door benadeelde Zuid-Amerikaanse landen, om terug
werk te maken van de oorspronkelijke doelstelling: evenwichtige economische groei,
ontwikkeling en vooruitgang.91
Een laatste belangrijke reden waarom het integratie-initiatief van de ALALC
faalde, is de gebrekkige infrastructuur. De transport- en communicatienetwerken die
men kende in de enorme regio waren ontoereikend om regionale integratie en handel
te bevorderen. De afstanden waren enorm, en men moest woeste bergachtige
gebieden en dichtbegroeide jungles omzeilen, maar er was te weinig geld om hier
een mouw aan te passen. Dit gebrek aan kapitaal, evenals inflatie en onstabiele
wisselkoersen, bleken serieuze obstakels te zijn voor het integratieproject van de
ALALC. Men was met andere woorden te ambitieus. Minder ontwikkelde landen, die
investeerden in tarifaire afbouw, hadden hun geld nochtans sterk nodig gehad om te
voorzien in de ontwikkeling van hun land. De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank
zorgde evenwel voor financiële hulp.92
___________ INter-amerikaanse ontwikkelingsbank ___________
Op de eerste Pan-Amerikaanse Conferentie in 1890 kwam het plan
om een instelling voor Latijns-Amerikaanse ontwikkeling op te richten voor
het eerst ter sprake.93 Toch moest de eigenlijke creatie ervan wachten op
een initiatief van Juscelino Kubitschek, de Braziliaanse president in de
tweede helft van de jaren 1950. De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank
(IADB/BID) werd met de Akte van Bogota in 1959 opgericht, op initiatief
90
91
92
93
Daepp, (D.), 2009, pp. 46-48
Rausch, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 149-150
Xenias, (A.), in: Vaidya, (A.), 2005, p. 648
Ibidem, p. 648
22
van Latijns-Amerikaanse landen, in het kader van de Organisatie van
Amerikaanse Staten.94
Het moest dé instelling bij uitstek worden om de afzonderlijke
landen in de regio, en de regio in zijn geheel te voorzien van multilaterale
financiële steun, voornamelijk voor infrastructuur en kapitaalmarkten, en
technische hulp. De Bank voor Integratie moest op deze manier bijdragen
om belemmeringen voor regionale integratie weg te nemen. Daarnaast
wordt economische en sociale ontwikkeling in Latijns-Amerika en het
Caraïbische gebied ondersteund door middel van leningen aan openbare
instellingen en privé-projecten. De Bank werkt samen met regeringen,
bedrijven en organisaties uit de civil society, en verleent kredieten en
toelagen op internationale markten aan gunstige voorwaarden.
Het Instituut voor Latijns-Amerikaanse (en Caraïbische) Integratie
(INTAL) verricht sinds 1965 onderzoek voor de IADB, en daarnaast leidt ze
mensen op en adviseert ze de Bank. Daarmee ondersteunt de IADB
waardevolle werkvelden zoals onderwijs, armoedebestrijding en landbouw.
Ook tracht de Bank handel, infrastructuur en energie in de landen te
stimuleren.95
Ook nu nog is de Bank zeer belangrijk voor de regio: 26 landen
hebben er leningen lopen, terwijl 20 geïndustrialiseerde landen optreden
als kredietverlener. De Bank beroept zich vandaag op de sterk gestegen
sociale indicatoren, zoals geletterdheid, voeding en levensverwachting, om
zijn eigen succes aan te duiden. Ondanks stevige verbeteringen in zijn
beleid de afgelopen 50 jaar, heeft de Bank de problemen van
onevenwichtige ontwikkeling en structurele belemmeringen voor
economische integratie in de regio niet voldoende kunnen aanpakken.96
Tijdens de late jaren 1950 verminderde, zoals gezegd, het handelsaandeel van
Latijns-Amerika in de wereldeconomie sterk. Een enorme bevolkingsgroei zorgde
ervoor dat de werkloosheid sterk opliep, en resulteerde in massale migratie naar de
steden. De meeste economieën bleven sterk afhankelijk van de export van één of
enkele producten. Een gebrek aan kapitaal en binnenlandse liquiditeit stonden
pogingen om de productie te diversifiëren in de weg. Door ongelijke belastingen en
landeigendom werden voornamelijk de lagere inkomensgroepen sterk getroffen.97 In
dat klimaat was er revolutie uitgebroken in Cuba. Het was net dan dat de idee van
Pan-Amerikaanse samenwerking terug op het voorplan kwam te staan.
Galeano stelde reeds dat “wie dacht dat de Verenigde Staten bijna niets te
maken hadden met de Latijns-Amerikaanse integratie, om de eenvoudige reden dat
de Verenigde Staten geen deel uitmaken van de Latijns-Amerikaanse
94
95
96
Website IADB
Xenias, (A.), in: Vaidya, Ashish, 2005, pp. 648-649
Website IADB
23
integratieprojecten”, ‘onnozelaars’ zijn.98 De ideeën van de vereniging van het
Westelijk Halfrond in één groot integratieproject, waaruit zoals we zagen de
Organisatie van Amerikaanse Staten was ontstaan na de Tweede Wereldoorlog,
bleven niet bij dit politiek-militaire project alleen. Inderdaad, sterk aangestuurd door
de VS, zou er met de Alliantie van Vooruitgang, die geconcretiseerd werd op een top
van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS - Bijlage 3) in 1961, terug
schwung komen in de continentale integratie tijdens de jaren 1960.
_____________________ AlliAntie voor vooruitgAng ___________________________
In 1958 kwam de Braziliaanse president Juscelino Kubitschek met
zijn voorstel Operatie Pan-Amerika om de idee van hemisferische
integratie te bevorderen. Kubitschek en andere Latijns-Amerikaanse
denkers in die tijd inspireerden de toenmalige VS-regering onder president
Dwight Eisenhower om datzelfde jaar het Comité van Presidentiële
Vertegenwoordigers, of het Comité van 21, op te richten.99
In 1961 organiseerde John F. Kennedy, de toenmalige VSpresident, een OAS-top te Punta del Este in Uruguay. Eerder had hij laten
weten een ontwikkelingsprogramma voor het hele Westelijk Halfrond te
steunen, dat hij de Alliantie voor Vooruitgang noemde. Het tienjarenplan
werd onthaald als het begin van een nieuw tijdperk in de interAmerikaanse samenwerking. Kennedy omschreef het als volgt: “Als we
succesvol zijn, als onze inspanning voldoende krachtdadig is, zal aan het
einde van dit decennium een nieuw tijdperk in de Amerikaanse belevenis
beginnen”. Economische ontwikkeling in Latijn-Amerika hing volgens hem
af van beter werkende democratieën, en hij stelde de Alliantie voor als
een uitstekend institutioneel raamwerk voor deze enorme klus. Financiële
hulp vond de president ontoereikend om de cycli van armoede en
dictatuur te doorbreken.
Het Verdrag van Punta del Este stelde maar liefst 94 doelstellingen
voorop, die economische en sociale verbeteringen moesten aanbrengen in
alle landen om een duurzame, democratische groei in het Halfrond te
bevorderen. Het ging om de meest verregaande poging ooit om de het
Halfrond te verenigen, en op eenzelfde lijn te krijgen.
98
99
Galeano, (E.), De aderlating van een continent. Vijf eeuwen economische exploitatie van LatijnsAmerika, 1983, p.
Scheman, (R. L.), 1. The Alliance for Progress: Concept and Creativity, in: Scheman, (R. L.), The
Alliance for Progress: A Retrospective, 1988, p. 5
24
In het algemeen kan dit ‘plan voor de toekomst’ gezien worden als
een aanpak van sociale ongelijkheden, en een institutionele hervorming,
die sterke instellingen en infrastructuur nastreefde. Men wilde sociale
gelijkheid, economische groei, inkomensherverdeling, politieke stabiliteit
en private investeringen.
In 1959, een jaar na de oprichting van het Comité van 21, was de
Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IADB) op touw gezet. Die moest
onder meer het iets later opgerichte Trustfonds voor Sociale Vooruitgang
helpen financieren, voor de hervormingen die elk land moest doorvoeren.
Eigenlijk kon men de grote lijnen van het Verdrag van Punta del
Este reeds onderscheiden in het Verslag aan de president inzake relaties
tussen de VS en Latijns-Amerika, in 1953, van de hand van Milton
Eisenhower, de broer van president Eisenhower. Kennedy voerde dus een
eerder opgezet plan uit. Dat het niet wars van strategische belangen
inzake veiligheid was, leek duidelijk. Sommigen verklaarden van bij de
start dat het een poging van de VS was om zijn eigen politieke en sociale
wil op te leggen aan de rest van de hemisfeer.100 Ook had de VS met
Cuba een revolutionaire buur gekregen in het Caraïbische gebied. Vaak
wordt gesteld dat men met ‘hervormingen’ via de Alliantie ‘revolutie’ in
Latijns-Amerika wilde vóór zijn. De Alliantie voor Vooruitgang had namelijk
nog een belangrijke doelstelling, nl. het voorzien van belangrijke
landhervormingen, om zo de sociale ongelijkheden aan te pakken.101
Het einde van de Alliantie zien sommigen reeds met de moord op
Kennedy in 1963. De politieke en sociale hervormingen zouden dan met
de pragmatische aanpak van zijn opvolger Lyndon B. Johnson hun
oorspronkelijke ambities verloren hebben. Anderen zien het pas echt ten
einde lopen onder de regering-Nixon in de jaren 1970.102
Over het succes van dit Pan-Amerikaanse project zijn de meningen verdeeld.
Kort gezegd beweren voorstanders dat de impact van de Alliantie vooral de
mentaliteit van het continent veranderd heeft. De Latijns-Amerikaanse leiders van de
jaren 1980, die hun opleiding genoten in de jaren 1960, de jaren van de Alliantie,
zouden hier hun toewijding aan de beginselen van de democratie gevonden hebben.
Economisch zouden de rijpende instellingen na de periode van de Alliantie goede
resultaten geboekt hebben. Daarenboven was er een nieuwe ondernemende klasse
gevormd, die zich in alle maatschappelijke lagen had geactiveerd. Het belangrijkste
succes dat aan de Alliantie wordt toegeschreven, is dat er in Latijns-Amerika tegen
het einde van de jaren 1960 opnieuw een aantrekkelijk klimaat kwam voor
buitenlandse investeringen en leningen. In de jaren 1970 kwam er zo een enorme
instroom van buitenlands kapitaal Latijns-Amerika binnen.
100
101
102
Scheman, (R. L.), in: Scheman, (R. L.), 1988, pp. 3-10
Slater, (D.), Geopolitics and the Post-Colonial. Rethinking North-South Relations, 2004, 286 p. 73
Scheman, (R. L.), in: Scheman, (R. L.), 1988, p. 3
25
Dit geld, dat Latijns-Amerika in het midden van het decennium onder meer
door olierijke landen afhandig was gemaakt, moet men zien als een nieuwe
toewijzing van kapitaal in de regio. Het droeg het inter-Amerikaanse project echter
ten grave. Scheman stelt dat het “letterlijk geld regende in Latijns-Amerika” in deze
periode. De voorheen hulpbehoevende landen hadden deze niet langer zo hard
nodig. Evenmin leken ze nog nood te hebben aan marktintegratie of nationale
planning. Een lening was voortaan genoeg om de economie draaiende te houden. De
Alliantie was “irrelevant” geworden.
Het is echter moeilijk om de positieve resultaten van de Alliantie hard te
maken met cijfers. Daarom stak dit alles nogal schril af tegenover de minder
gunstige aspecten van het tijdvak na de Alliantie, die men wel kon meten: gestegen
werkloosheid door een enorme bevolkingsgroei, woningtekort, ongeletterdheid, en
een grote groep landloze boeren. De welvaart was dus niet gestegen, en dit werd
ook toegegeven door William Rogers, het hoofd van de Alliantie-programma’s in het
midden van de jaren 1960: “het leven van de meeste mensen was opvallend weinig
veranderd tijdens de periode van de Alliantie”. Ook halen critici de enorme
kapitaalvlucht vanuit Latijns-Amerika aan, die in de jaren 1970 gepaard ging met de
reeds vermelde ongeziene buitenlandse leningen en corruptie, waardoor ook de
binnenlandse middelen opdroogden, en de interne ontwikkeling stagneerde.103
Tenslotte wordt vaak het falen van de vooropgestelde landhervormingen
benadrukt.104
We kunnen besluiten dat de positieve resultaten die de Alliantie voor
Vooruitgang opleverde, gepaard gingen met de opbouw van onevenwichten en
inefficiënties, waardoor de ‘vooruitgang’ eigenlijk gefnuikt werd.
In april 1967 werd er op aansturen van de OAS een bijeenkomst van de
Latijns-Amerikaanse staatshoofden en de VS georganiseerd, nogmaals te Punta del
Este. De Verklaring van Punta del Este verbond de Latijns-Amerikaanse staten ertoe
om, gesteund door de VS, de Latijns-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt op te
richten, het eigenlijke streefdoel van de ALALC. Ten laatste tegen 1985 zou deze op
punt moeten gestaan hebben. Alle lidstaten van de OAS, uitgezonderd Cuba,
steunden deze verklaring. Men doelde op de geleidelijke convergentie van de LatijnsAmerikaanse Vrijhandelsassociatie en de Centraal-Amerikaanse Gemeenschappelijke
Markt, terwijl de lidstaten die nog tot geen van beide integratieprojecten behoorden
ook in rekenschap moesten gebracht worden.
Op de jaarlijkse samenkomst van de Raad van Ministers van de ALALC in
augustus van datzelfde jaar, mislukte een eerste uitvoering van dit plan reeds.
Aangehaalde redenen waren de verschillen in de graad van economische ontwikkeling
van de verschillende landen, en conflicterende belangen. Men stelde dat de
verschillen inzake industrialisering, grootte van de markt, transport- en communicatieinfrastructuur en levensstandaard vooralsnog niet te overbruggen waren. Op de
zevende jaarlijkse ALALC-conferentie kwam men tot gelijkaardige conclusies.105
103
104
105
Scheman, (R. L.), in: Scheman, (R. L.), 1988, pp. 4-10
Vogel, 2002, p. 312
Xenias, (A.), in: Vaidya, Ashish, 2005, pp. 647-648
26
Het voornaamste integratieproject, dat overigens nog steeds één van de
belangrijkste integratieprojecten in Zuid-Amerika is - de Andesgemeenschap (CAN) –
ontstond als de Andesgroep of het Andespact. Het initiatief werd geconcretiseerd
in mei 1969 met het Akkoord van Cartagena. Vijf leden van de Latijns-Amerikaanse
Vrijhandelsassociatie, met name gastland Colombia, dat aanstuurde op de oprichting
van een dergelijke groep, en verder Bolivia, Chili, Ecuador en Peru, tekenden dit
verdrag, dat ook het Akkoord van Subregionale (Andes-)Integratie werd genoemd.
Door middel van integratie en economische en sociale samenwerking, wilde men de
economische groei en levensstandaard in deze landengroep bevorderen. In 1973
sloot Venezuela zich aan, terwijl Augusto Pinochet Chili in 1976 terugtrok, omdat men
de visie die de Andesgroep op buitenlandse investeringen en kapitaalstromen had,
niet deelde.
De Andesgroep vond zijn grondslagen duidelijker dan welk project ook in het
integratiemodel van het gesloten regionalisme, waarbij men importsubstitutie centraal
stelde, en de nationale industrie trachtte te beschermen via hoge belastingen op
ingevoerde producten.
Bijna alle instellingen die de groep ook vandaag – in de Andesgemeenschap – nog
bezit, werden in de jaren 1970 ingesteld. Enkel de Raad van Presidenten, opgericht in
1990, kende men toen nog niet.106
De oprichtingsakte van de Andesgroep moeten we zien als een ‘opstap’akkoord naar verdere invulling. Van bij de start stelde men volgende doelstellingen
voorop: het vrijmaken van de onderlinge handel, de oprichting van een
gemeenschappelijk buitentarief, de ontwikkeling van de industrie en infrastructuur, de
harmonisering van het regime van buitenlandse investeringen en programmatie
aanbrengen in de landbouw- en visserijsector.107
De Andesgroep kan, zoals gezegd, beschouwd worden als een antwoord op de
ontoereikende ALALC, en als een nieuwe poging om marktmechanismen met planning
te combineren, om een betere verdeling van de kosten en de baten te verkrijgen. Als
we het Akkoord van Cartagena vergelijken met dat van Montevideo, de
oprichtingsakte van de ALALC, zien we dat de Andesgroep veel ambitieuzer, en ook
complexer was. Economische integratie moest de economische groei van lidstaten
verhogen, en de landen tegelijkertijd evenwichtig en harmonieus ontwikkelen. Een
belangrijk punt is dat de Andesgroep middelen zocht om deel te nemen aan een tot
gemeenschappelijke markt omgevormde ALALC.108 Dit wilde men bereiken via
volgende mechanismen:
A. de harmonisering van economisch en sociaal beleid, en nationale wetgevingen
106
Website Comunidad Andina (CAN)
De Lombaerde, (P.), Het integratieproces op het Amerikaanse continent. Grupo Andino, Grupo de
los Tres, ALCA, in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, p. 83
27
108
Rausch, (R.), El Pacto Andino. Un acuerdo de integración subregional. Logros, fracasos y esfuerzos
de reactivación (1969-1987), in: Frambes-Buxeda, (A.), Confederación Latinoamericano. Edificación
para el futuro, 1990, p. 149
107
B. gemeenschappelijke programma’s die het proces van industrialisering op
subregionale basis moesten versterken, en de implementatie van sectoriële
ontwikkelingsprogramma’s
C. een programma van handelsliberalisering, sneller dan dat van de ALALC
D. een gemeenschappelijk extern tarief (GET), waarvoor eerst een
gemeenschappelijk minimumtarief vereist was
E. programma’s om de ontwikkeling van de landbouwsector te versnellen
F. een kanalisering van de hulpmiddelen, binnen en buiten de regio, om de
financiering via investeringen te voorzien
Het Andespact, dat van bij de aanvang het model van het gesloten
regionalisme had gevolgd, leverde echter niet de verhoopte resultaten op. Naast
periodes van dynamiek, waren er andere van stagnatie en achteruitgang. De
industriële ontwikkeling liet geen uitgebreide markt toe, waardoor het proces van
importsubstitutie niet veel ondersteuning kende. Men bleef steken in de sectoriële
programma’s van industriële ontwikkeling. Een groot deel van de industrie bleef
echter onaangeroerd. De markt werd wel wat uitgebreid, maar kon zich niet
consolideren, omdat er geen volwaardig gemeenschappelijk extern tarief (GET)
tegenover derden kon worden ingesteld. De uitbreiding van de handel kan, toch in de
beginfase, als relatief succesvol beschouwd worden.
Een succesvolle harmonisering van het beleid inzake handel, subsidies en
krediet bleef uit. Wel was er Beslissing 24, om buitenlandse investeringen te
beperken en te reglementeren. Wat later kwamen er nog hervormingen die het
gemeenschappelijk regime van buitenlandse kapitaal en technologie wat moesten
stroomlijnen, via Beslissing 40, inzake dubbele belastingen; Beslissing 85, over
individuele eigendom; en Beslissing 169, die de multinationale bedrijfswereld in de
Andes-regio moest reglementeren. 109
Wat zijn nu de diepere redenen voor het beperkte succes van de Andesgroep?
Enerzijds zijn er de externe factoren, met name de internationale economische crisis
in de jaren 1970, die resulteerde in het ‘verloren decennium’ van de jaren 1970 voor
Latijns-Amerika. In 1982 reageerden de private banken in Latijns-Amerika met een
financiële contractie op de crisis, en de openbare banken en internationale
mechanismen konden deze achtergelaten leegte niet compenseren. Zo zat er niks
anders op voor de landen om een handelsoverschot te genereren om naar het
buitenland te exporteren. Men reduceerde de import nog meer. Dit leverde algehele
deflatie op, met nefaste politieke en sociale gevolgen. Daarnaast waren er ook interne
factoren. De lidstaten van de Andesgroep kwamen hun overeengekomen
verplichtingen immers niet steeds na. Tenslotte kan gewezen worden op het gevolgde
integratiemodel. Men wilde, zoals gezegd de import in stijgende mate vervangen.
Daardoor bleef men steeds verder achter op het verder vorderende internationale
economische systeem. De Andesgroep werd steeds meer weggeconcurreerd op de
internationale markten, terwijl andere spelers ook een hoger technologisch niveau
bezaten.
In augustus 1983 was er het Plan voor Heroriëntatie van het Proces van
Andesintegratie. Men wilde vooral de landbouwsector herwaarderen, en de
109
Rausch, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 151
28
economische groei ook meer balanceren. Op dit moment waren er twee problemen
die het integratieproces in de jaren 1980 sterk beïnvloedden. Enerzijds was er de
externe schuldenlast, waardoor er minder geld kon geïnvesteerd worden in
ontwikkelingsprogramma’s, de consumptie en investeringen daalden, en de
economische productie niet kon doorgroeien. Daarnaast was er de zogenaamde
interne ‘sociale schuld’: een stevig gestegen werkloosheid en lage inkomsten die
extreme armoede met zich meebrachten. De informele sector kon de
werkloosheidsproblemen wel deels opvangen, maar op lange termijn ontstond
hierdoor een situatie waarbij er weinig technologische aanpassing en een lage
productiviteit was.
In mei 1987 onderschreef men het Protocol voor een Wijziging van het Akkoord van
Cartagena, dat een ander beleid wenste inzake landbouw, natuur, milieu,
wetenschap, technologie, sociaal beleid, gezondheid, onderwijs en cultuur.110 Maar
daarover meer in het volgende hoofdstuk. Meer over het te volgen pad vanaf dan in ..
Hoewel de dirigistische visie, waarin er voor een forser planningsbeleid gepleit
werd, enkel zijn invloed op de beginperiode – van 1969 tot 1973 - van het Andespact
kon doen gelden, is het toch vooral de neo-liberale groep geweest die de gang van
zaken in dit regionale integratieproces heeft kunnen bepalen. De structuralistische
visie leek voornamelijk invloedrijk te zijn geweest in het academische debat, en het
opstarten van de verschillende integratieprojecten, op aansturen van de CEPAL.
Beslissing 24, waarmee men buitenlandse investeringen wilde reglementeren, was
wel sterk structuralistisch bepaald. In de periode van 1974-1982 zouden de neoliberale monetaristische beleidsmakers, met name bureaucraten, politiekers, bankiers
en industriëlen, sterker dan tevoren de bovenhand halen, waardoor men een
groeiende opening van de Latijns-Amerikaanse landen naar de wereldeconomie
steeds centraler ging stellen. De controle over buitenlandse investeringen werd steeds
vager. De Latijns-Amerikaanse grondstoffen voor de export werden duur betaald op
de internationale markten, waardoor er veel geld binnenstroomde. Beleidsmakers, die
meer de neo-liberale monetaristische strekking volgens Milton Friedman aanhingen,
wisten in dit klimaat definitief de bovenhand te krijgen op hun collega’s die de
ontwikkelings- en afhankelijkheidstheorie cultiveerden. Het Andespact, dat
structuralisten tevens als een herverdelingsinstrument zagen, zou de belangen van de
machtige bedrijfsleiders te veel in gevaar brengen, aldus Frambes-Buxeda. Het
gebrek aan sociale steun voor de Andesgroep sinds de tweede helft van de jaren
1970, maar zeker na 1982, toonde volgens haar aan dat de staat meer inspeelde op
de belangen van de burgerij dan op die van de lagere klassen.111 De dirigistische visie
op integratie zou van dan af slechts invloedrijk blijven in het academische debat112 113
Zoals we zullen zien brak in 1982 de schuldencrisis uit in Latijns-Amerika, en
werd de opgang van het tot dan voornaamste integratieproject sterk gefnuikt. Geen
110
Rausch, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 151-152
29
Frambes-Buxeda, (A.), Aspectos sociales y políticos en la integración del Grupo Andino (clases,
estado, relaciones internacionales e ideología), in: Frambes-Buxeda, (A.), Confederación
Latinoamericano. Edificación para el futuro, 1990, p. 123
112
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 40-42
113
Rausch, (R.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 151-152
30
111
enkel Latijns-Amerikaanse staat, van Mexico tot Argentinië, kwam heelhuids door de
crisis in de jaren 1980. Hierover meer in hoofdstuk …
4.4. Andere Latijns-Amerikaanse integratie-initiatieven
Een schematisch overzicht van andere belangrijke integratiepogingen die zich
in en buiten Zuid-Amerika afspeelden in de integratiegolf van het gesloten
regionalisme, vinden we hieronder. De belangrijkste onder hen waren zonder twijfel
de nog steeds bestaande Gemeenschappelijke Markt van Latijns-Amerika
(MCCA/CACM), opgericht in 1960, en de Caraïbische Gemeenschap (CARICOM), die
voorlopers kende sinds 1965. Het lijkt me interessant om deze projecten te
vermelden, omdat het aantoont dat er niet enkel in Zuid-Amerika, of in hoofdzaak
met Zuid-Amerikaanse landen het pad van regionale integratie bewandeld werd.
 Centraal-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt (MCCA)
Voorlopers: - Centraal-Amerikaanse Federatie, 1824-1838
[Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras en Nicaragua]
- Organisatie van Centraal-Amerikaanse Staten, °1951
[zelfde landen] -> een politiek forum ter bevordering van
samenwerking en integratie
- Multilateraal Verdrag van Vrijhandel en Centraal-Amerikaanse
Integratie, °1958 [zelfde landen]
°1960: Algemeen Verdrag van Centraal-Amerikaanse Economische Integratie
-> MCCA: El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua. Costa Rica in 1962.
De industrie in deze regio werd gedurende de eerste twee decennia van zijn
bestaan bevorderd door een verhoogde intraregionale handel en export. Op het einde
van de jaren 1960 verliet Honduras om politieke redenen evenwel het project. Het
ISI-model, dat aan het einde van de jaren 1970 zijn houdbaarheid voor deze regio
bereikt had - na nochtans indrukwekkende resultaten in de beginfase, en de
muntontwaardingen als antwoord op de wereldwijde oliecrisis, maakten dat de handel
tussen de lidstaten weer sterker beperkt zou worden. In de jaren 1980 zorgden
burgeroorlogen en de externe schuld voor stevige betalingsproblemen in alle landen.
Tussen 1980 en 1986 verminderde de intraregionale handel in Centraal-Amerika met
meer dan de helft.114
 Caraïbische Gemeenschap (CARICOM)
Voorlopers:
114
- Brits-Caraïbische Akte van Federatie -> West-Indische Federatie,
°1958-1962 [Antigua en Barbuda, Barbados, Dominica, Grenada,
Website Sistema de Información sobre Comercio Exterior (SICE), laatst geraadpleegd op
Jamaïca, Montserrat, St. Kitts-Nevis-Anguilla, St. Lucia, St. Vincent
en Trinidad en Tobago] -> politieke unie
- Akkoord van Dickenson Bay -> Caraïbische Vrijhandelsassociatie
(CARIFTA), °1965 [Antigua en Barbuda, Barbados, Guyana en
Trinidad en Tobago] In 1968 kwamen Dominica, Grenada, SaintKitts-Nevis-Anguilla, Saint Lucia, de Grenadines, Montserrat en
Jamaïca er bij. In 1971 ook Brits-Honduras. -> doelstelling :
vereniging van de economieën en spreken met één stem op het
internationale toneel
°1973: Verdrag van Chaguaramas -> Caraïbische Gemeenschap (CARICOM)
Hoewel de CARIFTA een vrijhandelszone had ingesteld, was er geen vrij
verkeer van arbeid en kapitaal, en dus geen gemeenschappelijke markt gekomen.
Ook was er nog geen coördinatie van landbouw-, industrieel en buitenlands beleid.
Hier moest de CARICOM verandering in brengen.115
 Verdrag van het La Plata-bekken
°1969 [Argentinië, Bolivia, Brazilië, Paraguay en Uruguay]
Om de harmonische ontwikkeling en fysieke integratie van het bekken en zijn
afwatering te bevorderen. Daartoe werd in 1968 het Intergouvernementeel
Coördinatiecomité van het La Plata-bekken (CIC) opgericht. In 1976 stichtte men het
Financieringsfonds voor het La Plata-bekken (FONPLATA) ter financiering, en in 1985
de Technische Instanties voor specifiek thematische behandeling. Binnen het kader
van het verdrag, of parallel ermee werden er nog verschillende instellingen
opgericht.116
 Latijns-Amerikaans Economisch Systeem (SELA)
°1975:Oprichtingsakkoord van Panama -> SELA
27 Latijns-Amerikaanse en Caraïbische landen [Argentinië, Bahamas, Barbados,
Belize, Bolivia, Brazilië, Colombia, Costa Rica, Cuba, Chili, Ecuador, Grenada,
Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaïca, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay,
Peru, Dominicaanse Republiek, Suriname, Trinidad en Tobago, Uruguay en
Venezuela]
Intergouvernementeel regionaal organisme ter bevordering van een
consultatie- en coördinatiemechanisme om overeenkomsten en gezamenlijke
strategieën te bepalen inzake economie, tegenover landen, landengroepen, fora en
internationale organismen. Verder wil het SELA samenwerking en coördinatie
aansporen in de regio.117
115
116
117
Website Caricom
Website OAS, Department of Sustainable Development (DSD)
Website SELA
31
 Overeenkomst voor Amazonische Samenwerking (TCA)
°1978 [Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Guyana, Peru, Suriname en Venezuela]
Om gezamenlijke acties ter bevordering van de harmonieuze ontwikkeling van
het Amazone-bekken te stimuleren.118
118
Website De Organisatie van de Overeenkomst voor Amazonische Samenwerking (OTCA)
32
5 Integratiegolf II - Open Regionalisme
5.1. Oorsprong, ideeën en context
Het beleid van importsubstituerende industrialisatie, economisch nationalisme
en herverdeling van rijkdom, dat aanvankelijk vooral in de grote landen succesvol was
geweest, was er ook op regionale schaal niet in geslaagd om de verwachte vruchten
af te werpen in Latijns-Amerika. Men was sterk afhankelijk gebleven van het
buitenland en de hoge ongelijkheid bestond nog steeds. Om de import te vervangen
en de productiestructuur te verbeteren had men zich moeten beroepen op ingevoerde
technologie van buitenlandse bedrijven. Daarbij waren vele leningen aangegaan om
deze te financieren.119 Over het algemeen was er een te beperkte
handelsliberalisering, weinig vooruitgang inzake de gemeenschappelijke externe
tarieven en vrij verkeer van productiefactoren, en een mislukte industriële
samenwerking.120
Omwille van de beperkte subregionale markten, was uitvoer naar markten
buiten de subregio noodzakelijk om deviezen binnen te halen, om de stijgende
buitenlandse schulden te kunnen afbetalen. Bedrijven waren in de periode van het
gesloten regionalisme niet concurrerend genoeg geworden.121 Consumenten
betaalden te hoge prijzen en men had nauwelijks gebruik gemaakt van de
comparatieve voordelen. Vele producten, die in Latijns-Amerika gemaakt werden,
waren bovendien van slechte kwaliteit.122 Overgewaardeerde wisselkoersen hadden
daarnaast bijgedragen tot nadelige betalingsbalansen, en de winsten werden vaak
door multinationale bedrijven geëxporteerd. De zeer belangrijke landbouwsector,
waarin miljoenen boeren actief waren, en die grotendeels de handel van LatijnsAmerikaanse landen met het buitenland bepaalde, was fiscaal benadeeld door
exportbelastingen en prijscontroles, wat resulteerde in een grootschalige migratie
naar de steden. Slechts een minderheid van de stedelijke arbeiders had echter een
job gevonden in de industriële sector, die door de staat bevorderd werd. De informele
sector en illegaliteit had vele werknemers naar zich toe gezogen, maar daardoor
geraakte de productie niet gestimuleerd. Ook was gebleken dat staatsinterventie de
economie niet had kunnen redden van externe schokken, zoals de oliecrisis vanaf
1973. De reddingsboei bleek een verhoging van de leningen, waardoor de openbare
schuld steeds verder steeg.123 Daepp wijst er op dat het gesloten regionalisme
geassocieerd was geraakt met protectionisme, en weinig aanpassingsvermogen en
langetermijnperspectieven had vertoond. Deze ontwikkelingsstrategie was er volgens
hem niet in geslaagd de situatie van afhankelijkheid en onderontwikkeling ongedaan
te maken, en daardoor zouden de ideeën van Prebisch worden opgenomen in een
contraproductieve retoriek, die het gesloten regionalisme juist zag als de oorzaak van
119
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, p. 154
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), 1. El nuevo regionalismo en América Latina, in: De Lombaerde,
(P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional,
2008, p. 11
121
Stevens, (W.), 1996, p. 190
122
Vogel, (H.), 2002, p. 291
33
123
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, p. 154
120
een stagnerende regionale en nationale ontwikkeling, in plaats van de katalysator
ervan.124
In de jaren 1980 stapten de meeste landen definitief af van het model van
importsubstitutie, en of ze nu deelnamen aan integratieprojecten of niet, ze
begonnen een export-georiënteerde ontwikkelingsstrategie te hanteren. Men focuste
daarbij op vrijhandel, concurrentie, groei en efficiëntie.125 Inspiratie vond men in
Oost-Azië, een regio die de voordelen van open en gedereguleerde markten had
weten te benutten – maar waar de overheid wel sterk toekeek op de ontwikkeling, de
export en de bescherming van de industrie.126 In de jaren ‘70 al was in Chili het zeer
controversiële model van de vrije markt van de ‘Chicago Boys’ ingevoerd.127 Dit waren
neoliberale economen uit de VS, met Milton Friedman als bekendste
vertegenwoordiger, die het economische beleid onder Augusto Pinochet hadden
ingevuld. Na de militaire staatsgreep werd dit voorbeeld in Argentinië gevolgd, maar
de gevolgen waren rampzalig. De plaatselijke industrie kon immers de sterke
buitenlandse concurrentie op de eigen markt, die door de militaire leiders was
opengegooid, niet aan. Er werd gesteld dat de lokale industrie zich moest aanpassen
aan het internationale technische niveau, waaraan de buitenlandse bedrijven al waren
aangepast. Slechts een klein aantal Chileense en Argentijnse bedrijven slaagde
daarin, en de rest werd uit de markt verdrongen, waardoor vele mensen werkloos
achterbleven. Na verloop van tijd daalde het industriële en productieve vermogen van
het economische leven in beide landen. De monetaristische aanpak van deze
Amerikaanse economen was in grote lijnen dezelfde als die van het Internationaal
Monetair Fonds (IMF), dat moest toezien op de soberheidsmaatregelen in deze
landen. De sociale zekerheid werd er danig ingeperkt. Ook na de militaire coup in
Brazilië was er reeds aan gelijkaardige economische sanering gedaan. Vogel werpt op
dat Latijns-Amerika nooit een volwaardige industrialisering zal kennen, zonder zich te
beschermen tegen buitenlandse industrieproducten. Hij stelt zo dat de Argentijnse,
Braziliaanse en Chileense industrieën in grote mate in puin achterbleven door de
liberale militaire junta’s.128
De vrijhandel groeide uit tot het nieuwe mantra in de regio. Dit deed denken
aan de situatie aan het einde van de 19de eeuw tot aan Wereldoorlog I: een liberaal,
exportgericht regime waarin vrijhandel en buitenlandse investeringen centraal
stonden. Afgezien van tijdelijke recessies was dit toen een tijd van voorspoed en
stijgende levensstandaarden in de regio. De voordelen van deze vrijhandel werden
evenwel niet gelijk verspreid.
Een eeuw later, na een tussenperiode van economisch nationalisme, kwamen
er dus overal liberale economische regimes in Latijns-Amerika terug. Tarieven
daalden, de controles op export en import werden soepeler, en staatseigendom en –
regulering van economische bedrijven verminderde. Het dirigisme was ontmanteld.129
In dit decennium evoleerden vele Latijns-Amerikaanse landen, waar voorheen
124
Daepp, (D.), in: ReVista, the Harvard Review of Latin America, 2009, p. 46
Goemaere, (G.), 2004, p. 2
126
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), O regionalismo pós-liberal, na América do Sul: origens, iniciativas
e dilemas, CEPAL, 2007, p. 24
127
Vogel, (H.), 2002, p. 291
128
Ibidem, p. 298
34
129
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 170-172
125
militaire leiders de plak zwaaiden, terug naar democratische samenlevingen. Deze
trend had zich in Brazilië en Argentinië ingezet.130 Alle militaire leiders die aan het
begin van de jaren ’80 nog het beleid uitzetten, kwamen overigens ten val. Stroessner
in Paraguay, en Pinochet in Chili, waren de laatsten in, respectievelijk, 1989 en
1990.131
Men spreekt evenwel van het ‘verloren decennium’ - wat betreft ontwikkeling van de jaren 1980 in Latijns-Amerika, omdat veel van de groei van de voorgaande
decennia teniet werd gedaan. Door een tweede olieprijsverhoging in de jaren 1980 en
verhoogde internationale interesten op de terugbetaling van leningen, was er in vele
landen recessie uitgebroken, gevolgd door een depressie. De inflatie, die reeds sinds
de jaren 1960 aan het sluimeren was, tierde welig in dit decennium. De geldstroom
van door westerse banken gerecyleerde oliedollars, in onder meer Latijns-Amerika,
die zoals gezegd de Alliantie voor Vooruitgang in de jaren 1970 ‘irrelevant’ had
gemaakt, droogde in de jaren ’80 op, omdat de rentevoeten op leningen nu enorm de
lucht in waren gegaan, en omdat de prijzen van tal van exportproducten sterk waren
gedaald. Dit alles had een schuldenspiraal tot gevolg, omdat de aanvankelijke reactie
van vele regeringen erin bestond nieuwe leningen aan te gaan, of oude af te betalen,
in plaats van de uitgaven te verminderen of de belastingen te verhogen. Omdat men
zijn schulden niet kon afbetalen, klopte men bij het IMF en de Wereldbank (Bijlage
2) aan voor hulp. In ruil voor leningen moest men de zogenaamde structurele
aanpassingsprogramma’s (SAP’s) tot uitvoering brengen. Daardoor geraakten de
subsidies voor voedsel, energie, transport, huisvesting en gezondheidszorg in het
gedrang, waardoor vooral de lagere inkomensklassen het zwaar te verduren
kregen.132
Latijns-Amerika had, in tegenstelling tot de jaren 1970, geen aantrekkelijk
klimaat voor buitenlandse investeringen. Men week niet af van ‘deficit spending’ –
waarbij de staat meer uitgeeft dan hij verdient - en men financierde dit door
staatsobligaties uit te geven. Omdat investeerders binnen en buiten de regio deze
obligaties niet langer wilden kopen, bevalen de regeringen de centrale banken om
deze op te kopen. Daarnaast begon men meer geld te drukken, terwijl er geen
grotere opbrengsten waren in de vitale economische sectoren. Het resultaat was een
vicieuze inflatiespiraal.
De schuldenberg was bovendien nog lang niet afgebouwd, en dit leek in de
nabije toekomst ook niet te gaan gebeuren. Daarop bood de VS gedeeltelijke
kwijtschelding aan. In 1985 was er het Baker Plan, dat een volledige afbetaling
voorzag, maar een gedeelte werd opgeschoven in de tijd. Het Brady Plan sloot daar in
1989 op aan, en hier werd effectief een deel van de openstaande schuld
kwijtgescholden. Het zogenaamde economische neoliberalisme werd steeds meer
omarmd in de regio, en zeker aan het einde van de Koude Oorlog toen de
wereldeconomie meer en meer richting grotere en vrijere markten begon te
evolueren.133 Bovendien was er de Washington Consensus, een reeks richtlijnen voor
ontwikkelingslanden die waren opgesteld door invloedrijke economen in de VS,
130
131
132
133
Fraser, (C.), in: Hillman, Richard S. (ed.), 2005, p. 193
Vogel, (H.), 2002, p. 321
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 154-159
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, p. 160
35
waarvan men veronderstelde dat ze Latijns-Amerika uit het diepe economische dal
zouden kunnen trekken.
Neoliberalisme
Neoliberalisme is een “economisch evangelie” dat in vele
universiteiten in de VS wordt onderwezen. Dit denken gaat er van uit dat
het beste klimaat voor industrialisering een vrije, onbeschermde markt is.
Men verwijst dikwijls naar het Engeland ten tijde van de Eerste Industriële
Revolutie, waar er nagenoeg geen protectionisme zou bestaan hebben bij
de ontwikkeling van hun prille industrieel apparaat. Echter, in alle andere
industrielanden waren hoge tarifaire muren steeds essentieel om de
industrie tot ontwikkeling te laten komen, zo ook in de VS.134
Wat een neoliberale overheid niet doet, is ingrijpen in een bepaalde
sector van de industrie ten koste van andere sectoren. Wél doet men aan
deregulering en verlaagt men de belastingen, waar men deze vroeger
verhoogde voor een herverdeling van de economische opbrengsten. Men
associeert dergelijke belastingheffing met corruptie en slecht werkende
bureaucratieën. Men pleit verder voor vrij ondernemerschap,
eigendomszekerheid,
een
grotere
instroom
van
buitenlandse
investeringen, een ontvette en minder corrupte bureaucratie en een
grotere economische transparantie. De markt, en niet zozeer de overheid,
moet geïnstrumentaliseerd worden voor een betere en grotere productie,
en dit voor zoveel mogelijk mensen, waardoor de levensstandaard snel
zouden verbeteren.135
Washington Consensus
John Williamson, die de term introduceerde in 1989, legt uit wat
hijzelf, een econonoom aan het Peterson Institute for International
Economics te Washington, en de meeste economische beleidsmakers in
Washington toen – en vaak nog steeds - als de tien belangrijkste
economische hervormingen beschouwden voor Latijns-Amerikaanse
landen om zich economisch te ontwikkelen:
1) Fiscale discipline – om de betalingsbalanscrisissen en hoge inflatie,
veroorzaakt door de grote deficits, te bestrijden
2) Prioriteiten inzake openbare uitgaven herschikken
3) Hervorming van het belastingsstelsel
4) Liberalisering van rentevoeten (achteraf beschouwd, beter: financiële
liberalisering)
134
135
Vogel, (H.), 2002, p. 298
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 160-161
36
5) Concurrerende wisselkoers
6) Handelsliberalisering
7) Liberalisering van binnenkomende directe buitenlandse investeringen
(en geen volledige liberalisering van de kapitaalrekeningen)
8) Privatisering – men ging er vanuit dat dit voordelen opleverde als het
goed, zonder corruptie, werd georganiseerd
9) Deregulering – van import en export
10) Eigendomsrechten
Deze voorschriften, die macro-economische discipline, een
markteconomie en een ‘open’ beleid inzake handel en DBI impliceerden,
stonden bekend als de Washington Consensus. Ze waren geen
verplichtingen,
maar
moesten
een
denkkader
vormen
voor
ontwikkelingslanden om hun economie anders te organiseren, opdat deze
landen zich ‘beter’ zouden ontwikkelen.136
Leslie Sklair legt uit wat met ‘Washington’ bedoeld wordt: “(…) niet
enkel de regering van de VS, maar alle instellingen en netwerken van
voornaamste opiniemakers die zich in de feitelijke hoofdstad van de
wereld bevonden – het IMF, Wereldbank, denktanken, politiek bekwame
investeringsbankiers en ministers van financiën over de hele wereld, al
diegenen die elkaar in Washington ontmoeten en samen de conventionele
wijsheid van het moment bepalen (…)”. De Consensus omschreef hij als
volgt: “(…) het geloof dat Victoriaanse deugd en economisch beleid – vrije
markten en transparant geld – de sleutel zijn tot economische
ontwikkeling.137
Williamson benadrukt dat deze Consensus geen neoliberaal beleid
wilde voorschrijven, want neoliberalisme associeert hij vooral met de
liberalisering van kapitaalrekeningen, monetarisme, aanbodeconomie en
een minimale staat – een staat die niet ingrijpt op de welvaartsvoorziening
en inkomensherverdeling. Neoliberalisme ziet hij als een denkschool,
ontstaan met de groep van Mont Pelerin, gesticht door Friedrich von
Hayek, die volgens hem het economische denken in de VS nooit heeft
kunnen domineren.138
136
Williamson, (J.), Did the Washington Consensus Fail?, 2002
Sklair, (L.), Sociology of the Global System, in: Lechner, Frank J., Boli, John, The Globalization
Reader, 2008, p. 63
138
Williamson, (J.), 2002
139
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p.
6
37
137
De term wordt evenwel vaak geassocieerd met neoliberalisme,
onder meer door de voorname criticus ervan, Joseph Stiglitz. Wat De
Lombaerde en anderen onder neoliberalisme verstaan – macroeconomische stabilisering, opening van markten, groei privé-sector en
economische concurrentie139 – lijkt inderdaad wel sterk op de destijds in
Washington geformuleerde voorschriften. De grens tussen de Consensus
en neoliberalisme als economische theorie lijkt dus vrij dun te zijn.
Zeker vanaf de tweede helft van de jaren 1980 was deze neoliberale ideologie
populair geworden bij Latijns-Amerikaanse beleidsmakers. Zo voerden Carlos Menem
en Fernando de la Rúa in Argentinië een beleid van vrijhandel en privatiseringen van
staatsbedrijven. Ook in Bolivia met Víctor Paz Estenssoro en, in Chili nog steeds met
Pinochet, domineerde het model van de vrije markt. Handelstarieven daalden, de
export werd bevorderd en buitenlandse investeerders werden aangetrokken.
Integratieprojecten zouden in dit tijdvak ook herzien worden, en nieuwe
vrijhandelsakkoorden en douane-unies vonden ingang.140 Maar daarover later meer in
5.3.
Er was echter ook een zeer grote schaduwzijde verbonden aan deze
liberalisering. De werkloosheid was sterk gestegen, omwille van privatiseringen van
bedrijven en de concurrentie, waartegen de kleine man niet opgewassen was. De
prijzen van noodzakelijke diensten, zoals electriciteit, benzine en openbaar vervoer
waren in vele gevallen gestegen, waar deze voorheen gesubsidieerd werden. Het was
voornamelijk de gewone arbeider die het tijdens de periode van neoliberalisme
moelijker had gekregen. Er was dan ook veel oppositie tegen een dergelijk
economisch en commercieel regime. Enerzijds protesteerden de gevestigde
industriële bedrijfsleiders, die voordien door de staat gesteund werden, en
vakbonden; anderzijds was het volk uiteraard niet opgezet met de zogenaamde
‘kortetermijnkosten’ van het neoliberalisme, zoals de gestegen werkloosheid en de
ongelijke verdeling van de opbrengsten.141
De hyperinflatie begin jaren 1990 maakte het moeilijk om aan
langetermijnplanning te doen. Het meest nog werden de armste lagen van de
bevolking aangetast. Men moest namelijk onderwijs- en gezondheidsprogramma’s
terugschroeven, en de inkomensongelijkheid was enorm. Kort samengevat had
Latijns-Amerika economische stagnatie, verslechterde levensstandaarden en
verminderde sociale uitgaven van het verloren decennium geërfd.142
In het verdere verloop van de jaren 1990 kwam er verandering in deze
situatie: de rentevoeten waren gezakt en de Amerikaanse dollar stond lager,
waardoor men terug schulden kon afbetalen, en even op adem komen. De regio trok
weer buitenlandse investeerders aan, waardoor men bedrijven, uitrusting en
infrastructuur kon financieren. Aan leningen werden nu ook striktere voorwaarden
140
141
142
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 160-161
Ibidem, pp. 172-173
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 158-159
38
verbonden. Het IMF bleef leningen verschaffen, op voorwaarde dat de regeringen hun
uitgaven verminderden.143
Brazilië, met Fernando Cardoso als president, volgde vanaf 1994 het
Argentijnse voorbeeld van monetaire sanering. Sinds ’91 waren er al heel wat
staatsbedrijven verkocht. Met de vele privatiseringen werd de staatskas terug
gespekt. De zwarte markt werd controleerbaar, zodat ook meer fiscale inkomsten
binnenstroomden. In Venezuela, waar er enorme olie-inkomsten waren
binnengestroomd, had men nog langer aan het ISI-model vastgehouden, maar ook
daar werd in de jaren ’90 de overstap naar de vrije markt gemaakt.144 Er werd overal
opgeworpen dat de vele armen en gemarginaliseerden beter zouden varen bij een
economie die vrij van overheidsregulering en beperkingen was. Maar, ondanks de in
vele landen aanzienlijke groei, waren de sociale kosten zeer hoog. De algemene trend
naar minder staatstussenkomst in de economie zette zich verder in de jaren 1990.145
Over slechts één punt zijn de meeste analisten het eens inzake de positieve effecten
van het neoliberale beleid in de ruime regio: de beteugeling van de hyperinflatie.146
Grote delen van de markten van vele Latijns-Amerikaanse landen staan
overigens onder controle van multinationals. Brazilië trok sinds de jaren 1980 de
meeste buitenlandse investeringen aan. De multinationals probeerden op goede voet
te staan met conservatieve en militaire politieke krachten, om een ‘links’ beleid te
omzeilen. Buitenlandse investeringen helpen echter nagenoeg niet om de industriële
productiecapaciteit te vergroten. Ook in de periode van de importsubstituerende
industrialisatie was dit reeds een groot probleem. Men kan stellen dat LatijnsAmerikaanse landen het sinds hun onafhankelijkheid steeds zeer moeilijk hebben
gehad om een economisch onafhankelijke koers, los van Noord-Amerika en WestEuropa, te varen.147
In vergelijking met de Oost-Aziatische regio zegt men dikwijls dat LatijnsAmerika op economisch gebied sterk ondermaats gepresteerd heeft. De
productiestructuur is er ook niet echt op vooruitgegaan, nadat men is afgestapt van
het importsubstituerend model waarmee men oorspronkelijk de regionale industrie
wilde aanzwengelen. Men kan zeggen dat deze structuur wat is scheefgetrokken ten
voordele van diensten, en ten koste van de industrie. Men is vanaf de tweede helft
van de 20ste eeuw ook minder gaan exporteren, en een groot deel van de
opbrengsten is naar schuldaflossing gegaan. Latijns-Amerika was na het ISI-model
ook meer gaan beginnen importeren, terwijl het minder kapitaal kon accumuleren. Dit
betekent dat de consumptie verhoogde. Toch lijken de lasten op de regeringen niet
zozeer fiscaal geweest te zijn, maar eerder van regulerende en bureaucratische aard.
De overheidscorruptie is steeds een ander groot probleem geweest. Tussen 1970 en
1998 beleefde Latijns-Amerika overigens bijna de helft van de muntcrisissen, en meer
dan één derde van de bankencrisissen. De financiële markten zijn steeds onvolwassen
geweest. Hoewel buitenlandse investeringen hun sociaal nut kunnen bewijzen door te
investeren in de productie, en zo de levensstandaard optrekken, kunnen ze ook
143
Ibidem, p. 159
Vogel, (H.), 2002, pp. 292-293
145
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 161-164
146
De Kievid, (J.), De verschillen worden steeds groter. CEPAL onderzocht 15 jaar neoliberaal beleid,
in: LA Chispa, 2000, p. 274
147
Vogel, (H.), 2002, pp. 293-300
39
144
bijdragen tot periodieke crisissen, omdat kapitaal even snel wegtrekt uit ongunstige
regio’s voor investeringen, als het zijn intrede doet in gunstige bestemmingen. Dit
creëert al gauw volatiele situaties, omwille van de onvolwassen financiële markten.
De beurzen zijn in het nieuwe milennium wel beter gaan functioneren.148
Er waren verschillende zaken die bijdroegen tot een hernieuwde ‘zin in
integratie’ in de regio. Malamud stipt zo het einde van de Koude Oorlog, de
economisch sterk gewijzigde internationale context, en vooral het goed werkende
voorbeeld van de EEG, aan als belangrijkste factoren. Moravcsik wijst op de
economische afhankelijkheid van de regio’s die zich hadden geïntegreerd in de
wereldeconomie, waarbij landen die dat nog niet hadden gedaan niet konden
achterblijven.149 José Antonio Ocampo schetst de mentaliteit die aan het einde van de
jaren 1980 in de meeste Latijns-Amerikaanse landen heerste: “Allen erkennen wij de
vergissing die de regio beging door niet vroeger een meer dynamische exportgerichte
oriëntatie te hebben gegeven aan zijn productie, om aldus resoluut baat te vinden bij
de opening van de wereldhandel sinds de jaren zestig, en de voordelen te hebben
onderschat die open en minder gereglementeerde markten van goederen en diensten
bieden.150
De Economische Commissie voor Latijns-Amerika (CEPAL), nadat ze ingezien
had dat het ISI-model haar beperkingen in de regio niet had kunnen overstijgen,
veranderde haar integratiestrategie. Samen met de Inter-Amerikaanse
Ontwikkelingsbank (IADB), de Organisatie voor Amerikaanse Staten (OAS), de LatijnsAmerikaanse Integratie-associatie (ALADI) en het Latijns-Amerikaans Economisch
Systeem (SELA), hing ze nu open regionalisme aan.151
Omdat men tegen het einde van de jaren 1980 het wachten op vooruitgang in
het multilaterale handelssysteem beu was – de onderhandelingen van de UruguayRonde over vrijhandel, in het kader van de GATT (zie Bijlage 2), bevonden zich in
1990 in een diepe impasse - zocht men wereldwijd zijn toevlucht in regionale
integratieprojecten. Dit echter zonder de multilaterale onderhandelingen tegen te
werken. Er ontstonden nieuwe projecten, en reeds bestaande werden herzien volgens
de principes van het nieuwe regionalisme. Rueda Junquera stelt dat het vooral de
gewijzigde internationale context was die deze nieuwe projecten mogelijk maakte. De
VS, steeds een grote voorstander van de multilaterale aanpak inzake internationale
handel, pleitte nu ook voor vrijhandelsakkoorden met Latijns-Amerikaanse landen.
Ook zij waren het multilaterale onderhandelingskluwen van o.a. de WTO (Bijlage 2)
beu, en dachten dat ze hun invloed in de regio meer zouden kunnen doen gelden via
bilaterale
en
regionale
vrijhandelsakkoorden.
Daarnaast
waren
de
ontwikkelingsstrategieën in Latijns-Amerika ook sterk gewijzigd, en was men nu in de
werking van de markt gaan geloven. Tenslotte zouden er nu ook meer initiatieven
tussen Noord en Zuid worden opgezet, zowel tussen ontwikkelingslanden als
ontwikkelde landen. Deze integratiegolf, waarbij de projecten verenigbaar met en
148
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), in: Hillman, (R.) (ed.), 2005, pp. 165-170
Malamud, (A.), 5. Jefes de gobierno y procesos de integración regional: las experiencias de Europa
y América Latina, in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo
latinoamericano a la integración interregional, 2008, p. 153
150
Stevens, (W.), 1996, p. 221
151
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp.
15-16
40
149
complementair aan de internationale markten moesten zijn, en die dus naast
traditionele vraag- en aanbodmechanismen zou bestaan, zou veel verder gaan dan de
eerste integratiepogingen sinds de jaren 1960.152
Vele landen hadden tijdens de jaren 1990 vooruitgang geboekt in de afbetaling
van hun schulden, maar aan het einde van de 20ste eeuw brak er in enkele ZuidAmerikaanse landen een ernstige monetaire crisis uit. De Thaise muntdevaluatie in
1997 had namelijk een sterke impact op de Braziliaanse real en Argentijnse peso. In
Brazilië kon men algehele recessie nog omzeilen, maar in Argentinië was de
economische crisis werkelijk rampzalig. Latijns-Amerika dat zich steeds meer
invoegde in het interdependente economische systeem, kreeg met de ‘nieuwe
openheid’ dus ook klappen.
Latijns-Amerika moest echter wel meestappen in dit systeem, om niet helemaal
achter te blijven. De wereld werd namelijk steeds meer gekenmerkt door een sterk
groeiende inter- en intraregionale handel. Zo vormden de opkomst van de OostAziatische landen en de zich consoliderende Europese Unie stevige uitdagingen.
Verscheidene Latijns-Amerikaanse en Caraïbische staten zochten in dit klimaat een
preferentiële toegang tot de Europese markten, door deel te nemen aan de
verschillende Lomé-conventies. Ook begon men meer samen te werken met Spanje
en Portugal via de Ibero-Amerikaanse toppen. Regionale integratie werd in dit klimaat
gezien als een noodzaak. En de inhoud van het begrip veranderde sterk.
Na 9/11 stond veiligheid terug hoog op de internationale agenda, maar er was
nu ook meer aandacht voor thema’s als handel, investeringen, migratie en milieu
gekomen. Met regionale integratie trachtte men wereldwijd de groeiende onderlinge
afhankelijkheid in een toenemend mondialiserende wereld te beheren. Daardoor was
de beweegreden voor regionale integratie nog steeds in hoofdzaak van economische
aard..153
152
Rueda Junquera, (F.), 2. Las debilidades de la integración subregional en América Latina y el
Caribe, in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la
integración interregional, 2008, p. 47-49
153
Fraser, (C.), in: Hillman, (R. S.) (ed.), 2005, pp. 197-205
41
5.2. Regionale Integratie
In de jaren 1980 was internationale handel minder belangrijk geworden, en er
was een toenemende internationalisering van de productie en kapitaal tussen
industrielanden. Handel, productie en diensten begonnen op regionale basis te
integreren, en productie en kapitaal werden gecentraliseerd. In het midden van de
jaren 1980 was de toenemende integratie in verschillende superregio’s duidelijk
geworden: West-Europa, Noord-Amerika (nog zonder Mexico) en het Pacifische
gebied (Japan en buurlanden).
In heel Latijns-Amerika en het Caraïbische gebied zou er vanaf de jaren 1990
een overgang zijn van het oude ‘gesloten’ regionalisme’ naar ‘open’ regionalisme.
Deze regionale ontwikkelingsstrategie resulteerde uit de zoektocht in de jaren 1980
naar een nieuw model van economische groei, om tegemoet te komen aan de
buitenlandse schuld en de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de
Wereldbank.154 In vrijwel de hele regio waren nu democratische regimes aan de
macht gekomen, en men had vele militaire patstellingen en grenskwesties kunnen
oplossen. De toenemende mondialisering creëerde bovendien vele uitdagingen voor
de regio: als antwoord op de wereldwijde trend naar handelsliberalisering waren de
landen in de regio genoodzaakt om de structurele hervormingen die hieruit
resulteerden, te verankeren in multilaterale wetgeving, om hun geloofwaardigheid te
vergroten, en niet uitgesloten te worden in een steeds sneller verbonden wereld.155
Een schijnbare paradox is dat regionale integratie een rem zou zijn op het
proces van de internationalisering van de kapitalistische economie en multilaterale
handel.156 In 2005 echter, was slechts één WTO-lidstaat, met name Mongolië, geen
lid van een regionale handelsovereenkomst. Sinds de jaren 1990 is de opkomst van
vrijhandelsakkoorden in het kader van de WTO sterk toegenomen, en ook regionale
integratie-initiatieven stegen wereldwijd in belang.
Is deze regionale trend echter wel te verzoenen met de multilaterale
onderhandelingen in een onderling steeds meer afhankelijke, gemondialiseerde
wereld? Vaak is gebleken dat regionale integratieprojecten terug beweging kunnen
brengen in gestokte multilaterale gesprekken.157 Ze bevorderen deze gesprekken
juist, omdat het de beste en meest efficiënt mogelijke productie toelaat op het
moment. De grote regio’s kunnen daarnaast ook bilaterale akkoorden sluiten met
middelgrote mogendheden of landengroepen.158
Diensten, intellectueel eigendom, milieustandaarden, investeringen en
concurrentiebeleid zouden net meer aan bod komen op regionaal niveau, en
doorsijpelen in de debatten die in de Wereldhandelsorganisatie gevoerd werden.
De integratieprojecten die voor de Wereldhandelsorganisatie van belang zijn,
zijn diegene die reductie of eliminatie van handelsbeperkingen nastreven binnen de
lidstaten. De WTO erkent dan ook dat regionale akkoorden en diepgaande
economische integratie de lidstaten van een integratieproject ten goede kunnen
154
155
156
157
158
Stevens, (W.), 1996, pp. 190-191
Malamud, (A.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 153-157
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 32
Website WTO
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 32
42
komen. Daartegenover stelt de organisatie echter dat regionale integratie ook het
principe van de meest begunstigde natie kan schenden. Daarom stelt artikel 24 van
de GATT duidelijk dat “regionale handelsovereenkomsten kunnen opgezet worden als
een speciale uitzondering, mits er wordt voldaan aan strenge criteria”. Landen die
geen lidstaat zijn van dergelijke projecten of bepaalde overeenkomsten niet
onderschrijven, mogen niet de dupe worden van discriminerende reductie van
handelsbeperkingen in die bepaalde regio. Regionale integratie moet volgens de WTO
dus complementair zijn aan het multilaterale handelssysteem, en het niet bedreigen.
Ook de Algemene Overeenkomst betreffende Handel in Diensten (GATS) – de set
multilaterale regels die internationale handel moet reglementeren die in 1995 werd
opgesteld en resulteerde uit de Uruguay-Ronde – stelt in artikel 5 dat regionale
integratie van diensten is toegelaten, wederom mits er voldaan wordt aan strenge
voorwaarden. In 1996 richtte de WTO bovendien het Comité voor Regionale
Handelsakkoorden op, om regionale groeperingen te evalueren en er op toe te zien of
ze de regelgeving van de WTO respecteerden. Daarnaast bekijkt het comité hoe
regionale overeenkomsten het multilaterale handelssysteem beïnvloeden, en hoe de
regionale en multilaterale akkoorden zich tot elkaar verhouden.159
Frambes-Buxeda onderscheidt onder meer volgende kenmerken van regionale
integratie aan het einde van de Koude Oorlog: specialisering, samenwerking op
handelsgebied en een zekere arbeidsverdeling tussen de regio’s; internationale
verstrengeling van het kapitaal, ontwikkeling van markten en een internationaal
netwerk van financiële diensten en samenwerking op handelsgebied.160
Rueda Junquera haalt aan dat de basisargumenten voor regionale integratie in
dit tijdvak niet zoveel verschilden van de argementen, die werden gebruikt in de
eerste integratiegolf. Economische integratie werd in de jaren 1980 nog steeds gezien
als een instrument dat de gezamenlijke productie van publieke goederen
(infrastructuur, openbare diensten, wetenschappelijk en technologisch onderzoek en
ontwikkeling, ...) moet bevorderen, extra buitenlandse investeringen moet
aantrekken, de externe kwetsbaarheid van landen die voordien afhankelijk waren van
de export moet verlagen en de zeggenschap van de regio bij multilaterale
onderhandelingen moet vergroten. Het is vooral de veranderde internationale context
die noopte tot een nieuwe invulling van het begrip, aldus Rueda Junquera.161
Hierboven werd het open regionalisme al eens aangehaald. Welke lading dekt
dit begrip echter? En waarin verschilt het van het ‘gesloten’ regionalisme dat er aan
vooraf ging?
‘Open’ regionalisme – of ‘nieuw’ regionalisme’ - kan beschouwd worden als een
dynamisch proces waarin economische overeenkomsten dienen als tussenstappen
richting integratie in de wereldeconomie. Dit werd voor het eerst min of meer
ingevuld door de landen van de Aziatisch-Pacifische Economische Samenwerking
(APEC), het voornaamste forum om economische groei, samenwerking, handel en
investeringen te vergemakkelijken in die regio. De stichtende landen van dit verbond
in 1989 waren Australië, Brunei, Canada, Indonesië, Japan, Korea, Maleisië, Nieuw159
160
161
Website WTO
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 32
Rueda Junquera, (F.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p.43
43
Zeeland, de Filippijnen, Singapore, Thailand en de Verenigde Staten van Amerika.162
APEC gaf geen concrete betekenis aan open regionalisme, maar sprak wel over
“onvoorwaardelijke
niet-discriminerende
liberalisering
(of
harmonieus
unilateralisme)”, en “lidstaten die de handel vrijmaken binnen het blok, reduceren
tegelijkertijd ook handelsbeperkingen op import vanuit externe landen”.163
Bergsten stelt dat open regionalisme het proces van mondialisering en de in
toenemende mate onderlinge afhankelijke wereld met regionalisme tracht te
verzoenen. Het “concept poogt het beste van beide werelden te verkrijgen: de
voordelen van regionale liberalisering (…) zonder de levensvatbaarheid van het
multilaterale systeem in gevaar te brengen”. Er is een duidelijk verband tussen de
economische en financiële mondialisering enerzijds, en de herconfiguratie van de
internationale politieke orde, dat resulteerde in deze nieuwe golf van open
regionalisme wereldwijd.164
Zie ook Bijlage 1, voor een uitleg over het theoretische denkkader
Interdependentie, en mondialisering.
Bergsten onderscheidt vijf mogelijke kenmerken bij de combinatie van
mondialisering en regionalisme: open lidmaatschap in het regionale initiatief (elk land
dat zich bereid stelt de regels van het project te zullen respecteren, kan uitgenodigd
worden); de onvoorwaardelijke toepassing van de meest begunstigde natiebehandeling (handelsliberalisering wordt daarbij verruimd naar alle handelspartners
van de lidstaten, waardoor het integratieschema kan aangetast worden, omdat nietlidstaten ‘free riders’ kunnen worden zonder dat daar iets tegenover staat); de
voorwaardelijke toepassing van voornoemde behandeling (waardoor lidstaten hun
handel ook naar derde landen vrijmaken, maar in ruil voor een gelijkaardige
behandeling van het bevoordeelde land); globale liberalisering (een streven naar het
wegwerken van alle mondiale handelsbeperkingen, terwijl men de regionale
doelstellingen blijft behartigen); en handelsliberalisering door niet-tarifaire
hervormingen.
Renato Ruggiero, ex-Directeur-Generaal van de WTO, stelt dat open
regionalisme “de geleidelijke eliminatie van interne handelsbeperkingen binnen een
regionale groep is (…) in ongeveer gelijkaardige mate en tijdsbestek als men dat doet
tegenover niet-lidstaten”. Dit beantwoordt voornamelijk aan het principe van de
meest begunstigde natie.165
De CEPAL-Commissie veranderde haar visie op regionale integratie sterk aan
het einde van de jaren 1980. Ook daar had men ingezien dat hun voorheen
aangebrachte strategie van importsubstituerende industrialisatie niet de gewenste
effecten had opgeleverd in Latijns-Amerika, en men wenste nu de principes van het
open regionalisme ingang te doen vinden in de regio. Men gooide hun
ontwikkelingsstrategie nu over een heel andere boeg, en goot de regionale trend naar
vrijhandel – Bolivia en Mexico sinds 1985, Costa Rica sinds 1986, Argentinië sinds
162
Website APEC
Baquero-Herrera, (M.), Open regionalism in the Andean countries: existing and divergent treaty
arrangements and approaches and it’s consequences for the trade in financial services, 2006, p. 2
164
Ibidem, p. 3
44
165
Baquero-Herrera, (M.), 2006, p. 3
163
1987, Venezuela sinds 1989 en Brazilië, Colombia, Ecuador en Peru sinds 1990 – in
een geheel van nieuwe voorschriften. In feite volgde men het Chileense model en de
Aziatische ervaringen. De doelstellingen wijzigden evenwel niet drastisch, in
vergelijking met het gesloten regionalisme, maar men gaf nu veel meer de voorkeur
aan een maximale reductie van alle regionale handelsbeperkingen en de uitvoer naar
derde markten. Het open regionalisme had met de vorige integratiegolf gemeen dat
het nog steeds een instrument was om de gezamenlijke industriële ontwikkeling in de
regio te bevorderen, en grotere regionale autonomie te verkrijgen.
Bij de CEPAL definieerde men dit regionalisme – gebaseerd op de lijn die men
in de APEC trachtte uit te zetten – in 1994 als volgt: “een proces van groeiende
economische onderlinge afhankelijkheid op regionaal niveau, bevorderd door
preferentiële integratie-akkoorden en een beleid van handelsliberalisering en
deregulering, om de competitiviteit van de landen in de regio te verbeteren en, in de
mate van het mogelijke, de bouwstenen voor een meer open en transparante
internationale economie aan te dragen”.166 Er werd gewezen op het belang van
handel met het buitenland, die ook kon bijdragen tot een toename van intraregionale
handel en investeringen.167 De Commissie zag open regionalisme uitgebreider dan
eenvoudige marktliberalisering of vrij exportbeleid, omdat de handelsakkoorden
vrijwillig werden afgesloten, en de geografische nabijheid en culturele affiniteit tussen
de landen in de regio sterk meespeelden.168
De Commissie hanteerde daarbij een vorm-volgt-functie-integratieschema,
opdat “het ritme van institutionele ontwikkeling bepaald wordt door het momentum
van het integratieproces”. Instellingen moesten de regionale trend naar
democratisering en representatieve regeringen volgen. Daarbij moest de civil society
– waaronder vakbonden, bedrijven, NGO’s en andere groeperingen – nu sterker
participeren. Het was tevens wenselijk de gezamenlijke fora, zoals de verschillende
parlementen, die bestonden in Latijns-Amerika en het Caraïbische gebied af te
stemmen op economische integratie. De nadruk in dit open integratieproces ligt, net
als bij het open regionalisme, op economie.169
In 1996 presenteerde John Williamson, die in 1989 de ‘Washington Consensus’
had omschreven (zie 5.1.), zijn ‘Herziene Consensus’. Zijn hernieuwde groeimodel
moest sterk aangedreven worden door de export.170
Er zijn twee tegengestelde vooronderstellingen verbonden aan open
regionalisme. Enerzijds wordt regionale integratie gebruikt tegen multilaterale of
mondiale integratie, omdat het bepaalde voorkeuren geeft aan lidstaten en zich
beschermt tegen niet-lidstaten. Anderzijds ijvert het voor openheid naar andere
landen, blokken en economieën via verschillende mechanismen, waaronder
multilateralisme. Men gaat hierbij uit van een ‘kom spaghetti’ – een veelgebruikte
term door Bhagwati geïntroduceerd - aan interacties: aan de ene kant regionale,
subregionale en bilaterale akkoorden, en aan de andere kant akkoorden buiten de
166
Baquero-Herrera, (M.), 2006, p. 4
CEPAL, Open Regionalism in Latin America and the Caribbean. Economic Integration as a
Contribution to Changing Production Patterns with Social Equity, 1994, p. 8
168
Gudynas, (E.), El “regionalismo abierto” de la CEPAL: insuficiente y confuso, 2005, p. 1
169
CEPAL, 1994, p. 98
170
Sanahuja, (J. A.), 2006, p. 77
167
45
regio en subregio en akkoorden die in blok of individueel gesloten kunnen worden.
Het gaat er om de juiste balans te vinden tussen de belangen van individuele
lidstaten van een regionaal blok en de belangen van het hele blok, in hun
onderhandelingen met andere landen en regionale blokken.171
De Lombaerde werpt op dat sinds het midden van de jaren 1980 regionalisme
belangrijker is geworden in de wereld, maar het raakte pas echt in zwang op het
einde van dit decennium. Hettne stelt dat open regionalisme ontstond in deze wereld,
die in toenemende mate aan het mondialiseren was, maar weigert van een nieuw
tijdperk te spreken. Het zou eerder gaan om “nieuwe patronen”. De internationale
context heeft volgens hem sindsdien de volgende kenmerken, die sterk verschillen
van vroeger:
- Een multipolaire wereldorde (<-> bipolaire Koude Oorlog, soevereine staten)
- Een wederzijds afhankelijke wereldeconomie (<-> protectionisme)
- Van binnen- en onderuit, ook niet-statelijke actoren (<-> van bovenaf, enkel
natiestaten)
- Multidimensioneel (<-> enkel nationale veiligheid en economie)
Andere auteurs voegen daar de volgende kenmerken aan toe:
- drie machtige polen (VS, EU en Oost-Azië)
- transnationalisering
- commerciële mondialisering
- een productieve verandering door technologische vooruitgang en een
informatierevolutie
- groei en volatiliteit van financiële stromen
- neoliberaal beleid172
Cesarin onderscheidt tenslotte drie tendenzen waar ontwikkelingslanden sinds
het einde van de Koude Oorlog mee te maken kregen:
- multilaterale bedreigingen, vanwege mislukte onderhandelingen over
handelsliberalisering in de GATT
- consolidatie van geïntegreerde economische ruimtes middels territoriale en
institutionele verdieping. Het beste voorbeeld daarvan is de EU.
- initiatieven voor subregionale economische samenwerking en integratie.
Nationale
productiestrategieën
werden
aangepast
aan
het
concurrentieparadigma van de jaren 1990
Daarbij stelt hij dat het wenselijk was voor ontwikkelingslanden om
“economisch regionalisme” te verkiezen om zich in te voegen in de wereldwijde
stromen van handel, investeringen, wetenschap en technologie. De MERCOSUR en de
171
172
Baquero-Herrera, (M.), 2006, pp. 4-5
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp.
5-6
46
ASEAN zouden uitgroeien tot de bekendste voorbeelden van reacties van
ontwikkelingslanden op deze tendenzen.173
Rosas omschrijft open regionalisme als “een nieuw geheel van regels en
voorwaarden, dat de vrijhandelsakkoorden en douane-unies na de Koude Oorlog
beheert”. Carvagal spreekt van een ‘nieuwe golf’ van commerciële akkoorden en
projecten. In de tweede helft van de jaren 1980 ontstond er inderdaad een
‘spaghettikom’, een complex netwerk van akkoorden.
Met het open regionalisme wenste men dieper regionaal te integreren, en meer
internationale zeggenschap te krijgen. Men zou zich voortaan laten leiden door
marktprincipes en multilaterale instellingen. De akkoorden moesten een multilaterale
trend van structurele economische hervormingen vertalen naar het regionale niveau,
niet zelden aangestuurd door de internationale financiële instellingen. De
ontwikkelingsstrategie oversteeg ook de vrijmaking van handel van goederen,
diensten en productiefactoren op economisch gebied. Zo schrijft ze ook het type
instellingen en beleid in de regio voor, en regels voor de geïntegreerde – neoliberale
– markt. Het open regionalisme was de uitkomst van het debat over wat de beste
strategie voor Latijns-Amerika als regio kon zijn om de wereldeconomie te betreden.
De Wereldbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank gaven daarnaast een
voorkeur aan akkoorden en projecten tussen het Noorden en het Zuiden.174
Men ging regionale integratie op het einde van de jaren 1980 dus beschouwen
als een manier om de regionale handel te liberaliseren in de regio, terwijl de
economieën ook zouden worden opengesteld voor internationale concurrentie. Niet
enkel op nationaal niveau, maar in het hele Halfrond dacht men zo, op een zo
efficiënt mogelijke wijze de welvaart te kunnen doen toenemen.175
5.3. Integratie-initiatieven
De veranderde internationale context, en de hernieuwde ‘zin om te integreren’
maakten de nieuwe integratiegolf van het open regionalisme mogelijk, waarin nieuwe
integratieprojecten werden opgestart en reeds bestaande projecten een nieuwe
dynamiek kregen. Het bestaan van gunstige factoren, zo bleek reeds uit de vorige
integratiegolf, is echter geen garantie voor een onomkeerbaar integratieproces, dat
lijnrecht naar een totale integratie van de betrokken staten evolueert. Het proces
moet namelijk zijn eigen ‘vraag naar integratie’ blijven genereren. We evalueren nu
de projecten die ondernomen werden in deze ‘golf’.176 (Bijlage 7)
173
Cesarin, (S. M.), 10. Los nuevos scenarios de integración en Asia y América Latina y el Caribe: La
ASEAN y el MERCOSUR desde una perspectiva comparativa, in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.);
Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional, 2008, pp. 281282
174
De Lombaerde, ...
175
Calfat, (G.), MERCOSUR. De gemeenschappelijke markt van de zuidkegel van Latijns-Amerika, in:
Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, p. 108
47
176
Malamud, (A.), 2008, p. 154
In 1986 werd het Programma van Economische Integratie en Samenwerking
opgericht door de Braziliaanse president José Sarney en het Argentijnse staatshoofd
Raúl Alfonsín. Men wilde de onderlinge handel stimuleren, vertrekkende van bilaterale
handelsakkoorden over investeringen, productie, handel en importtarieven.177 Beide
landen wilden integreren om de binnenlandse productie af te schermen tegen
buitenlandse concurrentie. Men redeneerde in de beginfase dus volgens de principes
van het gesloten regionalisme. Echter, de welvaart daalde omwille van een nefaste
handelsverlegging en gedaalde tariefinkomsten. Daarop startten de Argentijnse en
Braziliaanse regering een ‘tweede fase’ in 1989 met het Verdrag van Integratie,
Samenwerking en Ontwikkeling. Dit akkoord resulteerde uit een verbeterd
subregionaal klimaat na de herdemocratisering en de ontdooiing in de conflictueuze
relaties tussen beide landen.178 Hierop volgde in 1990 de Akte van Buenos Aires.179
Gaandeweg evolueerden de verhoudingen tussen beide landen naar een wens tot de
creatie van een gemeenschappelijke markt. In 1990 sloten ook Uruguay en Paraguay
zich hierbij aan. In Argentinië vanaf 1989 met Carlos Menem, en in Brazilië met Collor
de Mello vanaf 1990, waren presidenten aan de macht gekomen die een beleid
volgens de voorschriften van de Washington Consensus voerden. Ze wensten de
handel in de zuidelijke kegel sterk te liberaliseren.180 Calfat wijst er op dat het
protectionistische bewind van Alfonsín in Argentinië, vóór Menem, en de voorzichtige
handelsliberalisering aan het einde van de jaren 1980, nu plaats hadden geruimd voor
een grotere politieke wil om te integreren, vooral aan Argentijnse kant, omdat daar
de voordelen van schaalvergroting van groter belang waren.181
In 1991 werd het Verdrag van Asunción door Argentinië, Brazilië, Paraguay en
Uruguay ondertekend. De drie voornaamste beweegredenen voor wat de
Gemeenschappelijke Zuidelijke Markt (MERCOSUR) zou gaan heten, waren: de
internationale concurrentiepositie versterken door vrijmaking van de handel tussen de
lidstaten, wat zou leiden tot een grotere markt, specialisatie en het uitbuiten van
schaalvoordelen; de positie in de onderhandelingen op het internationale toneel
bevorderen; en buitenlandse investeringen – van binnen en buiten de regio –
aantrekken.182 De MERCOSUR was, zoals gezegd, samen met de ASEAN een reactie
van een groep ontwikkelingslanden op de veranderde internationale context, die
zonder blokvorming een nefast effect zou hebben op beide regio’s. Zo aasden de VS
op de opname van Mexico in de in 1989 afgesloten vrijhandelsovereenkomst met
Canada, wat uiteindelijk resulteerde in de oprichting van de Noord-Amerikaanse
Vrijhandelsassociatie (NAFTA). De MERCOSUR was ook een antwoord op de nefaste
vooruitzichten van verlegging van kostbare handel en investeringen naar het
Noorden. Vooral voor Brazilië zou dit rampzalig zijn.183 De VS had zijn invloed in de
zuidkegel overigens zien toenemen door het Akkoord 4 + 1, over handel en
177
van Dijck, (P.); Schuurman, (P.), MERCOSUR en de vooruitzichten op een Pan-Amerikaans
vrijhandelsblok, in: Internationale Spectator, 1994, p. 554
178
Malamud, (A.), 2008, p. 151
179
Calfat, (G.), 1996, p. 97
180
van Dijck, (P.); Schuurman, (P.), 1994, pp. 554-555
181
Calfat, (G.), 1996, p. 98
182
van Dijck, (P.); Schuurman, (P.), 1994, pp. 554-555
183
Calfat, (G.), 1996, p. 106
48
investeringen, en bleef de bilaterale relaties met de vier lidstaten goed onderhouden.
(pas in 2003, moet ergens anders!)184
Het Verdrag van Asunción hield volgende kernpunten in:





vrij verkeer van goederen, diensten en productiefactoren
handelsliberalisering: eliminatie van tarifaire en niettarifaire handelsbeperkingen tegen 1994
een Gemeenschappelijk Extern Tarief (GET) tegen 1995
coördinatie van macro-economisch en sectorieel beleid
harmonisering wetgeving, waar mogelijk
Tijdelijke uitzonderingen werden verleend aan landen die moeilijkheden hadden
om bepaalde doelstellingen op tijd te bereiken. Tegen 1995 moest de
gemeenschappelijke markt in de zuidkegel een feit zijn.
De beginfase van de MERCOSUR – 1991-1995 - toonde aan dat de economieën
van Argentinië en Brazilië zeer verenigbaar waren. De intraregionale handel, in
verhouding tot de handel van de subregio met de rest van de wereld, was sterk
toegenomen. Deze groei was vooral belangrijk tussen Argentinië en Brazilië. Paraguay
en Uruguay, de kleinere landen van dit handelsblok, beïnvloedden de totale handel in
mindere mate.
Men kan, zich afvragen wat de meerwaarde van dergelijk regionaal project was
voor Paraguay en Uruguay, omdat het kleine landen zijn, en ze een minder
ontwikkelde productiestructuur dan de grotere landen hebben. Immers, Brazilië en
Argentinië beschikken over een veel grotere interne markt, betere infrastructuur,
beter geschoolde arbeidskrachten en comparatieve voordelen die vaak die van deze
kleinere landen overlappen. Toch traden Paraguay en Uruguay toe om zo hun handel
in de subregio te vergroten, noodzakelijke beleidshervormingen door te voeren die er
anders toch nooit van kwamen en de zwarte markten aan de oppervlakte te
brengen.185 In 1995 werd overigens het Structurele Convergentiefonds (FOCEM)
opgericht, dat ongelijkheden tussen de verschillende gebieden in de subregio moest
nivelleren, een maatregel die Paraguay en Uruguay tegemoet kwam.186
Een overgewaardeerde wisselkoers, waardoor de bilaterale handel tussen
Brazilië en Argentinië verstoord werd, en de zwalpende Braziliaanse economie,
waardoor de handelsliberalisering stagneerde, leidden echter tot een impasse in het
integratieproces. Er werd weer meer over protectionisme gesproken, en in 1993 werd
gesteld dat de deadline voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt, 1
januari 1995, niet zou worden gehaald. Tegen deze streefdatum zou namelijk geen
gemeenschappelijk extern tarief (GET) bereikt worden voor een aantal producten,
184
Bizzozero, (L.), 3. La nueva agenda del MERCOSUR y las negociaciones del ALCA: la apertura de un
juego diferente en el escenario continental, in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.),
Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional, 2008, p. 84
185
Calfat, (G.), 1996, p. 100-105
49
186
Website Ministerie van Economie en Openbare Financiën van Argentinië (MECON)
geen akkoorden over het vrije verkeer van kapitaal en arbeid, en nauwelijks
coördinatie van handelsbeleid.187
In 1995 evolueerde de MERCOSUR wel naar een - weliswaar onvolmaakte douane-unie, met een gemeenschappelijk extern tarief. In dit jaar begon naar eigen
zeggen “een nieuwe etappe van consolidatie en verdieping”. Men begon te streven
naar een gemeenschappelijke markt, om meer specialisering, een schaaleconomie en
grotere onderhandelingsmacht te verkrijgen.188
De MERCOSUR had vanaf zijn oprichting reeds de interesse van Chili en Bolivia
aangewakkerd. Beide landen ijverden niet zozeer voor een volwaardig lidmaatschap,
maar wensten eerder vrijhandelsakkoorden af te sluiten. Chili sinds 1989, en Bolivia
sinds 1991, waren reeds een bilateraal akkoord over tarifaire reductie aangegaan met
Argentinië. Dit laatste land stond ook niet afkerig tegenover een uitbreiding van de
MERCOSUR, om het subregionale leiderschap van Brazilië beter in balans te kunnen
houden. Bolivia was overigens steeds een belangrijke handelspartner van de lidstaten
van het handelsblok. In 1994 startte het Andesland onderhandelingen over een
vrijhandelsakkoord met de MERCOSUR. Dit zou in 1995 resulteren in het 31ste akkoord
voor “economische aanvulling” in het kader van de ALADI. Eind 1996 was het
complete vrijhandelsakkoord helemaal beklonken, en dit maakte van Bolivia een
geassocieerd lid van de MERCOSUR. Chili, na 20 jaar een min of meer eigen pad te
hebben bewandeld in de regio, werd in 1993, met de toetreding van Mexico tot de
Noord-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (NAFTA), voor het eerst sterk benaderd
door een regionaal blok. In 1995 stokten de onderhandelingen echter omwille van de
Mexicaanse liquiditeitscrisis, en begon Chili de relaties met de MERCOSUR te
bevorderen. Het land toonde vooral interesse in toetreding tot de vrijhandelszone, en
niet tot de douane-unie, omdat het er een andere visie inzake buitentarieven op
nahield. In 1996 werd ook Chili een geassocieerde lidstaat. Nadat gebleken was dat
naast Bolivia, ook de overige landen van de Andesgemeenschap wel interesse
toonden voor een vrijhandelsakkoord met de MERCOSUR, werd in datzelfde jaar
besloten dat men voortaan de onderhandelingen als één blok zou aanvatten.
Venezuela toonde van alle overige landen de meest concrete interesse voor
een toetreding tot de MERCOSUR, en sloot met de vier lidstaten afzonderlijk een
bilateraal akkoord in het kader van de (ALALC en de) ALADI. Een zware economische
crisis in het land stelde verdere toenadering in eerste instantie uit.189
Het institutionele systeem van de MERCOSUR werd opgericht middels het
Protocol van Ouro Preto in 1994. Er bestaan drie subregionale organismes die een
intergouvernementele besluitvorming hanteren, en die uitsluitend bestaan uit
ambtenaren uit de lidstaten, of uit technici met lage bevoegdheden – die overigens
ook door de lidstaten worden aangeduid: de Raad van de Gemeenschappelijke Markt,
bestaande uit de Ministers van Buitenlandse Zaken en Economie van elke lidstaat; de
Groep van de Gemeenschappelijke Markt en de Handelscommissie. Er zijn twee
raadgevende mechanismen, die respectievelijk uit parlementaire vertegenwoordigers
en afgevaardigden van de civil society bestaan. Verder is er het Secretariaat-Generaal
te Montevideo, het Parlement en het Forum voor Economisch en Sociaal Overleg.
187
188
189
van Dijck, (P.); Schuurman, (P.), 1994, p. 556
Website MERCOSUR
Stevens, (W.), 196, pp. 202-203
50
Deze instellingen hebben echter weinig bevoegdheden. Daarnaast bestaat er ook nog
een Mechanisme voor Politiek overleg en samenwerking waarin gemeenschappelijke
strategieën ontwikkeld worden inzake thema’s die handel en economie overstijgen. In
1996 werd de Presidentiële Verklaring over Democratisch Compromis
overeengekomen, dat in 1998 verankerd werd in het Protocol van Ushuaia. Te
Ushuaia werd tevens de Politieke Verklaring van de MERCOSUR, Bolivia en Chili als
Vredeszone ondertekend. Met het Protocol van Olivos in 2004 werd beslist om een
instrument voor geschillenregeling op te richten, dat echter nooit concreet werd
uitgewerkt.
Tenslotte zijn er de halfjaarlijkse Presidentiële Toppen, waar de eigenlijke
beslissingen op worden genomen, en tegelijkertijd komt ook de Raad van de
Gemeenschappelijke Markt samen.190 191
De grote vorderingen die tijdens de ‘eerste fase’ (1991-1995) gemaakt werden
waren volgens Malamud het resultaat van een goede samenwerking tussen de
presidenten. Vanaf omstreeks 1997 geraakte het integratieproces echter in een
impasse, en de afwezigheid van supranationale instellingen blokkeerde verdere
vooruitgang.192
In 2000 kwamen de lidstaten nogmaals overeen de MERCOSUR - die een
sterke stagnatie kende, voornamelijk door een sterke economische crisis in
Argentinië, gevolgd door Brazilië – opnieuw te ‘lanceren’. Men wilde de douane-unie
verdiepen, en de macro-economische convergentie en coördinatie bevorderen. In dit
opzicht trachtte men via fiscale solvabiliteit en monetair beleid stabiliteit in de prijzen
te krijgen. Ook stelde men de volgende prioriteiten voorop:
Toegang tot de markt
Vergemakkelijking van werkzaamheden aan de grenzen
Stimuleren van investeringen, productie en export, tijdelijke toegang en
andere uitzonderingsregimes
 Gemeenschappelijk Extern Tarief
 Geschillenregeling
 Normenstelsel
 Institutionele versterking
 Relaties met het buitenland
Hoewel de MERCOSUR steeds een intergouvernementele dynamiek heeft
gekend, de sociale actoren nagenoeg afwezig zijn gebleven in de integratie in de
zuidkegel, en de belangrijkste onderhandelingen tussen staten – die resulteerden in
het Verdrag van Asunción en het Protocol van Ouro Preto – niet hebben geleid tot
een betekenisvolle soevereiniteitsoverdracht, was de intraregionale handel op tien
jaar tijd evenwel verdrievoudigd, en was ook de handel met niet-lidstaten
toegenomen. De buitenlandse directe investeringen waren bovendien sterk
gestegen.193 Van Dijck stelt dat “de MERCOSUR ook de geesten van zijn lidstaten op
regionale integratie heeft weten af te stemmen”.194



190
191
192
193
194
Malamud, (A.), 2008, p. 152-153
Website MERCOSUR
Malamud, (A.), 2008, p. 152
Malamud, (A.), 2008, pp. 151-153
Interview met Pitou van Dijck, 03/04/09
51
Peña ziet het subregionale proces als “(...) een voorbeeld van open
regionalisme in het kader van de WTO”, en “(...) een origineel integratieproces dat
niet noodzakelijk een methodologie zoals die van het Europese voorbeeld volgt”. Dat
de douane-unie nooit kon omgevormd worden tot een echte gemeenschappelijke
markt wijt Malamud aan het ontbreken van sterke subregionale instellingen. Men
heeft namelijk nauwelijks iets van de eigen nationale soevereiniteit willen afstaan om
het nemen van beslissingen en het regelen van geschillen in de MERCOSUR te
bevorderen.195 Daarnaast worden nog vele sectoren preferentieel behandeld: de
autosector, kapitaalgoederen en de informatica- en telecommunicatiesector.
In het derde millennium was men er niet uit of men de status quo zou
behouden, verdiepen naar een echte gemeenschappelijke markt wat betreft de reeds
vrijgemaakte sectoren, of toch eerst een volledige vrijhandelszone zonder
uitzonderingen opzetten. Brazilië, de subregionale leidende mogendheid, wilde hoe
langer hoe meer een Zuid-Amerikaanse Vrijhandelszone (ALCSA/SAFTA) oprichten,
om de macht van de VS in de Zuid-Amerikaanse regio tegen te gaan. Die probeerden
namelijk nog steeds de Vrijhandelszone van de Amerika’s (ALCA), waarmee ze een
geïntegreerd handelsblok voor het hele Westelijk Halfrond beoogden, door te
drukken, maar dit wordt nog besproken in ... Men verweet Brazilië vaak ook te weinig
subregionaal te denken, en een gebrek aan steun voor de MERCOSUR. Bovendien
was Uruguay ook onderhandelingen begonnen met de VS over investeringen, wat kon
resulteren in een verregaand vrijhandelsakkoord. De MERCOSUR bevond zich in het
nieuwe millennium, in tegenstelling tot de florerende ASEAN in Oost-Azië, niet enkel
in een institutionele, maar ook in een existentiële crisis.196
Na de eeuwwisseling was er ook felle kritiek gerezen op de Washington
Consensus. Onder meer in Argentinië en Brazilië waren er progressieve regeringen
aan de macht gekomen, en kwam een debat op gang over de wenselijkheid van het
behoud van het rigide economische integratiemodel dat uiteindelijk slechts tot een
onvolmaakte douane-unie had geleid in de zuidkegel. De MERCOSUR werd herzien en
nieuwe punten op de agenda waren onder meer politieke en sociale thema’s,
veiligheid, compensaties voor handelsonevenwichten en grotere toegevingen aan de
kleinere landen.197
Hoe zat het met de onderhandelingen met derde landen en groepen? Tien jaar
na het Interregionale Samenwerkingsakkoord, in 1999, is er tussen de MERCOSUR en
de EU nog steeds geen Associatie-Akkoord bereikt. Er bestaan nochtans reeds
bilaterale akkoorden tussen de EU en MERCOSUR, en met Chili. Er werd zelfs al eens
een Europees-Latijns-Amerikaanse vrijhandelszone gesuggereerd.
In het nieuwe millennium had de EU zijn aandacht immers meer naar veiligheid
en de opname van nieuwe landen verlegd. De EU benaderde de Latijns-Amerikaanse
integratieprocessen na 9/11 in het kader van haar buitenlands beleid van regionale
veiligheid, maar wilde nog steeds haar mondiale ‘verantwoordelijkheden’ opnemen,
en aanwezig blijven in de regio. Daarnaast wilde de EU zijn internationale positie ten
195
196
197
Malamud, (A.), 2008, p. 151
Cesarin, (S. M.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 303-304
Ibidem, pp. 283-285
52
opzichte van ontwikkelingslanden ook versterken. Het zette daarom sterk in op
multilaterale samenwerking.198
De EU bleef ook de belangrijkste handelspartner van de MERCOSUR, en er was
nog steeds politieke en culturele toenadering tussen beide regio’s. Omstreeks het
begin van het nieuwe millennium had de MERCOSUR overigens sterk te kampen met
economische crisissen in zijn lidstaten, en een gebrek aan samenwerking inzake het
fiscale en macro-economische beleid. De EU veranderde daarop zijn aanvankelijk
optimistische houding tegenover de Zuidelijke Gemeenschappelijke Markt in
scepticisme. Een verdere samenwerking tussen beide regionale blokken hing sterk af
van de onderhandelingen in de Doha-Ronde van de WTO, maar nu deze virtueel
mislukt is, zitten ook de onderhandelingen tussen de EU en de MERCOSUR in het
slop. De toenmalige Braziliaanse president Cardoso wees er in 1999 reeds op dat een
verdere economische openstelling van hun markten voor de EU, zonder
compensaties, een nefaste werking op het concurrentievermogen van hun industrieën
zou hebben.199 De MERCOSUR wilde niet zomaar zijn industriële en dienstensector
opengooien, terwijl de EU dat niet wilde wat betreft hun landbouwmarkt. De EU heeft
in het derde millennium een voorkeur gekregen voor bilaterale onderhandelingen met
lidstaten van de MERCOSUR.200
De MERCOSUR behaalde wel gunstige overeenkomsten met andere
opkomende mogendheden, zoals het Preferentieel Handelsakkoord (PTA) met India,
in 2004. Op de internationale fora, zoals tijdens de Doha-Ronde, trad de MERCOSOR
tevens als blok naar voren, en ook in de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS)
won de organisatie aan invloed. In 2006 was Venezuela ook toegetreden tot de
MERCOSUR, omdat Chávez niet opgezet was met de toenadering van de overige
landen van de CAN tot de VS. Hij zou sindsdien ook Bolivia aanzetten om hetzelfde te
doen. De Venezolaanse leider verklaarde bovendien dat hij zich op eenzelfde lijn als
de Gemeenschappelijk Markt bevond, inzake het te volgen pad naar regionale
integratie in Zuid-Amerika. Niet gespeend van enig opportunisme trachtte het land zo
het Braziliaanse regionale leiderschap wat te counteren. Voor Brazilië betekende de
toetreding van Venezuela een betere toegang tot zijn overvloedige energiemarkt.
Daarnaast probeerde de MERCOSUR ook op betere voet te staan met Mexico, de
derde Latijns-Amerikaanse leidende mogendheid. Dit land had immers ingezien dat de
NAFTA toch niet alle verwachtingen had ingelost, en was ontgoocheld omwille van de
wispelturigheid van de VS inzake migratie, armoedebestrijding en de in feite
onveranderde duale economische Noord-Zuid-structuur. De akkoorden waarover de
MERCOSUR tenslotte met de Andesgemeenschap (CAN) onderhandelde moesten de
invloed van de Zuidelijke Markt geografisch verdiepen, interne stabiliteit brengen in
bepaalde landen – voornamelijk in Bolivia – en de logistiek verbeteren om de
exportproductie beter te laten aansluiten bij de dynamische Aziatische markten via de
havens van Peru en Chili.201
198
De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la
integración interregional, 2008, p. 406
199
Gomes Saraiva, (M.), 7. La UE como un actor internacional y los países del Mercosur, in: De
Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la integración
interregional, 2008, p. 225-228
200
Sanahuja, (J. A.), 2006, pp. 93-94
53
201
Cesarin, (S. M.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 305-307
De Gemeenschappelijke Zuidelijke Markt (MERCOSUR) zou ondanks alles
uitgroeien tot de grootste markt die Latijns-Amerika ooit gekend heeft. De
MERCOSUR draagt democratie, pluralisme, fundamentele vrijheden, mensenrechten,
armoedebestrijding, bescherming van het milieu en duurzame en evenwaardige
economische ontwikkeling hoog in het vaandel.202 Vandaag zit ze echter in een
impasse, omdat de pogingen om de douane-unie te perfectioneren, verstoord worden
door een stijgende spanning vanwege de ongelijkheden tussen de verschillende
lidstaten.
De Andesgroep, in 1969 ontstaan als hét typevoorbeeld van een ‘gesloten’
integratieproject, verbond, zoals gezegd, Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador en Peru –
landen die zich in de Latijns-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (ALALC) benadeeld
hadden gevoeld. In het ‘verloren decennium’ was het echter verzand in een diepe
impasse. Dit project, waarin Venezuela en Colombia de sterkste economieën waren,
en waarin men een evenwichtige integratie in de subregio nastreefde, heeft nooit
kunnen tippen aan de successen die geboekt werden in de MERCOSUR en de MCCA.
De zeer geringe intraregionale handel was sinds het einde van de jaren zestig slechts
met mondjesmaat gegroeid.
Deadlines werden niet langer gerespecteerd, normen werden overtreden en
oorspronkelijke doelstellingen verwaterden. Er was een gebrek aan politieke wil,
voornamelijk bij Bolivia, Ecuador en Peru. Ook de grensgeschillen tussen Peru en
Ecuador vergemakkelijkten het proces niet. Bovendien heerste er een besef dat men
via gesloten regionalisme niet uit het diepe schuldendal zou kunnen klimmen, en de
roep om een nieuw integratiemodel in de subregio nam hoe langer hoe meer toe.203
In 1989 besloot men te Galápagos om het open regionalisme te omarmen. De
Akte van La Paz, eind 1990, hield volgende streefdoelen in: de oprichting van een
vrijhandelszone in 1992, een akkoord over een gemeenschappelijk extern tarief tegen
eind 1991 en de implementatie van de gemeenschappelijke markt tegen eind 1995,
de vrijmaking van maritiem verkeer en luchtverkeer en de vrijmaking van
buitenlandse investeringen en kapitaalstromen.
Na de Top van Barahona in 1991 werd de hele tariefstructuur vrijgemaakt. In
1993 werd de vooropgestelde vrijhandelszone een feit, waardoor goederen en
diensten nu vrij circuleerden in de subregio. Peru kreeg tevens een
voorkeursbehandeling, en er werd nu meer als één blok inzake commerciële
onderhandelingen opgetreden.
Op de Top van Quito in 1994 besloot men het begrip integratie een ruimere
invulling te geven dan louter commerciële thema’s en ondertekende men een akkoord
dat het gemeenschappelijke buitentarief – een noodzakelijke voorwaarde voor een
douane-unie – moest opzetten tegen 1995. De overgang naar een volmaakte douaneunie is er echter nooit gekomen, omdat bepaalde landen hun vooruitzichten op een
eventuele toetreding tot de MERCOSUR niet wilden verliezen. Met de Akkoorden van
Partiële Reikwijdte - individuele onderhandelingen over handel in landbouwproducten
– met de MERCOSUR, kwam er overigens een einde aan de onderhandelingen in blok.
202
203
Website MERCOSUR
De Lombaerde, (P.), Het integratieproces op het Amerikaanse continent. Grupo Andino, Grupo de
los Tres, ALCA, in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, p. 84 54
Pas in 1995 verwezenlijkte men een gemeenschappelijk extern tarief, dat 95% van de
intrazonale handel dekte. Peru en Bolivia kregen een uitzonderingsbehandeling.
In 1996 werd de Andesgroep omgevormd tot de Andesgemeenschap (CAN).
Het
vernieuwde regionale integratieproject
straalde
echter niet
veel
geloofwaardigheid uit. Bolivia was namelijk met de MERCOSUR aan het
onderhandelen over een vrijhandelsakkoord, en ook in de andere landen rezen steeds
meer stemmen op om volledig op te gaan in de MERCOSUR, na de opzet van
dergelijke akkoorden. Colombia en Venezuela hadden eveneens een
vrijhandelsovereenkomst met Mexico, de Groep van Drie.
Op de Top van Trujillo in 1996 ondertekende men de Akte van Trujillo en het
WijzigingsProtocol van de Andesgroep. Het Secretariaat-Generaal verving de Junta
van het Akkoord van Cartagena, om de nieuwe Gemeenschap meer diepgang te
geven. Het Andespact van 1969 ruimde plaats voor het Integratiesysteem van de
Andes (SAI). Peru, dat deels geschorst was, kon terug helemaal aansluiten bij dit
systeem, en de Aktes van Commerciële Andesvoorkeuren (ATPA) - preferentiële
handelsakkoorden tussen de VS en Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru sinds 1991 –
werden uitgebreid.204
De nieuwe institutionele structuur, het Integratiesysteem van de Andes (SAI),
gaat dieper dan die van de MERCOSUR. Het systeem combineert
intergouvernementalisme met supranationalisme. Verplichtende beslissingen voor alle
lidstaten worden echter niet steeds nageleefd.205 De Presidentiële Andesraad,
opgericht in 1990, is het meest bevoegde orgaan, waarin de staatshoofden jaarlijks
samenkomen. Hierop worden de grote lijnen van de Gemeenschap uitgezet.
Daarnaast is er de Andesraad van Ministers van Buitenlandse Zaken, die reeds sinds
1979 bestaat. De Commissie van de Andesgemeenschap, opgericht in 1969, vult het
wetgevend geheel aan, en het reeds vermelde Secretariaat-Generaal, doet dienst als
het uitvoerend orgaan. Verder is er het Gerechtshof van de Andesgemeenschap, het
juridische orgaan, en het Andesparlement (PARLANDINO), beiden opgericht in 1979.
Het parlement, dat “de volkeren van de regio vertegenwoordigt”, is het meest
communautaire orgaan van de Andesgemeenschap: zijn leden worden verkozen door
de nationale parlementen, en spoedig hoopt men directe, universele verkiezingen te
organiseren. De Andijnse Promotiecorporatie (CAF), opgericht in 1968, is een
multilateraal financieringsinstituut dat duurzame ontwikkeling en regionale integratie
in de ruime regio moet helpen bevorderen. Het voorziet zijn financiële diensten zowel
voor de openbare sector als de privé-sector, voornamelijk in Bolivia, Colombia,
Ecuador, Peru en Venezuela, maar ook in andere Latijns-Amerikaanse en Caraïbische
landen, buiten de subregio. De CAF hanteert sociale, ecologische en duurzame
criteria. De Corporatie is de voornaamste bron van multilaterale financiering in de
CAN. Tenslotte is ook het Latijns-Amerikaanse Reservefonds (FLAR) het vermelden
waard. Het Fonds verving het Andijnse Reservefonds dat reeds bestond sinds 1976, in
1988, en is een financiële instelling, bestaande uit Bolivia, Colombia, Costa Rica,
Ecuador, Peru en Venezuela, die de betalingsbalansen van de lidstaten moet helpen
ondersteunen. Het bevordert tevens de harmonisatie van het handelsbeleid, en het
monetair en financieel beleid van de lidstaten, en tracht een gunstig
204
205
Ibidem, 1996, pp. 83-85
Sanahuja, (J. A.), 2006, p. 85
55
investeringsklimaat op te scheppen.206
Het open regionalisme had dan wel de intraregionale handel doen toenemen –
meer dan verdubbeld tussen 1990 en 2002207 - maar van de oorspronkelijke
doelstelling om armoede, sociale uitsluiting en ongelijkheid te verminderen was niet
veel in huis gekomen. Daarom richtte men in 2003 het Geïntegreerde Plan van
Sociale Ontwikkeling op, om terug op het aanvankelijk ingeslagen pad van
evenwichtige ontwikkeling te komen. Het Werkplan van het Secretariaat-Generaal van
de CAN dat in 2007 werd opgesteld, had een agenda die het sociale beleid, de
samenwerking inzake milieu en politiek, het buitenlands beleid en de ontwikkeling van
productie en handel moest bevorderen.208
In
2005 werden de volwaardige lidstaten van de MERCOSUR – Argentinië, Brazilië,
Paraguay en Uruguay – geassocieerde leden van de CAN. Datzelfde jaar maakte de
CAN – na het afspringen van de ALCA – bekend dat het mee zou streven naar een
regionale integratie die Zuid-Amerika, Centraal-Amerika en de Caraïben bestrijkt. Het
jaar daarop werd ook Chili, dat in 1976 uit de organisatie was gestapt, terug
geassocieerd lid.209 Enkele maanden daarvoor had Venezuela zich teruggetrokken uit
de CAN, en ging aankloppen bij de MERCOSUR. Colombia, Ecuador en Peru hadden
intussen meer toenadering gezocht tot de VS.210
De Groep van Drie (G-3) was een vrijhandelsakkoord tussen Colombia,
Mexico en Venezuela, opgericht in 1994, na lange onderhandelingen sinds 1989. Het
economische akkoord verving in een bepaald opzicht de politieke Contadora-groep,
die vrede in Centraal-Amerika moest bevorderen (zie Bijlage 3). In 1991 was er
reeds een bilateraal vrijhandelsakkoord afgesloten tussen Colombia en Venezuela. De
Groep van Drie moest tegen 1995 het merendeel van de onderlinge tarieven
geëlimineerd hebben, en geleidelijk evolueren naar een vrijhandelszone tegen 2004.
De auto-industrie en delen van de landbouwsector waren hier evenwel uitzonderingen
op. Naast economische integratie – de verhoging van concurrentie en industriële
export en de opzet van schaaleconomieën - werd ook samenwerking inzake
infrastructuur, communicatie en energie beoogd. De Groep van Drie bouwde in feite
verder op de preferentiële akkoorden die werden afgesloten in het kader van de
ALADI. Ook geografisch wilde de Groep verruimen naar Centraal-Amerika en het
Caraïbische gebied. Toenadering tot de NAFTA was een bijkomende ambitie. Er was
sprake van toetreding van Chili en Ecuador, maar dat is er niet van gekomen.
De onstabiele verhoudingen tussen Venezuela en Colombia, de
terugtrekking van Venezuela uit het Programma van Tijdelijke Vrijmaking van Invoer
van Landbouwproducten in 1995 en een gebrek aan beschermingsclausules in het
geval van muntdevaluaties, bemoeilijkten het pad dat de Groep van Drie sinds 1989
206
Website CAN
Harper, (R. K.); Cuzán, (A. G.), 2005, p. 171
208
Website CAN
209
Website CAN
210
Rueda Junquera, (F.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p. 65
207
56
volgt.211 In 2006 stapte Venezuela definitief uit de G-3. Panama heeft in 2004 zijn
toetredingskandidatuur ingediend.212
211
De Lombaerde, (P.), in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, pp. 8587
212
Website SICE
57
5.4. Andere Latijns-Amerikaanse Integratie-initiatieven
In de jaren 1980 hadden burgeroorlogen en buitenlandse schulden de landen
van de Centraal-Amerikaanse Gemeenschappelijke Markt (MCCA) grote
betalingsbalansmoeilijkheden opgeleverd, en de intraregionale handel was sterk
gedaald. Op het einde van het decennium waren er na de democratiseringsgolf
hervormingsgezinde regeringen aan de macht gekomen, en op de Presidentiële Top
in Antigua werd besloten het integratieproject te herlanceren, volgens de principes
van het open regionalisme.213 Ook in Centraal-Amerika was men dus in vrijhandel
beginnen geloven en paste men de structurele aanpassingsprogramma’s van de
internationale financiële instellingen toe. De in het begin van de jaren 1980
heringevoerde intraregionale tarieven zouden terug worden afgebouwd en de
liberalisatie van de industrie zou worden uitgebreid naar landbouwproducten en
diensten. Bovendien maakte men ook werk van een geïntegreerd infrastructureel
netwerk. De markt, die plots vrijwel helemaal werd opengesteld voor buitenlandse
concurrentie, dreef vele kleine bedrijven uit de markt, en vooral Mexicaanse bedrijven
namen er nationale over. Vanaf het begin van de jaren 1990 vond de idee van een
grote Centraal-Amerikaanse vrijhandelszone – tussen Mexico en de zeven CentraalAmerikaanse landen - steeds meer ingang.
Toch zou de ontwikkelingsstrategie van het open regionalisme niet zo
succesvol blijken in de MCCA. Dit had onder meer te maken met een gebrek aan
innovatie en investeringen, maar voornamelijk met de beperkte institutionalisering en
politieke daadkracht. Het Uitvoerend Secretariaat (SIECA) bleek vrij inefficiënt te zijn,
en ook de institutioneel zeer ingewikkelde doolhof met kleinere bevoegdheden bracht
weinig zoden aan de dijk.214
In 1991 tekenden Belize, Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras,
Nicaragua, en Panama – dat niet tot de Gemeenschappelijke Markt behoorde – het
Protocol van Tegucigalpa, dat het Handvest van de ODECA uit 1962 moest
amenderen. Het Centraal-Amerikaanse Integratiesysteem (SICA) zag het daglicht, en
moest het nieuwe juridische en institutionele raamwerk bieden voor de MCCA.
Daarnaast had het de taak om een politiek-economische gemeenschap te
consolideren die van Centraal-Amerika een zone van vrede, vrijheid, democratie en
ontwikkeling zou maken. Naast de landen die het Protocol hadden ondertekend, was
de Dominicaanse Republiek een geassocieerd lid.
In 1993 werd beslist om van de Gemeenschappelijke Markt een economische
unie te maken, die de subregio moest invoegen in de wereldeconomie. Hiertoe werd
het Protocol van Guatemala ondertekend.215
Costa Rica is steeds wat de vreemde eend in de bijt gebleken, en heeft het
integratieproces nooit ten volle ondersteund. Daarop hebben El Salvador, Guatemala
en Honduras in 1993 de Driehoek van het Noorden opgericht. Een dragende as Costa
Rica-Guatemala, zoals Argentinië-Brazilië die is in de MERCOSUR, is nooit echt
ontstaan in de subegio.216
De MCCA is er in geslaagd om een nagenoeg volledige Centraal-Amerikaanse
vrijhandelszone op te richten, waardoor er slechts voor enkele producten
213
214
215
216
Ibidem
Stevens, (W.), 1996, pp. 192-195
Website SICE
Stevens, (W.), 1996, pp. 195-196
58
uitzonderingen gelden, en de intraregionale handel sterk gestegen is. Na 40 jaar
integratie zit de Gemeenschappelijke Markt echter nog steeds vast tussen een
onvoltooide vrijhandelszone en een onafgewerkte douane-unie.217 Het CentraalAmerikaanse Parlement (PARLACEN), dat in 1987 werd opgericht, is evenwel één van
de weinige direct verkozen regionale parlementen ter wereld.218 Tijdens de jaren
1990 sloten de individuele lidstaten ook bilaterale handelsakkoorden met derde
landen, waardoor het gemeenschappelijke buitentarief zich niet heeft kunnen
ontwikkelen.
Met het Verdrag van Chaguaramas werd in 1973 de Caraïbische
Vrijhandelsassociatie (CARIFTA) omgevormd tot de Caraïbische Gemeenschap
(CARICOM). De vrijhandelszone van de CARIFTA voorzag namelijk geen vrij verkeer
van arbeid en kapitaal, noch coördinatie van beleid inzake landbouw, industrie en
buitenlandse zaken. De CARICOM trachtte hier verandering in te brengen, en in 1989
besloot de Gemeenschap de gemeenschappelijke markt om te vormen tot een
eengemaakte markt en economie. Negen protocollen amendeerden het aldus
herziene verdrag uiteindelijk tot het Herziene Verdrag van Chaguaramas.
De doelstellingen van de CARICOM zijn sindsdien: het verbeteren van levensen arbeidsstandaarden; een maximale tewerkstelling en gebruik van de
productiefactoren; een versnelde, gecoördineerde en ondersteunde economische
ontwikkeling en convergentie; de uitbreiding en verbetering van handel en
economische relaties met derde landen, groepen landen en andere entiteiten;
verhoogde internationale concurrentie; een verhoogde productie en productiviteit en
een verhoogde coördinatie en samenwerking inzake het buitenlandse beleid en dat
van handel met het buitenland.
Antigua en Barbuda, de Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Grenada,
Guyana, Haïti, Jamaïca, Montserrat, Saint Lucia, Saint Kitts en Nevis, Saint Vincent en
de Grenadines, Suriname en Trinidad en Tobago zijn de huidige 15 lidstaten. Er zijn
ook vijf geassocieerde leden: Anguilla, Bermuda, de Britse Maagdeneilanden, de
Kaaimaneilanden en de Turks- en Caicoseilanden.219
In 1994 werd de Associatie van Caraïbische Staten (ACS) opgericht te
Cartagena de Indias, met als doelstelling het overleg en de samenwerking tussen alle
Caraïbische landen te bevorderen. De 25 lidstaten waren: Antigua en Barbuda, de
Bahamas, Barbados, Belize, Colombia, Costa Rica, Cuba, Dominica, de Dominicaanse
Republiek, El Salvador, Grenada, Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaïca,
Mexico, Nicaragua, Panama, Saint Kitts en Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent en de
Grenadines, Suriname, Trinidad en Tobago en Venezuela. Ook waren er drie
geassocieerde lidstaten: Aruba, Frankrijk (namens Frans-Guyana, Guadeloupe en
Martinique) en de Turks- en Caicoseilanden.
De Associatie wil de regionale samenwerking en integratie in het Caraïbische
gebied stimuleren, om zo de economische ruimte mee te ondersteunen. Daarbij moet
de omgeving van de Caraïbische Zee gevrijwaard blijven, en moet de regio duurzaam
ontwikkeld worden.220
217
218
219
220
Website
Website
Website
Website
SICE
PARLACEN
CARICOM
ACS
59
Het Plan Puebla Panama (PPP) dat door de Midden-Amerikaanse landen Belize,
Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Panama en de negen
zuidelijke staten van Mexico opgericht werd in 2001, beoogde het versnellen van de
integratie en het bevorderen van de duurzame ontwikkeling in de regio. De
verbetering en uitbreiding van de infrastructuur in het gebied, gefinancierd door de
Wereldbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, speelde hierin een centrale
rol.221 Het megalomane project werd aangestuurd door de VS en de Mexicaanse
president Vicente Fox. Men kan zeer uiteenlopende voorlopers ervan terugvinden in
andere regionale programma’s en projecten: de Meso-Amerikaanse Biologische
Corridor, het Amerikaanse Energieplan, het Systeem van Electrische integratie voor
Centraal-Amerikaanse landen, de Mars naar het Zuiden, Plan Zuid en Operatie Nieuwe
Horizonten. Ook kan het in het kader van de ALCA geplaatst worden. Er werd gesteld
dat via een opening van de markten uit deze regio voor de wereldeconomie de
armoede beter bestreden zou kunnen worden. De veel gehoorde kritiek was meteen
dat de multinationals uit het Noorden op deze manier een betere toegang tot de
energie in het gebied verkregen. Daarnaast zou volgens critici de grond van een groot
deel van de kwetsbare bevolkingsgroepen onteigend worden, en zou een enorm
reservoir van goedkope arbeid ingeschakeld kunnen worden “in dienst van het
mondiale kapitaal”.222
In 2008 werd het PPP met de Verklaring van Villahermosa omgevormd tot het
Meso-Amerikaans Project van Integratie en Ontwikkeling. Het Project, dat
een politieke ruimte moet vormen waarin intraregionale samenwerking, ontwikkeling
en integratie bevorderd worden, omvat de ex-lidstaten van het Plan Puebla Panama –
nu met héél Mexico – en Colombia. Het is de bedoeling om op termijn de
levenskwaliteit van de inwoners in de regio te verbeteren, door middel van
armoedebestrijding, economische ontwikkeling, investeringen, infrastructurele
verbetering en samenwerking op multilateraal niveau en met ontwikkelde landen.223
In 1980 vormden de 11 landen die tevoren de Latijns-Amerikaanse
Vrijhandelsassociatie (ALALC) hadden uitgemaakt - Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili,
Colombia, Ecuador, Mexico, Paraguay, Peru, Uruguay en Venezuela – deze organisatie
om tot de Latijns-Amerikaanse Integratie-associatie (ALADI) middels het
Verdrag van Montevideo. In 1999 kwam Cuba er nog bij. De Associatie heeft enkele
basisprincipes die aansluiten bij de werkvelden van de vroegere ALALC: politiek en
economisch pluralisme, geleidelijke convergentie van bestaande akkoorden tot een
gemeenschappelijke Latijns-Amerikaanse markt, flexibiliteit, differentiële aanpak van
lidstaten op basis van hun ontwikkelingsniveau en een veelheid aan
samenwerkingsvormen inzake handel. De ALADI stelt zich tot doel om naar een
betere, evenwichtige Latijns-Amerikaanse samenleving te streven.224
De organisatie biedt tevens een forum aan zijn lidstaten om over integratie te
discussiëren, en in die hoedanigheid zorgt het voor een normatief kader dat het
afsluiten van bilaterale handelsakkoorden moet begeleiden. In dit opzicht vult het de
Wereldhandelsorganisatie aan, met het verschil dat de WTO in feite een veel grotere
221
222
223
224
Website Plan-Puebla-Panama
An., Plan Puebla Panama? Ontwikkeling of neokolonialisme?, 2002
Website Meso-Amerikaans Project
Website ALADI
60
impact heeft op dergelijke akkoorden.225 De ALADI werkt immers met de
machtiginsclausule, of de Beslissing over Differentiële en meer Gunstige Behandeling,
Wederkerigheid en meer Volledige Participatie van Ontwikkelingslanden, van de WTO,
die ontwikkelde landen moet aanzetten tot een differentiële en meer gunstige aanpak
van ontwikkelingslanden.226
De acht landen die in 1978 de Overeenkomst voor Amazonische samenwerking
hadden ondertekend – Bolivia, Brazilië, Colombia, Ecuador, Guyana, Peru, Suriname
en Venezuela – richtten in 1998 de Organisatie van de Overeenkomst voor
Amazonische Samenwerking (OTCA) op, om de doelstellingen van de
Overeenkomst te versterken en uit te voeren. Men wilde het Amazonegebied niet
enkel beschermen, maar ook duurzaam ontwikkelen.227
Enkele Latijns-Amerikaanse landen hebben zich aangesloten bij de AziatischPacifische Economische Samenwerking (APEC), dat in 1989 werd opgericht om de
invoeging van haar lidstaten in de internationale economische orde te
vergemakkelijken. Naast economische en technische samenwerking, wilde men de
onderlinge handel tussen de lidstaten liberaliseren. De handelsliberalisering, volgens
de multilaterale voorschriften van de WTO, moet volledig zijn in 2010 tussen de meer
ontwikkelde lidstaten, en in 2020 tussen de overige landen. De APEC wil geen
economisch blok zijn, aangezien men ook handelsliberalisering met niet-lidstaten
beoogt.228 Naast Mexico, zijn ook Chili, dat een lange geschiedenis van intense
economische relaties met de overige lidstaten heeft, en Peru, waarvan we het
lidmaatschap kunnen beschouwen als een persoonlijk succes van ex-president Alberto
Fujimori, lid sinds respectievelijk 1993, 1994 en 1998. Ook Colombia, Costa Rica,
Ecuador en Panama voeren onderhandelingen over een lidmaatschap. SaavedraRivano geeft drie redenen voor de Latijns-Amerikaanse interesse in de aansluiting bij
de APEC: bevordering van de internationale aanwezigheid, de constructie van de
internationale economische orde, en de samenwerking met Oost-Azië. De APEC is een
project dat het open regionalisme aan beide kusten van de Stille Oceaan moet helpen
bevorderen.229
Omdat in de multipolaire wereld van na de Koude Oorlog sterke economische
spelers het internationale toneel betraden – de Europese Unie, Japan en een reeks
andere Oost-Aziatische landen – zochten de Verenigde Staten weer meer toenadering
tot Latijns-Amerika en het Caraïbische gebied. De VS zou een drieledig
‘meersporenbeleid’ aanhangen in de jaren 1990: unilateralisme, multilateralisme en
regionalisme. In de jaren 1980 had Reagan reeds het Initiatief voor het Caraïbische
Bekken opgestart om de sandinistische en castristische tendenzen in de regio tegen
te gaan.
De VS wilden regionalisme bevorderen, maar dan om neoliberale
225
Vermeulen, (J.); Regionale economische integratie in Zuid-Amerika: geopolitieke breuklijnen bij de
reactie op het neoliberalisme, 2006, pp. 30-31
226
Website WTO
227
Website OTCA
228
Saavedra-Rivano, (N.), 9. América Latina en el APEC, in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño
Ruiz, (J.), Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional, 2008, pp. 261-267
229
Ibidem, pp. 272-277
61
deregulering te stimuleren en terug controle te verwerven over multinationale
bedrijven.230
De eerst echte stap naar meer hemisferische samenwerking sinds de Alliantie
voor Vooruitgang onder Kennedy in de jaren 1960, werd gezet door George Bush sr.
met het Initiatief voor de Amerika’s, in 1991. Er werd meer gemikt op
economische opening en structurele hervormingen in Latijns-Amerika en het
Caraïbische gebied, en de Amerikaanse beleidsmakers wensten handel en
investeringen bevorderen, in plaats van officiële financiële hulp te verlenen.
De Lombaerde omschrijft de doelstellingen van dit Initiatief als volgt:
- handelssamenwerking om vrijhandelsakkoorden te kunnen sluiten in de regio
en een hemisferische vrijhandelszone op te richten
- financiering van programma’s die investeringshervormingen bevorderen
- inkrimping van bilaterale schulden ter hervorming van de markt en
modernisering van de economieën231
Nadat de Verenigde Staten van Amerika en Canada in 1989 reeds de
Vrijhandelsovereenkomst tussen Canada en de VS hadden gesloten, werd in 1994 de
Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA), met nu ook Mexico van
kracht.232 Het vrijhandelsblok is – naast de MERCOSUR en de ASEAN – één van de
belangrijkste uithangborden van het open regionalisme in de wereld, en zelfs het
vooropgestelde model van de CEPAL.233 Ook was het de eerste integratiepoging in de
wereld tussen ontwikkelde landen en een ontwikkelingsland, met name Mexico.
De NAFTA had van meet af aan, naast een aantal basisprincipes, waaronder
nationale behandeling, meest-begunstige-natie en transparantie, zes specifieke
doelstellingen:






230
eliminatie van handelsbeperkingen, en het vergemakkelijken van vrij verkeer
van goederen en diensten in de subregio
eerlijke concurrentie bevorderen in de vrijhandelszone
investeringen aantrekken
bescherming en versterking van intellectuele eigendom
implementatie en toepassing van de Overeenkomst, gemeenschappelijk
beheer en geschillenregeling
een raamwerk voor verdere trilaterale, regionale en multilaterale
samenwerking, om de voordelen van dit akkoord maximaal te benutten en
uit te breiden234
De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p. 397
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp.
16-18
232
Fraser, (C.), 7. International Relations, in: Hillman, Richard S. (ed.), 2005, p. 197
233
Gudynas, (E.), 2005, p. 2
234
Website Secretariaat van de NAFTA
62
231
Van bij de start kreeg de NAFTA sterke kritiek te slikken omdat men zich louter
op de vrijmaking van de intraregionale handel focuste. Castañeda verduidelijkt:
“NAFTA zegt niets over de migratieproblematiek, regionale fondsen voor arme
gebieden, arbeidersrechten, milieuwetten of technische samenwerking. Mexico koos
voor het meest conservatieve en anti-sociale vrijhandelsmodel dat men zich kan
inbeelden, volledig op maat van het ultraliberalisme dat Reagan en Bush verdedigen”.
García voegt daaraan toe dat “NAFTA een gijzelaar van de politieke conjunctuur in de
VS“ was. Hij stelt dat de toenmalige VS-president, George Bush sr., de NAFTA
dringend nodig had als verkiezingstroef. Daarnaast merkt hij op dat de bevolking
helemaal niet geraadpleegd werd, en dat Mexico bovendien een veel zwakkere
concurrentiepositie had tegenover de VS en Canada. Daarom werden er aanvankelijk
overgangstermijnen voorzien van 15 jaar voor het land.235
De oorspronkelijke doelstelling om tegen 2008 de intraregionale handel sterk
te verhogen door een eliminatie van alle tarifaire handelsbeperkingen, is min of meer
verwezenlijkt. Ondanks het mechanisme voor geschillenregeling worden een aantal
zaken nog steeds door de WTO beslecht, en ook de implementatie van het regionale
project is nog niet helemaal voltooid.236
Het merendeel van de Mexicaanse waarnemers stelt evenwel dat Mexico, door
zich aan te sluiten bij dit handelsblok, sterk economisch afhankelijk is geworden van
de VS. In 2002 zou dit bijna absoluut zijn, want de import en export naar de VS was
enorm groot geworden. Vele Mexicaanse bedrijven waren overgenomen, evenals
grote banken, mede door Canadees en Spaans kapitaal. Toen in 2001 recessie uitbrak
in de VS, had dit een zeer nefaste invloed op de maquiladoras – fabrieken die zich
voornamelijk in Mexico, aan de grens met de VS bevinden.
De tarifaire eliminatie in de NAFTA is compleet, waardoor ook de Mexicaanse
landbouw het hard te verduren heeft. De landbouwers uit het Noorden zijn altijd
zwaar gesubsidieerd geweest, en beschikken over een betere productiestructuur.
Velen stellen dat de NAFTA er niet in geslaagd is om Mexico te ontwikkelen, noch de
levenskwaliteit van zijn inwoners te bevorderen.237
Men dacht op middellange termijn alle Latijns-Amerikaanse landen te kunnen
opnemen in de NAFTA, waardoor reeds bestaande integratie-initiatieven en bilaterale
akkoorden hun betekenis zouden verliezen.238 Naast Chili, toonde Argentinië
aanvankelijk ook grote interesse. Ook Colombia, Peru en Panama waren niet afkerig
van een vrijhandelsakkoord met de VS, omwille van geostrategische belangen.239
President Clinton breidde de agenda van het Initiatief voor de Amerika’s, dat
George Bush sr. in 1991 had opgestart, uit tot een voorstel tot oprichting van een
grote vrijhandelszone voor het hele Westelijke Halfrond, de Vrijhandelszone van het
Westelijk Halfrond (WHFTA), waarbij er meer aandacht aan democratie en
mensenrechten zou geschonken worden.240 Sinds de Alliantie voor Vooruitgang, onder
235
De Witte, (F.), Mexico en het Vrijhandelsverdrag. NAFTA geen mirakeloplossing, in: América
Revista, 2002, pp. 5-7
236
Osang, Thomas, North American Free Trade Agreement (NAFTA), in: Vaidya, (A.), Globalization:
Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, 2005, p. 664
237
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, pp. 560-561
238
De Lombaerde, (P.), in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, p. 82
239
Versmissen, (L.), Miami-top. Latijns-Amerika aast op vrijhandel, in: América Revista, 1994, p. 10
240
van Dijck, (P.); Schuurman, (P.), in: Internationale Spectator, 1994, pp. 553-554
63
Kennedy en Johnson, was er geen enkel project met dergelijke aspiraties – “van
Alaska tot Vuurland” - meer gelanceerd in het Westelijk Halfrond. Dit nieuwe PanAmerikaanse project ging echter exclusief over handel.241
Eind 1994 organiseerde Clinton de Top van Miami, of de Top van de Amerika’s,
in het kader van de OAS, waarop alle lidstaten – buiten Cuba – werden uitgenodigd
om de Vrijhandelszone te bespreken. De CEPAL en de IADB steunden de
besprekingen. Vier bijeenkomsten van ministers moesten de voorbereidende fase
van wat de Vrijhandelszone van de Amerika’s (ALCA/FTAA) moest gaan heten,
de volgende jaren in goede banen leiden. Op de Tweede Top te Santiago de Chile, in
1998, werden formele onderhandelingen opgestart. Na enkele ministeriële
bijeenkomsten beslisten de staats- en regeringsleiders in het hele Halfrond, op de
Derde Top in Quebec in 2001, om een voorlopige versie van het oprichtingsverdrag
op te stellen. Tot 2003 waren er nog vele onderhandelingen, maar meningsverschillen
tussen de VS en Brazilië, de twee drijfkrachten achter het project, deden het
integratieproces stilvallen. De VS verloren stilaan hun interesse in een hemisferisch
project, en gingen zich meer toespitsen op kleinschaligere akkoorden.242
De thematiek die de ALCA moest gaan behandelen is vrijwel dezelfde als de
economische agenda van de ‘vierde generatie’ Associatie-Akkoorden die de EU
probeerde te onderhandelen met derde landen: naast handelsliberalisering namelijk
investeringsregelgeving, en beleid inzake concurrentie en overheidsaanbestedingen.
Deze drie laatste thema’s waren de zogenaamde Singapore-kwesties die op de WTOtop te Cancún, in 2003, afgevoerd werden, omwille van de grote meningsverschillen
tussen ontwikkelingslanden en – voornamelijk – de EU.243
De Vierde Top te Mar del Plata in 2005, leverde magere resultaten en verdeelde
meningen op. Een aantal landen, voornamelijk Brazilië, verzetten zich uiteindelijk
sterk tegen het integratiemodel dat de VS Latijns-Amerika en de Caraïben wilde
opdringen.244 Deze landen wilden niet dat kwetsbare domeinen, zoals auteursrechten
en patenten, investeringen en overheidsaanbestedingen, volledig geliberaliseerd
zouden worden. Ze vreesden tevens dat ze de zware concurrentie uit het Noorden
niet zouden aankunnen. Natuurlijk wilde Brazilië, de Zuid-Amerikaanse ‘leider’, ook
zijn regionale leiderschap en autonomie niet kwijtspelen door op te gaan in een
hemisferisch handelsblok.245 Daarbovenop was het land niet opgezet met het
protectionisme van de VS tegenover zijn belangrijkste producten, gaande van
sinaasappelsap tot staal.246 Voor de Braziliaanse multinationals, zoals Petrobras, zou
het tenslotte een verlies van hun geprivilegieerde situatie in de MERCOSUR
betekenen. De ALCA, volgens Jaguaribe, zou resulteren in een overname van de
Braziliaanse markt door multinationals uit het Noorden, en de lokale industrieën
zouden verdwijnen, waardoor Zuid-Amerika weer moeten berusten in het voorzien
van primaire producten voor de export, zoals vóór de jaren 1930. Daarnaast zou de
241
242
Stevens, (W.), 1996, p. 213
Xenias, (A.), Latin American Free Trade Association (LAFTA), in: Vaidya, Ashish, 2005, p. 649
243
van Dijck, (P.), Handel en wandel van Latijns-Amerika. Latijns-Amerika’s nieuwe ambities voor
diepere integratie, in: Internationale Spectator, 2005, p. 85
244
245
246
De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p. 403
Xenias, (A.), in: Vaidya, Ashish, 2005, p. 649
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, p. 559
64
commercieel reductionistische ALCA broodnodige sociale hervormingen en een beleid
inzake milieu niet bevorderen.247
De VS, van hun kant, wilden geen compromissen sluiten inzake de subsidiëring
van hun landbouwproducten.248
Ruiz wijst er op dat de agenda bepaald werd door de VS en hun multinationals,
en dat ze geen rekening hielden met de andere landen, economische groepen en
andere niet-statelijke actoren. De ALCA zou louter een lineaire handelsliberalisering
nagestreefd hebben, zonder zich rekenschap te geven van de grote regionale
ongelijkheden. Een belangrijk argument tegen de ALCA was dat er tegenover het
aannemen van multilaterale wetgeving, in het kader van de WTO, geen toegevingen
inzake subsidies en landbouwsteun werden toegekend aan de zuiderburen. Het is
voornamelijk de MERCOSUR geweest die het project heeft doen mislukken.249
Intussen waren de VS, na de mislukking van Cancún en de mislukte
hemisferische integratiepogingen, dus niet bij de pakken blijven zitten, en begonnen
hun pijlen te richten op bilaterale onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden met
landen en groepen in het Zuiden.
Een belangrijk handelsverdrag is het Vrijhandelsakkoord tussen de
Verenigde Staten, de Dominicaanse Republiek en Centraal-Amerika (DRCAFTA), afgesloten in 2004, oorspronkelijk tussen de VS en Costa Rica, El Salvador,
Guatemala, Honduras en Nicaragua. De Dominicaanse Republiek sloot zich later dat
jaar aan. Dit verdrag moest nieuwe mogelijkheden bieden voor bedrijven uit de VS,
en bood de andere landen een relatief open toegang tot hun goederenmarkt, terwijl
ze de eigen markten deels mochten afschermen met handelsbeperkingen. De
overeenkomst geldt voor bijna alle handelsstromen tussen deze landen en de VS.
Naast de NAFTA en de DR-CAFTA sloten de VS bilaterale vrijhandelsakkoorden
met Chili, Colombia en Peru, en hebben ze dat ook geprobeerd met onder meer
Bolivia, Ecuador en Panama.250
De NAFTA, ALCA en DR-CAFTA waren volgens De Lombaerde niet enkel
strategische antwoorden op belangrijke integratieprocessen elders, ook kaderden ze
in de geostrategie en de internationale commerciële aanpak van de VS.251 Onder
meer het Plan Puebla Panama, het Plan Colombia, Het Regionale Andesinitiatief en
Plan Waardigheid kunnen in het raam van de ALCA gekaderd worden.252 Phillips geeft
aan dat ook zaken zoals nationale veiligheid en democratie op het spel stonden. Zo
wilden de VS het Westelijk Halfrond instrumentaliseren in hun beleid inzake drugs,
migratie, milieu, corruptie, terrorisme, olie en energie. De ALCA-besprekingen zouden
vooral op aandringen van de Latijns-Amerikaanse landen opnieuw in hoofdzaak over
economie gegaan zijn. Volgens Philips is hemisferische integratie duidelijk een
mechanisme waarmee de VS zijn hegemonie en neoliberalisme aan de grote regio wil
opleggen. Daarenboven had de VS zich versterkt via vrijhandelsakkoorden met
247
Gudynas, (E.), El relanzamiento de la integración latinoamericana. Un Nuevo escenario y muchas
preguntas para el desarrollo sostenible, in: Lecturas del Domingo, 2000, p. 4
248
Xenias, (A.), in: Vaidya, Ashish, 2005, p. 649
249
De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 403-404
250
Website CAFTA Inlichtingen Centrum
251
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p.
19
252
An., Plan Puebla Panama? Ontwikkeling of neokolonialisme?, 2002
65
verschillende landen en regionale blokken – de CARICOM en de MERCOSUR - in het
Halfrond, waarmee ze een sterke uitgangspositie in de ALCA wilden afdwingen. Het
regionalisme waarop de VS azen staat of valt met de multilaterale onderhandelingen.
Het land wil zo met deze vrijhandelsakkoorden zijn standaarden via de WTO
opdringen aan de rest van de wereld. Op die manier versterken de bilaterale,
regionale en multilaterale integratie-akkoorden elkaar juist in de internationale
strategie van de VS. De NAFTA kan zo als een hulpmiddel beschouwd worden, dat de
Uruguay-Ronde in een beslissende, voordelige plooi heeft laten vallen. De VS hadden
dus echter met sterke regionale tegenstand af te rekenen, waardoor ook de
multilaterale onderhandelingen stokten.
Als beschouwing worden hieronder de drie vormen van integratie-akkoorden, die
De Lombaerde onderscheidt in de golf van het open regionalisme, weergegeven:
- vrijhandelsakkoorden van het NAFTA-type, een ‘nieuwe generatie’ akkoorden
tussen de VS (en in mindere mate Mexico) en Noord-Amerika, CentraalAmerika, sommige Andeslanden en Chili
- vrijhandelsakkoorden van een ‘eerste generatie’, in Zuid-Amerika
vooral tussen MERCOSUR en CAN
- gedeeltelijke en onvoltooide douane-unies, in Centraal-Amerika (MCCA), ZuidAmerika (CAN en MERCOSUR) en het Caraïbische gebied (CARICOM)
De verschillende integratieschema’s bestaan naast elkaar en er is interactie tussen
hen, voornamelijk economisch (MERCOSUR, CAN, G-3, MCCA en NAFTA), maar ook
politiek (OAS, Rio-Groep, Ibero-Amerikaanse toppen en Amerikaanse toppen)253
253
De Lombaerde, (P.); Garay, (L. J.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008,
pp. 19-29
66
6 Integratiegolf III - Post-liberaal Regionalisme
6.1. Context
In het derde millennium zag de situatie van Latijns-Amerika en de Caraïben er
niet schitterend uit. Meer dan 180 miljoen mensen waren zeer arm, en zeker 55
miljoen daarvan gingen met honger naar bed. De remedies van de internationale
financiële instellingen hadden niet veel beterschap opgeleverd.
Het voornaamste obstakel om armoede en onderontwikkeling te overstijgen,
was echter de onbetaalbare buitenlandse schuld, die middelen had weggenomen, die
anders in duurzame, evenwichtige ontwikkeling, en economische groei geïnvesteerd
hadden kunnen worden. Daarnaast was er een structureel onevenwicht tussen de
economieën van ontwikkelde en onderontwikkelde landen. De Latijns-Amerikaanse
gastlanden van multinationale bedrijven en internationale investeerders, hadden de
vruchten van de periode van ‘openheid’ overigens niet kunnen plukken, terwijl ze
zagen dat de winsten geëxporteerd werden, en er niet in langetermijngroei werd
geïnvesteerd. De ongelijke handelsvoorwaarden tussen de regio en de rest van de
wereld, hadden een situatie gecreëerd, waarbij enerzijds de markten van LatijnsAmerika waren opengesteld, maar niet overal goed ontwikkeld waren; en anderzijds
de westerse industrielanden protectionistische tactieken – zoals tarieven en subsidies
– hanteerden om hun industrieën te beschermen. 254
Carlos Menem, de Argentijnse president tijdens de jaren 1990, en een
bewonderaar van het neoliberalisme van Thatcher, Reagan en Pinochet, zou zijn land
in puin achterlaten. De volatiliteit van investeringsstromen in de regio had immers
toegeslagen in Argentinië. Omdat het land tegen het einde van de jaren ’90 niet
voldoende produceerde, en de munt niet had kunnen devalueren, omdat de
Argentijnse peso gekoppeld was aan de Amerikaanse dollar, ontstond er een zware
economische recessie.255 Argentinië was sterk aangewezen op de structurele
aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank. Het land zou het nieuwe
millennium in ernstige crisis ingaan, want ook onder Menems’ opvolgers, Fernando de
la Rúa tot aan Eduardo Duhalde, slaagde het land er niet in om zichzelf een beter
economisch profiel aan te meten. De Argentijnse ‘koorts’ verspreidde zich geleidelijk
ook naar Brazilië, Paraguay, Uruguay, en zelfs Chili en Mexico. Symptomen waren
muntontwaardingen, stijgende rentevoeten, inflatie, afgenomen buitenlandse
investeringen en een groeiende sociale chaos.256
Het neoliberale beleid had nu vrijwel helemaal afgedaan, vooral in ZuidAmerika. In het eerste decennium van de 21ste eeuw, kwamen in vele landen in de
regio nieuwe leiders aan de macht, van sociaal-democratische en socialistische
signatuur. Hugo Chávez Frías, reeds in 1999 aan de macht gekomen in Venezuela,
sprak zich steeds meer uit over zijn ‘socialisme van de 21ste eeuw’, en inspireerde een
aantal landen in de regio – voornamelijk Bolivia en Ecuador. Het was ook in dit
klimaat dat de ALCA zou mislukken, voornamelijk omwille van protest van de
254
255
256
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, pp. 555-557
Muskens, (R.), Economische crisis sleurt Mercosur mee, in: Onze Wereld, 2001, p. 26
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, pp. 557-559
67
Cubaanse leider Fidel Castro, de Braziliaanse president Lula da Silva, en het
Venezolaanse staatshoofd, Hugo Chávez.
Bekende critici van het ‘open’ beleid, zoals Joseph Stiglitz, stelden dat in plaats
van het volgen van de ‘shocktherapie’ van het IMF – meer spenderen en jobs
schrappen, ontwikkelingslanden meer moesten focussen op sociale behoeften.257
Hoe kunnen we nu de tweede grote integratiegolf in Zuid-Amerika, meer dan 15 jaar
open regionalisme evalueren?
De meeste van de vrijhandelsakkoorden, bilaterale relaties en chronogrammen
van tarifaire liberalisering, samen een amalgaam van akkoorden van de ‘derde
generatie’ in het kader van de ALADI, zijn in hun meest recente versie ontworpen in
de jaren 1990, en de eerste jaren van het derde millennium, in de periode van het
open regionalisme (Bijlage 8).258 Rueda Junquera stelt dat ze de intraregionale
handel in de regio sterk bevorderd hebben, en bovendien was deze van betere
kwaliteit. Nieuwe directe buitenlandse investeringen hebben bijgedragen tot een
economische groei. Men geraakte minder kwetsbaar voor externe factoren en er werd
aan industriële diversificatie gedaan. De aanzienlijke reductie van de tarifaire
handelsbelemmeringen zorgden ervoor dat de regio terug meer open kwam te staan
voor import en buitenlandse concurrentie.
Hij wijst echter op een aantal sterke beperkingen. Door de verhoogde
vrijhandel was er een groot overwicht voor de extraregionale handel ontstaan,
afgemeten tegenover de intraregionale handel. Deze laatste is kwalitatief dan wel
beter geworden, het lijkt toch een proces van lange adem te zijn om de handel
binnen te regio sterk aan te zwengelen. Daarnaast was er nog steeds het grote
probleem van de ongelijke verdeling van de winsten. De coördinatie van macroeconomisch beleid was beperkt gebleven in de subregionale blokken. Ook de douaneunies bleven overal onvolmaakt. Dit wil zeggen dat er nog steeds belangrijke
uitzonderingen
bestaan
op
het
gemeenschappelijke buitentarief.259 De
vrijhandelszones vertonen bovendien nog enkele belangrijke uitzonderingen, zoals
suiker en de auto-industrie in de MERCOSUR en enkele landbouwproducten en drank
in de CAN en de MCCA. Daarnaast zijn er nog vele niet-tarifaire belemmeringen.260
De tweede integratiegolf volgde volgens Gudynas, het pad van vrijmaking van
de markt, tarifaire reductie, verhoging van de import en vertrouwen op groei door
een verhoogde export. Het omvatte echter geen voorstellen inzake politieke, sociale
of milieugebonden integratie. Daarnaast voerde men geen gemeenschappelijk
productiebeleid, omdat men hoopte dat de handel en markt de middelen zouden
toewijzen. Op die manier moest de ongelijkheid verminderen, een grotere interactie
tussen de openbare en private sectoren ontstaan, en wetenschap en technologie
bevorderd worden. Met het open regionalisme had men de importvervangende
ontwikkelingsstrategie en de bescherming van de nationale markt volledig
ontmanteld.
Het nieuwe regionalisme van de CEPAL ging, aldus Gudynas, onvoorwaardelijk
mee in het verhaal van de mondialisering. Dit proces (zie Bijlage 1) werd als een zee
257
258
259
260
Ibidem, pp. 555-557
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, pp. 10-13
Rueda Junquera, (F.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 50-53
Sanahuja, (J. A.), 2006, p. 83
68
van mogelijkheden beschouwd, en men liet zich inspireren door de goede resultaten
in Zuid-Oost Azië. Daar was er echter sprake van ‘glocalisering’, de aanpassing van
mondiale ondernemingen aan plaatselijke omstandigheden, om markten te
penetreren en hogere winsten te verkrijgen. De CEPAL benaderde dit omgekeerd: de
Commissie bevorderde de aanpassing van Zuid-Amerikaanse productieketens aan de
mondiale voorschriften van de vrije markt. Dit had nefaste gevolgen in een regio die
hier nauwelijks aan aangepast was.
Een fundamentele tekortkoming van het open regionalisme was de exlusief
commerciële aard van de relaties tussen de landen. Handel moest daarbij de
belangrijkste problemen in de regio oplossen. Dit maakte dat er niet dieper werd
ingegaan op regionale conflicten, diplomatieke spanningen, nationale veiligheid, of
regionale en internationale botsingen tussen mogendheden.
Daarnaast was er weinig tot geen sprake van burgerlijke participatie.261
Er was dan ook een conceptuele verwarring wanneer zeer uiteenlopende
regeringen, zoals Brazilië en Chili in het kader van de ALCA, zich op eenzelfde
invulling van regionale integratie begonnen te beroepen. Doordat open regionalisme
de (neo)liberale hervormingen in de regio vergemakkelijkte, hadden de negatieve
effecten die ze met zich meebrachten een dubbele werking, omdat vele analisten
afstapten van een zoektocht naar een alternatieve weg naar regionale integratie. Vele
integratieprojecten verwerden tot processen die de invoeging in de mondiale
economie en economische afhankelijkheid benadrukten, en leidden landen ertoe om
grondstoffen te exporteren, zónder te industrialiseren, aldus Gudynas.262
Sanahuja ziet het open regionalisme als een ‘light’-versie van regionale
integratie, omdat het sterke instellingen en supranationalisme afwees. Daarnaast was
het ook ‘selectief’, omdat het vrijwel uitsluitend op de vrijmaking van de markten
gericht was. Het was eveneens ‘elitair’, omdat het geen grote steun bij de volk
genoot, en er nog steeds geen gemeenschappelijke Zuid-Amerikaanse identiteit was
ontwikkeld. Dit regionalisme, aldus Sanahuja, week in feite niet veel af van de
Washington Consensus, in zijn originele of aangepaste vorm (zie 5.1.).263
Zoals we reeds zagen, was er de laatste jaren een kritische herbezinning over
het Zuid-Amerikaanse economische beleid sinds de jaren 1990. Er werd een
diepgaande kritiek geformuleerd op het liberale – soms neo-liberale – paradigma, dat
de nieuwe, en herziene intraregionale integratie-initiatieven had geïnspireerd. We zien
de laatste jaren echter wereldwijd een heropleving van het economische
nationalisme. Enerzijds is de structuralistische tendens, die zoals we zagen tot de
liberale integratie-school behoort, met zijn sterke focus op industrialisering daardoor
terug boven water gekomen; anderzijds zien we een felle reactie op de neo-liberale
voorschriften, en die van de Washington Consensus.264 De mondialisering wordt niet
langer louter beschouwd als iets vanzelfsprekends, waar we sowieso door moeten,
maar in het derde millennium is men ook gaan trachten antwoorden te formuleren op
de tekortkomingen, en wanverhoudingen, die ze met zich meebrengt. Het verzet
kwam vooral vanuit de minder ontwikkelde landen, achtergestelde regio’s en sociale
groepen
–
zoals
inheemse
groepen,
vakbonden,
milieubewegingen,
261
262
263
264
Gudynas, (E.), 2005, pp. 2-3
Ibidem, pp. 3-4
Sanahuja, (J. A.), 2006, p. 88
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, pp. 19-20
69
consumentenverenigingen, feministische groepen, …). Zij wierpen op dat het open
integratiemodel enkel heeft bijgedragen aan de productieve sector, en multinationals,
en de winsten niet evenwaardig heeft kunnen toewijzen.265 Op politiek niveau heeft
zich dat, zoals gezegd, in vele landen vertaald in een aan de macht komen van een
reeks nieuwe machthebbers, die we als sociaal-democratisch of socialistisch kunnen
beschouwen, en die niet akkoord gaan met de decennialange liberale invloed die de
VS, en ook andere grote mogendheden hebben uitgeoefend in de regio. Het is logisch
dat het open regionalisme, dat voornamelijk in de jaren 1990 zeer invloedrijk is
geweest op de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische integratie, tot een conceptuele
botsing leidde in Zuid-Amerika, waar men zich dus eerder anti-liberaal ging
opstellen.266
Een ander groot probleem was de geringe institutionalisering in de
subregionale projecten. Vaak werd gemakshalve aangehaald dat de subregionale
groepen geen ‘bureaucratie zoals die in Brussel’ wensten. Sanahuja wijst echter op
het feit dat er beter geijverd kan worden voor “(...) een dergelijke bureaucratie, dan
geen bureaucratie”.267 Kenmerkend voor het Zuid-Amerikaanse integratieproces is
dat, aangezien de instellingen slechts beperkte bevoegdheden hebben, de
regeringsleiders nog steeds de bepalende actoren zijn om regionale integratie aan te
wakkeren en het proces te verdiepen. In de woorden van Moravcsik: “hoe meer de
regering als tussenpersoon optreedt tussen de nationale gemeenschap en de
internationale instellingen, en hoe beperkter de transnationale relaties tussen de
landen onderling en met de supranationale instellingen, hoe gemakkelijker het is voor
de uitvoerende macht om machtsmiddelen – zoals het initiatief, de instellingen, de
informatie en de ideeën - te controleren en te manipuleren”.
De Toppen van Staats- en Regeringsleiders waren in elk belangrijk ZuidAmerikaans integratieproject vaak al snel routineus geworden, en konden uitgroeien
tot de voornaamste besluitvormingsinstantie. Dit wakkerde de intergouvernementele
dynamiek vaak aan. Het merendeel van de vooruitgang en kwalitatieve veranderingen
– vaak een verhoging van het integratieniveau, of de herlancering van een zieltogend
project - werden meestal doorgedrukt, nadat regeringsleiders de hoogste
besluitvormingsorganen waren beginnen domineren.268
In de CAN was de vooruitgang in het laatste decennium bijna uitsluitend toe te
wijzen aan één instelling: de Presidentiële Andesraad. Lloreda Ricaurte, ex-algemeendirecteur van het Andessecretariaat verklaarde dat de “(…) actieve deelname van de
presidenten (…) een zeer belangrijke factor is geweest in de consolidatie en de
verdieping van het integratieproces in de Andesregio”. Majluf stelt dat deze Raad het
hele integratieproces geheractiveerd heeft sinds 1989. De crisis in de
Andesgemeenschap tussen 1991 en 1994 viel niet toevallig samen met de periode
waarin de Raad niet bijeenkwam – voornamelijk omdat Fujimori zich in 1992 met een
‘zelfcoup’ zeer autoritair in de Peruviaanse presidentsstoel had genesteld, en Peru
tijdelijk geschorst was uit de CAN. Vanaf 1995 nam de Raad terug het voortouw, en
de Andesintegratie werd verdiept en versneld.
De MERCOSUR is het project waar de invloed van de presidenten nog het verst
reikt. Reeds van bij het begin werden de belangrijkste besluiten genomen op de
265
266
267
268
De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 398-400
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, p. 5
Sanahuja, (J. A.), 2006, pp. 84-85
Malamud, (A.), in: De Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 154-155
70
Presidentiële Toppen. Men spreekt van ‘presidentiële diplomatie’. De MERCOSUR
heeft zich steeds weten te ontwikkelen zonder communautaire institutionele
structuur. In tegenstelling tot de NAFTA, die voornamelijk investeringen en handel
behandelt, richt de MERCOSUR zich nu zowel op economische integratie als op
politieke samenwerking.269
Sinds de komst van sociaal-democratische en socialistische regeringen, heeft
men steeds meer beroep gedaan op de staat, bij het uittekenen van een nieuw pad
naar regionale integratie. Gesteund door verschillende burgerlijke groepen,
benadrukken zij de noodzaak om een simpele marktlogica te overstijgen en politieke
integratie te bevorderen. Daarnaast moest er werk gemaakt worden van een andere
ontwikkelingsagenda en een evenwichtiger sociaal beleid voor de regio.270
Onder meer Castro, Chávez en Cardoso zagen een oplossing in het doen herleven van
de Bolivariaanse droom van een verenigd, voorspoedig en vreedzaam LatijnsAmerika, als een model voor andere regio’s wereldwijd.271 Wat juist die nieuwe
invulling van het begrip regionale integratie inhoudt, en welke regionale projecten
men voor ogen had, zien we in 6.3, 6.4 en 6.5.
269
270
271
Ibidem, pp. 155-157
De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, pp. 400-401
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, p. 561
71
6.2. De weg naar de UNASUR
Uit de voorgaande integratiepogingen in Latijns-Amerika en het Caraïbische
gebied kunnen we leren dat een gemeenschappelijke culturele, historische en
taalkundige verwantschap niet per se voldoende is om regionale integratie tot een
goed einde te brengen. Politieke wil is in feite de belangrijkste factor om een
integratieproces te laten lukken. Laat dit nu net het pijnpunt geweest zijn dat vele
integratieprojecten in de ruime regio heeft doen mislukken, of na enige successen in
een impasse heeft gestort.
Hoewel verschillende specialisten inzake regionale integratie een derde
integratiegolf, met name die van het post-liberale regionalisme, onderscheiden van
het open regionalisme dat er aan vooraf ging, bestaat er geen academische
consensus over dit onderscheid. Ook omdat deze nieuwe golf zeer recentelijk, vanaf
omstreeks 2004, ingang vond in Zuid-Amerika, kunnen we moeilijk nu al spreken van
een consensueel omlijnd begrip. Er lijkt ook nog geen definitieve afstand genomen te
zijn van het open regionalisme, zoals deze tweede integratiegolf dat wel deed van het
regionale importvervangende model in de jaren 1980. Ik meen echter dat dit postliberale regionalisme wat betreft inhoud, doelstellingen en geografie, voldoende
verschilt van voorgaande integratiegolven om te kunnen spreken van een ‘nieuwe
integratiegolf’ in de regio. Daarom zal ik trachten aan te tonen in welk opzicht men nu
in Zuid-Amerika een nieuwe fase begonnen is in de integratiegeschiedenis: eerst
bespreek ik de weg naar de UNASUR, daarna ga ik dieper in op de krachtlijnen van
het post-liberaal regionalisme.
6.2.1. Van de Zuid-Amerikaanse Statengemeenschap (CSN) naar de Unie van
Zuid-Amerikaanse Staten (UNASUR)
Zoals gezegd mislukte de poging om de Vrijhandelszone van de Amerika’s
(ALCA) op te richten. Nog voor deze op de Top van Mar del Plata definitief tot
stilstand werd gebracht, om de voornoemde redenen, stond er reeds een nieuw –
deze keer exclusief Zuid-Amerikaans – integratieproject in de steigers: de ZuidAmerikaanse Statengemeenschap (CSN). Het kreeg al snel een heuse dynamiek,
vooral omwille van de sterke interesse van Brazilië, dat hierin – na het afspringen van
de ALCA – een kans zag om zijn de facto regionale leiderschap in een concreet
project verzilverd te zien worden. (Bijlage 4)
Uitgerekend 500 jaar na de ‘ontdekking’ van Brazilië, kwamen alle ZuidAmerikaanse staatshoofden samen te Brasilia, op de Eerste Zuid-Amerikaanse
Presidentiële Top. Hier werd beslist om het regionale integratieproces voortaan meer
op een Zuid-Amerikaanse leest te schoeien. De verwachtingen waren dat er meer
aandacht besteed zou worden aan sociale en duurzame ontwikkeling.
Uit de Verklaring van Brasilia blijkt dat men echter voornamelijk een
diepgaande regionale samenwerking beoogde inzake democratie, handel,
drugstrafiek, informatica, wetenschap en technologie. Vooral de drie laatste thema’s
stonden voor het eerst zo nadrukkelijk op de regionale agenda. Daarnaast was er veel
aandacht voor integratie inzake infrastructuur, materiële verbindingen zoals wegen,
72
energietransport en telecommunicatie. De staatshoofden gingen akkoord om het
Initiatief voor de Integratie van de Infrastructuur van de Regio Zuid-Amerika (IIRSA)
te starten (zie 6.4.2.3.). Het Plan IIRSA moest op termijn bijdragen tot een
verbeterde structuur voor de export, en een sterkere regionale concurrentie. Een
ander discussiepunt was het openstellen van de grenzen voor het vrije verkeer van
goederen en personen. De steun van de privé-sector en van enkele internationale
financiële instellingen, zoals de IADB, het CAF en het Financieringsfonds voor de
Ontwikkeling van het La Plata-bekken, werd ingeroepen.
Men herinnerde op deze Top, waarop men toch ook sterk het commerciële
aspect benadrukte, het Westen eraan, dat Zuid-Amerika zich nog steeds wil invoegen
in de mondiale economie, en daartoe ook al heel wat aan ‘openheid’ gewerkt heeft.
Er werd daarbij evenwel gewezen op de protectionistische maatregelen die
industrielanden in het Noorden inroepen om hun industrieën te beschermen. De
staatshoofden verklaarden zich bereid om zich te schikken naar het multilaterale
handelssysteem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), hoewel er over nieuwe,
meer evenwichtige akkoorden moest gepraat worden. Wat economische integratie
betreft, was men de hoop in de twee grootste regionale blokken van de regio, de
MERCOSUR en de CAN, nog niet verloren, en besloot men om toenadering te zoeken
tussen beide organisaties.272
Op zich was de succesvolle ontmoeting op het hoogste niveau tussen alle ZuidAmerikaanse staatshoofden al een huzarenstuk; sommige landen hadden overigens
met interne problemen te kampen. Fernando Cardoso, de toenmalige Braziliaanse
president had eerder al eens zijn “droom om de Verenigde Staten van Zuid-Amerika
op te richten” verwoord, en de wens van een “Zuid-Amerikaanse Vrijhandelszone”
(ALCSA/SAFTA). In 1997 had hij reeds drie belangrijke gebieden voor ZuidAmerikaanse integratie onderscheiden: handel, infrastructuur en energie.273
Hoewel de eigenlijke resultaten van de Top te Brasilia vrij bescheiden waren,
zat er perspectief in de vrijmaking van de handel tussen de MERCOSUR en de CAN,
die men tegen 2002 hoopte te verwezenlijken. Daarna zouden ook Chili, Guyana en
Suriname kunnen toetreden tot de economisch-commerciële Zuid-Amerikaanse
ruimte.
Het ontbreken van Mexico op de topontmoeting was eveneens een belangrijk
signaal. Zuid-Amerika – en Brazilië – leken zich voortaan op zichzelf, als regio, te
concentreren. Hoewel bepaalde landen – Argentinië, Uruguay – niet zo opgezet waren
met het Braziliaanse regionale leiderschap, aanvaardden ze dit in feite toch.274 Ook in
de VS accepteerde men dit stilaan. Mexico had voor de NAFTA gekozen, en de
regionale verhoudingen leken beslecht. Een gevolg daarvan was dat Centraal-Amerika
en het Caraïbische gebied nu even uit het Zuid-Amerikaanse gezichtsveld
verdween.275
We kunnen stellen dat het nieuwe pad dat Zuid-Amerika wilde inslaan naar
regionale integratie, een reactie was op de regionale blokvorming van de NAFTA, en
de onderhandelingen van de ALCA. Zuid-Amerika had op dat moment evenwel nog
hemisferische aspiraties: “(...) de houdingen en de coördinatie tegenover de ALCA
272
Einddocument Eerste Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Brasilia, 2000
Giacalone, (R.), La Comunidad Sudamericana de Naciones: ¿una alianza entre izquierda y
empresarios?, 2006, p. 78
274
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
275
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, 15/04/09
273
73
zouden versterkt en verdiept moeten worden, op gelijkwaardige en evenwichtige
basis, en een effectieve toegang tot de markten voor de Zuid-Amerikaanse export
moeten garanderen”. In 2001, op de Derde Top van de Amerika’s, te Quebec, zouden
de Zuid-Amerikaanse landen nog een princiepsakkoord over de ALCA
ondertekenen.276
Daarnaast richtte Cardoso zich tot de EU en de WTO: Zuid-Amerika zou
moeten “(...) strijden tegen de protectionistische handelsbeperkingen die de toegang
van onze producten tot de markten van ontwikkelde landen blokkeren. We hebben
allen baat bij een stabiele en rechtvaardige internationale financiële architectuur, die
investeringen in de productie bevordert en crisissen vermijdt, of vermindert. Wij,
Zuid-Amerikanen, hoeven de asymmetrieën die een gemondialiseerde economie
verstoren, niet aanvaarden. Jaguaribe stelde dat Zuid-Amerika de intraregionale
handel moest verhogen, en dat de Braziliaanse expansie sterk afhangt van de
MERCOSUR. De andere landen waren echter op hun hoede, want nu de dreiging van
een – nog grotere - overname van hun markten door multinationals uit het Noorden
wat was afgenomen, zouden Braziliaanse bedrijven die rol op zich kunnen nemen.
De grote vraag na de Top, bleef evenwel of de retoriek over burgerlijke
participatie, persvrijheid, e.d., ook effectief zou kunnen worden toegepast. Alles
verliep overigens nog op sterk intergouvernementele basis. Op dat gebied leek er nog
veel werk aan de winkel. Ook was er kritiek op de nadruk die nog steeds sterk op
handel werd gelegd. Sociale en milieugebonden thema’s kwamen inderdaad niet echt
aan bod in Brasilia. Het open regionalisme haalde nog steeds de bovenhand als
regionaal ontwikkelingsmodel, hoewel een terugplooien op zichzelf tegenstrijdig leek
aan de versnelde en verdiepte toenadering tot de mondiale economie.277
2001 zou een bewogen jaar worden. Niet enkel waren er de aanslagen op de
Twin Towers in New York, op 11 september, die Latijns-Amerika en de Caraïben wat
naar het achterplan op de buitenlandse agenda van de VS zouden duwen – wel was
er nog de Derde Top in het kader van de ALCA, te Quebec. Tevens brak, zoals
gezegd, de Argentijnse economische crisis uit, die zou overslaan naar andere landen
in de regio, met name Brazilië, Paraguay, Uruguay en Chili. Tenslotte werd ook de
Doha-Ronde opgestart, in het kader van de WTO, in november.
In 2002 werd de Tweede Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top georganiseerd,
te Guayaquil. Hier werd echter geen noemenswaardige vooruitgang geboekt naar
meer Zuid-Amerikaanse eenheid. De nadruk lag op ontwikkeling. De staatshoofden
betuigden nogmaals hun steun aan de IIRSA, en er was aandacht voor energetische
integratie: zo bestudeerde men de mogelijkheden van een Zuid-Amerikaanse energieagenda. Verder werden principes zoals democratie, mensenrechten en duurzame
ontwikkeling herbevestigd, en herhaalde men de noodzaak te integreren op het
gebied van wetenschap en technologie. We kunnen besluiten dat de ambities die men
had te Brasilia – een streven naar een soort “Verenigde Staten van Zuid-Amerika” –
twee jaar later sterk waren bijgesteld.278
Waar men in 2000 nog sterk geloofde in de stuwende kracht van de twee
grootste regionale blokken, de CAN en de MERCOSUR, zat men nu in een
276
Keen, (B.); Haynes, (K.), 2004, p. 559
Gudynas, (E.), El relanzamiento de la integración latinoamericana. Un Nuevo escenario y muchas
preguntas para el desarrollo sostenible, 2000, pp. 10-11
278
Einddocument Tweede Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Guayaquil, 2002
74
277
vertrouwenscrisis. De CAN werd geplaagd door een gebrek aan politieke wil tot
verdieping van het integratieproces, en de problemen in en tussen Colombia en
Venezuela. De MERCOSUR lag al helemaal plat, omwille van de Argentijnse crisis.
Bovendien had Uruguay het Chileense voorbeeld van onderhandelingen over een
vrijhandelsakkoord met de VS gevolgd. Chili was de gesprekken niet lang na de Top
in Brasilia reeds begonnen. Peru en Colombia toonden ook interesse. De Braziliaanse
droom van een Zuid-Amerikaanse Vrijhandelszone leek ineens ver verwijderd, omdat
vele landen toch hun eigen pad naar ontwikkeling schenen te volgen. Ondanks de
kritiek op de ALCA en de multilaterale financiële instellingen, onderhandelde men nog
steeds over een continentaal integratieproject en beriep men zich nog steeds op hulp
van o.a. het IMF. De integratie-initiatieven, zoals bvb. de IIRSA, waren in feite vrij
traditioneel, en weken niet af van de liberale voorschriften van de Wereldbank en de
IADB. Vooralsnog bleef men steken in gesprekken die bijna exclusief over
economische integratie gingen.279
In december 2004, werd op de Derde Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te
Cusco en Ayacucho, de Zuid-Amerikaanse Statengemeenschap (CSN)
besproken. De dynamiek ging uit van Peru en Brazilië, die in Zuid-Amerikaanse
integratie een ideaal instrument zagen om een infrastructurele samenwerking in het
Amazonegebied op te zetten, ter aanvulling van de waterwegen in het Zuiden.280
De hoofdreden voor het oprichten van een dergelijke Gemeenschap was de
aanpak van ongelijkheid, sociale uitsluiting, honger, armoede en onzekerheid, en niet
langer uitsluitend handel en economie. Daartoe was een grotere sociale en culturele
integratie vereist. Naast een uitbreiding van de intraregionale handel, wilde men op
lange termijn ook integratie inzake energie, telecommunicatie, onderwijs, wetenschap
en technologie.281 De Peruviaanse president Alejandro Toledo verklaarde dat men het
integratieproject zou oprichten op basis van de reeds bestaande institutionalisering,
en zonder veel bijkomende kosten.282
In de Presidentiële Verklaring van Cusco van 2004 luidde het als volgt: “(...)
een geïntegreerde Zuid-Amerikaanse ruimte (...) ontwikkelen op politiek, sociaal,
economisch, milieu- en infrastructuurgebied, die de eigen identiteit van Zuid-Amerika
zal versterken, en die, vertrekkende van een subregionaal perspectief, en in
samenwerking met andere regionale integratie-initiatieven, zal bijdragen tot de
versterking van Latijns-Amerika en het Caraïbische gebied, en deze regio een groter
gewicht en vertegenwoordiging zal geven op de internationale fora”. Er waren “(...)
strategieën (...)” vereist, “die een meer rechtvaardige en evenwichtige verdeling van
de inkomsten, toegang tot het onderwijs, cohesie en sociale insluiting, de
bescherming van het milieu en de bevordering van duurzame ontwikkeling
verzekeren”. De CSN moest de Z-Am landen de 21ste eeuw in loodsen, en in
belangrijke mate bijdragen tot een aanpak van de grensgeschillen.283 Daarnaast kon
ze de derde grootste economische markt ter wereld gaan vormen, na de EU en de
279
Gudynas, (E.), Cumbre presidencial en Ecuador. La integración sudamericana en suspenso, 2002,
pp. 8-9
280
Giacalone, (R.), 2006, p. 78
281
Rapoport, (M.), Hacia las Alturas: la comunidad sudamericana de naciones, in: Hoy, 2004, p. 2
282
Toledo, (A.), Comunidad Sudamericana de Naciones, 13/10/05, p. 1
283
Sau Aguayo, (J.), UNASUR o el inico de un nuevo camino, 2008, pp. 1-3
75
NAFTA.284 Omdat de CSN “(...) een defensief wapen (...)” is, voor de “(...) industrieën
die niet concurrentieel genoeg zijn op mondiaal niveau” zullen bedrijfsbelangen zich,
volgens Burges, in de toekomst van het Zuid-Amerikaanse integratieproces op het
voorplan bevinden.285
Volgende concrete aandachtspunten moesten in acht genomen worden:
-
-
Politieke en diplomatieke coördinatie, via het Mechanisme voor Politieke
Dialoog en Samenwerking
Convergentie tussen de MERCOSUR, de CAN, de Chileense, Surinaamse en
Guyanese economieën tot een Zuid-Amerikaanse vrijhandelszone, op basis van
het vrijhandelsakkoord tussen beide blokken - dat enkele maanden tevoren
werd afgesloten, Resolutie 59 in het kader van de ALADI; deze economische
integratie moet eveneens doorsijpelen op sociaal en institutioneel vlak
Fysieke, energetische en communicatieve integratie, aangestuurd door de
IIRSA
Harmonisering van het beleid inzake ontwikkeling van de landbouw en
veevoederindustrie
Transfer van technologie en samenwerking op alle terreinen van wetenschap,
onderwijs en cultuur
Interactie tussen de bedrijfswereld en de civil society in dit integratieproces
Aanpak grote buitenlandse schuldenlast, en een herziening van de relaties met
de grote mogendheden en de multilaterale financiële organismen
Democratische instellingen en transparant bestuur286
Ondanks de grote ambities en de politieke wil om te integreren in de regio,
wijst Gudynas erop dat er slechts een verklaring – van drie pagina’s - werd
ondertekend, en geen verdrag.287 Niettemin werpt Ayuso op dat deze verklaring op
zich een historische gebeurtenis was. Voorstellen inzake een politieke of economische
Zuid-Amerikaanse Gemeenschap waren in het verleden steevast op de klippen
gelopen. Historisch gezien hadden de Noordelijke landen in Zuid-Amerika zich op de
VS gericht, terwijl de Zuidelijke landen zich meer op Europa hadden gefixeerd.288
De CSN zou verenigbaar moeten zijn met de OTCA en de SELA, en de
voorschriften van de ALADI. Men was niet van plan om van nul te vertrekken, en
wenste de bestaande integratieprocessen te harmoniseren. De CAN en Chili vormden
een toegangspoort naar de Aziatisch-Pacifische regio.289
De landen die de regionale integratie moesten stuwen, waren in hoofdzaak
Argentinië, Brazilië en Venezuela, de zogenaamde ‘progressieve Atlantische as’.
Argentinië wilde een deel van de ‘eerste wereld’ gaan vormen, en na Brazilië als leider
284
Cardona, (D.), ¿Tiene futuro la comunidad sudamericana de naciones?, in: Foreign Affairs, 2005, p.
1
285
Giacalone, (R.), 2006, pp. 84-85
286
Einddocument Derde Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Cusco, 2004
287
Gudynas, Eduardo, El Nuevo debate sobre la integración, in: Tercer Mundo Económico, vol. 1, nr.
185, 2004, pp. 11-13
288
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
289
Wagner, (A.), La Comunidad Sudamericana de Naciones: Un gran programa de desarrollo
descentralizado, 2004, p. 1
76
optreden. Ossio stelt dat het land ook een sterke samenwerking op het vlak van
energie met Bolivia nastreefde. Brazilië wenste dit eveneens, en ook een verbeterde
infrastructuur, die hun industriële productie en exportcapaciteit nog moest verhogen
en verbeteren. Daarnaast kaderde het ook in hun diplomatische beleid: het uitgroeien
tot heersende mogendheid in de regio. Brazilië wilde een grote wereldspeler worden,
en aasde op een permanent zitje in de VN-Veiligheidsraad. Ook wordt het land
gerekend tot de BRIC-landen290 – naast Rusland, India en China, volgens de zeer
invloedrijke investeringsbank Goldman Sachs, de snelst groeiende economieën ter
wereld. In de MERCOSUR werd Brazilië met argwaan bekeken door de drie andere
landen, Argentinië, Paraguay en Uruguay.
Venezuela was voornamelijk uit op het doen mislukken van de ALCA, en dacht
eveneens zijn invloed beter te kunnen doen gelden in de Zuid-Amerikaanse regio. De
landen uit de CAN – afgezien van Venezuela – dachten dat de CSN de volgende stap
naar continentale integratie zou zijn.
Colombia en Peru zochten, naar Chileens voorbeeld, nog steeds toenadering
tot de VS. Ook Paraguay, Uruguay en Ecuador - dat zijn beleid in het verleden sterk
had afgestemd op dat van de VS - stonden daar niet afkerig tegenover. Een
toetreding tot de CSN sloot het onderhandelen van bilaterale akkoorden voor al deze
landen echter niet uit. Toch hadden ze de ALCA, of de VS, niet per se nodig voor hun
industrialisering, en kozen ze stilaan meer voor een Zuid-Amerikaans pad naar
integratie.291 Voor Chili, onder Ricardo Lagos, en Peru, onder Alejandro Toledo,
behelsde integratie voorlopig evenwel enkel infrastructuur, energie, en een
uitbreiding van hun markten. Samen met Colombia kozen deze landen vooralsnog
voor pragmatische integratie, en was de CSN een goede manier om de regionale
mogendheden te balanceren.292
Bolivia is misschien wel het meest strategische land voor een Zuid-Amerikaanse
Gemeenschap: het fungeert als bruggenhoofd tussen de CAN en de MERCOSUR. Zelf
heeft het land ook een uiterst belangrijk motief voor integratie: de toegang tot de
Stille Oceaan. Voor Guyana en Suriname lijkt integratie op Zuid-Amerikaanse schaal
ook zeer belangrijk, omdat ze sterk afhankelijk zijn van de relaties met hun
buurlanden, in het bijzonder Venezuela en Brazilië.293 “Kleine landen hebben over het
algemeen veel te winnen bij regionale integratie (...)”, stelt Simonit, “(...) omdat ze
zo op een ‘stabieler’ schip terechtkomen, dat de internationale stromen beter kan
trotseren”.294 De Midden-Amerikaanse landen zijn veel meer aan de VS, en in mindere
mate aan Mexico verbonden. Hun relaties met Zuid-Amerika zijn zeer beperkt. Enkel
met Colombia en Venezuela zijn er betrekkingen inzake handel en investeringen.
Mexico heeft, zoals gezegd, het pad van de NAFTA gekozen.295
Velasco stelt evenwel dat de CSN in feite “verminkt” zou geboren worden. In
2000 droomde men immers nog van een project dat over eigen instellingen, zoals
een parlement of gerechtshoven, zou beschikken. Toch had men voor een ‘light’versie gekozen, en werd de Presidentiële Top andermaal tot hoogste
290
O’Neill, (J.), Global Economics Paper No. 99. Dreaming With BRICs: The Path to 2050, 2003
Jaguaribe, (H.), El proyecto sudamericano, in: Foreign Affairs, 2005, p. 2
292
Gómez Balboa, (M. M.), in: La Prensa, 2004, pp. 1-5
293
Cardona, (D.), El ABC de UNASUR: doce preguntas y respuestas, in: SG de la CAN, La Construcción
de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, pp. 19-30
294
Interview met Silvia Simonit, 16/04/09
295
Cardona, (D.), in: SG de la CAN, 2008, pp. 19-30
77
291
besluitvormingsinstantie gemaakt. Hij ziet een aantal redenen waarom het optimisme
over het Zuid-Amerikaanse integratieproces best getemperd moest worden. Zo was
er de vete om het regionale leiderschap, waarbij de Venezolaanse president Chávez,
de Braziliaanse leider Lula ervan beschuldigde het integratieproces te laten
verworden tot een bureaucratisch monster, in plaats van het volk meer inspraak te
geven. Ook in de MERCOSUR waren er spanningen, voornamelijk tussen Brazilië en
Argentinië, die ontstonden uit een handelsconflict tussen beide landen, en
meningsverschillen tussen alle landen over de strategie jegens de VN en de WTO,
waardoor ook dit handelsblok zich nog steeds in een impasse bevond. Tenslotte
waren er de slechte relaties tussen de CAN en de MERCOSUR.296 297
Volgens Balboa wilde de CSN integreren zoals de EU dat gedaan had: starten
met een economische basis, met het oog op politieke eenmaking. Maar omdat de
economie nog steeds de ‘Achilleshiel’ van het integratieproces was, probeerde men
het over een andere boeg, aldus de Boliviaan. De EU feliciteerde de nieuwe
Statengemeenschap overigens. De VS was niet echt opgezet met de creatie van het
Zuid-Amerikaanse integratieproject, maar zag de CSN genoodzaakt als een
springplank voor de ALCA. George Bush jr. zou reageren door bilaterale akkoorden te
onderhandelen in het Zuiden. De Braziliaanse droom van een multipolaire wereld –
met zichzelf als één van de polen – stak schril af tegen de unilaterale strategie van de
VS, waarin ze zelf het voortouw namen in de wereld.298
Anders bekeken, wilde Brazilië eveneens zijn economische en commerciële
macht in de regio behouden, en verzette het zich tegen elke samenwerking inzake
productie, als die zijn eigen bedrijven niet ten goede kwam. Daarom ijverde het land
– dat ironisch één van de drijvende krachten achter de integratie in de regio is – voor
intergouvernementele akkoorden, omdat het dacht dat te veel supranationaliteit zijn
eigen belangen zou benadelen.299
De CSN wilde ook meer toenadering tot de Arabische landen, Iran en Afrika.300
Op de Eerste Top van de CSN te Brasilia, in 2005, en zeker op de Tweede Top
te Cochabamba, in 2006, werd nogmaals gesteld dat de CSN niet slechts een
commerciële agenda bezat, maar dat zijn basis wel uit de progressieve convergentie
tussen de subregionale integratieblokken bestond, de MERCOSUR en de CAN. Lula da
Silva, de Braziliaanse president, benadrukte de noodzaak om te integreren: “We
moeten integreren om de 21st eeuw niet te missen. We misten reeds de jaren 1980,
de jaren 1990 (...) en wat er gebeurt in de 21ste eeuw hangt af van onze
capaciteiten”.301 Volgens da Motta Veiga en Ríos is te Cochabamba een agenda
ontstaan, die ‘post-liberaal’ genoemd kan worden (zie 6.3.). De handelsagenda
verdween er naar het achterplan.302 Op termijn stelde men wel een politieke unie
voorop, die moest onststaan op een economische basis.
Men stelde 13 zeer ambitieuze regionale prioriteiten voorop:
296
Velasco, (G.), La Comunidad Sudamericana, ¿ilusión o realidad?, 2004
Sosa, (A. J.), La Comunidad Sudamericana de Naciones: evolución y contratiempos, 2005
298
Gómez Balboa, (M. M.), in: La Prensa, 2004, pp. 1-5
299
Gudynas, (E.), Comunidad Sudamericana de Naciones. Las Cumbres y la búsqueda de un nuevo
marco de integración regional, in: Revista del Sur, 2006, pp. 1-8
300
Buck, (K.), EU-Latin-American Relations, gastcollege aan de Ugent, 21/04/09
301
Sanahuja, (J. A.), 2006, pp. 80-81
302
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, p. 23
78
297













Overstijging van asymmetrieën
Nieuw Zuid-Amerikaans Sociaal Contract
Integratie op het vlak van energie
Infrastructuur om de volkeren en de regio’s te verbinden
Economische en commerciële samenwerking
Financiële integratie
Industriële en productieve integratie
Zuid-Amerikaans burgerschap
Migratie
Culturele identiteit
Samenwerking inzake milieu
Participatie civil society
Defensieve samenwerking303
Het was echter niet zeer duidelijk wat er nu concreet nagestreefd werd, buiten
het feit dat men het welzijn van de Zuid-Amerikanen wilde bevorderen. Daarnaast
was het niet duidelijk hoe deze doelstellingen zich tot elkaar verhielden, en welk
tijdschema en concrete verwezenlijkingen men vooropstelde. De agenda leek dus
onbeperkt, maar men stelde zich toch vier prioriteiten: de overstijging van de
ongelijkheden, het nieuwe sociale contract, en de integratie op het vlak van energie
en infrastructuur. Daardoor kwam de commerciële agenda wat op het achterplan te
staan, terwijl het nog één van de prioriteiten van de CSN was. Het was duidelijk dat
er nog een lange weg te gaan was om een politieke consensus te bereiken over de te
volgen weg naar Zuid-Amerikaanse integratie.
David Choquehuanca, de Boliviaanse Minister van Buitenlandse Zaken,
benadrukte de politieke wil die er evenwel heerste in de regio: “we proberen de
eerste steen te leggen voor de constructie van de Zuid-Amerikaanse natie op deze
Top”.
Na Cochabamba, waar de nadruk op armoedebestrijding en energetische
integratie had gelegen, was er terug optimisme om verder te integreren. Ook was er
een bijeenkomst van de civil society.304 Tussen beide Toppen was de ALCA overigens
definitief tot stilstand komen te staan, op de Vierde Top van de Amerika’s, te Mar del
Plata. Gudynas benadrukt dat het voor deze Top nog te vroeg was om te spreken van
een nieuwe visie op integratie, omdat vier landen, met name Chili, Colombia, Peru en
Uruguay nog op vrijhandelsakkoorden met de VS uit waren, en dat vrijhandel toch
nog een centrale plaats bekleedde. Na het mislukken van de ALCA groeide ook in
deze landen echter de bereidheid om een Zuid-Amerikaans pad naar integratie te
bewandelen.305 Venezuela had in 2006 overigens de Andesgemeenschap verlaten, om
een toetreding tot de MERCOSUR te onderhandelen.
Evo Morales, de Boliviaans president sinds begin 2006, had een andere
opvatting over integratie. Hij schreef daarom een brief gericht aan de presidenten en
volkeren van Zuid-Amerika, waarin hij zijn visie uit de doeken deed. Integratie, aldus
303
304
305
Einddocument Eerste Top van de CSN, 2005
Noticias, webportaal op de website van de CAN
Gudynas, (E.), 2006, pp. 1-8
79
Morales, moet er zijn voor en door het volk: “we mogen de CSN niet reduceren tot
een vereniging van snelwegen of kredieten, die voornamelijk de sectoren verbonden
met de wereldmarkten begunstigen”. De inheemse president ziet welzijn als een
culturele identiteitsvorming en harmonie tussen de mensen en hun omgeving.
Economieën moeten voornamelijk complementair, in plaats van concurrentieel, zijn.
Ook hij was voorstander van de convergentie tussen de CAN en de MERCOSUR, maar
dan volgens de principes van solidariteit en complementariteit, en niet slechts
vrijhandel. Hij dacht dat deze samenvoeging de asymmetrieën tussen de grote en
kleine economiën zou kunnen oplossen. Handel moet daarnaast rechtvaardig
verlopen, in het voordeel van de mensen. Een Zuid-Amerikaanse ontwikkelingsbank
moet bijdragen aan de sociale integratie in de regio. Zuid-Amerika moet zich ook
herbezinnen over de fysieke integratie middels de IIRSA, dat niet enkel ten dienste
van de export moest staan. Het Plan moet eerder lokale ontwikkelingspolen opzetten,
en afgelegen regio’s met meer ontwikkelde gebieden verbinden. Morales legde een
sterke nadruk op het milieu, en had een ambitieus plan, dat de oprichting van een
Zuid-Amerikaanse Energiecommissie mogelijk moest maken. Tenslotte ijverde hij voor
een grotere sociale participatie, en een ‘Zuid-Amerika van verschillende snelheden’.306
De conventionele benadering van integratie was sinds lange tijd de invoeging van de
regio in de wereldeconomie, maar Morales bekeek integratie dus eerder als een
manier om de regio te bewapenen tégen die mondialisering.
In 2007 was er de Eerste Zuid-Amerikaanse Energetische Top, te Isla
Margarita. Afgezien van de ontwikkelingen op energetisch vlak, doopte men de ZuidAmerikaanse Statengemeenschap (CSN) om tot de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties
(UNASUR), met hoofdzetel te Quito. Dit was een voorstel van Venezuela, omdat de
Statengemeenschap anders te sterk zou klinken zoals de Andesgemeenschap, waar
het een jaar tevoren nog uitstapte. ‘Unie’
klonk tevens meer bindend dan
‘Gemeenschap’, en ‘Naties’ zou meer actoren omvatten dan ‘Staten’.307
Sommigen zagen in de nieuwe UNASUR het einde van de CSN, en het
irrelevant worden van de CAN en de MERCOSUR, maar, zoals we zo meteen zullen
zien, zou het project gewoon hernieuwd worden. Over de concrete inhoud van de
Unie was er niet echt duidelijkheid op Isla Margarita. Wel werd er verklaard dat het
“(...) noodzakelijk is om een nieuw integratiemodel uit te denken, met een eigen
identiteit”.308 De Zuid-Amerikaanse Energetische Raad zou tot de UNASUR gaan
behoren. De belangrijkste conclusie die we voorlopig kunnen trekken, is dat men
meer discussieerde over namen en afkortingen, dan over de inhoud van het ZuidAmerikaanse integratieproces.
Op 23 mei 2008 kwamen de staatshoofden van 11 landen, en de vice-president
van Uruguay, samen te Brasilia, voor de Derde Top van de UNASUR – men behield
het chronogram van de CSN. Eigenlijk moest deze Top reeds in januari, te Cartagena
plaatsvinden, maar omwille van een conflict tussen Colombia en Ecuador werd hij
even uitgesteld. De twaalf landen ondertekenden er het Oprichtingsverdrag van de
Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR). Daarnaast werd ook het Braziliaanse
voorstel van de Zuid-Amerikaanse Defensieraad besproken.
306
Ibidem, pp. 1-8
Cardona, (D.), in: SG de la CAN, 2008, pp. 19-30
308
SG de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, p.
12
80
307
6.3. Post-liberaal Regionalisme
Over de invulling van de derde integratiegolf, het post-liberale regionalisme
bestaat geen academische consensus. Toch deel ik de mening van enkele specialisten
inzake regionale integratie, dat er sprake is van een derde integratiegolf, met een
eigen thematiek en doelstellingen. Anders dan de reactie van het open regionalisme
op het gesloten regionalisme, aan het einde van de jaren 1980, is het geen totale
herziening van de vorige stroming. Deze invulling van het begrip regionale integratie
kan eerder beschouwd worden als een sterk ‘verbeterde’ versie van de voorgaande
golf, die ook aangepast is aan de sterk veranderde wereld, zijn multilaterale
beperkingen en mogelijkheden, en geografische eigenheid. Van dit nieuwe
integratiemodel – niet te verwarren met het ‘nieuwe’ regionalisme dat op het ‘open
regionalisme’ slaat - bestaat echter nog geen theoretische blauwdruk. De Unie van
Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR), het Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s
(ALBA), en in een bepaald opzicht ook de huidige Gemeenschappelijke Markt van het
Zuiden (MERCOSUR), worden gezien als de uithangborden van deze nieuwe
integratiegolf. Het post-liberalisme is daarnaast ook – nog – niet zo exclusief als het
gesloten en open regionalisme dat geweest zijn in de regio. Vandaag zijn er
verschillende opvattingen over regionale integratie in Zuid-Amerika – en ook andere
regio’s - met als gevolg dat er een hybride structuur is ontstaan van naast elkaar
bestaande integratiestromingen.
Maar wat wordt juist bedoeld met ‘post-liberaal’ regionalisme? Eerst blikken we
terug op de analyses die van het open regionalisme gemaakt werden.
Een diepgaande analyse van het open regionalisme toont aan dat het nooit een
volwaardig alternatief is geworden, en dat in tegendeel, de nadruk op conventionele
economische voorstellen, de (neo)liberale hervormingen gemakkelijker ingang deed
vinden in de regio sinds het begin van de jaren 1990. Het creëerde de illusie dat men
een nieuw pad insloeg, maar in feite was het voorstel vrij onduidelijk, soms
conservatief, en pakte het de belangrijkste problemen in de regio niet aan. Het
focuste namelijk bijna uitsluitend op de markt, waardoor er een ‘politiek vacuüm’
ontstond, waarbij nagenoeg geen aandacht werd besteed aan ontwikkelingsbeleid, de
internationale politiek, de problemen die de mondialisering met zich meebracht, ...309
Da Motta Veiga en Ríos onderscheiden twee analyses van het open
regionalisme, die volgens hen resulteerden in de voor de regio meest invloedrijke
suggesties. Een eerste analyse schrijft de tekortkomingen toe aan een combinatie van
economische en politiek-institutionele factoren, gerelateerd aan de duidelijke
verschillen tussen de productiestrucuren, de internationale invoeging van de
economieën uit de regio, en aan grote verschillen inzake preferentieel beleid tussen
de landen. Dit heeft zwak geïnstitutionaliseerde, of weinig gereguleerde akkoorden
tot gevolg gehad, die de subregio’s niet veel verder dan het integratieniveau van de
douane-unie hebben gebracht. De oplossing werd echter gezocht volgens eenzelfde
denkpatroon, dat deze situatie had bewerkstelligd. Men wilde terug prioriteit geven
aan de consolidatie en de verdieping van de douane-unie, maar dan nu meer
309
Gudynas, (E.), 2005, p. 2
81
gereguleerd en met sterkere instellingen. Men zou nog steeds willen streven naar een
regionale vrijhandelszone, binnen het kader van de ALADI.
Een tweede analyse kan ‘post-liberaal’ genoemd worden. Men stelt dat het
‘mislukken’ van het open regionalisme te wijten is aan de structurele asymmetrieën
tussen en binnen de lidstaten inzake productiestructuur en ontwikkeling. Hierdoor
zouden de subregionale projecten aan legitimiteit hebben moeten inboeten. Een
oplossing kan gevonden worden in structurele convergentiefondsen, zoals de FOCEM
bij de MERCOSUR - waarbij minder ontwikkelde regio’s een voorkeursbehandeling
krijgen, en zich protectionistisch mogen opstellen; het verenigbaar maken van de
subregionale productieketens en een verdieping van de integratie-agenda met
aandacht voor zeer uiteenlopende dimensies, zoals sociaal beleid, cultuur en politiek.
In deze analyse wordt vooral een structuralistische kritiek gegeven op de ongelijke
‘kosten-baten’-verhouding die het open regionalisme met zich meebracht, gepleit voor
een bijkomende industriële agenda – omdat men opnieuw meer bezorgd was om de
endogene ontwikkeling. Er werd een verdieping gevraagd van de exclusief
economische integratie-agenda. Tenslotte wenst men een grotere inbreng van de
sociale bewegingen en de staat in het integratieproces.310
De landen die in het begin van de 21ste eeuw nog sterk de eerste analyse
hanteerden, en nog steeds een oplossing zagen in een verdieping van de
economische integratie, door een beleid van vrijmaking van de handel in goederen en
diensten, en de bescherming van buitenlandse investeringen, lijken nu wat naar de
tweede analyse over te hellen met hun lidmaatschap van de UNASUR. Dit zijn Chili,
Colombia, Ecuador en Peru, landen die zich sterk verbonden hadden met de VS, maar
die steeds meer moeilijkheden ondervinden om hun handelsagenda te integreren met
de initiatieven binnen de UNASUR.311
Een eerste kenmerk van post-liberaal regionalisme is de zeer uitgebreide
agenda, met politieke en economische prioriteiten. Het nieuwe integratiemodel, dat
door de Commissie van Bezinning werd voorgelegd in 2006, mocht niet enkel op
handelsrelaties gebaseerd zijn, zeker omdat men goed wist dat er verschillende
opvattingen over integratie in de regio zijn. Er werd opgeworpen dat de ZuidAmerikaanse landen, naast een meer diepgaande economische productieve integratie,
ook meer politieke, sociale en culturele samenwerking moesten nastreven. De postliberale ontwikkelingsagenda van de UNASUR geeft daarnaast ook prioriteit aan een
evenwichtige verdeling van de voordelen uit de internationale handel.312
In de meer en meer mondialiserende wereld wensen voornamelijk de vrij
ontwikkelde landen, zoals Argentinië en Brazilië, maar ook buiten Zuid-Amerika, zoals
China, India en Zuid-Afrika, een zekere ‘beleidsruimte’ te behouden, waarbij ze de
vrijheid hebben om terug te grijpen naar een beleid van industrialisering. Ze worden
daar vaak in gesteund door NGO’s. Daarnaast zijn er de ontwikkelingslanden die
regels willen onderhandelen, en de beleidsruimte beperkt willen houden, omdat ze
ervan uit gaan dat internationale akkoorden bijdragen tot onomkeerbare structurele
hervormingen, die goed zijn voor het land. Dit is een deel van hun strategie om een
310
311
312
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, pp. 18-20
Sanahuja, (J. A.), 2006, pp. 75-106
Ibidem
82
invoeging in de wereldeconomie te bereiken. Volgens een document van de UNCTAD,
dat in 2004 de Consensus van São Paulo samenvatte, heeft ‘beleidsruimte’ vooral
betrekking op handel, investeringen en industriële ontwikkeling. Daarnaast
onderscheiden Abugattas en Paus ‘externe’ beleidsruimte, die bepaald wordt door
internationale overeenkomsten en marktwerking, van ‘interne’ beleidsruimte, die
beperkt wordt door de instellingen en de beschikbare middelen van het land.
Internationale akkoorden, de groeiende mondialisering en economieën die onderling
steeds afhankelijker worden, beperken de beleidsruimte van landen aanzienlijk.313
Subregionale handelsakkoorden in Zuid-Amerika hebben bijgedragen tot een
liberalisering van de handel in goederen, maar hebben in veel mindere mate de
andere handelsnormen en –disciplines beïnvloed. Deze akkoorden hebben, volgens da
Motta Veiga en Ríos geen relevante beperkingen op de beleidsruimte van de ZuidAmerikaanse landen. Dit uit zich ook in de weigering van grotere landen, zoals
Brazilië, om hun binnenlandse – vaak protectionistische – beleid te laten
reglementeren. Regionale integratie brengt een reductie van de beleidsruimte van
landen met zich mee. Voor sommige landen, waarvan de beleidsruimte reeds sterk
verminderd is door internationale akkoorden, bv. Chili en Peru, is het eenvoudiger om
regionale akkoorden te sluiten. Voor grotere landen, zoals Brazilië, die nog over een
relatief grote beleidsruimte beschikken, ligt dit moeilijker. Het zijn echter die grotere
landen die het meest ijveren voor een nieuwe, post-liberale integratie. Dit lijkt
paradoxaal, maar een Zuid-Amerikaanse integratie lijkt voor deze landen de beste
oplossing te zijn, om hun belangen in de steeds meer concurrerende wereld te
verdedigen.314 Dit is meteen het tweede belangrijke kenmerk van post-liberale
integratie: landen plooien zich terug op geografische en culturele affiniteit, om hun
belangen in de toenemend mondialiserende wereld op een betere manier te
verdedigen.
Een punt dat hierbij aansluit, volgens Ayuso, is dat de blokvorming in de
UNASUR kan resulteren in een betere onderhandelingspositie op het wereldtoneel,
niet enkel met de VS en de EU, maar ook met China, India, Rusland, ... Dit aspect
wordt ook sterk benadrukt als één van de motieven van de UNASUR.315
Post-liberaal regionalisme kunnen we bijgevolg zien als een reactie op de
mondiale vrijmaking van handels- en investeringsstromen, en de consolidatie daarvan
in handelsakkoorden, waardoor een ‘endogene’ ontwikkeling in gevaar komt. Met een
nieuwe en inzake thematiek zeer diverse en veel ruimere opvatting van regionale
integratie, kiest men er daarom voor om de beleidsruimte, die in de toenemend
mondialiserende wereld sowieso beperkt wordt, op Zuid-Amerikaanse schaal in te
vullen. Kort samengevat, is er een afname van het belang van de handelsdimensie,
een uitbreiding en verdieping van de integratie-agenda, en - voor Zuid-Amerika – een
terugplooien op geografische nabijheid en culturele verwantschap.
De ALBA wordt namelijk eveneens gerekend tot het post-liberale regionalisme,
en telt slechts twee Zuid-Amerikaanse landen onder zijn leden. Het derde aspect,
geografische nabijheid en culturele affiniteit, krijgt hier dus een andere
uitingsvorm.316
313
314
315
316
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, pp. 24-25
Ibidem, p. 26
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, 15/04/09
83
We bespreken nu de twee belangrijke post-liberale integratieprojecten, de
UNASUR en de ALBA, waarbij er op de eerste veel dieper wordt ingegaan, ten eerste
omdat de ALBA niet echt een integratieproject is, en ten tweede omdat de UNASUR
voor de eerste keer in de Zuid-Amerikaanse geschiedenis, alle neuzen van de twaalf
landen in de regio – met uitzondering van Frans-Guyana – in dezelfde richting doet
wijzen.
84
6.4. De Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR)
De Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) kunnen we opvatten als
een politiek integratieproject om de onderhandelingsmacht van Zuid-Amerika op het
internationale toneel te versterken, en de bestaande internationale en regionale
ongelijkheden beter te lijf te gaan. Maar de Unie wil ook veel meer dan dat bereiken.
Nooit is een integratieproject in de regio zo ambitieus geweest, noch ooit een
dergelijke geografische en thematische reikwijdte gehad. Deze Unie heeft een sterk
potentieel, en moet volledig in werking getreden zijn tegen 2011.317
In het Oprichtingsverdrag van de UNASUR staan maar liefst 21 zeer
uiteenlopende specifieke doelstellingen. In artikel 2 lezen we een mooie samenvatting
van het vooropgestelde: “(...) op participatieve en consensuele wijze integratie en
een unie ingang doen vinden op cultureel, sociaal, economisch en politiek gebied,
tussen de volkeren, waarbij er prioriteit verleend wordt aan onder meer politieke
dialoog, sociaal beleid, onderwijs, energie, infrastructuur, financiering en het milieu;
met het oog op het elimineren van de socio-economische ongelijkheid, het bereiken
van sociale insluiting en burgerlijke samenwerking, het versterken van de democratie
en het reduceren van ongelijkheden in het kader van de versterking van de
soevereiniteit en de onafhankelijkheid van de staten”.
Het lijkt echter een uiterst moeilijke klus om deze doelstellingen allemaal te
verwezenlijken, en dit omwille van zeer uiteenlopende redenen, zoals de extreem
ongelijk verdeelde rijkdommen, diepgaande asymmetrieën tussen de verschillende
regio’s, en de politieke spanningen tussen de landen.
Het einddocument van de Top te Cochabamba in 2006, Een nieuw model van
Zuid-Amerikaanse integratie. Richting Zuid-Amerikaanse Unie van Naties, had reeds
de noodzaak benadrukt om van voornoemde tekortkomingen werk te maken door
middel van een Oprichtingsverdrag voor een dergelijke Unie. Nadat een eerdere
ontmoeting te Cartagena de Indias, gepland voor december 2007 was uitgesteld,
verklaarden de 12 Zuid-Amerikaanse landen, met name Argentinië, Bolivia, Brazilië,
Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela
– Frans-Guyana behoort institutioneel tot de Europese Unie – zich op 23 mei 2008, te
Brasilia, akkoord met de 27 ambitieuze artikels en één voorlopig artikel.318
6.4.1. De belangrijkste krachtlijnen uit het grondwettelijk verdrag
317
318
319

Art. 1 - De UNASUR als organisatie met internationale rechtspersoonlijkheid die
op het gebied van elke lidstaat de noodzakelijke privileges en
onschendbaarheid geniet om zijn doelstellingen te verwezenlijken

Art. 2 - De doelstelling met de zeven prioriteiten, zoals ze hierboven staan
beschreven. Een ‘achtste’ prioriteit zijn de relaties tussen de UNASUR met
andere mondiale actoren.319
Cardona, (D.), in: Foreign Affairs, 2005, p. 19
Grondwettelijk Verdrag van de UNASUR, 2008
Cardona, (D.), in: Foreign Affairs, 2005, p. 28
85
Om deze doelstellingen wat te concretiseren wordt er in Art. 3 naar een zeer
uitgebreide en diverse lijst verwezen, die het culturele, sociaal-economische,
financiële, energetische en politieke gebied beslaat, en ook een evenwichtige
sociale en menselijke ontwikkeling. Men beschrijft samenwerking inzake
migratie; alfabetisering; universele toegang tot een kwaliteitsvol onderwijs,
sociale zekerheid en gezondheidszorg, de regionale erkenning van diploma’s en
certificaten, de bevordering van culturele diversiteit, de bescherming van de
biodiversiteit, samenwerking tussen de juridische autoriteiten, de uitwisseling
van informatie en zaken gerelateerd aan defensie, een politieke dialoog, ...
Men zal bovendien werken met een “Zuid-Amerika van twee snelheden”. Zo
wijst men in Art. 13 op een flexibele en graduele integratie, waarbij elke
lidstaat beleid in zijn geheel of aanvakenlijk gedeeltelijk kan toepassen.
Morales haalde hier dus een slag thuis. Het tijdschema kan bepaald, maar ook
onbepaald zijn, maar men moet wel met consensus goedkeuren dat het over
een project van de UNASUR gaat. Er zijn minstens drie landen nodig om een
project aan te vatten.

Een institutionalisering, met volgende hiërarchie:
-
Raad van Staats- en Regeringsleiders (Art.6)
Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken (Art. 8)
Raad van Afgevaardigden (Art. 9)
De Commissie van Hoge Ambtenaren
Secretariaat-Generaal (Art. 10)
-
Waarnemend Presidentschap: Dit wisselt jaarlijks tussen de lidstaten, in
alfabetische volgorde. Het Presidentschap bereidt de samenkomsten van de
organismen van de UNASUR voor, roept deze ook samen en zit ze voor.
Daarnaast stelt het jaarlijks ook het beleidsprogramma voor, vertegenwoordigt
het de UNASUR op internationale bijeenkomsten, en sluit het compromissen
met derden. Er moet wel een consensus bestaan bij de desbetreffende
organismen. (Art. 7)
-
Bijeenkomsten van de Sectoriële Ministeries: De Ministeries van de
belangrijkste werkgroepen, inzake energie, onderwijs en cultuur, infrastructuur
– binnen de IIRSA - en economische en financiële zaken, worden soms
bijeengeroepen door de staatshoofden.
En verder :
-
Zuid-Amerikaanse Energetische Raad: Deze Raad werd, zoals gezegd,
opgericht op de Eerste Zuid-Amerikaanse Energetische Top te Isla Margarita, in
2007, en moet een regionale strategie inzake samenwerking op het vlak van
energie op poten zetten. (Art. 5)
-
De Troika van de UNASUR : Het gastland van de jaarlijkse Presidentiële Top,
en de gastlanden ervoor en erna. Vanaf 10 augustus 2009 zijn dat Ecuador,
Chili en Guyana.
86
Art. 21 - Een systeem om geschillen te regelen, gebaseerd op rechtstreeks
overleg tussen de lidstaten, en als dat mislukt, de overwegingen van de Raad
van Afgevaardigden. Als ook deze strategie faalt, wordt de Raad van Ministers
van Buitenlandse Zaken geraapleegd. Daarnaast zijn er nog de internationale
akkoorden, waartoe de lidstaten zich verbonden hebben, zoals de Akkoorden
van Economische Aanvulling in het kader van de ALADI. Ook wordt de
mogelijkheid om een Zuid-Amerikaanse gerechtelijke instantie op te richten,
overwogen.
Men beraadt zich sinds de Tweede Presidentiële Top te Cochabamba, in 2006,
over de oprichting van een Zuid-Amerikaans Parlement, met hoofdzetel te
Cochabamba, dat middels een amendering van het Oprichtingsverdrag tot
stand kan komen. Dit zou Art. 17 moeten worden, ter vervanging van het
voorlopige artikel, dat stelt dat in een Speciale Commissie vorm aan de
samenstelling, bevoegdheden en functionering van een dergelijk Parlement
moet gegeven worden.

Art. 19, 20 - Overige Latijns-Amerikaanse en Caraïbische landen kunnen de
status van Geassocieerde van de UNASUR’ verkrijgen, en permanent lid
worden, eens ze vier jaar Geassocieerd Lid geweest zijn. De Raad van Staatsen Regeringsleiders moet beide lidmaatschappen wel goedkeuren. Solón stelt
dat de opname van nieuwe lidstaten het project eventueel wel van zijn
essentie zou kunnen beroven.320

Art. 15 - Buitenlandse betrekkingen met andere regionale organisaties, landen
en andere internationaal erkende juridische instellingen worden opgezet, en er
wordt prioriteit gegeven aan energie, financiering, infrastructuur, sociaal
beleid, onderwijs, ... De Raad van Afgevaardigden moet deze verhoudingen
opvolgen, met de steun van het Waarnemend Presidentschap en het Algemeen
Secretariaat.

Art. 18 – Burgerlijke participatie staat centraal.
Tenslotte zijn er nog een aantal punten van betekenis:
-
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
16
22
23
24
26
–
–
–
–
–
De financiering van de UNASUR gebeurt door nationale bijdragen
De hoofdzetel van de UNASUR bevindt zich in Quito
Vier officiële talen: Spaans, Portugees, Engels en Nederlands
Amenderingen verlopen steeds met consensus
De UNASUR treedt in werking, dertig dagen na de ratificatie in het
parlement van de negende lidstaat in rij.
Art. 27 – De UNASUR wordt opgenomen als rechtspersoon in de VN.
Met dit Oprichtingsverdrag vormt het Zuid-Amerikaanse integratieproces
eindelijk de basis voor mechanismen, die werkelijk vooruitgang kunnen boeken. In
320
Solón, (P.), Reflexiones a mano alzada sobre el Tratado de UNASUR, in: SG de la CAN, La
Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, pp. 12-18
87
die zin was 23 mei een historische gebeurtenis.321 Of er ook snel vooruitgang zal
geboekt worden, zal de toekomst moeten uitwijzen, want de doelstellingen werden
eerder vaag geformuleerd, de beslissingen moeten met consensus genomen worden,
en er is - nog - geen gerechtelijke instantie.322
“Om te wegen in deze wereld is het noodzakelijk om te integreren”, vatte de
Boliviaanse Voorlopige Secretaris-Generaal, Pablo Solón het besef samen, dat ZuidAmerika zich wilde profileren op het wereldtoneel. López stelt dat de opkomende
internationale blokken – China, India, Rusland, ... – het noodzakelijk maakten voor
Zuid-Amerika om ook de intraregionale handel en markten op elkaar af te stemmen
en concurrerend te maken.323
Michelle Bachelet, de Chileense presidente, nam het eerste Presidentschap
waar. Normaal zou Colombia die eer gekregen hebben, maar spanningen tussen dit
land en Ecuador verhinderden dat.324 Op 10 augustus aanstaande, zal het
Presidentschap toekomen aan Ecuador, onder Rafael Correa. De Vierde Top van de
UNASUR zal eveneens plaatsvinden in Ecuador, te Quito.325
6.4.2. De pijlers van de UNASUR
Ayuso legt uit wat de drie ‘pilaren’ van de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties
zijn: “Eerst is er de politieke institutionalisering, voorlopig hoofdzakelijk gebouwd
rond de bijeenkomsten van staatshoofden, regeringsleiders, ministers, politiekers en
hoge ambtenaren. Een tweede onderdeel van de politieke pijler, is de ZuidAmerikaanse Defensieraad. De tweede pijler is de economische convergentie van
de economische akkoorden in het kader van de Latijns-Amerikaanse Integratieassociatie (ALADI), met als basis het Akkoord van Economische Aanvulling 59 (ACE
59), dat de MERCOSUR, de CAN en de economieën van Chili, Guyana en Suriname
moet doen samenvloeien, te beginnen met een Zuid-Amerikaanse vrijhandelszone.
Tenslotte is er de derde pijler, die van de infrastructurele integratie. Men vertrekt
daarvoor van het Initiatief voor de Integratie van de Infrastructuur van de Regio
Zuid-Amerika (IIRSA)”. De UNASUR is in dit opzicht een proces van convergentie,
aldus Ayuso, waarbij reeds bestaande initiatieven een nieuwe dynamiek krijgen, en de
hele regio beslaan.326 Van Dijck benadrukt dat dit uiteraard als een ‘truc’ kan
beschouwd worden, maar voegt daar aan toe dat het geen slechte zaak is om
bestaande projecten te herlanceren, een nieuwe bestemming te geven, of verder te
bouwen op een reeds bestaande institutionalisering.327 Regionale integratie is immers
een proces van lange adem, en kan best stap voor stap worden aangepakt. Op
termijn moet het technische aspect toenemen, zonder het politieke evenwel te
verdringen.328
321
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, 15/04/09
Grondwettelijk Verdrag van de UNASUR, 2008
323
SG de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, pp.
7-9
324
Visca, (P.), Cumbre sudamericana de Brasilia 2008. El lanzamiento de UNASUR en el tablero del
poder, 2008, p. 1
325
Nieuwsbrief CAN, 06/08/09
326
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
327
Interview met Pitou Van Dijck, 03/04/09
328
Cardona, (D.), in: Foreign Affairs, 2005, p. 26
88
322
6.4.2.1. Politiek
De politieke institutionalisering, zoals we deze terugvinden in het grondwettelijk
verdrag van de UNASUR, ziet er als volgt uit – onderstaand schema drukt ook de
hiërarchie uit:
-
Raad van Staats- en Regeringsleiders: het hoogste besluitvormingsorgaan in
de UNASUR. Deze Raad komt jaarlijks samen op de Presidentiële Top, en ook
als een lidstaat dat vraagt. In dat laatste geval moet daar wel een consensus
over bereikt worden. (Art. 6)
-
Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken: bereidt de bijeenkomsten van
staats- en regeringsleiders voor, en ziet toe op de uitvoering van hun
beslissingen. Daarnaast heeft de raad zijn eigen specifieke bevoegdheden: de
jaarlijkse begroting, het opstarten van werkgroepen, het integratieproces
evalueren, instemmen met de institutionele regelgeving, ... Deze Raad komt
om het half jaar samen, en uitzonderlijk als de helft van de lidstaten dat
vraagt. (Art. 8)
-
Raad van Afgevaardigden: iedere lidstaat heeft er één afgevaardigde. Normaal
gezien komt deze Raad om de twee maanden samen in de lidstaat die het
presidentschap waarneemt. Hij staat de Raad van Ministers van Buitenlandse
Zaken bij, bereidt zijn samenkomsten voor, voert zijn beslissingen uit, legt
regelgeving ter goedkeuring voor, bereidt de begroting voor, ... (Art. 9)
-
De Commissie van Hoge Ambtenaren : Deze Commissie ziet toe op de
implementatie van de presidentiële en ministeriële beslissingen, en coördineert
de bestaande initiatieven, zoals ook de verschillende werkgroepen
-
Secretariaat-Generaal : onder voorzitterschap van de Algemene Secretaris
voert het Secretariaat de zijn door de verschillende organismen verleende
bevoegdheden uit, en vertegenwoordigt het deze organismen. Het
Secretariaat, dat weinig bevoegheden heeft - onder andere administratie en
beheer - bestaat uit afgevaardigden uit deze organismen en een korps
ambtenaren. De hoofdzetel is in Quito. (Art. 10)
De institutionalisering van de UNASUR, reeds van bij de CSN, is eigenlijk niet
veel meer dan een verder bouwen op de reeds bestaande instellingen, waarbij men
tracht te vermijden dat verschillende institutionele niveau’s elkaar overlappen. Ook
probeert men bijkomende kosten te vermijden. Art. 5 stelt dat een uitbreiding van de
institutionele structuur best gebeurt, als daar het ‘momentum’ voor is.329
De belangrijkste politieke beslissingen worden op de bijeenkomsten van de
staatshoofden en regeringsleiders genomen. Een meerderheid van de lidstaten heeft
er immers voor gekozen om op intergouvernementele – ‘typisch Latijns-Amerikaanse’
- wijze beslissingen te nemen.330 Zo moet de institutionalisering van de Unie voortaan
het beste van de MERCOSUR, de CAN, de ALADI en andere integratieschema’s
329
330
Grondwettelijk Verdrag van de UNASUR, 2004
SG de la CAN, 2008, p. 8
89
trachten te combineren (Bijlage 9).331 Sinds 2005 zijn de vier landen van de CAN
overigens Geassocieerde Leden van de MERCOSUR, en omgekeerd.332 Het
Secretariaat-Generaal moet op termijn sterkere bevoegdheden krijgen, en uitgroeien
tot het hoogste uitvoerend orgaan. Wat de institutionele structuur van de UNASUR
betreft, heeft men overigens veel overgenomen van de Groep van Rio (GRIO),
waardoor deze organisatie nog slechts relevantie bezat voor Mexico en de CentraalAmerikaanse en Caraïbische landen.333 (Bijlage 3)
Regionale beslissingen in de UNASUR hebben geen bindende kracht in de
lidstaten, noch in de subregionale groeperingen binnen de Unie. Ook zijn de
ambtenaren meestal vertegenwoordigers van de lidstaten. Compromissen en politieke
wil in de verschillende landen zijn dus sleutelbegrippen in het huidige regionalisme in
Zuid-Amerika.
De Zuid-Amerikaanse Defensieraad kan net zoals de Groep van Rio beschouwd
worden als een alternatief forum voor de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS).
De Zuid-Amerikaanse landen zien namelijk steeds minder toekomst in dit platform.334
Colombia heeft steeds een aarzelende houding aangenomen, vanwege zijn complexe
binnenlandse situatie, en de verhouding met de VS. Brazilië, dat met het initiatief
kwam aanzetten, wordt wat gewantrouwd in de regio. Zuid-Amerika rekent overigens
op technische steun van de EU om het project te doen slagen.335
Zuid-Amerikaanse Defensieraad (CSD)
Op de Top te Brasilia in 2008, waar de UNASUR het daglicht zag,
werd eveneens de oprichting van een Zuid-Amerikaanse Defensieraad
(CSD) in het kader van de Unie besproken. Dit project kwam er toen nog
niet, omwille van Uruguayaanse twijfels, maar het was vooral Colombia
dat dwars lag. Het land wilde namelijk zijn actievrijheid in zijn strijd tegen
de FARC vrijwaren. Een werkgroep experten werd evenwel aangesteld, en
op het einde van 2008 werd de Raad formeel opgericht.336
Zuid-Amerika, en vooral Brazilië en Venezuela, wilde een andere
koers gaan varen dan de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS),
waarin de VS nog steeds hun dominantie doen gelden. Het was vooral de
grotere militaire aanwezigheid van de VS in het Amazonegebied, met het
Plan Colombia, dat voornamelijk Brazilië, maar ook Venezuela, aanzette
tot de oprichting van de Raad. De Defensieraad heeft een duidelijke
impact op het Inter-Amerikaanse defensiesysteem, van tijdens de Koude
Oorlog.337
331
Inleidende rede Grondwettelijk Verdrag UNASUR
Alegrett, Adriana, La convergencia institucional en Suramérica, in: SG de la CAN, La Construcción de
la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, p. 106
333
Sanahuja, (J. A.), in: Pensamiento Iberoamericano, p. 97
334
Sosa, (A. J.), 2005
335
Visca, (P.), 2008, p. 1
336
Martínez, (R.), El Consejo Sudamericano de Defensa: ¿realidad o ficción?, 2008, pp. 1-4
337
Saccone, Alejandra, UNASUR: visiones desde el MERCOSUR, in: Secretaría General de la Comunidad
Andina, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2,
2008, p. 35
90
332
De Zuid-Amerikaanse Defensieraad heeft echter niet de bedoeling
om een leger, of een defensieve macht op poten te zetten. Ook is er geen
clausule van wederzijdse veiligheid, zoals bij het Pact van Rio (Bijlage 3),
noch een gemeenschappelijk mandaat of beleid. Men wil wel een
defensieve samenwerking op regionaal niveau bevorderen. Reeds
bestaande samenwerkingsverbanden, zoals het Inter-Amerikaanse
Verdrag van Wederzijdse Bijstand (TIAR), het Inter-Amerikaanse
Defensief Verbond (JID), of zelfs de veiligheidsinstantie van de
MERCOSUR, functioneerden niet naar behoren. De CSD moet dienst doen
als een forum van defensieve dialoog. Nelson Jobim, de Braziliaanse
Minister van Defensie verwoordde de nieuwe missie als volgt: “we moeten
een nieuwe visie inzake regionale defensie ontwikkelen, gebaseerd op
gemeenschappelijke waarden en principes, zoals respect voor de
soevereiniteit, zelfbeschikking, territoriale integriteit en de niet-inmenging
in interne zaken”. Via de Raad wil men regionale problemen identificeren,
en gezamenlijk aanpakken. Daarnaast is het de bedoeling om vertrouwen
te creëren tussen de 12 landen, en informatie en ervaringen uit te
wisselen. Concreter, wil men militair personeel uitwisselen, samen
optreden bij vredesoperaties en natuurrampen, grensoverschrijdende
tactische oefeningen organiseren, en de defensie-industrie bevorderen.
Zuid-Amerika wil zo, andermaal, als één blok naar buiten kunnen komen
op het wereldtoneel.338
Er heersen gespannen verhoudingen in de regio. In Bijlage 5 zien we een
overzicht van de belangrijkste geschillen in Zuid-Amerika.
6.4.2.2. Economie
De Achilleshiel van het Zuid-Amerikaanse integratieproces is de economie. Een
studie van de Secretariaten-Generaal van de ALADI, de CAN en de MERCOSUR, uit
2006, toonde aan dat de Zuid-Amerikaanse regio op dat moment slechts 3% van de
wereldeconomie uitmaakte, en amper 2% van de wereldimport invoerde.339 Er heerst
daarnaast een zeer grote inkomensongelijkheid, sociale uitsluiting en armoede.
Brazilië heeft 56% van het BBP in de regio, terwijl Bolivia, Guyana, Paraguay,
Suriname en Uruguay samen slechts aan 2% van het regionale BBP komen. De
ongelijkheden binnen de landsgrenzen zijn nog groter. Zonder een aanpak van deze
wanverhoudingen kan er geen vooruitgang geboekt worden, en kan er zelfs een meer
nadelige situatie ontstaan. De minder ontwikkelde regio’s en landen zijn er namelijk
niet veel op vooruit gegaan door de vorige integratieprojecten.340
De hinderpalen voor diepere integratie, zoals we reeds zagen in de MERCOSUR
en de CAN, zijn onder meer: te veel uitzonderingen in het vrije verkeer van goederen,
338
Martínez, (R.), 2008, pp. 1-4
López, (A.), Las posibilidades de la convergencia de los acuerdos de integración en suramérica, in:
SG de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, p.
79
340
Esparza, María Elena, Las asimetrías y el proceso de integración suramericano, in: SG de la CAN, La
Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, pp. 86-87
91
339
producten, en sectoren die uitgesloten worden van de vrijmaking van tarieven;
minieme vooruitgang in de wegwerking van niet-tarifaire handelsbeperkingen en een
onvoltooid gemeenschappelijk commercieel beleid, omdat men niet verder gaat dan
een gemeenschappelijk douane-tarief, waar eveneens uitzonderingen op bestaan.
Er is een vernieuwde aanpak nodig: de structuur en het volume van de
intraregionale handel moet dringend worden verbeterd, om economische – en niet
slechts commerciële – convergentie te bereiken. Daarvoor zullen de akkoorden de
handel in goederen moeten overstijgen. Ook andere sectoren moeten stevig worden
aangepakt.341
Zoals Ayuso al opwierp, is de economische pijler van de UNASUR het
zogenaamde ACE 59. De economische basis van de UNASUR moet er komen door de
geleidelijke convergentie van de MERCOSUR, de CAN en Chili tot een vrijhandelszone,
waarna ook Suriname en Guyana kunnen toetreden. Sinds 2001, te Brasilia, waren er
verschillende onderhandelingen hieromtrent opgestart, wat de situatie in 2005 als
volgt maakte: Chili heeft een vrijhandelsakkoord met zowel de CAN als de
MERCOSUR, en Peru met de MERCOSUR. De CAN en de MERCOSUR convergeren nu
middels het ACE 56. Er is dus reeds bijna een Zuid-Amerikaanse Vrijhandelszone.342
Akkoord van Economische Aanvulling 59
Het Akkoord van Economische Aanvulling 59 (ACE 59) is een
vrijhandelsakkoord, waarmee men op termijn een Zuid-Amerikaanse
vrijhandelszone wil creëren. Voorlopig onderhandelt men over de
eliminatie van alle handelsbeperkingen tussen zeven lidstaten: de vier
landen van de MERCOSUR, met name Argentinië, Brazilië, Paraguay en
Uruguay, en drie landen van de CAN, met name Bolivia, Colombia, en
Ecuador. Het behoorde aanvankelijk tot de akkoorden van de ‘eerste
generatie’, die zich op goederen richten. Vandaag wordt deze doelstelling
aangevuld door zaken die traditionele commerciële thema’s overstijgen
zoals diensten, fysieke integratie en infrastructuur, wetenschappelijke en
technologische samenwerking om de productieve sectoren aan te vullen,
uit te breiden en te diversificeren. Daarnaast moet het ACE 59 een
harmonieuze economische ontwikkeling bewerkstelligen in Zuid-Amerika,
de wederzijdse investeringen en raadplegingen bevorderen, en ook de
coördinatie inzake commerciële onderhandelingen met derde landen en
andere regionale blokken. Het ACE 59 heeft een programma van
handelsliberalisering, waarin het de vastgelegde voorkeuren in
internationale akkoorden wil vrijmaken, voornamelijk in het kader van de
ALADI. De tarieven moeten binnen de 15 jaar helemaal opgeheven zijn.343
341
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
Salazar, (V.), La convergencia entre la CAN, el Mercosur, y la naciente Unasur: ¿Luz al final del
camino?, in: SG de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la
Integración, 2008, pp. 94-96
343
Cienfuegos Mateo, (M.), Comunidad Andina, Mercosur, Comunidad Sudamericana de Naciones,¿una
asociación viable?, 2006, pp. 1-3
92
342
Het ACE 59 is essentieel voor een succesvolle toekomst van de UNASUR. Hoe
staan de zaken? Er wordt geschat dat toen het in werking trad, in april 2005, 80%
van de handel tussen de CAN en de MERCOSUR vrij van tarieven was. Er bestaan 89
lijsten voor tariefafbouw, met verschillende tijdschema’s. Zo’n 15% van de resterende
tarieven werd direct na de inwerkingtreding van het akkoord vrijgemaakt. Tegen 2011
moet er geleidelijk nog 15% af. De zeer gevoelige producten, zo’n 38%, moet tussen
de 12 en 15 jaar worden afgebouwd. Men schat dat de onderlinge handel tussen
2018 en 2021 volledig geliberaliseerd zal zijn. Begin 2008 was er reeds 90%
vrijgemaakt, aldus een studie van de ALADI.344
Een Zuid-Amerikaanse vrijhandelszone kan ook andere economische voordelen
opleveren, volgens de ALADI: een stijgend handelsvolume, regionaal BBP en
werkgelegenheid; een aanzienlijke vermindering van de armoede en een meer
evenwichtige inkomensherverdeling. Er zullen echter zowel sectoren zijn die hun
productie er op zullen vooruit zien gaan, als sectoren waar de productie zal afnemen,
waardoor de sectoriële gevolgen overal anders zullen zijn.345
Er zijn, zo stelt Ayuso, wel problemen om de reeds bestaande ‘akkoorden met
derden’, zoals die met de VS, de EU en Oost-Azië. De UNASUR moet overigens de
voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) respecteren.346
Van Dijck bekritiseert tenslotte het tempo waarop men de Zuid-Amerikaanse
Vrijhandelszone voltooid wil hebben: “(...) in het begin van de jaren 1990 waren
Brazilië en Argentinië protectionistische landen, en in 1994, op een goede vier jaar
tijd, hadden ze al een enorm deel van hun markten geliberaliseerd. Als ik dan zie dat
men die vrijhandelszone er pas in 2021 wil doordrukken, dan gaat dat in feite over
niet veel”.347
6.4.2.3. Infrastructuur
Het initiatief voor de Integratie van de Infrastructuur van de Regio ZuidAmerika (IIRSA) is van grote waarde voor het Zuid-Amerikaanse integratieproces. De
meerderheid van de economieën groeit namelijk niet voldoende, om de problemen
van armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting te overstijgen. Fysieke integratie is
essentieel voor economische vooruitgang, en kan de kloof tussen de regio en de meer
ontwikkelde wereld dichten.348 Omdat de Zuid-Amerikaanse economieën sterk exportgeoriënteerd zijn, is het van groot belang om de transportkosten naar de havens en
vliegvelden te drukken. Dit zijn de voornaamse concurrerende kosten geworden,
omdat importtarieven wereldwijd sterk gedaald zijn. Daarnaast is het ook de
bedoeling om achtergestelde regio’s – ook binnen de landen zelf – met elkaar te
verbinden, om zo het welzijn te bevorderen.349
344
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, 15/04/09
Cienfuegos Mateo, M., 2006, pp. 1-3
346
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
347
Interview met Pitou Van Dijck, 03/04/09
348
Santa Gadea, (R.), Integración Suramericana y Globalización: el papel de la infraestructura, in: SG
de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, p. 45
349
Quak, (E.-J.), Remapping South America. Paving the way, in: The Broker, 2009, pp. 20-21 93
345
InItIatIef voor de IntegratIe van de Infrastructuur
__________________ van de regio zuid-amerika ___________________
Het Initiatief voor de Integratie van de Infrastructuur van de Regio
Zuid-Amerika (IIRSA), ook gekend als het Plan IIRSA, was het resultaat
van het Actieplan voor Fysieke Integratie, overeengekomen op de Eerste
Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top te Brasilia, in 2000.
Alle Zuid-Amerikaanse landen spraken toen af om de markten van
transport, energie en telecommunicatie tot één geïntegreerd geheel te
smeden. Ook wilde men de invoeging van de regio in de wereldeconomie
bevorderen, middels een interoceanische verbinding. Dit moest ook een
duurzame sociale, en ecologische ontwikkeling ten goede komen. Het
IIRSA wordt gefinancierd door de Zuid-Amerikaanse landen zelf (62%), de
privé-sector (21%), en multilaterale financiële instellingen, zoals de IADB,
CAF en het FONPLATA – die het Technische Samenwerkingscomité (CCT)
van de IIRSA vormen (16%).
Van Dijck stelt dat de voornaamste doelstellingen van het Plan
IIRSA de volgende zijn: de uitbreiding en het herstel van het wegennet,
het bevaarbaar maken van de grote rivieren, de aanleg van nieuwe
telecommunicatiesystemen en de uitbreiding van havens, vliegvelden en
grensovergangen.350 Quak onderscheidt volgende krachtlijnen: het
verdiepen van regionale integratie, het verbeteren van de toegang tot de
wereldmarkten – zeker naar Oost-Azië toe – en het openen van nieuwe
markten en het verbeteren van reeds bestaande.351
Er zijn tien zogenaamde ‘Assen van Integratie en Ontwikkeling’,
subregionale kernpunten, waarrond het project draait (Bijlage 6):








350
Andijnse as
Zuid-Andijnse as
As Steenbokskeerkring
As Paraguay-Paraná
Amazone-as
As Guyanese Schild
Zuidelijke as
Centrale inter-oceanische as
Van Dijck, (P.), Asfalt door de jungle. IIRSA: nieuwe wegen naar globalisering, in: LA Chispa, 2007,
p. 14
351
Quak, (E.-J.), in: The Broker, 2009, pp. 20-21
94


As MERCOSUR-Chili
As Peru-Brazilië-Bolivia352
De reikwijdte van het Plan, dat sinds 2005 pas echt op de sporen
staat, lijkt zeer groot te zijn. Het omvat immers 348 projecten voor de
komende 30 jaar, verdeeld over 40 werkgroepen. 31 daarvan zijn gepland
tegen 2010, maar het ziet er niet naar uit dat deze eerste deadline
gehaald zal worden.353
Van Dijck haalt aan dat de impact van zeer grote infrastruurprojecten, o.a. in
het Amazonegebied, in het verleden soms zeer groot is geweest. Hij sluit dan ook niet
uit dat het IIRSA een zeer grote invloed op mens en milieu kan hebben in de regio. Er
is heel wat kritiek en verzet gekomen op het IIRSA de afgelopen jaren, voornamelijk
vanuit milieugroepen en organisaties die strijden voor de belangen van inheemse
groepen.354 Met nieuwe wegen, stelt Gudynas, groeien ook de agro-industrie, de
veeteelt en de mijnbouw, wat het verdwijnen van de familiale landbouw, een
marginalisering van inheemse bevolkingsgroepen, een toename van erosie en
vervuiling door giftige landbouwproducten met zich mee kan brengen.355
6.4.3. Andere belangrijke punten
Op 21 april 2009 werd de Zuid-Amerikaanse Gezondheidsraad opgericht te
Santiago de Chile. De twaalf Zuid-Amerikaanse Ministers van Gezondheid zullen elkaar
in dit kader raadplegen, met het oog op een verbetering van de regionale
volksgezondheid. Vijf thema’s staan centraal: een bescherming tegen epidemieën, de
ontwikkeling van universele gezondheidszorg, een universele toegang tot medicijnen,
de bevordering van de gezondheid en sociaal welzijn, en de bevordering van
middelen in de gezondheidszorg. De besluitvorming verloopt andermaal per
consensus, en er komt een jaarlijkse bijeenkomst. Naast de Zuid-Amerikaanse
Veiligheidsraad is dit het tweede soortgelijke organisme dat binnen de UNASUR werd
opgestart.356
Ook integratie op het vlak van energie is zeer belangrijk voor de regio. Het
wordt beschouwd als een belangrijk instrument om sociale en economische
ontwikkeling te bevorderen, en armoede uit te bannen. Indien men nalaat te
integreren op dit gebied, zal dit enorme extra kosten opleveren. Venezuela stelt
energetische integratie centraal, om meer autonomie ten opzichte van de VS te
verkrijgen, terwijl onder meer Brazilië en Chili de zaak eerder pragmatisch bekijken,
en willen voorkomen dat energie een bron van spanning wordt tussen en met hun
352
Website IIRSA
Santa Gadea, (R.), in: SG de la CAN, 2008, p. 55
354
van Dijck, (P.), in: LA Chispa, 2007, p. 19
355
Gudynas, (E.), Les difficiles chemins de la “Communauté Sud-Américaine des Nations”, 2005, pp. 14
356
An., Países de Unasur conformarán mañana en Chile el Consejo Suramericano de Salud, in: La
República, 20/04/09
95
353
buurlanden.357 Volgens Oliveira is “(...) het aanbod van energie het belangrijkste
comparatieve voordeel waarover de regio beschikt om investeringen aan te trekken,
en indien er goed gebruik van gemaakt wordt, is het een perfecte manier om LatijnsAmerika voordelig in de mondiale economie in te voegen”.358
Op termijn zou men in staat willen zijn de grote energiereserves van Bolivia,
Peru en Venezuela in te schakelen voor de hele regio. Op de 28ste bijeenkomst van de
Raad van de Gemeenschappelijke Markt (CMC) van de MERCOSUR in 2005, te
Asunción, werd Zuid-Amerikaanse zelfvoorziening inzake energie reeds besproken.
Twee projecten kwamen aan bod: enerzijds de Grote Energiering, of de ZuidAmerikaanse Energetische Ring, of nog, de Energetische Ring van de MERCOSUR;
anderzijds de Zuid-Amerikaanse Gaspijpleiding, of de Grote Gaspijpleiding van het
Zuiden. Sinds de Eerste Zuid-Amerikaanse Energetische Top te Isla Margarita lijken
energetische en infrastructurele integratie gescheiden werkgebieden te zijn
geworden. De Ring lijkt nu echter afgeschreven te zijn, voornamelijk omwille van
geschillen tussen Bolivia, Chili en Peru. De Gaspijpleiding, een Venezolaans plan, die
het Caraïbische gebied met de Rivier van La Plata moet verbinden, moet aardgas van
Venezuela tot Argentinië transporteren, over Brazilië, Paraguay en Uruguay. De ZuidAmerikaanse Energetische Raad, die een nagenoeg autonome werking kent in de
UNASUR, moet alles in goede banen leiden. Voorlopig beweegt er echter niet zoveel,
omdat landen doorgaans afkerig staan tegenover soevereiniteitsafstand wat betreft
hun energie.
Voor Venezuela is, naast energetische integratie - een gebied waarlangs men
zijn invloed in de regio sterk kan verdiepen - ook een passend
financieringsmechanisme uiterst belangrijk. Daarom kwam het land met de Bank van
het Zuiden aanzetten, om de afhankelijkheid van de grote, multilaterale financiële
instellingen te verminderen. Venezuela ziet de UNASUR dus eveneens als een sterk
anti-imperialistisch blok, dat zich kan afzetten tegen de VS.359
Met dit initiatief wil men, naast meer financiële autonomie voor de regio,
projecten in Zuid-Amerika – dus enkel in lidstaten van de UNASUR - financieren, om
de ontwikkeling, infrastructuur en de openbare en privé-sectoren in de regio te
bevorderen. De Bank verleent kredieten aan lage interest aan zijn lidstaten, zonder
direct op te treden als financiële waakhond.
_____________________ Bank van het Zuiden ______________________
De Bank van het Zuiden ontstond in december 2007, uit een Venezolaans
initiatief om een Latijns-Amerikaanse bank op te richten, die de financiële
macht van de VS in de regio – via het IMF en de Wereldbank, en tevens,
weliswaar in mindere mate, van regionale banken – zoals de IADB, de
CAF, en het FONPLATA, tegen moet gaan. Zeven landen ondertekenden
de Oprichtingsakte: Argentinië, Bolivia, Brazilië, Ecuador, Paraguay,
Uruguay en Venezuela. De Bank, met hoofdzetel te Caracas, staat verder
357
358
359
Sanahuja, (J. A.), 2006, pp. 97-98
da Motta Veiga, (P.); Ríos, (S. P.), 2007, p. 37
Gualdoni, (F.), Siete países fundan el Banco del Sur, 10/10/08
96
open voor de toetreding van alle Zuid-Amerikaanse landen, afgezien van
Frans-Guyana. Argentinië, Brazilië – dat tevens de Nationale Bank van
Economische en Sociale Ontwikkeling (BNDES) heeft - en Venezuela
leveren de grootste bijdragen. De Administratieve Raad beheert de
instelling, en bestaat uit de Ministers van Economie en Financiën.360 361
Ook op aansturen van Venezuela, is een Latijns-Amerikaans televisiekanaal
opgestart, de Telesur. Dit behoort niet tot de UNASUR, maar stelt zich wel tot doel bij
te dragen aan regionale integratie in Latijns-Amerika en de Caraïben. Men kan het
initiatief van Chávez dus evengoed opvatten in het kader van het Bolivariaanse
Alternatief voor de Amerika’s (ALBA), zie 6.5.
___________________________ TELESUR _____________________________
Telesur, een initiatief van Venezuela in 2005, is de eerste
televisiezender die gericht is op heel Latijns-Amerika en de Caraïben. De
zender groeide uit tot een multinationale onderneming, en wil “informatie
over de volkeren in deze regio verspreiden, die anders verstoord en
onzichtbaar gemaakt wordt”. Op deze manier wil men de integratie in de
ruime regio bevorderen, en het recht op informatie en de vrijheid van
meningsuiting uitdiepen. “De gemeenschappen, sociale organisaties en
groepen, die het historische, sociale en culturele weefsel van LatijnsAmerika en het Caraïbische gebied uitmaken, zijn de voornaamste
onderwerpen van de informatie die Telesur verstrekt, (...)”, aldus de
website van Telesur.362 363
Sommigen leveren kritiek op Telesur, en stellen dat de openbare zender in
feite niet aan objectieve verslaggeving doet, en niet Telesur, maar “Telechávez” moet
heten. Er wordt zo gealludeerd dat het oorspronkelijk Venezolaanse initiatief, met
hoofdzetel te Caracas, de berichtgeving vaak in het voordeel van de regering Chávez
zou doen uitvallen, en van extreem-linkse signatuur zou zijn.364
360
Ibidem
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, op 15/04/09
362
Website Telesur
363
Ministerie van de Volksmacht voor Informatie en Communicatie van Venezuela, Aprobada creación
de la televisora del Sur C. A., 24/01/05
364
Painter, James, The boom in counter-hegemonic news channels: a case study of Telesur, 2006, 56
pp 7-8
97
361
6.4.4. Steun aan de UNASUR
Het merendeel van de civil society – vnl. bedrijfsleiders, vakbonden, NGO’s –
verleent zijn steun aan een Zuid-Amerikaans integratieproces. Maar een groot deel
van de samenleving ervaart het Zuid-Amerikaanse integratieproces wel als een vervan-mijn-bed-show, terwijl sommige sociale organisaties vrezen dat de UNASUR
nogmaals een bureaucratisch organisme zal worden die vrijhandel met de
handelsmogendheden in de wereld in de weg zal staan. De geloofwaardigheid is dus
zeer belangrijk voor de civil society, buitenlandse investeerders en derde landen om
het hele proces – zoals elk integratieproject trouwens - enige slaagkans te geven. Dit
heeft voorgaande integratieprocessen, zoals gezegd, ook reeds gekelderd. In de
MERCOSUR en de CAN heerst nu onduidelijkheid omtrent hun geloofwaardigheid.365
De UNASUR heeft overigens reeds de steun gekregen van vele landen,
regionale blokken en internationale fora. Ook de EU is niet afkerig van een ZuidAmerikaanse integratie, maar met de tijd groeide de scepsis, en keerde haar
aandacht terug naar interne zaken, en naar regio’s die economisch en politiek
aantrekkelijker zijn. (bvb. China, India, Zuid-Afrika, Rusland en de Kaukasus). Hoewel
de EU veel geld verleent aan de regio, en dus economisch steun verleent, is dit
politiek al veel minder. Ook ondervindt de EU wel wat vijandschap van ZuidAmerikaanse landen op multilaterale fora en onderhandelingen, zeker in het kader
van de WTO, en meer recentelijk op de 5de biregionale Top tussen Europa en LatijnsAmerika en het Caraïbische gebied, in mei 2008. Tevens heeft de afkoeling van de
relaties te maken met de afname van VS-interesse in de regio, en de nauwere banden
tussen de VS en de EU, ook in de WTO. Hoewel ze de CSN onthaalde op felicitaties in
2004, wacht de EU voorlopig dus af, en kijkt wat er gebeurt met de UNASURintegratie.366
De
interregionale
dynamiek
tussen
de
Zuid-Amerikaanse
integratieprojecten en de EU, die zowel samenwerking inzake politiek, economie,
sociaal beleid en milieu beoogt, kan volgens Gomes Saraiva in de toekomst nog zeer
belangrijk worden als een alternatief voor de mislukte ALCA, die enkel samenwerking
inzake handel nastreefde.367 Ayuso stelt dat “(...) wanneer hemisferische integratie in
een impasse zit, de EU uiteraard om de hoek loert”.368
365
SG de la CAN, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, 2008, pp.
76-77
366
Buck, (K.), EU-Latin-American Relations, gastcollege aan de Ugent, 21/04/09
367
Gomes Saraiva, (M.), 7. La UE como un actor internacional y los países del Mercosur, in: De
Lombaerde, (P.); Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p. 228
368
Interview met Anna Ayuso, 14/04/09
98
6.5. Het Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s (ALBA)
Het Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s (ALBA), andermaal een
initiatief van Hugo Chávez Frías, de huidige president van Venezuela, is een
intergouvernementeel samenwerkingsproject tussen negen Latijns-Amerikaanse en
Caraïbische landen. Het is geen integratieproject in de strikte betekenis van het
woord, maar moet integratie in de regio wel bevorderen, en dienen als een platform
voor regionale integratie, waar allianties of samenwerkingsverbanden bediscussieerd
en opgezet kunnen worden. Het Alternatief is werkelijk een ‘alternatief’ voor de
mislukte Vrijhandelszone van de Amerika’s (ALCA), een project waartegen Venezuela
zich onder Chávez sterk verzette. Men beschouwt dit project tevens als onderdeel van
de post-liberale integratiegolf. Maar omdat het slechts twee Zuid-Amerikaanse landen
tot zijn lidstaten rekent, bespreken we dit project iets minder gedetailleerd. De ALBA,
dat in het Spaans trouwens ‘morgenstond’ betekent, gaat overigens veel minder ver
dan de UNASUR, afgezien van de grote ambities van Chávez.369
In april 2006 werd het Handelsverdrag van de Volkeren ondertekend door
Bolivia, Cuba en Venezuela. Een slecht uitgangspunt was echter dat de intraregionale
handel tussen de lidstaten nog geen procent bedroeg van de totale export van deze
drie economieën.370 In 2007 trad Nicaragua toe tot de ALBA, in 2008 Dominica en
Honduras*, en in 2009 ook San Vicente, de Grenadines en Ecuador.
Chávez stelde een sociaal handelsblok voor, omdat hij vond dat de ALCA in
hoofdzaak gedereguleerde winstmaximalisering beoogde. Het opgelegde beleid van
structurele aanpassing door het IMF, de Wereldbank en de strakke regels van de
WTO, ondermijnen volgens hem de basis van politieke en sociale vooruitgang.371
Het project beroept zich op egalitaire principes zoals rechtvaardigheid en
gelijkheid, het uitbannen van armoede, asymmetrieën en schulden, tracht het welzijn
van de meest achtergestelden in de samenleving te verhogen, en verklaart zich
onvoorwaardelijk solidair met onderontwikkelde landen in het Westelijk Halfrond. Het
wil deze landen steunen, zodat ze commerciële onderhandelingen onder betere
voorwaarden kunnen aanvatten. Dit via een transfer van middelen en een verbetering
van hun infrastructuur. De ALBA moet zo uitgroeien tot een vrijhandelszone waar álle
lidstaten baat bij hebben, aldus Chávez. Dé hoeksteen van dit project is het
Compensatiefonds voor Structurele Convergentie, die op de financiële hulp naar de
economisch meest kwetsbare landen moet toezien. 372
Landbouw, een ander belangrijk punt, moet zijn louter exportgerichte karakter
verliezen, en de zelfvoorziening van voedsel centraal stellen. Men levert sterke kritiek
op de protectionistische maatregelen van vele ontwikkelde landen op dit gebied,
terwijl ze zelf om liberalisering van de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische landbouw
vragen. Ook is de ALBA tegen intellectuele eigendom, die de kennis van ontwikkelde
landen beschermen, terwijl de kennis in ontwikkelingslanden vrij moet circuleren. De
Venezolaanse regering bekritiseerde ook sterk de processen van liberalisering,
369
370
371
372
Website ALBA
De Lombaerde, (P.), Kochi, (S.); Briceño Ruiz, (J.), 2008, p. 399
Arreaza, (T.), ALBA: Bolivarian Alternative for Latin America and the Caribbean, 2004
Ibidem
99
privatisering en deregulering die het voor de ontvette staat onmogelijk maakt om
noodzakelijke en hoogwaardige diensten goedkoop ter beschikking te stellen van de
bevolking. Openbare diensten moeten in de ALBA dus ten dienste gesteld worden van
de mensen, en niet van bedrijven of voor private winsten.
Concepten als dat van de meest begunstigde natie, dat een land dwingt om
geen voordelige behandeling te geven aan een buitenlands bedrijf dan aan elk ander
buitenlands bedrijf in het land, en dat van de Nationale Behandeling, dat eist dat
transnationale bedrijven eenzelfde behandeling krijgen als elk ander nationaal bedrijf,
concepten die men bij de ALCA wilde invoeren, hypothekeren de invulling van een
aangepast nationaal beleid.373
Chávez somde zelf volgende beleidspunten op: de strijd tegen armoede; het
vrijwaren van de Latijns-Amerikaanse autonomie en identiteit; technologische
transfers en technische steun; de vorming van personeel; voorrang geven aan
nationale leveranciers wat betreft levering van producten; wetenschappelijke en
technologische vooruitgang; het aanpakken van misbruik van mono- en oligopolies en
toezien op rechtvaardige concurrentie; geen staatsmonopolies toekennen aan
buitenlandse investeerders; een speciale en verschillende behandeling van ongelijke
economieën; een brede, sociale en democratische participatie; economische, sociale
en culturele rechten en burgerrechten zullen onlosmakelijk met elkaar verbonden
zijn; de handelsbelangen van investeerders zullen die van de mensenrechten of de
staatssoevereiniteit niet overstijgen; en de oprichting van fondsen voor structurele
convergentie. Verder wenst men ook de mijnbouw, de academische en culturele
uitwisseling, het toerisme, het milieu en het beheer bij rampen te ontwikkelen.374
De ALBA bedeelt tenslotte een voorname rol toe aan het Caraïbische Gebied,
en focust zich op een verbetering van de daar bestaande integratieprojecten, zoals de
CARICOM, en wil er de intraregionale handel, die zeer laag is, stimuleren.375
De toekomst zal moeten uitwijzen of het hybride samen bestaan van landen en
projecten met een liberale en een post-liberale voorkeur, in de ene of andere richting
zal evolueren. Het lijkt er op dat er met het oprichtingsverdrag van de UNASUR, een
project waar de twaalf Zuid-Amerikaanse landen aan deelnemen, toch een grote stap
in de richting van de post-liberale agenda gezet is. Ook de ALBA is duidelijk postliberaal geïnspireerd.
* Actuele kanttekening: In Honduras is president Manuel Zelaya afgezet na een
putsch, geleid door Roberto Micheletti, die op dit moment het interim-presidentschap
waarneemt. De officiële reden voor de putsch was het referendum dat Zelaya wilde
organiseren omtrent de mogelijke herverkiezing van de Hondurese president. Er gaan
stemmen op dat ook het lidmaatschap van de ALBA – en de toenadering tot
Venezuela - niet bij iedereen in goede aarde is gevallen. Het is niet duidelijk hoe dit
het Hondurese lidmaatschap van de ALBA verder zal beïnvloeden.
373
374
375
Ibidem
Ministro de Estado para la Integración y Comercio Exterior, Governing Principles of the ALBA, pp. 35
Ibidem, pp. 5-7
100
7 Besluit
In deze masterproef werd getracht na te gaan in welk opzicht men aan het
begrip ‘regionale integratie’ een andere betekenis heeft toegekend doorheen de ZuidAmerikaanse integratiegeschiedenis. Daarbij werd ook bestudeerd welke invloed deze
invulling van betekenissen hebben gehad op de verschillende integratieprojecten. Een
derde vraag was hoe de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) en de postliberale integratiegolf verschillen van de voorgaande integratieprocessen- en
projecten.
De Zuid-Amerikaanse integratiegeschiedenis heeft zijn wortels in de
onafhankelijkheidsstrijd. Verlost van de koloniale Europese bezetter, werd in 1826 het
Congres van Panama georganiseerd, voornamelijk op aansturen van de nabij Caracas
geboren Simón Bolívar. Deze staatsman stelde dat voor de ‘wedergeboorte van de
regio een politieke unie vereist was. Zuid-Amerika - dat toen synoniem was van wat
we nu onder Latijns-Amerika verstaan – kende immers een gedeelde
voorgeschiedenis, sprak een beperkt aantal talen talen, en had gemeenschappelijke
gebruiken. De opzet van de Unie, waarbij diepgewortelde anti-koloniale aspiraties
geventileerd werden, mislukte echter. Elke nieuwgevormde staat koos er immers voor
om zijn eigen pad naar nationale integratie in te slaan. Verdere pogingen om de Unie
terug leven in te blazen mislukten doorheen de 19de eeuw, waarin men vooral
politieke samenwerking en overleg nastreefde.
Lange tijd gebeurde er niet zo veel op integratiegebied, totdat de Verenigde
Staten van Amerika opnieuw – in 1823 was er de Monroe-Doctrine - hun continentale
plannen bovenhaalden. De Pan-Amerikaanse integratiepogingen introduceerden het
economische aspect van blokvorming. Veel bereikte men evenwel niet, afgezien van
het feit dat de VS in dit tijdvak hun invloed sterk konden doen gelden in de regio.
Deze mogendheid plaveide de weg naar de Organisatie van Amerikaanse Staten
(OAS), die nu nog steeds bestaat, en door velen gezien wordt als een hemisferisch
machtsinstrument van de VS.
De Bolivariaanse droom kwam opnieuw aan de oppervlakte in de jaren 1940,
met het voorstel dat een Argentijns-Braziliaans-Chileense as, voornamelijk rond de
Argentijnse en Braziliaanse presidenten Juan Perón en Getúlio Vargas, het voortouw
moest nemen in het Zuid-Amerikaanse integratieproces. Met de zelfmoord van Vargas
in 1954, kwam ook aan dit verhaal een einde, zonder echt iets te kunnen voorleggen.
In de jaren 1960 echter, kunnen we een ‘eerste integratiegolf’ onderscheiden: het
gesloten regionalisme. De economische voorschriften van de Economische
Commissie voor Latijns-Amerika en de Caraïben (CEPAL), rond Raúl Prebisch,
resulteerden in een regionale – Latijns-Amerikaanse en Caraïbische – toepassing van
het beleid van importsubstituterende industrialisatie (ISI). In tegenstelling tot de
politieke motieven in de 19de eeuw, was de nadruk nu volledig op economische
beweegredenen komen te liggen. Het structuralistische denken van de CEPAL stelde
dat men, om de situatie van ‘afhankelijkheid’ in de wereldeconomie te overstijgen,
werk moest maken van volgende doelstellingen: een eliminatie van alle
handelsbeperkingen voor goederenruil in de regio; een gemeenschappelijk extern 101
tarief om de lokale industrie te beschermen tegen de concurrentie van derde landen;
een speciale tarifaire behandeling van minder ontwikkelde landen, om macroeconomische
en
sectoriële
evenwichten
te
bereiken;
een
financieel
compensatiesysteem om de handelssaldo’s te regelen en het bevorderen van de
uitvoer naar derde landen.
De Latijns-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (ALALC), later vervangen door de
Latijns-Amerikaanse Integratie-associatie (ALADI), de Gemeenschappelijke CentraalAmerikaanse Markt (MCCA); het Andespact of de Andesgroep en de Caraïbische
Gemeenschap (CARICOM) waren de voornaamste integratieprojecten in de regio. Ze
hanteerden allemaal een ‘gesloten’ ontwikkelingsstrategie.
In de jaren 1960 was er vanuit de VS, onder presidenten Kennedy en Johnson,
met de Alliantie voor Vooruitgang opnieuw een poging opgestart om het Westelijk
Halfrond tot meer samenwerking te bewegen. Ook deze verzandde echter roemloos.
Toen in 1980 de schuldencrisis in de regio resulteerde in het zogenaamde
‘verloren decennium’, was duidelijk geworden dat het gesloten regionalisme de regio
niet echt uit de afhankelijke situatie had getrokken, en dat de ontwikkeling
gestagneerd was. In de beginperiode had dit regionalisme nochtans goede resultaten
neergezet. Aan het einde van de jaren ’80 waren er in de meeste Latijns-Amerikaanse
landen, die zich steeds meer moesten beroepen op de structurele
aanpassingsprogramma’s van de multilaterale financiële instellingen, democratisch
verkozen leiders aan de macht gekomen. In dit klimaat wonnen het neoliberalisme,
dat zich op de economische beginselen liberalisering, privatisering en deregulering
baseerde, en de Washington Consensus, een reeks van tien voorschriften, door
invloedrijke economen ontworpen in de hoofdstad van de VS, die Latijns-Amerika en
het Caraïbische gebied moesten toepassen om uit de economische wantoestand te
geraken, sterk terrein. Omdat regionale blokvorming wereldwijd ingang begon te
vinden, en de multilaterale onderhandelingen in de meer en meer mondialiserende
economie steeds belangrijker werden, kon ook de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische
regio niet achterblijven.
In plaats van verder in te zetten op het aanzwengelen van de industrialisatie
en tarifaire belemmeringen in te roepen tegen landen die geen deel uitmaakten van
de bestaande integatieprojecten, vormde het open regionalisme de ‘tweede
integratiegolf’ in de grote regio. Het concurrentieparadigma van de jaren 1990
vond ook hier ingang, waardoor ook deze golf bijna uitsluitend van commercieeleconomische aard was. Economische integratie werd nu beschouwd als een
dynamisch proces, waarin economische akkoorden dienen als tussenstappen richting
integratie in de wereldeconomie. Men zou zich voortaan laten leiden door
marktprincipes
en
multilaterale
instellingen.
De
CEPAL
gooide
zijn
ontwikkelingsstrategie voor de regio nu ook helemaal om. De CEPAL-Commissie
omschreef open regionalisme als: “een proces van groeiende economische onderlinge
afhankelijkheid op regionaal niveau, bevorderd door preferentiële integratieakkoorden en een beleid van handelsliberalisering en deregulering, om de
competitiviteit van de landen in de regio te verbeteren en, in de mate van het
mogelijke, de bouwstenen voor een meer open en transparante internationale
economie aan te dragen”.376
102
376
Baquero-Herrera, (M.), 2006, p. 4
Reeds bestaande integratieprojecten in de regio werden opnieuw gelanceerd
volgens de beginselen van dit open regionalisme. De Andesgroep werd omgevormd
tot de Andesgemeenschap (CAN). Daarnaast werd de Gemeenschappelijke Markt van
het Zuiden (MERCOSUR), en onder meer de Groep van Drie (G-3) opgericht.
Ook wilden de VS het Westelijk Halfrond opnieuw integreren. Na de oprichting
van de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (NAFTA) stelde men ook de
oprichting van een Pan-Amerikaans blok, de Vrijhandelszone van de Amerika’s (ALCA)
voor, die evenwel wederom zou mislukken.
De opnieuw sterk veranderde internationale context in het derde millennium,
het aan de macht komen van sociaal-democratische en socialistische leiders in vele
Zuid-Amerikaanse landen, het mislukken van de ALCA en de uiteindelijk povere
resultaten van het open regionalisme, zouden een ‘derde integratiegolf’ op gang
doen komen: het post-liberaal regionalisme. Een stijgend verzet tegen 15 jaar
neoliberaal beleid en de Washington Consensus, zorgde er voor dat men het open
regionalisme, en zijn gestokte integratieprojecten, wilde herzien. Er werd opgeworpen
dat het open regionalisme opnieuw niet echt had bijgedragen tot een evenwichtige
ontwikkeling van Latijns-Amerika en de Caraïben. Het post-liberale regionalisme zou
een sterk thematische uitbreiding nastreven, waardoor voor het eerst het
handelsaspect van de voorgaande integratiegolven doorbroken wordt. Men plooit ook
sterk terug op Zuid-Amerika als regio, omdat men ervan uitgaat dat deze regio het
beste platform is om internationale betrekkingen aan te knopen. De mondialisering
wordt, in tegenstelling tot bij het open regionalisme, kritisch benaderd. Er bestaat
evenwel geen academische consensus over dit nieuwe integratiemodel, noch een
theoretische blauwdruk. Hoewel het nog niet aanvaard is als ‘exclusief’ model voor de
regio, lijkt men met de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR), en het
Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s (ALBA) toch sterk in de richting van het
post-liberaal regionalisme te gaan.
Een Zuid-Amerikaanse Unie is essentieel om de democratieën en
mensenrechten in de regio te vrijwaren, een meer evenwichtige verdeling van de
rijkdommen te creëren – wat macro-economische convergentie en stabiliteit
vooronderstelt, een meer harmonieuze invoeging in de meer en meer
mondialiserende economie te bewerkstelligen en de inspraak op het wereldtoneel
voor de regio te bevorderen. Dit proces vergt evenwel tijd, geduld, middelen en
bovenal politieke wil. Die wil bestaat tegenwoordig in Zuid-Amerika, want de Unie van
Zuid-Amerikaanse Naties (UNASUR) is één van de prioriteiten op de buitenlandse
agenda’s van de Zuid-Amerikaanse landen. De ondertekening van het
Oprichtingsverdrag is sowieso een zeer symbolische politieke gebeurtenis geweest.
Bovengenoemde uitdagingen staan allemaal opgenomen op de agenda van de Unie,
en dit in tegenstelling tot de twee voorgaande integratiegolven, die zich voornamelijk
toespitsten op het commerciële en economische aspect van regionale integratie.
Hiërarchie in de doelstellingen is vereist, en er is nood aan een gestaag,
flexibel ontwikkelingsritme. De intraregionale handel is niet groot en weinig divers.
Daarom moet allereerst werk gemaakt worden van een verhoging van deze handel en
een verbetering van de handelsvoorwaarden tussen de twee grote subregionale
blokken. Daarvoor is dan weer een betere institutionalisering vereist, want er is reeds
gebleken uit de samenstelling van de organismen en het stemgedrag dat er zeer
weinig supranationaal gehandeld wordt.
103
Met het intergouvernementalisme dat men nu hanteert komt men wellicht niet veel
verder.
Velen hebben de Latijns-Amerikaanse integratiepogingen bekritiseerd, omdat
ze niet steeds het westerse recept hebben gevolgd, of vaak mislukten, maar dat doet
niets af van het optimisme dat nu bestaat in de Zuid-Amerikaanse regio. Er is de
geleidelijke convergentie tussen de MERCOSUR en de CAN tot een vrijhandelszone,
op termijn uit te breiden naar heel Zuid-Amerika, en de geleidelijke ontwikkeling van
de transportinfrastructuur via de IIRSA. Daarnaast is er politiek overleg in de regio,
door regelmatige ontmoetingen op het hoogste niveau en ook tussen de hoogste
functionarissen van de subregionale blokken.
Er wordt werk gemaakt van een grotere juridische zekerheid, stabielere
democratieën en een betere bescherming van de mensenrechten. Dit alles – afgezien
van de ondertekening van het Oprichtingsverdrag – toont aan dat er politieke wil tot
integratie bestaat in de regio. Belangrijk om aan te stippen is dat de civil society
achter het proces staat – iets wat in het verleden vaak anders was – en de UNASUR
steun krijgt van verschillende landen, enkele regionale blokken en internationale fora.
Alle Zuid-Amerikaanse ogen zijn gericht op de UNASUR om de regio te doen
integreren en een betere invoeging van zijn lidstaten in de internationale
betrekkingen en wereldeconomie te bewerkstelligen. Een grote dosis realisme is
evenwel gerechtvaardigd. Men moet inzien dat niet elke doelstelling snel te
verwezenlijken is.
Het is echter noodzakelijk voor een integratieproject, dat zichzelf op termijn de
creatie van een gemeenschappelijke markt en economische en monetaire unie oplegt,
een systeem van gemeenschappelijke normen te hanteren, die door de lidstaten
verplicht en met onmiddelijke ingang moeten worden aangenomen.
De CAN en in mindere mate de MERCOSUR hebben elk afzonderlijk wel reeds
geëxperimenteerd met een supranationaal normenstelsel, maar toch worden
beslissingen nog steeds in consensus genomen. Intergouvernementalisme heeft
uiteraard als nadeel dat er uitsluitend met onderling vertrouwen gewerkt kan worden,
aangezien een veto alles kan blokkeren. Ook is het ‘momentum’ zeer belangrijk,
omdat een land intern snel een andere koers kan varen, en het integratieproces dus
even snel tot stilstand kan brengen. Argentinië, Brazilië en Venezuela, de
‘progressieve Atlantische as’, die als voortrekkers van de UNASUR kunnen beschouwd
worden, hebben evenwel nog niet echt getoond dat ze in de toekomst bereid zullen
zijn af te stappen van hun nationale soevereiniteit. Dit blijkt keer op keer in de
Commissie van Hoge Ambtenaren.377
Ondanks de zoektocht naar gemeenschapelijke kenmerken, bestaat een ZuidAmerikaanse identiteit, volgens Cardona, eerder in de toekomst dan in het verleden.
Hij werpt daarbij op dat de constructie van dit gemeenschapsgevoel waarschijnlijk de
moeilijkste taak voor de regio zal worden.378
377
378
Nieuwsbrieven CAN
Cardona, (D.), in: SG de la CAN, 2008, p. 21
104
De toekomst zal moeten uitwijzen of de tegenstelling tussen de erfenis van het
open regionalisme, dat gekenmerkt wordt door het liberale paradigma, en de
toekomstperspectieven van het post-liberaal regionalisme, niet tot een zoveelste
impasse zullen leiden in Zuid-Amerika. Voorlopig lijkt de balans in het voordeel van
het post-liberaal regionalisme over te hellen. Het is echter de diversiteit van de
thema’s van de UNASUR die twijfels oproept over de slaagkansen van dit project. De
regio heeft alvast een enorm potentieel: een zeer groot grondgebied, enorm veel
water en natuurlijke reserves. Als Zuid-Amerika zijn interne problemen kan
overstijgen, alle neuzen in dezelfde richting komen te staan en de regio met één stem
leert te spreken, kan ze daarnaast ook een voortrekkersrol in de wereld gaan spelen.
Actuele kanttekening: Op 10 augustus aanstaande wordt te Quito de Vierde
Top van de UNASUR georganiseerd. Spanningen zijn er hoe dan ook nog steeds,
omwille van het recente akkoord tussen Colombia en de VS, waarbij NoordAmerikaanse soldaten op het Colombiaanse grondgebied zullen gelegerd worden.
Ecuador, waarvan de president Rafael Correa nu het roterende presidentschap voor
een jaar op zich neemt, leeft de laatste tijd niet echt op goede voet met Colombia.
We zullen zien wat de toekomst brengt voor dit toch wel historische project.379
379
Nieuwsbrief CAN, 06/08/09
105
8 BIBLIOGRAFIE
BOEKEN
CUYVERS, Ludo; EMBRECHTS, Rob; RAYP, Glenn, Internationale economie,
Antwerpen, Apeldoorn, Garant, 2002, 528 p.
DE LA REZA, Germán A., El Congreso de Panamá de 1826 y Otros Ensayos de
Integración Latinoamericano en el Siglo XIX: Estudio y Fuentes Documentales
Anotadas, Ciudad de México, Ediciones y Graficos EON, 2006, 286 p.
DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del regionalismo
latinoamericano a la integración interregional, Madrid, Fundación Carolina, 2008, 414 p.
GALEANO, Eduardo, De aderlating van een continent. Vijf eeuwen economische
exploitatie van Latijns-Amerika, Kritiese Biblioteek Van Gennep / Novib, 1983, 372 p.
FRAMBES-BUXEDA, Aline, Confederación Latinoamericano. Edificación para el futuro,
San Juan de Puerto Rico, Homines, 1990, 219 p.
GEERTS, Guido; HEESTERMANS, Hans, Van Dale. Groot Woordenboek der
Nederlandse Taal, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1992, 3887 p.
KEEN, Benjamin; HAYNES, Keith, A History of Latin America, Boston, New York,
Houghton Mifflin Company, 2004, 593 p.
LECUNA, Vicente; BIERCK, Harold A. Jr.; BERTRAND, Lewis, Selected Writings of
Bolivar Vol. 1, New York, The Colonial Press Inc., 1951, 355 p.
MEDINA QUIROGA, Cecilia, The battle of human rights. Gross systematic violations
and the Inter-American system, Dordrecht/Norwell, M. Nijhoff Publishers/Kluwer
Academic, 1988, 363 p.
SLATER, David, Geopolitics and the Post-Colonial. Rethinking North-South Relations,
Blackwell, 2004, 286 p.
STEVENS, Willy, Uitdagingen voor Latijns-Amerika. Op de drempel van het derde
millennium, Leuven/Apeldoorn, Garant, 1996, 317 p.
VAIDYA, Ashish, Globalization: Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, ABC-Clio,
2005, 800 p.
VOGEL, Hans, De Geschiedenis van Latijns-Amerika, Utrecht, Het Spectrum, 2002,
348 p.
WENT, Robert, Grenzen aan de globalisering, Amsterdam, Het Spinhuis, 1996, 164 p.
HOOFDSTUKKEN
ANINAT, Augusto, FFRENCH-DAVIS, Ricardo, LEIVA, Patricio, La integración andina
en el nuevo escenario de los años ochenta, in: Frambes-Buxeda, Aline, Confederación
Latinoamericano. Edificación para el futuro, San Juan de Puerto Rico, Homines, 1990,
pp. 156-174
BIZZOZERO, Lincoln, 3. La nueva agenda del MERCOSUR y las negociaciones del
ALCA: la apertura de un juego diferente en el escenario continental, in: De Lombaerde,
Philippe; Kochi, Shigeru; Briceño Ruiz, José, Del regionalismo latinoamericano a la
integración interregional, Madrid, Fundación Carolina, 2008, pp. 71-97
BRICEÑO RUIZ, José, 4. El regionalismo estratégico en las interacciones entre
Estados Unidos y Brasil en el ALCA: un análisis desde el liberalismo
intergubernamental, in: DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ,
José, Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional, Madrid,
Fundación Carolina, 2008, pp. 99-133
CALFAT, German, MERCOSUR. De gemeenschappelijke markt van de zuidkegel van
Latijns-Amerika, uit het Engels vertaald door Bob Hendrickx, in: Noord-Zuid Cahier,
Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996, pp. 96-109
CESARIN, Sergio M., 10. Los nuevos scenarios de integración en Asia y América
Latina y el Caribe: La ASEAN y el MERCOSUR desde una perspectiva comparativa, in:
DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del regionalismo
latinoamericano a la integración interregional, Madrid, Fundación Carolina, 2008, pp.
281-312
CUYVERS, Ludo; VAN DEN BULCKE, Danny, Regionalisering van de wereldeconomie:
een goede zaak?, in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en Wereldeconomie,
1996, pp. 5-21
DE LOMBAERDE, Philippe, Het integratieproces op het Amerikaanse continent. Grupo
Andino, Grupo de los Tres, ALCA, in: Noord-Zuid Cahier, Regionale integratie en
Wereldeconomie, 1996, pp. 82-93
DE LOMBAERDE, Philippe; Garay, Luis Jorge, 1. El nuevo regionalismo en América
Latina, in: DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del
regionalismo latinoamericano a la integración interregional, Madrid, Fundación
Carolina, 2008, pp. 3-35
FRAMBES-BUXEDA, Aline, Teorías sobre la integración aplicables a la unificación de
los países latinoamericanos, in: FRAMBES-BUXEDA, Aline, Confederación
Latinoamericano. Edificación para el futuro, San Juan de Puerto Rico, Homines, 1990,
pp. 17-48
FRAMBES-BUXEDA, Aline, Aspectos sociales y políticos en la integración del Grupo
Andino (clases, estado, relaciones internacionales e ideología), in: FRAMBES-BUXEDA,
Aline, Confederación Latinoamericano. Edificación para el futuro, San Juan de Puerto
Rico, Homines, 1990, pp. 65-66
FRASER, Cleveland, 7. International Relations, in: HILLMAN, Richard S. (ed.),
Understanding Contemporary Latin America, Boulder (Colorado), Lynne Riener
Publishers, Inc., 2005, pp. 177-208
GOMES SARAIVA, Miriam, 7. La UE como un actor internacional y los países del
Mercosur, in: DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del
regionalismo latinoamericano a la integración interregional, Madrid, Fundación
Carolina, 2008, pp. 193-234
HARPER, Richard K.; CUZÁN, Alfred G., 6. The Economies of Latin America, in:
HILLMAN, Richard S. (ed.), Understanding Contemporary Latin America, Boulder
(Colorado), Lynne Riener Publishers, Inc., 2005, pp. 145-175
MALAMUD, Andrés, 5. Jefes de gobierno y procesos de integración regional: las
experiencias de Europa y América Latina, in: DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI,
Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del regionalismo latinoamericano a la integración
interregional, Madrid, Fundación Carolina, 2008, pp. 137-162
MÁRMORA, Leopoldo, Deuda externa, integración regional y modelos de desarrollo en
América Latina, in: FRAMBES-BUXEDA, Aline, Confederación Latinoamericano.
Edificación para el futuro, San Juan de Puerto Rico, Homines, 1990, pp. 49-56
OSANG, Thomas, North American Free Trade Agreement (NAFTA), in: VAIDYA, (A.),
Globalization: Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, ABC-Clio, 2005, pp. 656-664
POLLOCK, David H., 2. Raúl Prebisch: the essence of leadership, in: Dosman, Edgar J.
(ed.), Raúl Prebisch. Power, Principle and the Ethics of Development, …, BID-INTAL,
Institute for the Integration of Latin America and the Caribbean, Inter-American
Development Bank. Integration, Trade, and Hemispheric Issues Division, 2006, pp.
11-19
RAUSCH, Renata, El Pacto Andino. Un acuerdo de integración subregional. Logros,
fracasos y esfuerzos de reactivación (1969-1987), in: FRAMBES-BUXEDA, Aline,
Confederación Latinoamericano. Edificación para el futuro, San Juan de Puerto Rico,
Homines, 1990, pp. 149-153
RUEDA JUNQUERA, Fernando, 2. Las debilidades de la integración subregional en
América Latina y el Caribe, in: DE LOMBAERDE, Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO
RUIZ, José, Del regionalismo latinoamericano a la integración interregional, Madrid,
Fundación Carolina, 2008, pp. 37-70
SAAVEDRA-RIVANO, Neantro, 9. América Latina en el APEC, in: DE LOMBAERDE,
Philippe; KOCHI, Shigeru; BRICEÑO RUIZ, José, Del regionalismo latinoamericano a la
integración interregional, Madrid, Fundación Carolina, 2008, pp. 261-279
SANAHUJA, José Antonio, Regionalismo e integración en América Latina: balance y
perspectivas, in: Pensamiento Iberoamericano, nr. 0, 2006, pp. 75-106
SCHEMAN, Ronald L., 1. The Alliance for Progress: Concept and Creativity, in:
SCHEMAN, Ronald L., The Alliance for Progress: A Retrospective, New York, Praeger,
1988, pp. 3-11
SOLER, Ricaurto, Bolívar y la cuestión nacional americana, in: FRAMBES-BUXEDA,
Aline, Confederación Latinoamericano. Edificación para el futuro, San Juan de Puerto
Rico, Homines, 1990, pp. 9-16
XENIAS, Anastasia, International Monetary Fund (IMF), in: VAIDYA, (A.),
Globalization: Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, ABC-Clio, 2005, pp. 632-645
XENIAS, Anastasia, Latin American Free Trade Association (LAFTA), in: VAIDYA, (A.),
Globalization: Encyclopedia of Trade, Labor and Politics, ABC-Clio, 2005, pp. 647-649
ARTIKELS
ALEGRETT, Adriana, La convergencia institucional en Suramérica, in: Secretaría
General de la Comunidad Andina, La Construcción de la Integración Suramericana,
Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 106-113
CARDONA, Diego, ¿Tiene futuro la comunidad sudamericana de naciones?, in: de
Spaanstalige Foreign Affairs, 2005, 7 p.
CARDONA, Diego, El ABC de UNASUR: doce preguntas y respuestas, in: Secretaría
General de la Comunidad Andina, La Construcción de la Integración Suramericana,
Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 19-30
CIENFUEGOS MATEO, Manuel, Comunidad Andina, Mercosur, Comunidad
Sudamericana de Naciones,¿una asociación viable?, Barcelona, gepresenteerd tijdens
de “Semana del Comercio Internacional”, van het Observatorio de Relaciones con
Latinoamérica, Universidad Pompeu Fabra, 2006, 3 p.
DAEPP, David, A 1960s Economic Perspective, in: ReVista, the Harvard Review of
Latin America, vol. 8, nr. 19, 2009, pp. 46-48
DE KIEVID, Jan, De verschillen worden steeds groter. CEPAL onderzocht 15 jaar
neoliberaal beleid, in: LA Chispa, 2000, pp. 4-5
DE LOMBAERDE, Philippe, Integración internacional: un marco conceptual y teórico.
Algunos comentarios acerca del artículo de Franco y Robles, in: Relaciones
Económicas Internacionales, nr. 68, 1996, pp. 12-17
DE WITTE, Felix, Mexico en het Vrijhandelsverdrag. NAFTA geen mirakeloplossing, in:
América Revista, 2002, pp. 5-7
ESPARZA, María Elena, Las asimetrías y el proceso de integración suramericano, in:
Secretaría General de la Comunidad Andina, La Construcción de la Integración
Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 86-91
ETHIER, Wilfred J., The International Commercial System, in: Essays in International
Finance, nr. 210, University of Princeton, 2008, pp. 1-32
FLYNN, Dennis O., GIRÁLDEZ, Arturo, Path dependence, time lags and the birth of
globalization: A critique of O’Rourke and Williamson, in: European Review of
Economic History, nr. 8, 2004, pp. 81-108
FRANCO, Andrés; ROBLES, Francisco, Integración: un marco teórico, in: Colombia
Internacional, Bogotá, Universidad de los Andes, nr. 30, 1995, pp . 16-22
GIACALONE, Rita, La Comunidad Sudamericana de Naciones: ¿una alianza entre
izquierda y empresarios?, in: Nueva Sociedad 202, 2006, pp. 74-86
GRUPO DE ESTADÍSTICA , SG/CAN, Principales indicadores de la SG/CAN de Naciones
Suramericanas, 1998-2007, in: Secretaría General de la Comunidad Andina, La
Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2,
2008, pp. 62-75
GRUPO DE MACROECONOMÍA, SG/CAN, La convergencia macroeconómica CANMercosur, in: Secretaría General de la Comunidad Andina, La Construcción de la
Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 98-105
GUDYNAS, Eduardo, El relanzamiento de la integración latinoamericana. Un Nuevo
escenario y muchas preguntas para el desarrollo sostenible, Montevideo, in: Lecturas
del Domingo, La República, 2000, pp. 10-11
GUDYNAS, Eduardo, Cumbre presidencial en Ecuador. La integración sudamericana
en suspenso, Montevideo, herziene versie van het artikel gepubliceerd in Bitácora, La
República, nr. 84, 2002, pp. 8-9
GUDYNAS, Eduardo, El Nuevo debate sobre la integración, in: Tercer Mundo
Económico, vol. 1, nr. 185, 2004, pp. 11-13
GUDYNAS, Eduardo, Cumbre presidencial de Cusco. Creación de la Comunidad
Sudamericana de Naciones genera expectative pero sus bases son todavía debiles, in:
Tercer Mundo Económico, 2005, 4 p.
GUDYNAS, Eduardo, El “regionalismo abierto” de la CEPAL: insuficiente y confuso,
Silver City, Programa de las Américas , NM: International Relations Center, 2005, 4 p.
GUDYNAS, Eduardo, Les difficiles chemins de la “Communauté Sud-Américaine des
Nations”, vertaald door Anne Vereecken voor RISAL (www.risal.collectifs.net), 2005,
4 p.
GUDYNAS, Eduardo, The Paths of the South American Community of Nations, Silver
City, The Americas Program, NM: International Relations Center, 2005, 2 p.
GUDYNAS, Eduardo, Comunidad Sudamericana de Naciones. Las Cumbres y la
búsqueda de un nuevo marco de integración regional, in: Revista del Sur, nr. 168,
2006, pp. 3-16
GUDYNAS, Eduardo, Cumbre Presidencial de Margarita. Pequeños avances en la
integración energética, dudas sobre la integración suramericana, in: Peripecias, nr.
44, 2007, 3 p.
JAGUARIBE, Helio, El proyecto sudamericano, in: de Spaanstalige Foreign Affairs,
2005, 2005, 3 p.
LÓPEZ, Adolfo, Las posibilidades de la convergencia de los acuerdos de integración en
suramérica, in: Secretaría General de la Comunidad Andina, La Construcción de la
Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 78-85
MARTÍNEZ, Rafael, El Consejo Sudamericano de Defensa: ¿realidad o ficción?,
Barcelona, CIDOB, 2008, 3 p.
MUSKENS, Roeland, Economische crisis sleurt Mercosur mee, in: Onze Wereld, 2001,
pp. 26-27
QUAK, Evert-Jan, Remapping South America. Paving the way, in: The Broker, nr. 12,
2009, pp. 22-29
RAPOPORT, Mario, Hacia las Alturas: la comunidad sudamericana de naciones,
Buenos Aires, in: Hoy, 2004, 3 p.
SACCONE, Alejandra, UNASUR: visiones desde el MERCOSUR, in: Secretaría General
de la Comunidad Andina, La Construcción de la Integración Suramericana, Revista de
la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 31-36
SALAZAR, Víctor, La convergencia entre la CAN, el Mercosur, y la naciente Unasur:
¿Luz al final del camino?, in: Secretaría General de la Comunidad Andina, La
Construcción de la Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2,
2008, pp. 92-97
SANTA GADEA, Rosario, Integración Suramericana y Globalización: el papel de la
infraestructura, in: Secretaría General de la Comunidad Andina, La Construcción de la
Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 45-61
SAU AGUAYO, Julio, La Comunidad Sudamericana de Naciones, un proyecto para el
siglo XXI, Santiago de Chile, in: Foro, nr. 44, 2005, 3 p.
SOLÓN, Pablo, Reflexiones a mano alzada sobre el Tratado de UNASUR, in: Secretaría
General de la Comunidad Andina, La Construcción de la Integración Suramericana,
Revista de la Integración, Lima, nr. 2, 2008, pp. 12-18
VAN DIJCK, Pitou; SCHUURMAN, Peter, MERCOSUR en de vooruitzichten op een PanAmerikaans vrijhandelsblok, in: Internationale Spectator, nr. 11, 1994, pp. 553-557
VAN DIJCK, Pitou, Handel en wandel van Latijns-Amerika. Latijns –Amerika’s nieuwe
ambities voor diepere integratie, in: Internationale Spectator, jaargang 59, nr. 2,
2005, pp. 82-87
VAN DIJCK, Pitou, Asfalt door de jungle. IIRSA: nieuwe wegen naar globalisering, in:
LA Chispa, nr. 330, 2007, pp. 14-19
VERSMISSEN, Luc, Miami-top. Latijns-Amerika aast op vrijhandel, in: América Revista,
1994, pp. 8-10
VISCA, Paola, Cumbre sudamericana de Brasilia 2008. El lanzamiento de UNASUR en
el tablero del poder, 2008, 2 p.
STUDIES
CEPAL, Open Regionalism in Latin America and the Caribbean. Economic Integration
as a Contribution to Changing Production Patterns with Social Equity, 1994, 79 p.
CEPAL, Resultados del Programa de Comparación Internacional para América del Sur,
Santiago de Chile, VN, december 2007, 30 p.
DA MOTTA VEIGA, Pedro; RÍOS, Sandra P., O regionalismo pós-liberal, na América do
Sul : origens, iniciativas e dilemas, Santiago de Chile, CEPAL, División de Comercio
Internacional e Integración, 2007, 48 p.
GOEMAERE, Griet, Regionale handelsakkoorden in Sub Sahara Afrika : een
economische evaluatie, Gent, Fac. Economie en Bedrijfskunde UGent, 2004, 77 p.
VRANCKX, An, Landenprofielen en basisindicatoren, Gent, 2008-2009, 32 p.
TIJDSCHRIFTEN
NOORD-ZUID CAHIER, Regionale integratie en Wereldeconomie, 1996
SECRETARIA GENERAL DE LA COMUNIDAD ANDINA, La Construcción de la
Integración Suramericana, Revista de la Integración, Lima, nr. 2, juli 2008, 152 p.
WEBSITES
a. Literatuur-Bronnen
http://www.argentina-rree.com/7/7-057.htm
 ANONIEM, El tratado del ABC (Argentina-Brasil-Chile) de mayo de 1915. La
actitud de la Argentina y Brasil ante la Primera Guerra, website Iberoamérica y
el mundo
http://www.larepublica.pe/politica/20/04/2009/paises-de-unasur-conformaranmanana-en-chile-el-consejo-suramericano-se-salud
 ANONIEM, Países de Unasur conformarán mañana en Chile el Consejo
Suramericano de Salud, 20/04/09
http://www.noticias.nl/globalisering_artikel.php?id=244
 ANONIEM, Plan Puebla Panama? Ontwikkeling of neokolonialisme?, 15/08/2002
http://www.venezuelanalysis.com/analysis/339
 ARREAZA, Teresa, ALBA: Bolivarian Alternative for Latin America and the
Caribbean, samenvatting van informatie over de ALBA van de Banco de
Comercio Exterior (Bancoex), Venezuela, 30/01/04
http://www.bbc.co.uk/caribbean/news/story/2009/06/090608_cubaoasupdate.shtml
 BBC CARIBBEAN, Cuba rejects OAS readmission, website BBC Caribbean,
laatste update op 08/06/09
http://www.clarin.com/suplementos/cultura/2005/11/19/u-01092040.htm
 CONDE, Carlos, Perón-Vargas, la alianza inconclusa, …
http://www.sociology.emory.edu/globalization/reviews/friedman.html
 FRIEDMAN, Thomas, The Lexus and the Olive Tree: Understanding
Globalization, 1999
http://www.elpais.com/articulo/internacional/paises/fundan/Banco/Sur/elpepuint/200
71010elpepiint_11/Tes
 GUALDONI, Fernando, Siete países fundan el Banco del Sur, website El País,
10/10/08
http://socrates.berkeley.edu:7001/Events/spring2003/02-10-03-holloway/index.html
 HOLLOWAY, Thomas, The Persistence of ‘Dependency’ as a Useful Framework
for Understanding Latin-America, 2003
http://www.mercosurabc.com.ar/nota.asp?IdNota=1909&IdSeccion=12
 MERCOSUR ABC, Se implementa el Consejo de Defensa de Unasur, Organismo
de intercambio de información y coordinación de seguridad externa, 11/03/09
http://ww.minci.gob.ve/noticias.../aprobada_creacion_de.html
 MINISTERIE VAN DE VOLKSMACHT VOOR INFORMATIE EN COMMUNICATIE
VAN VENEZUELA, Aprobada creación de la televisora del Sur C. A., 24/01/05
http://www.yabasta.be/Andersglobalistische
 MUYS, Hans, Andersglobalistische economieprofessor Joseph Stiglitz heeft
goede hoop, Interview voor ¡Ya Basta! op 14/11/2006
http://www.comunidadandina.org/sudamerica.html
 Noticias, webportaal UNASUR op de website van de CAN
http://www2.goldmansachs.com/ideas/brics/book/99-dreaming.pdf
 O’NEILL, Jim, Global Economics Paper No. 99. Dreaming With BRICs: The Path
to 2050, The Goldman Sachs Group, 2003
http://reutersinstitute.politics.ox.ac.uk/fileadmin/documents/Publications/fellows__pa
pers/James_Painter.pdf
 PAINTER, James, The boom in counter-hegemonic news channels: a case
study of Telesur, Reuters Fellowship Paper, Oxford University, 2006, 56 p.
http://www.pschile.cl/columna.php?id=231
 SAU AGUAYO, Julio, UNASUR o el inico de un nuevo camino, Santiago de Chile,
AVANCE, Centro de Estudios Sociales, 12/09/08
http://www.amersur.org.ar/Integ/Sosa0508.htm
 SOSA, Alberto J., La Comunidad Sudamericana de Naciones: evolución y
contratiempos, 2005
http://www.americaeconomica.com/numeros4/295/reportajes/2Gema295.htm
 VELASCO, Gema, La Comunidad Sudamericana, ¿ilusión o realidad?, 10/12/04
b. Organisaties
http://www.acs-aec.org/about.htm
 ACS
http://www.aladi.org
 ALALC, ALADI
http://www.alternativabolivariana.org
 ALBA
http://www.caftaintelligencecenter.com
 CAFTA Inlichtingen Centrum
http://www.comunidadandina.org
 CAN, nieuwsbrief CAN
http://www.caricom.org
 CARICOM
http://portal.unesco.org/culture/es/ev.phpURL_ID=9374&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html
 Contadora-Groep
http://www.mecon.gov.ar/peconomica/docs/focem.pdf
 FOCEM
http://ec.europa.eu/external_relations/la/riogroup_en.htm
 Groep van Rio (GRIO)
http://www.iadb.org
 IADB
http://www.sice.oas.org/SICA/bkgrd_s.asp
 MCCA
http://www.proyectomesoamerica.org
 Meso-Amerikaans Project
http://www.oas.org/documents/eng/oasinbrief.asp
 OAS
http://www.parlacen.org.gt
 PARLACEN
http://www.planpuebla-panama.org
 Plan Puebla Panama
http://www.sela.org
 SELA
http://www.otca.org.br
 TCA en OTCA
http://www.oas.org/dsd/plata
 Verdrag van het La Plata-bekken
http://www.unasur.org
 UNASUR
ANDERE UITGAVEN
MINISTRO DE ESTADO PARA LA INTEGRACIÓN Y COMERCIO EXTERIOR, Governing
Principles of the ALBA, Bancoex, 2006, 9 p.
Cátedra de la Integración Regional Sudamericana “Francisco Miranda”, deel van de
“Asamblea Regional de Ciudadanos del Cono Sur”, 05/04/08
TOLEDO, Alejandro, Comunidad Sudamericana de Naciones, Brussel, gepresenteerd op
een Conferentie van het Instituto Real de Relaciones Internacionales, 13/10/05, 3 p.
WAGNER, Allan, La Comunidad Sudamericana de Naciones: Un gran programa de
desarrollo descentralizado, document van de Secretaris-Generaal van de Comunidad
Andina, 2004, 2 p.
GASTCOLLEGES
CHANG, Ha-Joon, Rich Nations, Poor Policies & the Threat to the Developing World:
Bad Samaritans, gastcollege aan de UGent, in het kader van “Stercolleges over het
thema Globalisering”, 05/11/08
BUCK, Karl, EU-Latin-American Relations, gastcollege aan de UGent, in het kader van
“Area Studie: politieke problemen van Latijns-Amerika”, 21/04/09
INTERVIEWS
AYUSO, Anna, Dr. aan de Universitat Autònoma de Barcelona (UAB), en coördinator
van het Programa América Latina van het Centro de Estudios Internacionales de
Barcelona (CIDOB), Barcelona, 14/04/09
CIENFUEGOS MATEO, Manuel, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra (UPF), en
Observatorio de Relaciones con Latinoamérica (ORLA), Barcelona, 15/04/09
SIMONIT, Silvia, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra (UPF), Barcelona,
16/04/09
VAN DIJCK, Pitou, Universitair Hoofddocent aan het Centrum voor Studie en
Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA), Amsterdam, 03/04/09
EINDDOCUMENTEN EN VERDRAGEN
Einddocument Eerste Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Brasilia, 2000, 11 p.
Einddocument Tweede Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Guayaquil, 2002, 8 p.
Einddocument Derde Zuid-Amerikaanse Presidentiële Top, te Cusco, 2004, 3 p.
Einddocument Eerste Top van de CSN, te Brasilia, 2005, 3 p.
Grondwettelijk Verdrag van de UNASUR, 2008, 8 p.
[ Logo UNASUR voorpagina: http://aftermathnews.files.wordpress.com ]
Masterproef Geschiedenis
De weg naar de UNASUR: regionale integratie in
Zuid-Amerika : 9 Bijlagen
Wim De Meester
Student Master Geschiedenis
Fac. Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2008-2009
Promotor: Prof. Dr. Eric Vanhaute
Bijlage 1: Theoretische Kaders
Realisme
De internationale relaties worden in dit paradigma door
Morgenthau en Thompson gezien als een strijd tussen naties, die als
monoliete blokken beschouwd worden, om macht en invloed. Om
nationale belangen, die vaak ingevuld worden als economisch of militair
vermogen, te verdedigen heeft men macht en dreiging nodig.
Buitenlands beleid is het resultaat van rationele beslissingen op
het hoogste niveau, en op het internationale toneel zijn enkel politiekmilitaire zaken, zgn. ‘high politics’ van tel. Internationale politiek is een
‘zero-sum-game’ dat winnaars en verliezers oplevert: de ene breidt uit
ten koste van de andere. Diplomatie wordt voornamelijk ingeschakeld
om macht te balanceren – het zogenaamde machtsevenwicht - en te
controleren, en om invloedssferen te verkrijgen en te beschermen.
Collectieve veiligheid en allianties staan centraal in de internationale
relaties. De publieke opinie beïnvloedt dit buitenlandse beleid slechts
weinig, omdat ze slecht geïnformeerd is en weinig interesse toont.
Kort samengevat handelt een staat rationeel in een
anarchistische omgeving om het nationale belang en de nationale
veiligheid te bevorderen. Andere zaken, zoals de ontwikkeling van de
economie, sociale rechtvaardigheid, milieubescherming, … en actoren,
zoals multinationals, banken, ngo’s, … zijn secundair tegenover de
algemene doelstelling van internationale veiligheid en de staat.380381
380
Hillman, (R. S.) (ed.), Understanding Contemporary Latin America, 2005, p. 181
Coolsaet, (R.), et al., Anarchie, orde, dominantie. Inleiding tot de theorie van de internationale
Betrekkingen, 2006, p. 77
381
Afhankelijkheid - Dependencia
In de jaren 1964-1965 ontstond de Afhankelijkheidstheorie, de
denkschool van de Dependencia. In tegenstelling tot het structuralisme
van de CEPAL verwierpen de aanhangers van deze visie dat LatijnsAmerikaanse landen zichzelf in het internationale kapitalistische systeem
zouden kunnen ontwikkelen. De zogenaamde afhankelijkheid is volgens
dependistas namelijk een inherent kenmerk van de internationale
kapitalistische arbeidsverdeling. De Braziliaan Ruy Mauro Marini stelde het
als volgt: “De Ontwikkelingstheorie – die CEPAL dus in een LatijnsAmerikaans jasje goot – zoals voorgesteld door de Noord-Amerikanen en
Europeanen, was er op gericht om de bestaande wereldorde te
rechtvaardigen, en te zeggen tegen de onderontwikkelde landen: jullie
zullen wel geraken waar wij nu staan, als jullie je goed gedragen”.
Veel meer dan het structuralisme, was de Afhankelijkheidsleer sterk
beïnvloed door het historisch-materialisme. Bekende dependistas waren
Teutonio Dos Santos, Fernando Henrique Cardoso, Enzo Faletto, Andre
Gunder Frank, Octavio Ianni, Darcy Ribeiro, Ruy Mauro Marini, Marcos
Kaplán en Celso Furtado.382
Deze denkers poneerden dat de structuur van de internationale
handel en de monetaire stelsels vele Latijns-Amerikaanse landen
benadeeld hadden. Grondstoffen en halfafgewerkte goederen, waar vele
landen op terug vielen om deviezen binnen te halen waren onderhevig aan
prijsschommelingen, of waren in aantal verminderd in verhouding tot de
industriële producten, die de regio nodig had voor ontwikkeling. Velen
stelden dat de Latijns-Amerikaanse landen in die tijd afhankelijk waren van
de beslissingen van multinationals, het IMF, de Wereldbank, de VS en
West-Europa.
Kortom, Dependencia houdt in dat Latijns-Amerika een beperkt
vermogen heeft om deel te nemen aan de internationale economie, omdat
het gemanipuleerd wordt door externe mogendheden, en uitgebuit wordt
door de westerse kapitalistische landen, en de VS in het bijzonder.383
Een meer radicale vorm van Dependencia stelt dat het Westen, in
zijn zoektocht naar markten, kapitaal en arbeid, de kaarten geschud heeft
in zijn voordeel, en de landen uit de Latijns-Amerikaanse regio beroofd
heeft van noodzakelijke middelen voor industrialisering, diversificatie en
een betere levensstandaard. De multinationals worden gezien als
‘internationale vampieren’ die het ‘economische bloed’ uit hun ‘gastheren’
zuigen door winsten te exporteren, de middelen uit te putten en de
binnenlandse markten te domineren.384
382
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, pp. 37-40
Fraser, (C.), 7. International Relations, in: Hillman, (R. S.) (ed.), Understanding Contemporary Latin
America, 2005, p. 182-183
384
Ibidem, p. 182-183
383
Ook zijn er nefaste politieke implicaties, want het asymetrische
systeem van politieke en economische elites, die zich meer met het
Westen dan met hun eigen landen identificeren, wordt bestendigd.
Daardoor zijn regeringen geneigd de kapitalistische ontwikkeling te
bevorderen, en de normen en principes van de internationale monetaire
keurslijven en de handelsregimes over te nemen.385
Andre Gunder Frank introduceerde zijn satelliet-metropool-model,
waarin hij een netwerkenhiërarchie ontwaarde, extern bepaald door
imperialisme en intern door kapitalisme.386 Onderontwikkelde naties waren
volgens hem ‘satellieten’ van ontwikkelde stedelijke gebieden.387 Hij zag
slechts één oplossing: de overgang naar een socialistisch systeem, omdat
een ontwikkeling van perifere gebieden in het internationale kapitalistische
systeem, de doelstelling van het structuralisme, volgens hem onmogelijk
was.388 Een planningseconomie en de onteigening van het buitenlandse
kapitaal en dat van de ‘compradore’-bourgeoisie. Zonder deze overgang
zou de eveneens door hem omschreven ‘ontwikkeling van de
onderontwikkeling’ blijven duren.389
Dependencia gaat dus veel verder dan het ‘reformistische’
structuralisme. De structuralistische school rond Prebisch werd ook
verweten dat ze niet wilde inzien dat er binnen Latijns-Amerika óók een
zogenaamde uitbuitingsdynamiek tussen centrum en periferie bestaat.390
Een eensluidend antwoord op hoe men dit alles moest aanpakken
was er evenwel niet, en ook vandaag is er nog veel discussie tussen
aanhangers van deze denkschool. Sommigen hebben de socialistische
revolutie gepredikt, anderen waren eerder hervormingsgezind.
De voornaamste kritiek – van marxistisch links – op de
afhankelijkheidsvisie, is dat er een te grote nadruk werd gelegd op handel,
waardoor men de economische productiesfeer sterk verwaarloosde.
Daarnaast
zouden
de
dependistas
de
klassenstrijd,
en
ontwikkelingsfactoren binnen landen zelf onderschat hebben.391
385
Ibidem, p. 183
Coolsaet, (R.); et al., 2006, p. 184
387
Fraser, (C.), in: Hillman, Richard S. (ed.), 2005, p. 182
388
Coolsaet, (R.); et al., 2006, p. 184
389
Holloway, (T.), 2003
390
Daepp, (D.), A 1960s Economic Perspective, in: ReVista, the Harvard Review of Latin America,
2009, pp. 46-48
391
Frambes-Buxeda, (A.), in: Frambes-Buxeda, (A.), 1990, p. 37
386
Interdependentie
Onder meer Robert Keohane en Joseph Nye benaderen
internationale relaties in hoofdzaak in termen van wederzijdse
afhankelijkheid, in tegenstelling tot de eerder besproken Dependenciaschool die zich focust op door dominante centra gedomineerde perifere
gebieden.
Interdependistas stellen dat de wereld steeds kleiner wordt en
sterker verbonden geraakt. Latijns-Amerika is, zoals andere gebieden in
de wereld, deel van een onderling afhankelijke wereld, die in toenemende
mate mondialiseert. Soevereine natiestaten zijn volgens hen nog steeds de
primaire actoren, maar naast gouvernementele groeperingen spelen ngo’s
en andere actoren, zoals multinationale bedrijven, politieke partijen,
terroristische groeperingen en religieuze instellingen, een steeds grotere
rol in het buitenlandse beleid van staten en in de internationale relaties.
Er komen ook meer thema’s aan bod dan louter zaken die de
nationale veiligheid aanbelangen, zoals de realistische visie op
internationale relaties beweert. Economie, sociale rechtvaardigheid,
migratie, mensenrechten, bescherming van het milieu, … : het zijn
allemaal zaken die een grensoverschrijdende aanpak vereisen.
Op diplomatiek niveau wordt er gefocust op onderhandelen,
compromissen bereiken, overtuigingskracht, overleg in het kader van
regionale en internationale instellingen en het oplossen van conflicten.392
Interdependentie kan dus worden gezien als een situatie van
‘onderlinge afhankelijkheid’, en onderscheidt zich van de Dependencia wat
betreft structuur, en van het realisme inzake actoren. Onderlinge
afhankelijkheid kenmerkt het multilaterale handelssysteem.
Mondialisering
Thomas Friedman omschrijft mondialisering als “de onverbiddelijke
integratie van markten, natiestaten, en technologie in een nooit geziene
mate, die individuën, bedrijven en natiestaten in staat stelt, verder,
sneller, dieper en goedkoper dan ooit de wereld te penetreren”, en “(…)
de verspreiding van vrije-markt-kapitalisme naar zowat elk land ter
wereld”. Dit is een eenzijdig economische benadering van mondiale
integratie, eigenlijk het neoliberale economische model dat wereldwijd
ingang vindt.393
Joseph Stiglitz benadrukt in hoofdzaak ook het economische aspect
van mondialisering: “(…) de grotere integratie van alle landen als gevolg
392
393
Fraser, (C.), in: Hillman, (R. S.) (ed.), 2005, pp. 183-184
Friedman, (T.), The Lexus and the Olive Tree: Understanding Globalization, 1999, pp. 7-8
van de toegenomen stromen goederen, diensten, kapitaal en soms zelfs
arbeid. In dat proces spelen lagere vervoers- en communicatietarieven
een grote rol, maar ook andere aspecten zoals ideeën, technologie en
cultuur”.394
Hoewel ik meen dat het concept mondialisering veel verder gaat
dan een louter economische invulling, en het fenomeen mijns inziens ook
historische wortels heeft die in de 15de eeuw kunnen gesitueerd worden,
en waarbij het Latijns-Amerikaanse gebied een vooraanstaande rol
speelde, vind ik het binnen het bestek van deze masterproef niet nuttig
om daar verder op in te gaan. Om conceptuele redenen lijkt het me dus
beter om te vertrekken van bovenstaande definities. De voornaamste
reden is dat ik de indruk heb dat de meeste auteurs die behandeld worden
in deze scriptie, zelf ook uitgaan van een dergelijke invulling. Het is dus
goed dat als we spreken over mondialisering, of bv. de gemondialiseerde
wereld, er met dezelfde, bovenstaande definitie gewerkt kan worden.
394
Muys, (H.), Andersglobalistische economieprofessor Joseph Stiglitz heeft goede hoop, 2006
Bijlage 2: IMF, Werelbank en WTO
In New Hampshire in de VS werd in 1944, op de Monetaire en
Financiële Conferentie van de Verenigde Naties, de Overeenkomst van
Bretton Woods getekend door 44 landen. Naast het opnieuw invoeren
van de goudstandaard werden twee complementaire instellingen
opgericht, die het herstel van het internationale financiële en monetaire
systeem na de Tweede Wereldoorlog in de hand moesten werken: het
Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Internationale Bank voor
Wederopbouw en Ontwikkeling (IBRD), nu onderdeel van de Wereldbank.
Deze organisaties zijn, in aangepaste vorm, nog steeds zeer invloedrijk.
Ook werd er besloten om in de nabije toekomst een organisatie op te
richten die het multilaterale handelssysteem moest reguleren.
De twee financiële instellingen moesten ook voorkomen dat er
opnieuw zulke verwoestende wereldwijde crisissen in de economie
zouden optreden, als tijdens de jaren 1930. Landen in financiële nood
zouden in aanmerking komen om geld en bijstand te verkrijgen van deze
instellingen.395
___________ InternatIonaal MonetaIr Fonds (IMF) _____________
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) moest voornamelijk
toezien op een succesvol betalingsbalansbeleid in een systeem van vaste
wisselkoersen, en met een beperkt aantal devaluaties.396
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat enkel hulpbehoevende
Noord-Amerikaanse en West-Europese landen in aanmerking zouden
komen voor bijstand, maar omdat deze zelf bijna geen geld afnamen,
verruimde men de hulp naar landen uit de Derde Wereld.397
In 1971 besloot Nixon – zonder voorafgaand overleg – om af te
stappen van het systeem van vaste wisselkoersen, wat het einde van het
stelsel van Bretton Woods betekende.398 Landen konden hun muntbeleid
nu vrij invullen. Om de schokken in de – in 1973-74 en 1979 – door
oliecrisissen getroffen landen, en de internationale schuldencrisis die
daarop volgde, op te vangen, verschafte het IMF leningen aan
hulpbehoevende landen.
395
396
397
398
Vogel, (H.), 2002, p. 295
Cuyvers, (L.); Kerremans, (B.), Internationale economische organisaties, 2005, p. 269
Vogel, (H.), 2002, p. 296
Went, (R.), Grenzen aan de globalisering, 1996, p. 54
Het IMF hanteert drie werkwijzen:
- Toezicht: oorspronkelijk op het naleven van vaste wisselkoersen, en
sinds 1971, op de consistentie van nationale wisselkoersen
met het internationale monetaire systeem
- Technische Bijstand
- Verschaffen van leningen: grote sommen geld, aan landen die ernstige
betalingsbalansproblemen hebben

Op de zogenaamde Artikels van Overeenkomst geldt
‘voorwaardelijkheid’, wat wil zeggen dat de hulpbehoevende
landen in ruil voor leningen hun economisch gedrag moeten
wijzigen zoals omschreven door het IMF.399 Zo vraagt het Fonds
vaak zo snel mogelijk een anti-inflatoire politiek, sanering van
staatsbedrijven, afbouwen van tolmuren, volledige openstelling
van de grenzen voor buitenlandse industrieproducten, de
voorwaarden te scheppen voor een vrije markt, vele gegevens te
delen, … Hierop is vaak enorme kritiek gekomen.400
Het IMF onderscheidt de volgende voornaamste doelstellingen:
399

Internationale monetaire samenwerking bevorderen via een
permanente instelling die consultatie aanbiedt, en samenwerking
inzake internationale monetaire problemen

Het vergemakkelijken van gebalanceerde groei van internationale
handel, en zo hoge niveau’s van werkgelegenheid, inkomens en
de ontwikkeling van productie bereiken en behouden

Het bevorderen van de stabiliteit van wisselkoersen, en het
evenwicht bewaren tussen de verschillende nationale
wisselkoersen

Bijstaan in de oprichting van een multilateraal betalingssysteem,
en de eliminatie van beperkingen die de groei van de
internationale handel in de weg staan
Xenias, (A.), International Monetary Fund (IMF), in: Vaidya, (A.), Globalization: Encyclopedia of
Trade, Labor and Politics, 2005, p. 632
400
Vogel, (H.), 2002, p. 296
401
Xenias, (A.), in: Vaidya, (A.), p. 632
402
Cuyvers, (L.); Kerremans, (B.), 2005, p. 269
403
Vogel, (H.), 2002, pp. 295-296
404
Website Wereldbank en afzonderlijke instellingen
405
Cuyvers, (L.); Kerremans, (B.), 2005, p. 270
406
Vogel, (H.), 2002, pp. 298-299

Vertrouwen geven aan lidstaten door het tijdelijk ter beschikking
stellen van grote sommen geld onder bepaalde voorwaarden,
zodat deze hun betalingsbalansproblemen kunnen oplossen,
zonder dat ze hun nationale of internationale voorspoed in het
gedrang hoeven te brengen

Het verkorten van de duur en het verlichten van de mate van
onevenwichten in de internationale betalingsbalansen van
lidstaten401
_______________________ Wereldbank _____________________________
De Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
(IBRD) moest fungeren als een internationaal investeringsinstituut om
een herstel van de economieën, die na de Tweede Wereldoorlog in puin
waren
achtergebleven,
mee
te
helpen
bevorderen.
Het
productievermogen was in deze oorlog sterk aangetast, en deze bank
voor multilaterale financiering en technische bijstand moest die situatie
terug helpen rechttrekken.402 De Bank leende geld van grote banken en
regeringen van de aangesloten landen, en leende dit zelf aan een
gunstige rente uit aan hulpbehoevende landen.403
Tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw evolueerde de IBRD
naar de Wereldbank, een groepering die daarnaast volgende instellingen
ging omvatten:
 De Internationale Ontwikkelingsassociatie (°1960)
doelstelling: bijstand aan de armste landen ter wereld, reductie van
armoede, d.m.v. het verstrekken van leningen zonder interest, beurzen
voor programma’s die economische groei stimuleren, en verder
reductie van ongelijkheden en verbetering van levensomstandigheden
van mensen
 Internationale Financieringsmaatschappij (IFC)
doelstelling: het bevorderen van duurzame economische groei in
ontwikkelingslanden door investeringen in de privé-sector te
financieren, het mobiliseren van kapitaal in de internationale financiële
markten en het adviseren van bedrijven en regeringen. Het IFC wil
vooral het leven van die mensen helpen verbeteren, die de voordelen
van groei het hardst nodig hebben.
 Agentschap voor Garantie op Multilaterale Investeringen (MIGA)
doelstelling: directe buitenlandse investeringen (DBI) stimuleren in
ontwikkelingslanden, om de economische groei, de reductie van
armoede en de levensomstandigheden van mensen te bevorderen.
 Internationaal Centrum voor de Schikking van Investeringsgeschillen
(ICSID)
doelstelling: het vergemakkelijken
internationale investeringsgeschillen
van
de
bemiddeling
van
De Wereldbank stelt wederopbouw nog steeds centraal. Daarnaast heeft
het zijn doelstellingen aangepast aan de meest prangende mondiale
uitdagingen:
 Armoedebestrijding
ontwikkelingslanden
en
duurzame
groei
bevorderen
in
 Oplossingen zoeken voor de speciale uitdagingen in landen na
conflict, en in fragiele staten
 Ontwikkeling bevorderen via aangepaste diensten en financiering
in midden-inkomenslanden
 Regionale en mondiale zaken behandelen die nationale grenzen
overschrijden, zoals klimaatverandering, infectieziekten en
handel
 Betere ontwikkeling en mogelijkheden bieden in de Arabische
wereld
 Samenvoegen van de beste kennis wereldwijd om ontwikkeling te
ondersteunen
De Wereldbank stelt zich als voornaamste algemene doelstelling
het bevorderen van armoedebestrijding, middels een inclusieve en
duurzame mondialisering.404
Sinds de jaren zeventig is de impact van de Bank op
ontwikkelingslanden fors toegenomen, omdat ze met het IMF toezag op
de naleving van de door hen beiden omschreven structurele
aanpassingsprogramma’s. Deze programma’s waren dus eerder van
macro-economische aard. De focus had in de decennia daarvoor meer op
bepaalde investeringsprojecten gelegen.405
 Structurele
Aanpassingsprogramma’s
(SAP’s):
In
volle
schuldencrisis zochten vele Latijns-Amerikaanse landen gedwongen
toenadering tot deze programma’s. In ruil voor leningen moesten de
landen een aantal hervormingen doorvoeren. Voor vele landen was dit
een ongeoorloofde aantasting van hun soevereiniteit. Vaak stelden de
SAP’s namelijk het volgende voorop: een devaluatie van de
munteenheid om de export te stimuleren, de vraag naar geïmporteerde
goederen beperken, en een reductie van overheidsuitgaven, om
begrotingsevenwichten te bereiken en de inflatie terug te dringen.
Er wordt vaak gesteld dat beide instellingen in feite instrumenten
van de economische buitenlandse politiek van de VS zijn. De Verenigde
Staten leveren namelijk de grootste bijdrage tot het IMF, en hebben zo
de grootste stem. Uit de voorschriften van het Fonds en de Bank blijkt
bovendien duidelijk de invloed van de VS. Vogel werpt op dat beide
instellingen gedomineerd worden door de westerse industrielanden, en
dat het beleid wordt afgesteld op de noden van belangrijke
multinationals. Een Latijns-Amerikaans land dat multinationale bedrijven
liever kwijt dan rijk is kan al veel moeilijker aanspraak maken op
concrete hulp.
Landen hebben ook een positief advies van het IMF nodig omtrent
hun kredietwaardigheid, om de grote internationale banken, die nauw
samen werken met het Fonds en de Wereldbank, gunstig te stemmen.406
_________________ Wereldhandelsorganisatie __________________
In 1945 begonnen 15 landen te praten over de reductie en
regelgeving van handelstarieven. Na Wereldoorlog II wilde men het
wereldwijde protectionisme sinds de jaren 1930 terugdringen, en de
vrijmaking van handel bevorderen. Te Bretton Woods in 1944 was men
eerder ook overeengekomen om – naast de Wereldbank en het IMF – een
derde instelling op te richten, die de internationale handel moest gaan
beheren. Het verdrag dat de Internationale Handelsorganisatie (ITO)
moest vormgeven, op de Conferentie over Handel en Werk van de
Verenigde Naties, in 1947 te Havana, als een speciaal agentschap van de
VN, was zeer ambitieus. Het handelde over handelsregulering inzake
werk,
grondstoffen,
beperkingen
op
bedrijven,
internationale
investeringen en diensten. Een maand voor deze conferentie was de
Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT)
ondertekend. De GATT, die de facto uitgroeide tot een organisatie, moest
een stevig en voorspoedig multilateraal handelssysteem helpen oprichten
door middel van regelgeving inzake handel en tarieven. Toen in 1950 de
ratificatie van de ITO uiteindelijk op een sisser was afgelopen –
voornamelijk door verzet in het Congres in de VS – bleef de GATT,
opgericht in 1948, als enige instelling die de internationale handel moest
reguleren over.
De GATT, met hoofdkwartier in Genève, liberaliseerde de
multilaterale
handel
door
de
zogenaamde
handelsrondes
onderhandelingen over het beheer van de internationale handel: in 1947
te Genève, in 1949 te Annecy, in 1951 te Torquay, in 1956 en van 1960
tot 1961 – met de Dillon-Ronde - terug te Genève, onderhandelde men
voornamelijk over het terugdringen van tarieven; van 1964 tot 1967 – met
de Kennedy-Ronde – te Genève, over tarieven, anti-dumping-maatregelen
en ontwikkeling; en van 1973 tot 1979 – met de Tokio-Ronde – te
Genève, over tarifaire en niet-tarifaire maatregels en kaderakkoorden.
In de jaren 1980 moest het systeem van multilaterale handel
evenwel sterk herzien worden met de Uruguay-Ronde. De mondialisering
had van de internationale handel een zeer complex systeem gemaakt, en
belangrijke handelsregio’s – voornamelijk in Noord-Amerika en Europa –
hadden sinds de economische recessie in de jaren 1970 nieuwe
protectionistische maatregelen ingevoerd om zeer kostbare economische
gebieden, ontdaan van tarieven, te beschermen.
Ook was de handel in diensten – waar de GATT geen regelgeving over
had ontworpen – in toenemende mate belangrijker geworden, en waren
de internationale investeringen sterk gestegen. Men greep daarom in
stijgende mate naar bilaterale akkoorden en subsidies.
Een eerdere poging om de Uruguay-Ronde aan te vangen mislukte
omdat men het niet eens raakte over het gevoelige dossier van de
landbouw. De uiteindelijke marathon-ronde te Punta del Este, van 1986
tot 1994, met tussenstops te Montreal, Genève, Brussel, nogmaals Genève
en tenslotte Marrakesh, zou de meest uitgebreide handelsronde aller
tijden worden: men vond er oplossingen inzake tarifaire en niet-tarifaire
handelsbeperkingen, diensten, intellectuele eigendom, geschillen, textiel,
landbouw, ... Alle oorspronkelijke artikels van de GATT sinds zijn ontstaan,
werden herzien. Te Punta del Este werd ook beslist om de ‘voorlopige’
instelling die de GATT eigenlijk steeds gebleven was, op te nemen in de
Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze instelling zag het licht in 1995, en
zou zich veel meer bezig houden met de handel in diensten en
intellectueel eigendom. De WTO kan naar eigen zeggen beschouwd
worden als een organisatie die de wereldwijde handel moet liberaliseren
en protectionisme moet bestrijden, als een forum voor regeringen om
handelsakkoorden te onderhandelen en om geschillen te regelen, en
tenslotte als een systeem van regelgeving inzake handel. De WTO
behandelt zo onder meer zeer diverse velden als landbouw, textiel en
kledij, banken, telecommunicatie, overheidsaankopen, industriële
standaarden en productveiligheid, voedselveiligheid en intellectueel
eigendom.
De GATT, die – weliswaar aangepast - overigens nog steeds
fungeert als ‘paraplu-verdrag’ voor de wereldwijde handel in goederen, is
succesvol geweest in die mate dat het zijn oorspronkelijke doelstelling –
toch op vele velden - bereikte: de regulering en vrijmaking van het
merendeel van de multilaterale handel. Te Marrakesh was overigens een
overeenkomst bereikt om een nieuwe ronde over landbouw en diensten
op te starten bij de eeuwwisseling.
Deze nieuwe ronde startte in 2000 te Doha, en bouwde verder op
overeenkomsten uit de Uruguay-Ronde. De Ontwikkelingsagenda van
Doha werd opgestart in 2001, en moet de moeilijke implementatie van
overeenkomsten in het kader van de Uruguay-Ronde voor
ontwikkelingslanden overstijgen.
De oorspronkelijke deadline van de Doha-Ronde, van 1 januari
2005 werd niet gehaald. De volgende onofficiële deadline van eind-2006
evenmin.407 Voorlopig bevinden de multilaterale WTO-onderhandelingen
zich in een impasse, en volgens Cienfuegos moet er niet veel hoop meer
op de Doha-Ronde gevestigd worden.408
407
408
Website WTO
Interview met Manuel Cienfuegos Mateo, 15/04/09
De WTO ijvert voor een open handelssysteem gebaseerd op
multilaterale regels. Men spreekt van ‘commercieel gezond verstand’,
waarbij vrije handel en economische groei hand in hand gaan. De WTO
hanteert een Ricardiaanse visie op internationale handel, en stelt dat een
dergelijke strategie het wereldwijde welzijn bevordert.
Het multilaterale handelssysteem dat de WTO wenst te bereiken, wordt
echter gekenmerkt door een aantal basisprincipes die niet in tegenspraak
zijn met de kenmerken van het zogenaamde open regionalisme, of nieuwe
regionalisme:
- Geen discriminatie :
* Meest begunstigde natie (MFN): WTO-lidstaten mogen elkaar
niet discrimineren. Indien een land een gunst wordt verleend (zoals een
douane-voordeel) moet dit ook aan alle andere lidstaten toegekend
worden.
* Nationale behandeling : Ingevoerde en lokaal vervaardigde
goederen moeten evenwaardig behandeld worden, tenminste nadat de
buitenlandse goederen de markt betreden hebben. Douanerechten op
import zijn dus wel toegelaten. Dit principe geldt ook voor buitenlandse en
binnenlandse diensten en handelsmerken, auteursrechten en patenten.
- Vrije handel : reductie van handelsbeperkingen (o.m. tarieven,
importboycots of –quota’s). Via handelsrondes ijvert de WTO voor
progressieve liberalisering, waarbij men landen de tijd geeft om
veranderingen geleidelijk door te voeren. Ontwikkelingslanden krijgen zo
vaak meer tijd.
- Voorspelbaarheid : via verbintenissen, beloftes en transparantie.
Hierdoor wil men investeringen en handel aanmoedigen, jobs creëren en
consumenten van de voordelen van vrije concurrentie laten genieten. Men
wil via het multilaterale handelssysteem een stabiel en voorspelbaar
bedrijfsklimaat bevorderen. Ook de Regeling inzake Toetsing van het
Handelsbeleid is een bijkomend mechanisme voor meer transparantie.
- Vrije concurrentie : De WTO als “regelgevend systeem om open, eerlijke
en onverstoorde concurrentie te bevorderen”. Naast de voornoemde nietdiscriminerende principes van meest begunstigde natie en nationale
behandeling, ook via regelgeving over dumping en subsidies.
- Ontwikkeling en economische hervormingen : Speciale bijstand,
aangepaste tijdsschema’s en handelsconcessies voor ontwikkelingslanden.
Multilaterale onderhandelingsmacht in de handelsrondes. Ontwikkelde
landen moeten hun markten sneller openstellen voor ontwikkelingslanden
en transitie-landen, en er technische bijstand aan verlenen.
Bijlage 3: Organisatie van Amerikaanse Staten en Groep van Rio
_________________ Organisatie van amerikaanse staten _________________
Zoals reeds gezegd in de inleiding begon omstreeks de jaren 1890 de
periode van het Pan-Amerikanisme, of de idee van hemisferische integratie.
De Verenigde Staten van Amerika stuurden aan op samenwerking tussen de
landen van het Westelijk Halfrond, en men wilde geschillen onderling
regelen. Na de mislukte Eerste Internationale Amerikaanse Conferentie in
1889-1890, die tot een zeer verregaande economische alliantie tussen de
staten moest leiden, kwamen er nog tal van Internationale Amerikaanse
Conferenties.409
Op de Eerste Conferentie ontstond de Internationale Unie van
Amerikaanse Republieken. Daaruit ontstond in 1910 de Pan-Amerikaanse
Unie. Deze kan gezien worden als een soort volkenbond. Men wilde de
samenwerking bevorderen tussen de landen van de hemisfeer, en een
mechanisme oprichten om geschillen te regelen. Tevens wilde men zich
verdedigen tegen niet-Amerikaanse mogendheden.410
In de Tweede Wereldoorlog werd de Unie intern hervormd. In 1948,
op de negende Internationale Conferentie van Amerikaanse Staten te
Bogota, ontstond zo de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS). George
Marshall zat deze conferentie voor. Het hoofdkwartier van de organisatie ligt
te Washington D. C. Tot op heden wisten de Verenigde Staten deze groep
sterk te beïnvloeden en voor hun eigen politieke kar te spannen, zeker
inzake hun Koude Oorlogsstrategie tegen de Sovjet-Unie. Er wordt vaak
opgeworpen dat de OAS instemde met het steunen en aan de macht
brengen van anti-communistische regimes in Latijns-Amerika. Bij de
stemmingen in het kader van de Verenigde Naties kozen de lidstaten van de
OAS steevast de zijde van het Westen.411 412
Op een OAS-bijeenkomst in 1961 werd de Alliantie voor Vooruitgang,
een tienjarenplan van president Kennedy, opgericht. Dit zeer ambitieuze
‘project voor de toekomst’ dat het leven van alle mensen in de hemisfeer
409
410
411
412
de la Reza, 2006, pp. 13-14
Vogel, (H.), 2002, p. 268
Ibidem, p. 268
Website OAS, The OAS and the Inter-American system, laatst geraadpleegd op 07/07/09
moest verbeteren, wordt verder behandeld in het hoofdstuk over gesloten
regionalisme.
Een jaar later, in 1962 werd Cuba verboden nog deel te nemen aan
de bijeenkomsten van de Organisatie, omdat het niet paste in de anticommunistische strategie die door de VS gevolgd werd in deze periode.
Waar de klemtoon van bij de start van de Organisatie op de
verdediging van de ‘belangen van de hemisfeer’ tegen externe
mogendheden had gelegen, veranderde de OAS geleidelijk in een
organisatie die onderlinge – vaak economische – samenwerking, en
democratie in de regio moest bevorderen. De Organisatie is nog steeds het
meest gebruikelijke platform voor ‘multilateraal overleg en samenwerking’ in
de hemisfeer.
Na de Koude Oorlog verhoogde de Organisatie haar werking, en
wilde men nieuwe uitdagingen aangaan. Als belangrijkste punten van
overleg ziet de OAS vandaag: de verdediging van democratie, de
bescherming van mensenrechten, de versterking van vrede en veiligheid (via
de zgn. MAPP’s – missions to accompany peace processes), de bevordering
van vrijhandel en de bestrijding van illegale drugs en corruptie. Deze
agendapunten zoekt men samen te behandelen op de periodieke Tops van
de Amerika’s. De eerste werd gehouden in 1994 te Miami, waar men brede
politieke, economische en sociale doelstellingen op de agenda plaatste. Ook
wilde men op deze top werk maken van de oprichting van de multilaterale
Pan-Amerikaanse Vrijhandelsassociatie (ALCA), een opzet dat mislukte.413 De
laatste OAS-top vond plaats in april 2009 te Port of Spain, de hoofdstad van
Trinidad en Tobago.
De lidstaten van de Organisatie zijn alle landen van het Westelijk
Halfrond. Cuba, hoewel lid, werd zoals gezegd uitgesloten van deelname aan
de OAS-bijeenkomsten. Op de 39ste Algemene Vergadering van de OAS in
Honduras begin juni 2009 werd de deur weer geopend voor de Cubanen,
maar het land toonde niet veel interesse voor een nieuwe deelname.414
413
414
Ibidem, laatst geraadpleegd op 07/07/09
BBC Caribbean, Cuba rejects OAS readmission, website BBC Caribbean, laatste update op 08/06/09
___________________ Groep van rio (Grio) ___________________
In 1947 werd op de Inter-Amerikaanse Conferentie voor de
Handhaving van Continentale Vrede en Veiligheid, te Rio de Janeiro,
een collectieve veiligheidsregeling ingesteld, met het Inter-Amerikaanse
Verdrag van Wederzijdse Bijstand, of – informeel - het Pact van Rio.
Hiermee wilde men vrede in het Westelijk Halfrond garanderen en
wederzijdse bijstand verlenen aan elk Amerikaans land, indie het
aangevallen of bedreigd zou worden door een niet-Amerikaans land.415
Het Pact vormde een legaal beginsel, waarop de Organisatie van
Amerikaanse Staten (OAS) op het wereldtoneel kon terugvallen.
Naast de OAS, wilden de landen van Latijns-Amerika en de
Caraïben na verloop van tijd hun eigen forum, om zaken van
gemeenschappelijk belang te bespreken. De Groep van Rio (GRIO) werd
in 1986, te Rio de Janeiro, opgericht door zeven landen: Argentinië,
Brazilië, Colombia, Mexico, Panama, Peru, Uruguay en Venezuela. Deze
landen waren eveneens lid van de Contadora-Groep, een initiatief dat in
1983 was opgericht om de conflicteuze situatie in Centraal-Amerika te
helpen ontmijnen, of van de Contadora-Steungroep, sinds 1985.416 Met
de Akkoorden van Esquipulas in 1987, zou er terug vrede komen in het
gebied.417
De Groep van Rio kan beschouwd worden als een alternatief
organisme voor de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), die in de
Koude Oorlog nagenoeg volledig gedomineerd werd door de VS.418
Jaarlijks komen de staatshoofden van de – inmiddels – 23 lidstaten
samen, met name alle Zuid- en Centraal-Amerikaanse landen, en
Mexico, de Dominicaanse Republiek, Jamaïca, Belize en Haïti. Ook Cuba
trad toe, eind 2008. De Caraïbische landengroep wordt
vertegenwoordigd door één van de volwaardige Caraïbische leden.419
415
Medina Quiroga, (C.), The battle of human rights. Gross, systematic violations and the InterAmerican system, 1988, p. 31
416
Website UNESCO
417
Stevens, (W.), 1996, p. 193
418
Buck, (K.), EU-Latin-American Relations, gastcollege aan de Ugent, 21/04/09
419
Website Europese Commissie (EC)
Bijlage 4: De weg naar de UNASUR
Bijlage 5: Spanningen in Zuid-Amerika
Bijlage 6: Integratie-assen van de IIRSA
http://www.infraest-energ-sudamerica.org/archivos/iirsa-ejes-integracion-2009-04-24.jpg
Bijlage 7: Economische integratie-niveau’s en voorbeelden van
integratieprojecten tijdens het open regionalisme
Bijlage 8: Akkoorden in het kader van de WTO en de ALADI
VERVOLG PARTIËLE PREFERENTIËLE AKKOORDEN
Bijlage 9: Inleidende Rede van het Oprichtingsverdrag van de UNASUR
Bijlage 10: Interviews
Met volgende personen had ik een gesprek over de onderstaande vragen:
-
-
-
Pitou VAN DIJCK, Universitair Hoofddocent aan het Centrum voor Studie en
Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA), 03/04/09, te Amsterdam,
Anna AYUSO, Dr. aan de Universitat Autònoma de Barcelona (UAB), en
coördinator van het Programa América Latina van het Centro de Estudios
Internacionales de Barcelona (CIDOB), 14/04/09, te Barcelona
Manuel CIENFUEGOS MATEO, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra
(UPF), en Observatorio de Relaciones con Latinoamérica (ORLA), 15/04/09, te
Barcelona
Silvia Simonit, Prof. Dr. aan de Universitat Pompeu Fabra (UPF), 16/04/09, te
Barcelona
Niet elke vraag kwam in elk gesprek aan bod. Ik paste mijn vraagstelling aan de specialisaties
van desbetreffende personen aan.
Vragen:

In welke mate is de UNASUR niet de zoveelste integratiepoging wat betreft ZuidAmerika? Wat zijn de fundamentele verschillen met het verleden? Wat is er (écht)
nieuw?

Waarin verschillen de omstandigheden? Waarom zorgt de tijdsgeest er voor dt alle 12
landen nu wél meedoen?

Past de UNASUR zich in het ‘open regionalisme’ in? Of plooit men na het afspringen
van de hemisferische integratiepogingen terug op zichzelf? Men wil zich zo ook een
eigen identiteit aanmeten. Is het proces een reactie tegen de VS, en kiest men er
vooral voor zich als ‘Zuid-Amerika’ te profileren? Of is er nog steeds sprake van
toenadering tot de VS? En, in welke mate oefent de Vs nog steeds invloed uit over de
regionale integratie in het Zuiden? Wat vindt de VS trouwens van deze nieuwe
evoluties – ALCSA-> CSN -> UNASUR, en ALBA?

Kan de UNASUR daadkrachtig genoeg zijn? Zal het intergouvernementalisme
overstegen kunnen worden, en wordt het in die zin een historisch integratieproces?
Het Algemeen Secretariaat is bijvoorbeeld nog niet het hoogste uitvoerende orgaan.
Hoe geloofwaardig is m.a.w. het zeer ambitieuze discours?

In welke mate is het ‘van moeten’ met de UNASUR? Velen zeggen dat men enkel een
competitieve wereldspeler kan worden, en zich verder kan ontwikkelen als men
regionaal integreert. Is het een zoeken naar zichzelf in een toenemend
mondialiserende wereld.

Wat zijn volgens u de belangrijkste drijfveren voor de huidige Zuid-Amerikaanse
integratie? Het is Bolívars droom, maar ook veel meer dan dat. Wordt het
economische nu reeds overstegen?

Wat zijn volgens u de belangrijkste hindernissen?

Sommigen beweren dat het reeds moeilijk genoeg is, te integreren met de
belangrijkste, reeds bestaande regionale blokken, de MERCOSUR en de CAN. Neemt
men niet te veel hooi op zijn vork? Men werpt evenwel op dat men vooral verder wil
bouwen op de voordelen die beide blokken bieden. Zo moet men niet vanaf nul
beginnen. In hoeverre zijn de CAN en de MERCOSUR dan nog betekenisvol?

UNASUR modelleert zich gedeeltelijk naar de EU. Zal het voor Zuid-Amerika
gemakkelijker zijn om zich te integreren? Vele mensen spreken er immers eenzelfde
taal, er is een gedeelde voorgeschiedenis, er zijn weinig religieuze verschillen, ... Of
vallen beide processen toch niet te vergelijken?

Wat is de verklaring voor het feit dat Hugo Chávez dit project ook steunt? Omwille
van het grote zeggenschap dat zijn land zal krijgen? Of omdat de UNASUR meer is dan
alleen maar een streven naar een gemeenschappelijke economische en monetaire
ruimte – waarin vrijhandel centraal staat? M.a.w., valt de UNASUR te rijmen met het
‘socialisme van de 21ste eeuw’ van Chávez?

De verschillende bilaterale, multilaterale, subregionale en regionale akkoorden
vormen een ‘kom spaghetti’? Zullen ze verenigbaar zijn?

Hoe denkt de EU over de UNASUR? Er bestond immers reeds toenadering tussen
beide regio’s, en in 2004 feliciteerde de EU de CSN nog.

Wat is de invloed van de WTO op het Zuid-Amerikaanse integratieproces? En van de
multilaterale finacnieële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF? Met de
mondiale economische crisis praat men reeds over een nieuwe Doha-Ronde. Welke
rol kan de UNASUR spelen op het sterk gewijzigde wereldtoneel?
Download