BIJ HET GEBOORTEVERHAAL VAN JEZUS IN DE KORAN 1. Het belang van Jezus en Maria in de islam. In de traditieverzameling van al-Boechari komt een hadith1 voor die zegt dat er tussen Jezus en Mohammed geen andere godsgezanten gekomen zijn: ”Aboe Salama vertelt dat Aboe Hoeraira de profeet heeft horen zeggen: ‘Onder alle mensen sta ik het dichtst bij de zoon van Marjam. De profeten zijn kinderen van eenzelfde vader en van verschillende moeders. Tussen Isa en mij is er geen enkele profeet geweest.‘” In de rij van de grote profeten2 van de Koran (Adam, Noah, Abraham en Mozes) komt dus ook Jezus voor, gevolgd door Mohammed. Jezus wordt voluit genoemd: al-Masieh Isa Ibn Marjam. Zoals voor Abraham kan men zeggen dat Jezus behoort tot een cyclus en daarbij is het hoofdpersonage eerder Maria dan Jezus zelf. De grootste nadruk valt immers op gebeurtenissen uit zijn kindsheid met een aantal allusies rond zijn geboorte, meer dan op zijn openbaar leven. Dat wordt wellicht als gekend geacht? Een van de oudste teksten in dat verband is soera 19, getiteld Marjam, afkomstig uit de tweede Mekkaanse periode van openbaringen3. Ook is relevant materiaal aanwezig in soera 43 verzen 57-64. De cyclus beschrijft Marjam en drie profeten: Jezus (Isa), Johannes de Doper (Jahja) en diens vader Zacharias (Zakarijja). Gegevens daaruit worden hernomen in hoofdstukken uit de Medinese periode, bij voorbeeld in soera 3 en 21, maar worden uitgebreid met details die te maken hebben met de dogmatische polemiek tussen islam en christendom, die zich in die periode voordoet. In de Koran zijn Mozes, Aaron en hun zuster Marjam kinderen van Amram, de vader van Mozes4 (vandaar de naam van soera 3: Al-Imraan of ‘familie van Amram’). Maria wordt ook ‘zuster van Aaron’ en ‘dochter van Imraan’ genoemd; op die wijze verbindt de Koran haar met de familie van Mozes: “Toen kwam zij met hem bij haar mensen, terwijl zij hem droeg. Zij zeiden: "O Marjam jij hebt echt iets ongehoords begaan. Zuster van Haroen, jouw vader was geen slechte man en jouw moeder was geen onkuise vrouw!" (K 19, 27-28) “En Marjam, de dochter van 'Imraan die haar eerbaarheid bewaarde. Toen bliezen Wij er iets van Onze geest in en zij geloofde de woorden van haar Heer en Zijn boeken; zij behoorde tot de onderdanigen.” (K 66, 12). Met die gelijkstelling op het vlak van naamgeving tussen de zuster van Mozes en de moeder van Jezus worden de personages van de Jezuscyclus verbonden met het begin van de mensengeschiedenis: “God heeft Adam, Noeh, de mensen van Ibrahiem en de mensen van 'Imraan uitverkoren boven de wereldbewoners, als afstammelingen van elkaar.” (K 3, 33). Een dubbele verklaring is mogelijk: de Korantekst verwart twee Bijbelse figuren met elkaar, ofwel eert de Koran de moeder van Jezus door haar een ‘vrome titel’ toe te kennen, namelijk die van ‘zuster van Aaron’. 1 Een hadith is een mondelinge overlevering van woorden of daden, toegeschreven aan de profeet of aan diens gezellen. De belangrijkste werden verzameld door onder meer Bukhari en Muslim in de 9 de eeuw na Christus. 2 Van de 25 met naam genoemde profeten in de Koran komen er 20 uit de Bijbel, terwijl er enkele grote namen ontbreken (Ezechiël, Jesaja, Jeremia). Ook de zgn. ‘kleine profeten’ komen in de Koran niet voor. De 5 niet-bijbelse zijn: Hoed, Salih, Sjoe Ayb, Dzoel-kifl en Mohammed. 3 Men onderscheidt drie openbaringsperiodes in Mekka en één in Medina. 4 Zie Exodus 6, 20: “Amram trouwde met Jochebed, een zuster van zijn vader. Zij baarde hem Aäron en Mozes. Amram werd honderdzevenendertig jaar.” 1 2. In de Koran wordt de engelen in de mond gelegd wat ook in de Bijbel voorkomt over Jezus en Maria: “En toen de engelen zeiden: "O Marjam, God heeft jou uitverkoren en jou rein gemaakt en Hij heeft jou uitverkoren boven de vrouwen van de wereldbewoners.” (K 3, 42) “In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’” (Luc 1, 26-28) - Latere islamitische teksten, onder meer de profetenverhalen van Ibn Kathier, vermelden nog een aantal andere details over het kind Jezus. Die behoren echter noch tot de Schrift noch tot de hadith en dienen als fantasierijke verhalen te worden beschouwd, waarvan sommige dicht bij de christelijke apocriefe geschriften staan. Enkele voorbeelden: Maria toegewijd in de tempel (apocrief evangelie van Jacobus); Maria onder de palmboom en Jezus spreekt in de wieg (evangelie van de pseudo-Matteüs); een vliegend vogeltje uit klei (evangelie van Thomas). Net als andere grote figuren, als alle moslims trouwens, wordt Jezus een ‘dienaar van God’ genoemd (Abd Allah): “Maar zij [Marjam] wees naar hem. Zij zeiden: ‘Hoe kunnen wij spreken met iemand die nog een kind in de wieg is?’ Hij [Isa] zei: ‘Ik ben Gods dienaar; Hij heeft mij het boek gegeven en mij tot profeet gemaakt.’” (K 19, 29-30). Elders wordt hem de specifieke opdracht van ‘gezant’ (rasoel)5 toevertrouwd: “En Hij [God] zal hem [Isa] het boek, de wijsheid, de Taura en de Indjiel onderwijzen. En [God zal hem] als een gezant tot de Israëlieten [zenden, om te zeggen]: ‘Ik ben tot jullie gekomen met een teken van jullie Heer.’” (K 3, 48-49). Datgene wat als Jezus’ boodschap bekend staat, is hetzelfde als wat de voorgaande profeten en Mohammed hebben bekendgemaakt, namelijk het Goddelijk Decreet (of wilsbeschikking over mens en wereld). 3. Twee verschillen met de Koranische openbaring komen al vroeg tot uiting. Christenen noemen Jezus de ‘Zoon van God’ en hebben een – zij het onder elkaar verschillend – concept van de Drieëenheid6. Beide begrippen zijn in een zuiver monotheïstische religie als de islam ondenkbaar. In soera 19 verzen 81-92 wordt het meergodendom afgewezen. Die afwijzing slaat meer dan waarschijnlijk op Jezus’ zoonschap. Het is begrijpelijk dat, nadat de Koran heeft afgerekend met de idee dat Allah dochters had en met het Mekkaanse polytheïsme, die Koran zich niet kan verzoenen met de idee van een zoonschap van God: “En zij hebben zich in plaats van God andere goden genomen om door hen macht te krijgen. … En zij zeggen: ‘De Erbarmer heeft zich een kind genomen.’ Jullie hebben echt iets afgrijselijks begaan. Bijna zou de hemel ervan barsten, de aarde opensplijten en het gebergte ineenstorten, dat zij aan de Erbarmer een kind toekennen. Het past niet bij de Erbarmer dat Hij zich een kind neemt.” (K 19, 81-92) Vandaar dat de Koran systematisch de titel gebruikt ‘zoon van Maria’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jezus wordt ingepast in het stramien van een Koranische profeet en dat de historische figuur van Jezus uit de Bijbel verloren gaat. Een ‘gezant’ (rasoel) is al wie door God gezonden is; enkele onder hen worden daarenboven ‘profeet’ (nabi) genoemd omdat ze een boodschap (boek) aan de mensheid gegeven hebben: Mozes (tawraat), Jezus (indjiel) en Mohammed (quran). 6 De verdeeldheid onder de christenen over de Drieëenheid heeft te maken met de verschillen tussen Nestorianen, monofysieten, Arianen en Byzantijnen. Men was het niet eens over de verhouding tussen de menselijke en de goddelijke aard van Jezus en over de plaats van Jezus en de Heilige Geest in de Drievuldigheid. Het is duidelijk dat de eerste moslims op de hoogte waren van die debatten, vermits er in Arabië kleine christelijke gemeenschappen woonden en zij er tijdens hun handelsreizen naar het huidige Syrië mee in contact kwamen. 5 2 De drie dochters van Allah komen voor in de ‘duivelsverzen’, die Mohammed eerst zou hebben uitgesproken, maar later zijn vervangen. De bedoelde verzen zouden niet overgebracht zijn door de engel Gabriël, maar door Iblis (de duivel) op de tong van Mohammed gelegd. Zij zouden gevolgd zijn op vers 19 en 20 van Soera 53: “Hoe zien jullie dan al-Laat en al-'Oezza, en Manaat, de derde, de andere?” -“Dit zijn de hoogverheven 'gharânîqu' (kraanvogels of zwanen) en men mag op hun voorspraak hopen.” (= duivelsvers, vervangen door:) -“Zouden jullie dan de mannelijke [kinderen] hebben en Hij de vrouwelijke? Dat zou dan een onrechtvaardige verdeling zijn. Het zijn slechts namen die jullie en jullie vaderen gegeven hebben en waarvoor God geen enkele machtiging had neergezonden. Jullie volgen slechts vermoedens en wat jullie zelf graag willen, hoewel van jullie Heer de leidraad is gekomen.” (K 53, 21-23) De overlevering over de duivelsverzen7 wordt zowel vermeld door Ibn Ishaaq (704-770) in zijn biografie over Mohammed, als in het korancommentaar van Tabari (1192-95). Toen de Profeet zag dat het volk van Mekka hem de rug toekeerde en zijn van God ontvangen boodschap hen koud liet, verlangde de profeet naar een boodschap van God, waardoor hij zich kon verzoenen met de Mekkanen. Hij hoopte dat de hindernis die tussen hem en de Mekkanen stond zo kon worden weggenomen. Daarop zou Soerat 53 gekomen zijn. Toen de leden van de leidende families in Mekka dit hoorden, waren zij dolgelukkig over de manier waarop de Profeet over hun godinnen sprak. Hierop kwam Gabriël bij Mohammed en zei dat hij woorden had gesproken die niet van God afkomstig waren. De Profeet werd zeer verdrietig en bang voor God. Als troost liet God hem weten dat alle profeten vóór hem ook wensen en verlangens hadden, die vervolgens door de duivel op hun tong werden gelegd. Daarom werd dan het volgende vers nedergezonden: “En Wij hebben voor jouw tijd geen gezant of profeet gezonden zonder dat de satan hem, wanneer hij iets wenste, iets [om] volgens zijn wens [voor te lezen] had ingegeven. Maar God schaft af wat de satan ingeeft en dan stelt God Zijn tekenen eenduidig vast. God is wijs en wetend.” (K 22, 52) Daarna volgden dan verzen 21 tot 23 uit Soera 53. De betrokken ‘duivelse openbaring’ zou aan Mohammed ingegeven zijn geweest in de hoop - door de drie heidense godinnen te aanvaarden - de steun van een politiek belangrijke stam te kunnen verwerven. Belangrijkste bronnen: o o o o De Koran voor beginners,Woltering en Leezenberg, Bakker, Amsterdam, 2010, p. 31-34. Encyclopaedia of the Quran, Brill, Leiden-Boston, 2003, p. 11-20. Encyclopédie de l’Islam, Brill, Leiden, 1995, p. 85-90. Wat gelooft een goede moslim?, Emilio Platti, Altiora, Averbode, 1996, p. 122-133. 7 De duivelsverzen is ook de titel van een roman van Salman Rushdie uit 1988. Die beschrijft in het begin van het boek de ontploffing van een gekaapt vliegtuig boven Engeland. Djibriel Farishta en Saladin Chamcha, twee Indiase acteurs, vallen uit de lucht op het Engelse strand. Beiden overleven de val. De eerste verandert vervolgens tot de aartsengel Djibriel (Gabriël), de tweede verandert in de duivel. Het is een roman over de Engelse immigratieproblematiek. Tegenstellingen als oost/west, aards/religieus en heden/verleden zijn erin verweven. De profeet wordt erin beschreven als een man die bezwijkt voor aardse genoegens. 3