tijdschrift over duurzaam bodembeheer

advertisement
tijdschrift
j a a r g a n g
2 6
over
•
duurzaam
n u m m e r
1
•
bodembeheer
f e b r u a r i
2 0 1 6
ter
Drinkwa
• Kàn het, schoon water en goede grond?
• Zuiver drinkwater: het resultaat van vele inspanningen
• Hoe gezond is stadslandbouw?
NP/KLBODEM-MI16001
Nederlandse Mediation
Maakt methodiek en uitkomsten van mediations inzichtelijk!
30%
korting
voor NMvleden
Met Nederlandse Mediation:
krijgt u helder inzicht in het proces dat leidt tot
de vaststellingsovereenkomst
kunt u (online) de volledige vaststellings
overeenkomsten raadplegen
komt u in de praktijk nog beter beslagen ten ijs
‚
‚
‚
Nederlandse Mediation (NM) behandelt
mediations op diverse aandachtsgebieden, zoals:
familiemediation (scheiding en nalatenschap)
zakelijke mediation
overheidsmediation
arbeidsmediation
‚
‚
‚
‚
Meer informatie en bestellen?
Ga naar www.wolterskluwer.nl/mediation
‚ Nederlandse Mediation online:
€ 100,- (excl. btw) per jaar.
NMv-leden betalen slechts € 70,‚ Nederlandse Mediation online + tijdschrift:
€ 126,- (excl. btw) per jaar.
NMv-leden betalen slechts € 88,20
Online én op papier
Nederlandse Mediation verschijnt
4 x per jaar. Online én op papier.
Redactie:
Fred Schonewille (hoofdredacteur)
Dirk-Jan Bender
Annet Draaijer
Eva Schutte
Marieke Zon
Paula Boshouwers (redactiesecretaris)
bodem
is een uitgave van Wolters Kluwer Nederland B.V.
26e JAARGANG • NR. 1 • februari 2016
Bodem verschijnt 6x per jaar. Kijk voor actuele
prijsinformatie in de shop op onze site:
www.wolterskluwer.nl
Bodem is een tijdschrift voor informatie-uitwisseling en discussie over duurzaam bodembeheer
Redactie
dr. M. Rutgers, voorzitter
drs. P. del Castilho
dr. W.J. Chardon
mw. ir. M.P.T.M de Cleen
drs. M.H.M. van Gelderen
drs. A.A. de Groof
drs. J. Harthoorn
mw. drs. E. Luyten
dr. ir. R.A. van der Meer
drs. S.P. Wijn
mw. ME. Sicco Smit
mw. ing. T.J. Verschoor
Msc
Redactie-rubrieken
mr. J.J. Hoekstra
drs. S. Keuning
mr. W.B. Kroon
ir. S. Mantel
mr. G.A. van der Veen
drs. M. Vergeer
Uitgever
Jan Wessel Ham
[email protected]
Wolters Kluwer, Postbus 4,
2400 MA Alphen aan den Rijn
Bladmanager
Monique van der Woude
[email protected]
Artikelen en reacties kunnen via de bladmanager
per e-mail ter publicatie worden aangeboden.
Grafische vormgeving:
BV, Den Haag - www.colorscan.nl
COLORSCAN
Advertentie-exploitatie
Cross Media Nederland, Bart de Wilde, tel. 0107420549, e-mailadres: bart@crossmedianederland.
comTraffic, Marjolijn Soeparto-Hoorweg, tel. 0107421946, e-mailadres: [email protected]
Auteursrecht en toestemming voor publicatie
Alle rechten in deze uitgave zijn voorbehouden aan Wolters
Kluwer Nederland B.V. Niets uit deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Wolters Kluwer.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m 16m Auteurswet jo. Besluit
van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor
wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de
Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130
KB).
Abonnementen en adreswijziging
Neem voor vragen over uw abonnement of het doorgeven
van een adreswijziging contact op met de klantenservice:
Wolters Kluwer
Postbus 878
7400 AW Deventer
tel. 0570-673444
www.wolterskluwer.nl/klantenservice
Abonnementen kunnen schriftelijk of per e-mail tot uiterlijk drie maanden voor het einde van de abonnementsperiode worden opgezegd. Bij niet tijdige opzegging wordt het
abonnement automatisch met een jaar verlengd.”
Inhoud
4
5
6
8
10
13
16
18
21
24
27
30
32
15
Van de redactie
It’s the biology, stupid!
Sytze Keuning
TerrAgenda 2015, een poëtisch verslag
Liesbet Dirven-van Breemen en Alexis de Roode
Bodem Breed 2015
Peter van Mullekom
Waterkwaliteit in landbouwgebieden
Janneke Klein, Joachim Rozemeijer en Marianne Mul
Kàn het, schoon water en goede grond?
Marjoleine Hanegraaf, Dirk Jan den Boer en Hein Korevaar
Zuiver drinkwater: het resultaat van vele inspanningen
Nina Peeters
Drinkwater: de bodem als basis
Nicole Zantkuijl en Arjen Roelandse
Oerwater in Brabant: beschermen en gebruiken
Sjoerd Sibbing
Bodemdegradatie in levenscyclusanalyse (LCA)
Anne Hollander, Michiel Zijp en Harm van Wijnen
Tandrot in de bodem
Huig Bergsma, Joost Vogels, Maaike Weijters, Roland Bobbink, André Jansen
en Leontien Krul
Hoe gezond is stadslandbouw?
Dieneke Schram-Bijkerk, Liesbet Dirven-van Breemen en Piet Otte
Hoe reproduceerbaar is een baggervolumebepaling?
Mirjam Wolff, Géjus Ruiter, Hans Hussem en Guido Ritskes
JongSTRONG geeft de pen aan...
Drinkwater, de ruggengraat van onze samenleving!
Meinie Naus
36
Adviezen aan het beleid
37
Actueel
38
Juridisch Actueel
Gerrit van der Veen en Joost Hoekstra
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste
zorg is besteed, aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en
Wolters Kluwer geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor gevolgen hiervan.
ISSN 0925-1650
bodem nummer 1 | februari 2016
Coverbeeld: Shutterstock
3
V A N
D E
R E D A C T I E
Laat nu de eeuw van de bodem
(en water) beginnen!
Drinkwater is het accent in dit eerste nummer. Na een korte terugblik op het Bodem Breed
Symposium en het congres TerrAgenda kunt u lezen over het belang, de kwaliteit, maar ook de
kwetsbaarheid van ons drinkwater. Voorts besteden we aandacht aan bodemprocessen, stadlandbouw en aan meettechnieken bij bagger.
Het Internationaal Jaar van de Bodem ligt
al weer achter ons. Laat nu de eeuw van de
bodem maar beginnen: Terragenda 2015.
Het was een historisch jaar waarin zowel
betrokken professionals als gepassioneerde
amateurs zich hebben laten zien en horen.
De bodem leeft en krijgt de aandacht van
velen. Wat dat betreft was het jaar geslaagd! Op de afsluitingsbijeenkomst van
Terragenda op 11 december j.l. zijn dertien
actiepunten geformuleerd die tot plannen
moeten leiden. De dichter Alexis de Roode
verhaalt daarover op poëtische wijze in zijn
congresverslag. De jaarlijkse bijeenkomst
van Bodem Breed vond eerder plaats en was
zeker zo goed bezocht als Terragenda.
J. Klein (Deltares) et al. interpreteren in
het artikel Meetnet Nutriënten Landbouw
Specifiek Oppervlaktewater de resultaten van
het meetnet. Uit de meetresultaten van de
Waterschappen is af te leiden dat de waterkwaliteit in landbouwgebieden langzaam
verbetert, maar dat toch bij veel locaties
niet wordt voldaan aan de wettelijke normen voor stikstof en fosfor. Met gevolgen
voor het watergebruik.
In de regio rond Winterswijk proberen veeboeren hun stikstof- en fosforverliezen naar
het oppervlaktewater te verminderen. Zij
vrezen dat daarbij de bodemkwaliteit achteruit kan gaan. M.C. Hanegraaf (NMI) et
al. doen in het artikel Kàn het, schoon water
en goede grond? verslag van het onderzoek
hiernaar. Zij stellen dat bij de praktijktoetsing - afhankelijk van gekozen maatregelen
- de verliezen naar grond en oppervlaktewater kunnen verminderen met behoud van
de bodemkwaliteit, met name het organisch stofgehalte.
Drinkwaterwingebieden zijn ook in
Vlaanderen van bijzonder groot belang. N.
Peeters (OVAM) laat ons in het artikel
Zuiver drinkwater: het resultaat van vele inspanningen weten hoe de bescherming van
waterwingebieden is geregeld. De OVAM
4
wil snel een beeld krijgen van de kwaliteit
van de bodem en het grondwater binnen de
beschermingszones van de drinkwatergebieden. Uiterlijk in 2019 dienen daar alle bodem- en/of grondwaterverontreinigingen
aangepakt te zijn.
N. Zantkuijl en Arjen Roelandse (Oasen)
onderscheiden in hun artikel Drinkwater:
de bodem als basis, zes ecosysteemdiensten
die bijdragen aan de drinkwaterproductie.
Deze diensten staan onder druk. De klimaatverandering bijvoorbeeld, leidt tot toenemende verzilting. Daarnaast vormen persistente residuen een probleem zoals die
van pesticiden en geneesmiddelen.
Zantkuijl geeft haar visie met oplossingen
voor de korte en langere termijn.
Oerwater in Brabant: beschermen en gebruiken
van S. Sibbing (Provincie Noord-Brabant)
geeft een overzicht van de uitdagingen in het
grondwaterbeleid gericht op de drinkwatervoorziening. De kwaliteit staat onder druk
van nieuwe verontreinigingen. Oplossingen
worden gezocht in de techniek of in de ondergrond. Het nieuwe milieu- en waterbeleid
van de provincie houdt rekening met lokale
afwegingen en andere functies.
Bodemdegradatie in levenscyclusanalyse
(LCA) behandelt de fosforuitputting die op
wereldschaal plaatsvindt. A. Hollander et
al. stellen dit aan de orde en signaleren dat
bodemdegradatie als milieuprobleem niet
apart in de levenscyclus wordt opgenomen.
De schrijvers vinden dit een gemis omdat
de afnemende bodemkwaliteit uiteindelijk
leidt tot ongeschiktheid voor landbouw.
Deze vorm van milieubederf dient dus meegenomen te worden in de LCA.
Tandtrot in de bodem van H.L.T. Bergsma
(Geochemie BodemBergsma) et. al. behandelt het probleem van versnelde verwering
van de bodem door verzurende depositie. Er
wordt een snel verlies aan bodemsilicaatmineralen geconstateerd met gevolgen voor
de bodemvruchtbaarheid. Kan de situatie
hersteld worden?
Hoe gezond is de stadslandbouw? van D.
Schram-Bijkerk (RIVM) et al. vertelt over
hoe gezond het is om aan de slag te gaan
met stadslandbouw. Het bezig zijn met de
bodem en zich fysiek en zich sociaal inspannen in combinatie met een goede
oogst blijkt gezond te zijn.
Reproduceerbaarheid en juistheid van meettechnieken inmeten van waterbodems van M.
Wolff (Tijhuis Ingenieurs) et al. behandelt
een probleem in de baggerwereld.
Baggerbedrijven hebben belang bij grote volumes en de opdrachtgevers bij kleine baggervolumes. Helaas blijken de huidige elektronische en handmatige meetmethoden
voor de bepaling van de dikte van de sliblaag
niet dezelfde resultaten te leveren. Dit is
vooral het geval bij slappe waterbodems als
bijvoorbeeld veen. Er worden voorstellen gedaan ter verbetering van de situatie.
Veel leesplezier,
Pierre del Castilho en Jaap Harthoorn
In 2016 verschijnen nog 5 nummers van
Bodem met de volgende accenten:
2. Veiligheid
3. Bodem in systeem
4. Wereldbodem
5. Stad
6. Innovatie
U wordt van harte uitgenodigd bijdragen
te leveren aan deze accenten of andere
bodemonderwerpen. Voor meer informatie en de auteursinstructie kunt u contact
opnemen met het redactiesecretariaat
([email protected]).
bodem nummer 1 | februari 2016
C O L U M N
It’s the biology, stupid!
Sytze Keuning
Micro-organismen blijken voor ons dagelijks leven nog belangrijker te zijn dan we
al dachten. In onze darmen zitten bijna
twee kilo bacteriën. Het aantal bacteriecellen is volgens de laatste inzichten anderhalf keer groter dan ons totale aantal
lichaamcellen. We zijn, als je het zo bekijkt, meer bacterie dan mens. Onze darmbacteriën helpen ons met de vertering van
voedsel, de productie van vitamines en ondersteuning van ons immuunsysteem. Tot
zover is het nog voor te stellen. Wat gekker
is dat de bacteriepopulatie in de darm ook
invloed lijkt te hebben op hoe we ons voelen en op ons gedrag. Bang uitgevallen
muizen konden in experimenten moediger
worden gemaakt door ze te voorzien van
de darmflora van ‘moedige’ muizen.
wordt gekoesterd en waarmee wordt bedoeld dat micro-organismen van nature en
onder invloed van de omgevingscondities al
daar zijn waar ze nut of een voordeel hebben, en dat beënten geen zin heeft omdat
toegevoegde soorten meteen weer zullen
worden weggeconcurreerd, of zich toch wel
spontaan zullen ontwikkelen. Het succes
van poeptransplantaties weerlegt dit.
Het ‘alles is overal’ credo wordt ook al
sinds een jaar of tien weerlegd bij biologische sanering van met chloorethenen
verontreinigde bodems, waarbij is gebleken
dat het toevoegen van een specifieke
Dehalococcoides bacterie aan de bodem, het
biologische opruimproces versnelt.
Waarom zou wat voor de darm geldt, ook
niet opgaan voor landbouwgrond? Het
aantal verschillende bacteriën en schimmels in een gezonde bodem is nog vele
malen groter dan in de darm. De productie van gras of andere landbouwgewassen
zou best eens verbeterd kunnen worden
door een ‘goede’ bodembiologie. In plaats
daarvan wordt al tientallen jaren vooral
onderzoek gedaan naar het organische
stofgehalte van de bodem. Al die tijd is dit
gezien als de heilige graal. Een gezonde
landbouwbodem bevat voldoende organische stof. Ondanks het vele onderzoek is
er niet veel meer uitgekomen dan dat organische stof belangrijk is en op peil moet
worden gehouden.
In het natuurgebied de Oostvaardersplassen
schijnt iets bijzonders aan de hand te zijn.
Er leven daar veel meer grazers dan, op basis van alleen maar natuurlijke bemesting,
verwacht zou worden. De productie van
grasgewas is zelfs hoger dan op intensief
bemest boerengrasland. Dit is heel opmerkelijk en heeft, denken onderzoekers, te
maken met de biologische kringlopen in de
bodem en gunstige combinaties van planten en micro-organismen die zich in duizelingwekkende hoeveelheden ophouden in,
op en rond de plantenwortels en de productie opstuwen. Ik voorspel dat we nog
gaan meemaken dat microbiologie, de chemie in de landbouw gaat vervangen, en
slecht of matig producerende bodems worden beënt met microbiële populaties van
gezonde en vruchtbare bodems en zo productiever worden en weerbaarder tegen
ziektes en plagen, zonder dat er nog veel
kunstmest of chemische bestrijdingsmiddelen aan te pas komen. Vrij naar Bill
Clinton: ‘It’s the biology, stupid!’
[email protected]
Mensen hebben een vrij stabiele bacteriepopulatie die bestaat uit enkele honderden
verschillende soorten. Onderzoekers in
Wageningen hebben ontdekt dat er drie
verschillende populaties bestaan met elk
een vrij contante samenstelling van een
paar honderd bacteriesoorten en dat elke
mens één van die drie entereotypes heeft,
waarin per type andere bacteriesoorten een
hoofdrol spelen. Wanneer het evenwicht
verstoord raakt en de populatie soorten verliest kan dit leiden tot aandoeningen als
een chronische darmontsteking.
Dit inzicht heeft in de medische wereld geleid tot een alternatieve behandeling van
chronische darmontstekingen: poeptransplantaties. Poep van een familielid met gezonde darmen en dezelfde oorspronkelijke
bacteriepopulatie wordt in de zieke darm
gebracht, waardoor de verarmde populatie
wordt hersteld. Deze behandeling is heel
effectief gebleken en gooit een oud dogma
omver, namelijk het ‘alles is overal’ principe dat in de microbiologie al heel lang
bodem nummer 1 | februari 2016
5
T E R R A G E N D A
2 0 1 5 ,
E E N
P O Ë T I S C H
V E R S L A G
Het Jaar van de Bodem is voorbij, laat de eeuw van de bodem beginnen!
Het Jaar van de Bodem hebben we op
11 december 2015 sfeervol afgesloten met
een tweede editie van het congres
TerrAgenda. 230 deelnemers, 48 interessante sprekers en 17 praktische workshops
hebben de dag tot een succes gemaakt. Er is
een overzicht samengesteld van wat een
jaar aandacht voor de bodem heeft opgeleverd. Er zijn principe-afspraken gemaakt
over hoe we met de geboekte voortgang
doorgaan in 2016. Dit is geformuleerd in
de TerrAgenda met 13 actiepunten:
• Een actieve & zichtbare bodembeweging.
Bodem leeft!
• Gewilde (Nederlandse) bodemkennis in
binnen- en buitenland
• Bestuurders willen bodem en water in
hun portefeuille
• Bodembewust boeren & natuur beheren
• Klimaatdoelen halen door bewust bodembeheer
• Iedere stad een stadsbodemmeester
• Natuurlijk systeem onderdeel van de
Nationale Omgevingsvisie
• Ontwerpen op basis van land-footprint
• Open bodems en landherstel
• Bodem als spil in kringlopen voor grondstoffen en biomassa
• Duurzame pacht
• Grondprijs omvat opbrengend vermogen
• Goed functionerende bodem- en watersysteem
De actiepunten worden uitgewerkt in actieplannen. Op het eindcongres zijn alle onderwerpen doorgenomen en besproken.
Alexis de Roode heeft van deze bijeenkomst
een poëtisch verslag gemaakt:
Welkom
Welkom bij Rijkswaterstaat,
vandaag Rijksbodemstaat.
Met de bodemdieren aan onze linkerzijde
en de mensen aan onze rechterzijde
splijten wij de mensenzee
en lopen over verwaaide grond
naar een onzekere toekomst.
Onze wegen hebben wortels,
onze rivieren hebben een bedding.
Nederland is aangeslibde modder,
door onze voorouders aan water ontvochten.
Zij dragen de aarde die ons draagt.
We waren hier vandaag
met 250 boeren, ambtenaren, adviseurs,
maar ook 18000 kilo aarde omgezet in voedsel,
omgezet in mensen, vlees, geest.
De gezonde bodem is goed voor iedereen
De bodem is voor iedereen
De bodem is
Bodemtaal
De bodem is de grond van ons bestaan
we zijn uit modder geschapen
en tot stof keren we terug
maar de bodem zakt nu weg onder onze voeten
REGISTRATIE VOOR HET CONGRES TERRAGENDA BIJ RWS.
we lopen aan de grond
teveel rondwaaiend stof te weinig vaste aarde
dus klinkt uit de grond van ons hart
dat we dieper moeten graven
kijken met grondeloze bewondering
waken voor bodemloze discussies
en zorgen dat er iets van de grond komt.
7 jaar Initiatief Bewust Bodemgebruik
En Jos Verheul zag het zeven jaar geleden al:
de bodem was onzichtbaar, een underdog,
ondergrond in plaats van grond.
We weten meer over verre sterrenstelsels
dan over de grond onder onze voeten.
Nu na zeven jaar is er een nieuw verhaal.
Een nieuw paradigma, de opwaartse spiraal.
We keken naar het Jaar van de Bodem
als naar een film
Humus kwam tot leven en liep rond in mensengedaante,
we zagen Nederland van onderen, eindelijk,
wortels die in de aarde drongen
als witte wollige slangen,
de geboorte van bodemdierendag.
Ik vond het prachtig en wacht
op Jaar van de Bodem, The Sequel,
waarin we lernen denken als een boer
die lernt te denken als een worm.
We moeten dieper doordringen
in de prima materia waaruit we geschapen
zijn.
FELIX ROTTENBERG, DAGVOORZITTER O P TERRAGENDA.
stromen in de grond
en nu naar het hele systeem
en zuiver wetenschappelijk bleek:
1 plus 1 is meer dan 2.
Vroeger zaten bodemkundigen in een kuil
maar de kuil bleek slechts het kuiltje van de
ijsberg.
De schema's begonnen met wat cirkels,
maar al snel kwamen er driehoekjes en andere
cirkels bij
en lijstjes met bullet points en nummers,
de boeren in Spanje snapten het niet meer
en lieten in dertig jaar al hun grond wegspoelen.
Nu maken ze met groenbedekking nieuwe
grond,
laten de cirkeltjes overlappen,
VLNR: VAN DE GRIENDT (MVO/BPD), BREEMHAAR
DICHTER ALEXIS DE ROODE OP TERRAGENDA.
6
En dat is een taak van de wetenschap
Saskia (Keesstra; red) keek eerst naar water-
(NUDGE), OVINK (WATERGEZANT), FERWERDA
(COMMONLAND) OP TERRAGENDA.
bodem nummer 1 | februari 2016
T E R R A G E N D A
2 0 1 5 ,
E E N
P O Ë T I S C H
V E R S L A G
en zei: is het nou eens afgelopen
met die stront te dumpen?
Dat was mijn kantelmoment.
WORMENHOTEL IN AMSTERDAM (FOTO NUDGE).
verbinden en samenwerken,
met organische stof als bindmiddel,
waarvan zelfs het meisje bij de kassa
straks weet dat het belangrijk is.
De gemeenschappelijke grond
Willem Ferwerda
kwam uit de natuurbescherming,
ging naar Londen
om natuurherstel met businessmodel
te verbinden
en stond in een kwartier weer buiten.
"Doe normaal, spreek onze taal!"
En hij lernde hun taal:
van één return on investment maakt hij er
vier,
van holistisch maakte hij systemisch,
en toen gingen ze luisteren.
De tragedy of commons
werd de promise of the commons:
in de Spaanse woestijn
de scholen weer open,
water in de beekjes,
heuvels met steeneiken,
en bloeiende amandelbomen.
Vier generaties geiten maken
plaats voor velden met lavendel.
Mooi, maar de tijd raakt op!
Henk Ovink is ongeduldig
en de ochtend heeft hem nog ongeduldiger gemaakt.
Al het bruikbare zoete water in de wereld
past in een bal van 250 km doorsnee.
We moeten tot de kern komen
voordat die kern kurkdroog is.
50% van de mensen in Afrika heeft geen water.
Wij hebben niet alleen een roze bril
we zitten ook op een roze wolk.
In 2040 is het ijs op de noordpool weg
en daar wordt een mens ongeduldig van.
Als het water uit de bodem weg is,
krijg je het er niet meer in.
De dijken beginnen te verschuiven.
Zitten we hier bij elkaar om een reden
of vinden we het gewoon fijn?
De boer antwoordde
Mijn opa zei: stront is er genoeg.
Zelf stapte ik over op chemie en kunstmest.
Toen zag ik mijn vader
die voor de tractor van de buurman ging staan
bodem nummer 1 | februari 2016
Gevoel voor humus
Workshop. Werk aan de winkel.
Handen uit mouwen, poten in de aarde.
Wij hebben als taak om een steen in het water
te gooien,
maar: rimpelt het water nog wel?
Als je op vrijdagavond in de kroeg over humus
praat
denken ze dat je kikkererwten hebt gemalen.
Het startpunt is nul, zelfs op de volkstuin
word nauwelijks gecomposteerd.
Hoe gaan we de mensen raken?
Je kunt klein beginnen,
met gevoel voor humus,
met het kleinste hotel van Amsterdam,
een wormenhotel.
Als je een vrouw in haar tuin bezig ziet
en je hoort onder de tegels het kermen en wenen
van oorwurm en pissebed die snakken naar
zuurstof,
dan worden je de oren geopend.
Van humanisme naar humisme!
We gaan buurtcomposthopen opzetten
samen met het compostgilde, de compostbakkers
de compostclub en de compostschool
en als we bij de gemeente tegen muren oplopen
blijven we met beide voeten op de grond.
KLAAS VAN EGMOND (UNIVERSITEIT UTRECHT EN LID
NATUURCOLLEGE) GEEFT ZIJN REFLECTIE OP DE
TERRAGENDA.
BORREL TER AFSLUITING VAN HET JAAR VAN DE BODEM.
wie vangt ons altijd op als we vallen?
wie slikt al onze vuiligheid onvoorwaardelijk?
wat is de sokkel van onze geschiedenis?
wie heeft Joszi Smeets dit jaar veel geleerd?
waar ligt de enige waarheid?
wie draagt de menselijke waardigheid?
wie gaat altijd zijn goddelijke gang?
wie wordt gekust door de paus?
wie is meer waard dan goud en diamanten?
wie is onze eeuwige bron?
wie is niet te koop voor indianen?
wie laat Klaas van Egmond ongelofelijk snel
praten?
wie geeft alle mensen te eten?
wie is de baas over onze toekomst?
wie is wel vruchtbaar maar niet sexy?
wie kent de boer beter dan zijn moeder?
wie wacht op ons als wij sterven?
wie maakt van ons straks weer planten, dieren en mensen?
COMPOSTBAKKERS (FOTO DE COMPOSTBAKKERS).
Eet de grond gezond
In Tilburg hebben we een plukroute gemaakt
waar alles onderweg eetbaar is;
de mensen zijn trots op die eetbare parkjes.
Bij Bonn in de buurt ligt
Andernach, de eetbare stad.
Overal in die stad groeit eten
en eten verbindt iedereen met iedereen.
We kunnen de bodem kapot eten
en we kunnen de bodem heel eten.
Elke hap die je eet, elke slok die drinkt,
en ook de kleren die draagt
maken het verschil.
Eet de grond gezond!
Slot
Het Jaar van de Bodem is voorbij.
Laat de eeuw van de bodem beginnen!
Ing. L. Dirven-van Breemen (Initiatief Bewust
Bodemgebruik).
A. De Roode, dichter en schrijft over voeding
en landbouw.
M E E R I N F O R M AT I E:
U kunt de TerrAgenda volgen via twitter @
BewustBodem #TerrAgenda
#JaarvandeBodem en via de website www.bewustbodemgebruik.nl
Foto’s: In opdracht van het IBB gemaakt door
Sophie Helene Dirven
Makkelijk raadsel
wie bouwt alle huizen?
Dichter: http://www.alexisderoode.nl
7
Symposium
Jaarlijks symposium krijgt nieuwe jas
Bodem Breed 2015
Op 18 november 2015 vond de 27e editie van het symposium Bodem
Breed plaats. Dit jaar voor het eerst op een andere locatie en ook voor
het eerst op één dag. Onze gastheer, de gemeente Rotterdam, stelde
de prachtige locatie LantarenVenster ter beschikking.
Door: Peter van Mullekom (met dank aan diverse bijdragen van sessieleiders)
350 bezoekers, een vijftigtal sprekers, vijftien sessieleiders en niet
in de laatste plaats de sponsoren MWH en VKB maakten de dag
tot een succes, ook volgens de respondenten van de enquête. In
dit artikel een impressie van een aantal sessies. Voor meer informatie: de meeste presentaties zijn te downloaden via www.symposiumbodembreed.nl.
het belang van kennis over de ondergrond daarbij. Om die kennis te kunnen benutten zijn er zogenoemde T-vormige professionals nodig, met een stevige basis in een discipline en met capaciteiten om te verbinden.
Na het welkomstwoord door Johan Vermeer (directeur projectmanagement en engineering van de gemeente Rotterdam) werd
de opening van het symposium verzorgd door mevr. Jacqueline
Cramer (Universiteit Utrecht, ex-minister VROM) die een inspirerende presentatie hield over leven in een verstedelijkte delta en
2015 was het internationale jaar van de bodem. Maar wat voor
kennis en innovatie wordt er eigenlijk ontwikkeld? En hoe effectief wordt de ontwikkelde kennis gedeeld? De jonge netwerken
Jong STRONG, Jong KNW en Netwerk Jong Leefomgeving hebben een zoektocht naar de gemeenschappelijke delers uitgevoerd
en sporen aan om verbindingen te leggen tussen theorie en praktijk, tussen sectoren én tussen generaties. De uitwisseling verrijkt! Door aan de slag te gaan op basis van learning by doing creeer je daarnaast ook goede praktijkvoorbeelden waarbij de waarde
van bodem en ondergrond in integrale vraagstukken getoond
worden.
S E S S I E K E N N I S AG E N DA E N N E T W E R K E N VA N D E
T O E KO M S T
Het internationale jaar van de bodem is ook hét moment om een
uitstapje over de grens te maken. Binnen Europa vinden er diverse initiatieven en samenwerkingen (zoals COST-SUBURBAN1)
plaats. Ook werkt Europees beleid op het gebied van bodem- en
landgebruik door in ons nationale beleid en onderzoek. In het
H2020 project INSPIRATION2, wordt een Europese Strategische
onderzoeksagenda opgesteld. Dit loopt parallel aan het updaten
van de Nederlandse kennisagenda Bodem en Ondergrond.3
Samenwerking in Europa geeft ons kansen om efficiënter en met
meer middelen de kennisbasis op het gebied van bodem en ondergrond in stand te houden. Daarnaast zijn de uitdagingen over
de grens ook anders en interessant én we kunnen leren van onze
buren. Maar hoe vinden we de weg in Europa? In Nederland kan
RVO4 daarbij ondersteunen.
S E S S I E S T U R I N G S I N S T R U M E N T E N VO O R D E
ONDERGRONDSE RUIMTE
In de sessie ‘Ruimte voor drinkwater in de Structuurvisie
Ondergrond’ werd levendig gediscussieerd over de vraag hoe we
grondwater ook in de toekomst efficiënt kunnen beschermen en
voor drinkwaterbereiding kunnen benutten. Welke dilemma’s
kom je tegen en hoe ga je om met verschillende belangen.
Toekomstige mijnbouwactiviteiten en drinkwaterwinningen worden in de planMER voor de Structuurvisie ondergrond in beeld
gebracht. Tijdens de sessie is de situatie in Overijssel en Noord
Brabant als illustratie gebruikt. De provincies gaven aan dat bij
grondwaterwinningen voor drinkwater de kwaliteitsverslechtering van de bronnen door landbouwactiviteiten momenteel het
8
bodem nummer 1 | februari 2016
Symposium
le Wbb verdwijnt en daarvoor in de plaats komen eenvoudigere
regels die gekoppeld worden aan activiteiten en waarbij de kwaliteit van de leefomgeving centraal staat. Een belangrijkere verandering is ook nog dat verspreiding geen op zich zelf staand risico
meer is. De kwaliteit van het grondwater kan programmatisch
worden aangepakt door inzet van het instrument gebiedsgericht
grondwaterbeheer.
S E S S I E I B C - L O C AT I E S E N S T O R T P L A AT S E N
Bodemverontreiniging en verontreinigde locaties zijn aan het
einde van de beleidscyclus gekomen. Via bodemconvenanten
worden de laatste verontreinigde locaties aangepakt. De laatste?
Nee, er is nog een erfenis van ongeveer 2300 zogenoemde IBClocaties (IBC= Isoleren, Beheersen, Controleren), locaties waarvan men dacht dat een definitieve oplossing niet haalbaar was,
en dat eeuwige isolatie het redelijke alternatief was. De TCB
heeft een advies opgesteld om de 100-200 grote IBC-locaties tegen het licht te houden, met als doel om tot eindige nazorg te
komen. Het advies bestaat uit twee delen: 1) een analyse van
kansen voor alle grote IBC-locaties aan de hand van een set relatief eenvoudige indicatoren. Dit levert een rangordening op
van locaties naar mogelijkheden om tot eindige nazorg te komen, en 2) een stappenplan om gestructureerd en transparant,
met inbreng van alle partijen, tot een voorstel te komen om een
specifieke IBC-locatie aan te pakken, op basis van de beste innovatieve technieken en gebruik makende van de ligging en beoogde gebruik van de locatie. Bepalende elementen hierbij zijn innovatie op het gebied van gestimuleerde Natural Attenuation en
gebiedsgericht grondwaterbeheer.
grootste probleem vormt. Hierdoor neemt in de provincie NoordBrabant de druk om dieper te gaan winnen toe. In Overijssel is
de situatie heel anders vanwege de dunnere watervoerende bodemlagen met geschikt zoet grondwater. Via regionaal maatwerk
zoeken provincies naar functiecombinaties, met als ultiem doel
om in de toekomst ook ondiep een goede kwaliteit grondwater
voor drinkwater te kunnen onttrekken. Het motto hierbij is ‘van
stakeholders naar shareholders’, zodat alle betrokken partijen in
een gebied zich ook echt verantwoordelijk gaan voelen. Het is belangrijk om ruimtelijk beleid te koppelen aan kwaliteitsbeleid. De
provincies deden een oproep dat de Structuurvisie voor de
Ondergrond niet moet resulteren in een opgelegde taak voor de
inrichting van een gebied, maar vooral kansen voor meervoudig
ruimtegebruik zou moeten stimuleren.
Het Initiatief Duurzaam Stortbeheer (IDS) presenteerde haar
programma om te komen tot duurzaam beheer van (Wm) stortplaatsen. Op 6 oktober 2015 tekenden het ministerie I&M, provincies en stortplaatsexploitanten een greendeal Duurzaam
Stortbeheer (http://duurzaamstortbeheer.nl/).
In Vlaanderen wordt ook al jaren gewerkt aan duurzaam beheer
van stortplaatsen. De nieuwe beleidsstrategie Enhanced Landfill
Mining & Management (ELFM2) is op 16 oktober 2015 vastgelegd door de Vlaamse regering. Deze strategie berust op het principe van voorraadbeheer dat focust op de terugwinning van materialen, energie en ruimte, en de vrijwaring van de
drinkwaterreserves. Het gaat dan vooral om lange termijn voorraadbeheer, want ontginnen van stortplaatsen blijkt vaak economisch (nog) niet haalbaar. Daarom wordt er ook ingezet op tussentijds gebruik en duurzaam beheer. Concreet wordt de
komende jaren gewerkt aan inventarisatie van noodzaak tot sanering en ELFM-potentieel van stortplaatsen, uitvoeren van pilots, economische en beleidsmatige onderbouwing en verdere
ontwikkeling van het beslissingondersteunend model
FLAMINCO (www.ovam.be/flaminco).
S E S S I E V I TA L E E N V E E R K R AC H T I G E S TA D
In deze sessie werd ingegaan op de vraag: wat is een vitale en
veerkrachtige stad? Volgens de deelnemers is dat een stad die
goed kan omgaan met stress en leefbaar blijft. Hiervoor zijn
mensen nodig die zelf aan de slag gaan en organisaties die hun
verantwoordelijkheid nemen voor de stad en de subsystemen
daarin (riool, wegen, drinkwater). Het gaat om zelfredzaamheid
én het vermogen tot samenwerken. De gemeente werkt aan verschillende instrumenten om de losse maatregelen te verbinden
tot een ‘veerkrachtig organisme’. Goed bestuur bewaakt de samenhang en vult aan wat mist.
NOTEN
1.
http://www.cost.eu/COST_Actions/tud/TU1206
2.
http://www.inspiration-h2020.eu/page/nederland
3.
http://www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/bodem-ondergrond/ondergrond/kennisagenda/
4.
http://www.rvo.nl/
Oproep voor casussen:
Jong STRONG en Jong Leefomgeving doen een oproep tot het aandragen
van een concrete casus waarvoor zij een brainstormweekend organiseren.
SESSIE DE OMGEVINGSWET EN HET NIEUWE
U levert de casus, ruimte, overnachting en catering. JongSTRONG en Jong
BODEMCONVENANT
Leefomgeving zet jonge professionals in om hiermee een weekend aan de
Vooruitlopend op de publieke consultatieronde begin 2016 werden in deze sessie de 1e contouren van de inbouw van de Wet bodembescherming in de Omgevingswet gepresenteerd. De sectora-
bodem nummer 1 | februari 2016
slag te gaan. Informatie: [email protected] of [email protected].
9
Drinkwater
Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater
Waterkwaliteit in landbouwgebieden
Uit metingen door waterschappen blijkt dat de waterkwaliteit in landbouwgebieden langzaam verbetert. Toch blijven maatregelen nodig,
want de helft van de locaties voldoet nog niet aan de normen voor de
meststoffen stikstof en fosfor. Het verontreinigde water uit landbouwgebieden heeft nadelige effecten op de ecologische, industriële en recreatieve gebruiksfuncties van het oppervlaktewater.
Door: Janneke Klein, Joachim Rozemeijer en Marianne Mul
OPZET MEETNET
Over de auteurs:
Drs. J. Klein is onderzoeker/adviseur (grond)waterkwaliteit bij Deltares
Dr. J.C. Rozemeijer is onderzoeker/adviseur hydrologie en waterkwaliteit bij
Deltares
ir. M.I. Mul is Beleidsadviseur waterbeleid bij de Unie van Waterschappen
INTRODUCTIE MNLSO
De intensieve veehouderij in Nederland produceert grote hoeveelheden mest die worden toegediend op akkers en weilanden.
Het gebruik van deze dierlijke mest, nog aangevuld met kunstmest, zorgt voor te veel stikstof en fosfor in bodem, grondwater
en oppervlaktewater. De Nederlandse regering heeft daarom in
1986 de Meststoffenwet ingevoerd. Elke 5 jaar wordt het effect
van de emissiebeperkende maatregelen uit de Meststoffenwet geevalueerd.
Voor de evaluatie van het landbouwbeleid is het van belang te
onderzoeken hoe het staat met de nutriënten (meststoffen) in
wateren die landbouw als enige niet-natuurlijke bron van nutrienten hebben, “landbouw specifieke oppervlaktewateren” genoemd. Hiertoe hebben de waterschappen samen met het ministerie van IenM en Deltares in 2010-2012 het Meetnet
Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO)
opgezet.1 Met de gegevens uit het meetnet zijn door Deltares
analyses uitgevoerd om vast te kunnen stellen of er in landbouw specifiek oppervlaktewater 1) neerwaartse of opwaartse
trends in nutriëntenconcentraties zijn (trend-analyse) en 2) of
de doelen met betrekking tot nutriënten worden gehaald (toestand-analyse).2,3,4,5 Deze analyses leveren een beeld van de gezamenlijke invloed van verschillende landbouw-gerelateerde nutriëntenbronnen, zoals uit- en afspoeling, erfafspoeling en
directe lozingen.
De resultaten van het MNLSO zijn al gebruikt bij de evaluatie
van de Meststoffenwet in 2012 (EMW2012)6 en het MNLSO zal
samen met andere meetnetten ook ingezet worden voor toekomstige rapportages voor de EMW2016 en de Nitraatrichtlijn.
10
Het MNLSO bestaat uit 173 meetlocaties die landbouw als enige
niet-natuurlijke bron van nutriënten hebben. De waterschappen
en Deltares hebben hiertoe gezocht naar bestaande meetlocaties
in landbouwgebieden die niet onder invloed staan van antropogene bronnen, zoals rioolwaterzuiveringen, riooloverstorten, industrie en stedelijk gebied. In gebieden waar de waterkwaliteit
onder invloed staat van inlaatwater vanuit de rivieren is gezocht
naar locaties met een minimale beïnvloeding van inlaatwater.
Dit is gecontroleerd met de gidsstof Gadolinium. Gadolinium zit
in een chemisch zeer stabiel contrastmiddel dat patiënten toegediend krijgen voorafgaand aan een MRI-scan en is een goede indicator voor invloed van rioolwaterzuiveringen en inlaatwater.
Belasting door kwel is in enkele gebieden niet volledig uit te sluiten. In die gebieden zijn meetpunten geselecteerd met zo min
mogelijk kwel en om deze reden zijn er dan ook geen locaties in
de diepe droogmakerijen geselecteerd.
Van de 173 meetlocaties hebben er 99 momenteel een meetreeks
langer dan 10 jaar, waardoor het mogelijk is naar trends in de
nutriëntenconcentraties te kijken.
R E S U LTAT E N
Uit de resultaten van het MNLSO komt naar voren dat de waterkwaliteit in de landbouw specifieke wateren aan het verbeteren
is, maar in de periode 2011 t/m 2014 voldoet circa 40-60% van
de meetlocaties nog niet aan de norm voor N-totaal of P-totaal.
Voor de toetsing zijn de normen gebruikt die de waterschappen
voor de betreffende meetlocaties hanteren. De normen zijn zoals
algemeen gangbaar in oppervlaktewater gebaseerd op niet-gefiltreerde monsters van stikstof (N-totaal) en fosfor (P-totaal). De
normen verschillen per gebied omdat de ecologische doelstellingen voor de verschillende watertypes uiteenlopen, en omdat de
waterschappen bij de normstelling rekening mogen houden met
de achtergrondbelasting via kwel.
Uit de toestand-analyse over de periode 2011 t/m 2014 blijkt dat
voor N-totaal tussen de 48 en 64% van de meetpunten niet voldoet
aan de door de waterschappen gestelde normen (Tabel 1 en Figuur
1). Voor P-totaal voldoet in deze periode tussen de 41 en 54% niet
bodem nummer 1 | februari 2016
FIGUUR 1 NORMOVERSCHRIJDINGEN 2011 T/M 2014 VOOR N-TOTAAL (LINKS) EN P-TOTAAL (RECHTS), GETOETST AAN DE DOOR DE WATERSCHAPPEN GESTELDE NORMEN.
LINKSBOVEN: 2011, RECHTSBOVEN: 2012, LINKSONDER: 2013, RECHTSONDER: 2014.
aan de normen. Normoverschrijdingen voor N- en P-totaal komen
overal in Nederland voor, zowel in de zand-, klei- als veengebieden.
In de kleigebieden voldoet een iets hoger percentage van de meetlocaties aan de normen dan in het zand- en veengebied.
Met name voor N-totaal zijn de weersomstandigheden van invloed op de concentraties en daarmee op de resultaten van de
normtoetsing voor N. In Tabel 1 is de neerslagsom van april t/m
september weergegeven. Zowel 2011 als 2014 zijn relatief natte
zomers en 2013 is een relatief droge zomer. Uit Tabel 1 blijkt dat
in de relatief natte zomers van 2011 en 2014 meer normoverschrijdingen voor N-totaal voorkomen dan in de drogere zomer
van 2013. Dit beeld komt overeen met wat voor de periode 2007
t/m 2010 werd gevonden.2 In natte periodes worden ondiepe en
oppervlakkige stromingsroutes van percelen naar het oppervlaktewatersysteem belangrijker. Via deze ondiepe routes worden
meer nutriënten vanuit het landsysteem meegevoerd, doordat de
nutriëntenconcentraties in de bovengrond veelal hoger zijn dan
in het diepere grondwater.7,8
Jaar
Voldoet
Voldoet niet (%)
# mp’s
Zomerneerslag
De Bilt (mm)
N-totaal
2011
37
63
122
540
2012
40
60
141
503
2013
52
48
141
375
2014
36
64
151
533
P-totaal
50
50
119
540
2012
46
54
138
503
2014
De nutriëntenconcentraties dalen,
maar 40-60% van de locaties
voldoet niet aan de normen
ruim 80% van de MNLSO-locaties significant neerwaarts en voor
P-totaal is dit ruim de helft van de meetlocaties. De dalende trends
zijn ook vastgesteld voor de zomer- en winterconcentraties afzonderlijk, voor de deelgebieden zand, klei en veen en voor verschillende meetperioden. De conclusie dat de nutriëntenconcentraties
dalen is dus niet afhankelijk van de gekozen statistische methode,
meetperiode of deelgebied. De dalende trends voor N-totaal en
P-totaal suggereren dat het mestbeleid effectief bijdraagt aan de
verbetering van de waterkwaliteit in landbouwgebieden.
N-totaal
P-totaal
Aantal opwaarts (p<0.05)
3
12
Aantal neerwaarts (p<0.05)
82
54
Geen trend aantoonbaar (p>0.05)
14
33
-0,61
-0,015
Seasonal Mann Kendall trend test
2011
2013
Voor de trendanalyses zijn drie verschillende robuuste statistische
methodes gebruikt, die niet of nauwelijks gevoelig zijn voor uitschieters in de datasets2. De meerderheid van de MNLSO-locaties
laat een neerwaartse trend zien, onafhankelijk van de statistische
methode (Tabel 2 en Figuur 2). Voor N-totaal is de trend voor
59
46
41
54
138
148
375
533
Theil-Sen hellingschatter
TABEL 1: HET PERCENTAGE VAN DE MEETLOCATIES DAT VOOR N-TOTAAL EN P-TOTAAL
Mediane trendhelling (mg/l per decennium)
WEL EN NIET VOLDOET AAN DE DOOR DE WATERSCHAPPEN GESTELDE NORMEN VOOR
DE JAREN 2011 T/M 2014. DE VIERDE KOLOM GEEFT HET AANTAL MEETLOCATIES WEER
TABEL 2: RESULTATEN VAN DE SEASONAL MANN KENDALL TREND TEST (AANTAL LOCA-
WAARBIJ GETOETST KON WORDEN. IN DE LAATSTE KOLOM IS DE ZOMERNEERSLAG IN
TIES MET EEN OPWAARTSE, NEERWAARTSE OF ZONDER SIGNIFICANTE TREND) EN DE
DE BILT WEERGEGEVEN.
THEIL-SEN HELLINGSCHATTER (TRENDHELLING) OVER DE HELE TIJDREEKS.
bodem nummer 1 | februari 2016
11
Drinkwater
gebied worden gehaald, kan er door hoge wintervrachten sprake
zijn van negatieve effecten op de waterkwaliteit van benedenstroomse wateren. Deze afwenteling wordt niet onderkend bij de
toetsing op zomerconcentraties.
8
75-perc
entiel LO
WESS
6
helling met
60
betrouwba
arheidsint
25-percent
erval
iel LOWES
S
2
50
N-vracht (ton)
N-tot (mg/l)
LOWESS
Theil-Sen
4
40
30
20
10
0
1990
2000
0
2010
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
0.5
1.5
P-vracht (ton)
0.4
ESS
P-tot (mg/l)
75-percentiel LOW
0.3
1.0
0.5
0.2
LOWESS
Theil-Sen helling met betr
ouwbaarheidsinterval
0.1
25-percentiel LOWESS
0.0
FIGUUR 3: CUMULATIEVE JAARVRACHTEN N-TOTAAL (BOVEN) EN P-TOTAAL (ONDER)
0.0
VOOR DE HIERDENSE BEEK (VALLEI EN VELUWE). VOOR 2011 ZIJN GEEN AFVOERGEGE-
1990
2000
2010
FIGUUR 2: TRENDS VOOR N-TOTAAL (BOVEN) EN P-TOTAAL (ONDER) VOOR DE PERIODE
VENS EN DUS OOK GEEN VRACHTEN BESCHIKBAAR. GEEL: ZOMERPERIODE; BLAUW:
WINTERPERIODE.
1990-2014: GEAGGREGEERDE LOWESS-TRENDLIJN (ZWART), DE 25 EN 75-PERCENTIEL
LOWESS-TRENDLIJNEN (ZWART GESTIPPELD) EN DE MEDIANE THEIL-SEN HELLING MET
BETROUWBAARHEIDSINTERVAL (ROOD).
Naast een toestand- en trendanalyse zijn op basis van de MNLSOdataset tal van extra analyses mogelijk met betrekking tot nutriënten in landbouw specifiek oppervlaktewater, bijvoorbeeld van temporele variaties en van ruimtelijke patronen in concentraties en
trends. Daarnaast kunnen vrachtberekeningen uitgevoerd worden
als op een meetlocatie naast concentratiemetingen ook debietmetingen aanwezig zijn. Vrachten zijn belangrijk bij het opstellen van
stofbalansen en bronnenanalyses en daarmee voor de selectie van
de meest kosteneffectieve maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Bovendien kunnen vrachtberekeningen inzicht geven in
de afwenteling naar benedenstroomse wateren.
Een van de weinige locaties uit het MNLSO-meetnet die geschikt
zijn om een goede vrachtbepaling te kunnen uitvoeren, is de
Hierdense beek in Waterschap Vallei en Veluwe. Op deze locatie
wordt wekelijks debietproportioneel gemeten en wordt de afvoer
continu geregistreerd.
CONCLUSIE
Met het MNLSO is een flinke stap voorwaarts gezet in het onderzoek naar de relatie tussen landbouw en waterkwaliteit.
Uit de analyse van de meetgegevens van het MNLSO blijkt dat
nutriëntenconcentraties in landbouw specifiek oppervlaktewater
dalen, maar ook dat in veel landbouwgebieden nog niet aan de
normen wordt voldaan.
NOTEN
1. Klein, J., Rozemeijer, J.C. & Broers, H.P., 2012a. Meetnet Nutriënten Landbouw
Specifiek Oppervlaktewater. Deelrapport A: Opzet Meetnet. Bijdrage aan de
Evaluatie Meststoffenwet 2012. Deltares rapport 1202337-000-BGS-0007, Utrecht.
2. Klein, J., Rozemeijer, J.C., Broers, H.P. & Van der Grift, B., 2012b. Meetnet
Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater. Deelrapport B: Toestand en
trends. Bijdrage aan de Evaluatie Meststoffenwet 2012. Deltares rapport
1202337-000-BGS-0008, Utrecht.
3. Klein, J., Rozemeijer, J., Broers,H.P. & Mul, M., 2012. Toestand en trends in landbouwspecifiek oppervlaktewater. H2O, jaargang 2012, nummer 14-15, pp. 51-53.
4. Klein, J. & Rozemeijer, J., 2015. Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek
Oppervlaktewater. Update toestand en trends tot en met 2014. Deltares rap-
De resultaten van de vrachtberekening voor de Hierdense beek zijn
weergegeven in Figuur 3. De totale jaarvracht varieert sterk tussen
opeenvolgende jaren. In 2007 is de N-totaal jaarvracht uit de
Hierdense beek bijvoorbeeld ruim 2,5 maal groter dan in 2006, de
P-vracht is 3 maal groter. Dit komt deels door de hogere afvoeren
in het nattere jaar 2007, maar ook door de hogere nutriëntenconcentraties. Uit Figuur 3 komt ook naar voren dat het grootste deel
van de jaarvracht in de winterperiode tot stand komt (steile lijnen
in winter, vlakkere in de zomer). Ook dit komt deels door de grotere afvoer en deels door de hogere concentraties in de winter.
Voor P-totaal is vooral in de zomerperiodes de invloed zichtbaar
van individuele buien die een grote P-vracht veroorzaken. Een aandachtspunt bij de huidige Nederlandse aanpak van normtoetsing
op basis van zomergemiddelde concentraties is dat de hoge nutrientenconcentraties en -vrachten in de winter buiten beeld blijven.
Zelfs als de normen voor de zomerconcentraties in een landbouw-
12
port 1220098-007-BGS-0001, Utrecht.
5. Rozemeijer, J.C., Klein, J., Broers, H.P., Van Tol Leenders, T.P. & Van der Grift, B.,
2014. Water quality status and trends in agriculture-dominated headwaters; a
national monitoring network for assessing the effectiveness of national and
European manure legislation in The Netherlands. Environ Monit. Assess. 186,
8981-8995.
6. Van der Bolt, F.J.E. & Schoumans, O.F. (eds.), 2012. Ontwikkeling van de bodemen Waterkwaliteit. Evaluatie Meststoffenwet 2012: eindrapport ex-post. Alterrarapport 2318.
7. Rozemeijer, J.C. & Broers, H.P. 2007. The groundwater contribution to surface
water contamination in a region with intensive agricultural land use (NoordBrabant, The Netherlands). Environmental Pollution 147, 695-706.
8. Rozemeijer, J., 2010. Dynamics in groundwater and surface water quality. From
field-scale processes to catchment-scale monitoring. Proefschrift Universiteit
Utrecht, Utrecht.
bodem nummer 1 | februari 2016
Drinkwater
Praktijktoetsing van een gebiedsgerichte aanpak van
water- en bodemkwaliteit
Kàn het, schoon water en
goede grond?
De regio rond Winterswijk staat bekend om het fraaie coulissen landschap. De waterkwaliteit in de vele beken is echter onvoldoende.
Daarom toetsten agrarische bedrijven maatregelen om de mineralenverliezen te verminderen. Er bleek een ruim perspectief voor verbetering te zijn, maar een nieuwe vraag diende zich aan: hoe zit het met
effecten op de bodemkwaliteit?
Door: Marjoleine Hanegraaf, Dirk Jan den Boer en Hein Korevaar
Over de auteurs:
M.C. Hanegraaf M.Sc. is bodemkundige bij het Nutriënten Management
Instituut (NMI)
Ir. D.J. den Boer was als projectleider melkveehouderij werkzaam bij het NMI
Dr. Hein Korevaar is teamleider Multifunctioneel Landgebruik bij
Wageningen UR - Agrosysteemkunde
De regio Winterswijk in de Achterhoek is een fraai kleinschalig
coulissen landschap, met een mozaïek van landbouwpercelen,
houtwallen en bossen, door het gebied verspreide woningen en
boerderijen en hoge natuurwaarden. De vroegere gemengde bedrijfssystemen hebben plaats gemaakt voor (intensieve) gespecialiseerde melkveebedrijven. Ook de natuurwaarden van de beken
zijn hoog, maar worden bedreigd door stikstof- en fosfaatgehalten in het water in het stroomgebied van de Bovenslinge, de
Willinkbeek en de Ratumse beek, die boven de norm liggen. Op
initiatief van het Waterschap Rijn en IJssel en de Kreis Borken in
Duitsland hebben 13 bedrijven in Winterswijk (overwegend
melkveehouders) en 22 bedrijven in de omgeving van Oeding
(Duitsland, overwegend akkerbouw) in het grensoverschrijdend
Interregproject ‘Winterswijk-Oeding‘ maatregelen getoetst om de
mineralenverliezen te verminderen en de biodiversiteit te stimuleren.1 Het project richtte zich zowel op de (afval)waterbeheersing in het stedelijk gebied, als op landbouwkundige maatregelen
voor de verbetering van de waterkwaliteit.
hoge fosfaattoestand die aflopen naar een waterloop. De monitoring van grond, gewas en water werd tijdelijk uitgebreid, om verschillen in verlies aan N en P te kunnen vaststellen. In groepsbijeenkomsten hebben de deelnemers hun ervaringen met de
maatregelen gedeeld, zowel in technisch als economisch opzicht.
Uiteraard werden mogelijke effecten op de opbrengst ook meegewogen. De uitkomsten van de praktijktoetsing lieten een gevarieerd beeld zien (Tabel 1). De deelnemers gaven aan dat de maatregel ‘verhoging van de pH naar toestand ‘goed’’ economisch
aantrekkelijk was, omdat het leidde tot een opbrengstverhoging.
De maatregel ‘geen dierlijke mest bij hoge fosfaattoestand’ kostte
daarentegen geld, omdat daardoor meer kunstmest nodig is. Niet
Denk als boer ook zelf na:
adviezen kunnen tegenstrijdig zijn
in de tabel opgenomen zijn maatregelen waarvoor nog nader onderzoek gewenst is. Dit betrof het toedienen van een nitrificatieremmer aan dierlijke mest, het verminderen van erfafspoeling,
het aanleggen van bufferstroken en het toepassen van peilgestuurde drainage.
EFFECTEN OP DE ORGANISCHE STOF BAL ANS
PR AK TIJK TOETSING
Gedurende een periode van twee jaar namen de bedrijven in de
regio Winterswijk maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren, daarbij begeleid door een adviseur bij de technische uitvoering en inpassing. Veel maatregelen volgden uit goede landbouwpraktijk, bijvoorbeeld ‘niet bemesten na juli’ en ‘pH verhogen
naar reguliere advieswaarde’. Andere maatregelen gingen een
stap verder en waren specifiek gericht op de strook gras binnen 5
- 10 meter van een waterloop, zoals niet beweiden (Foto 1) of
geen dierlijke mest toedienen op hellende maïspercelen met een
bodem nummer 1 | februari 2016
De positieve uitkomsten van de maatregelen voor de waterkwaliteit bieden nog geen garantie voor een duurzame landbouwpraktijk. Daarvoor is met name de bodemkwaliteit ook van belang, en
mogelijke veranderingen daarin zijn nog niet in beeld gebracht.
In het kader van het Europese project ‘CANTOGETHER’ zijn de
maatregelen aanvullend beoordeeld op hun gevolgen voor de organische stof balans. Ook de teelt van graan als krachtvoervervanger en die van grasklaver in plaats van gras is hierbij meegenomen. Om de afbraak van organische stof te schatten is gebruik
gemaakt van het Roth-C model.2 Eerst is het model ingesteld op
13
Drinkwater
FOTO 1: EEN STROOK GRASLAND LANGS BEKEN MEST- EN VEEVRIJ AFZETTEN MET LINT IS EEN PERSPECTIEFVOLLE MAATREGEL, DIE EENVOUDIG UIT VOERBAAR IS.
de bodem en het klimaat van de Achterhoek. Met behulp van
meetdata van proefbedrijf De Marke is vervolgens vastgesteld dat
het aldus geparametriseerde model goede resultaten geeft.3 Bij de
berekeningen maakt het model onderscheid in makkelijk en
moeilijk afbreekbare organische stof, waarvoor in deze studie de
humificatiecoëfficiënt van gewassen en drijfmest als basis werd
genomen. Elke maatregel is over een periode van 20 jaar doorgerekend, en de uitkomst weergegeven met het C-gehalte in de
bouwvoor.
regel breed ingang zal vinden, omdat graanteelt niet is
opgenomen in de vergroeningsregels van het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid en economisch minder aantrekkelijk is dan snijmaïsteelt.4
W E L O F N I E T B E K A L K E N?
Uitgaande van een perceel met een organische stofgehalte van
4,1%, ofwel 65 ton C per ha (basis in Figuur 1), liep het
C-gehalte als gevolg van de maatregelen na 20 jaar uiteen van 51
ton C per ha (maïs zonder runderdrijfmest) tot 74 ton C per ha
(graanteelt, stro onderwerken). Het is op zich niet nieuw dat de
maatregel ‘graanteelt voor eigen krachtvoer’ tot een groot positief
saldo leidt op de organische stofbalans. Deze maatregel scoorde
al eerder goed in dit gebied op de drie onderzochte factoren: bijdrage aan biodiversiteit, reductie van N- en P-verliezen en organische stofopbouw.4 Toch is het niet waarschijnlijk dat de maatPraktijktoetsing
De maatregel ‘bekalken tot toestand goed’ leidde volgens deze berekening tot een verlies van organische stof van ruim 8 ton C per
ha over een periode van 20 jaar door een verhoogde mineralisatie
bij de hogere pH. De deelnemers zagen tijdens de 2-jarige projectduur een duidelijk positief effect op de gewasopbrengst, die gepaard ging met een hogere N- en P-opname door het gewas. Het
berekende verlies aan organische stof op middellange termijn
staat op gespannen voet met de winst die nu kan worden geboekt
wat betreft de N- en P-verliezen. Deze maatregel lijkt dan ook
niet voor alle percelen geschikt. In aanmerking komen percelen
(stroken) langs waterlopen, die toch al vaak, door de hoge
grondwaterstand, een relatief hoog organische stofgehalte hebben. Belangrijk is om op de bekalkte percelen een aangepaste Nen P-bemesting te geven die rekening houdt met de extra minera-
Reductie in potentieel verlies (kg)
Per ha
Winterswijk
Evaluatie
regio1 Maatregel
Gewas
ha
N
P2O5 N
P2O5 perspectief
economisch
Mest in de rij
maïs
935
46
26
43.000
24.300
ja
ja
82,2
3.000
41.700
Geen mest bij hoog P (< 10 m.)
maïs, akker-bouw, gras
507
5,95
ja
nee
Geen mestgift bij hoog GWT
gras
1.565
4,3
6.730
ja
nee
Geen mest na juli
gras
2.755
6,2
17.100
ja
nee
Nitrificatieremmer bij kunstmest in voorjaar
gras
2.850
12
Geslaagde groenbemester
maïs
1.000
16,5
5,5
405
7
3
pH naar toestand ‘goed’
maïs
Totaal WRIJ gebied
34.200
ja
ja
5.500
ja
ja
2.600
1.000 ja
ja
123.130
72.500
16.500
1. Afgerond
TABEL 1: EFFECT VAN MAATREGELEN OP REDUCTIE VAN N EN P-VERLIEZEN NAAR GROND- EN OPPERVLAKTEWATER.
14
bodem nummer 1 | februari 2016
Organische stof (C ton ha-1)
80
70
60
50
40
30
20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
10
0
1 basis 2 maïs 3 maïs + goede groenbemester 4 maïs zonder RDM
5 maïs, bekalkt tot standaard 6 granen 7 granen zonder RDM
8 aardappelen 9 aardappelen zonder RDM 10 gras
11 gras zonder RDM 12 grasklaver 13 grasklaver zonder RDM
FIGUUR 1: EFFECT VAN MAATREGELEN OP HET ORGANISCHE STOFGEHALTE IN DE
BOUWVOOR, NA 20 JAAR.
lisatie, om extra emissies naar grond- en oppervlaktewater te
voorkomen. Overigens geldt ook voor de maatregel ‘niet bemesten van percelen met een hoge fosfaattoestand’ dat deze vanuit
het oogpunt van de organische stofbalans niet aanbevelingswaardig is als algemene maatregel.
O P S C H A L E N N A A R G E B I E D S N I V E AU
De resultaten in reductie van N- en P-verliezen zijn met behulp
van gegevens over het landgebruik en bodemkenmerken
(grondwatertrap, pH) voor alle in de tabel genoemde maatregelen opgeschaald van perceels- naar gebiedsniveau voor ruim
Grasonderzaai in maïs:
een N-mineraal bodemmonster
in het najaar geeft een goede
aanwijzing of enige herfstgroei
mag worden verwacht
aan dat op gebiedsniveau de verliezen kunnen worden verminderd met 123 ton N en 72 ton P2O5 per jaar, overeenkomend
met 9% en 20% van de totale hoeveelheden die jaarlijks in dit
gebied worden toegediend. Ook de effecten op de organische
stofbalans over een periode van 20 jaar zijn opgeschaald naar
het gehele gebied, waarbij de teelten naar rato zijn meegenomen. Uit deze berekening bleek dat het effect op middellange
termijn neutraal is, met andere woorden, gemiddeld genomen
bleef de voorraad C in de bodem gelijk. Door selectief te zijn in
de arealen waarin maatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld
meer graanteelt, behoort koolstofvastlegging op gebiedsniveau
zelfs tot de mogelijkheden.
AFSLUITENDE OPMERKINGEN
De praktijktoetsing in de regio Winterswijk was gericht op een
betere afstemming van het bedrijfsmanagement op de kritische
grenzen (bodemtype, grondwaterstand, houtwallen) van het
regionale landschap. Het liet zien dat deze benadering de N- en
P-verliezen naar grond- en oppervlaktewater kan verminderen
met behoud van bodemkwaliteit. Op bedrijfsniveau hangt de samenstelling van het maatregelenpakket af van de benodigde ruwvoerproductie, de kosten/baten verhouding en van de effecten
van individuele maatregelen op de organische stofbalans. Voor
verdere ontwikkeling van de maatregelen wordt inbedding in onderzoek naar duurzame bedrijfssystemen aanbevolen.
Dit werk is uitgevoerd als onderdeel van het EU-project
CANTOGETHER (FP7-KBBE-20115, grant no. 289328), met cofinanciering van het Waterschap Rijn en IJsel en in samenwerking met Arie Schoenmaker van de Stichting Waardevol
Cultuurlandschap Winterswijk en melkveehouders uit de regio.
L I T E R AT U U R
1 Den Boer DJ & MJG De Haas (2013) Mogelijkheden gemengde bedrijfssystemen
en beperken N- en P-verliezen in de regio Winterswijk. NMI-report 1425,
Nutriënten Management Instituut, Wageningen.
2 Coleman K & DS Jenkinson (1999) RothC-26.3 - A Model for the turnover of carbon in soil. Rothemsted, Harpenden.
3 Hanegraaf MC, R Kaczinsky, F Vertès, G Siebielec, G Doppenberg & H Korevaar
(2016) Impact of mixed farming systems in regional trends in soil organic matter contents and nutrient losses. Cantogether Report D3.5. Nutriënten
Management Instituut, Wageningen.
5.000 ha cultuurgrond in de regio Winterswijk. In de evaluatie
zijn ook de ervaringen van de deelnemers meegewogen en is
voor elke maatregel kwalitatief beoordeeld in hoeverre deze zou
kunnen worden geïmplementeerd.5 De geschatte arealen zijn
vermenigvuldigd met de bereikte verandering in N- en
P-verliezen per hectare. De uitkomst van deze berekening gaf
bodem nummer 1 | februari 2016
4 Korevaar, H, RHEM Geerts, J Stronks & A Schoemaker 2014 Divers beleefbaar
cultuurlandschap. Resultaten en ervaringen van GLB-pilot Winterswijk 20112013. Stichting WCL-Winterswijk, Winterswijk.
5 Den Boer DJ & B Zandstra (2013) Landbouwkundige maatregelen & betere waterkwaliteit in grensoverschrijdend project Winterswijk-Oeding. NMI-report
1351, Nutriënten Management Instituut, Wageningen.
15
Drinkwater
Optimale bescherming van onze drinkwaterwingebieden
Zuiver drinkwater: het resultaat
van vele inspanningen
Zuiver drinkwater is van essentieel belang. Het drinkwater in Vlaanderen
is afkomstig uit zowel oppervlaktewater- als grondwaterwinningen. Het
hele proces verloopt volgens strenge kwaliteitsnormen. De drinkwaterwatermaatschappijen staan in voor het aanleggen, beheren en onderhouden van de installaties en brengen het water tot bij de consument.
Om de drinkwatervoorraden optimaal te beschermen, dragen meerdere
instanties, waaronder de OVAM, hun steentje bij.
Door: Nina Peeters
Over de auteur:
Nina Peeters, adj. van de directeur, is werkzaam bij de OVAM en heeft ruime ervaring in de beoordeling en de opvolging van bodemdossiers.
Eveneens werkte zij mee aan projecten zoals de uitwisseling van de
Gemeentelijke Inventaris, het Handhavingstraject en de 'Versnelde aanpak
van risicolocatie in drinkwaterwingebieden'.
KWETSBARE GEBIEDEN
Om de kwaliteit van het drinkwater uit de grondwaterwinningen
te beschermen, worden beschermingsgebieden of -zones afgebakend rondom de onttrekkingsputten. Binnen deze gebieden gelden strengere regels voor het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten
met als doel de kwaliteit van de bodem en het grondwater optimaal te beschermen. Figuur 1 toont de beschermingszones van
de grondwaterwinningen in Vlaanderen.
,,$/0.0"+
.)"".0,$
2")/
.)"".0,$
)*0%,10
11/03"5")
".(/-)/
&'("2,./")
."+!,+(
." %0
-"))"+
0.,"(
1.+%,10
1!1.+%,10
""./"
.// %0
))"
,//").
De Vlaamse Regering stelt het Milieubeleid op en heeft in haar
regeerakkoord van 2014 aangegeven dat er een optimale bescherming moet zijn van kwetsbare gebieden, waaronder de beschermingszones van de drinkwaterwingebieden. Als doelstelling is opgenomen dat in 2019 alle saneringen van bodem- en grondwaterverontreiniging in deze kwetsbare gebieden in uitvoering
moeten zijn.
De gemeenten en provincies zorgen ervoor dat bij de aflevering
van milieuvergunningen voor activiteiten gelegen binnen deze
zones extra maatregelen worden opgelegd om het risico naar verstoring en vervuiling zo klein mogelijk te houden.
Om een zicht te krijgen op activiteiten die mogelijk bodem- of
grondwaterverontreiniging kunnen veroorzaken, is een belangrijke taak weggelegd voor de Openbare Vlaamse Afvalstoffen
Maatschappij, kortweg de OVAM.
.)"".0,$
//"+
+,((""&/0
)+("+".$"
kwaliteit van de bodem en het grondwater binnen de beschermingszones te garanderen. Verontreinigingen die binnen deze
zone via de bodem in het grondwater doordringen, kunnen de
drinkwatervoorraden ernstig bevuilen. Dit is vooral mogelijk bij
stoffen die zich via de waterlagen kunnen verspreiden zoals minerale olie, zware metalen en (gechloreerde) koolwaterstoffen.
,)
"0&"
"+
1&"+(".("
&+01."&+/
**"
.1$$"
*,+0
%")
%,0"+
+03".-"+
"2"."+
,"./")
%&)!"
&))"
."!"+"
/0".)""
&+0&))&//
//"+"!"
2".-")0
+/0
,./""(
, %,)0
,"."("
.,"+!,+(
,.0/")
"".+"*
&/0")
," %,10
&+0&()/
./ %,,0
.1&"("
+"//")."
"!")$"*
&"13-,,.0
,(/&'!"
,.+"*
"1.+"
"2")"
1&/")"!"
".&+$"+
&+00")&'+"2".
&))".,"(
&+0
*+!/
"//"+!".),
100"
,10%)"+") %0"."+
"./")0
" %")"+
&+0.0"+/0"*
&")0
&00"*
1$$"+%,10
"&+5"
.!,,&"
,10%1)/0
"+0".$"*
0!"+
./ %,0
+$")*1+/0".
,00"$"*
11.+"
,.0"$"*"0"$"*
".5")"
&"!"(".("
1!"+.!"
+5"$"*
+("+
""0"0/
&"13".(".("+
1""(
"12"+
,.0"//"*
".0"*
&".""(
".21."+
,"/")0
"))"+
"5"*""(--"*
,10)""13
,10"./"*
&+0".
1!"2".)""
"++&(
)1&/".$"+
&)5"+
)""(
.&+"*
&)""(
&+,2"
&"+"+
&+0.1&!"+
&".!"
.("!)
&"*/0
,.$),,+
.(")
.,$"+,/
3"2"$"*
2")$"*
)("+
".+0
,,/!)
,.""("
,.0.&'(
"+"+
10"+!)
&"-"+""(
,.0"+("+
,.0"+".$
2"+0"*
"".)&'(
"2")$"*
".2&(
//")0
"."+0
0""+,((".5"")
%")"+
"+!".)""13
3)*
".(!"0!
"(("2,,.0
&")0&+$"
,)/""(
)0".0
"**")
//"
##)&$"*
"-".
/*" %")"+
,0/").
*-"+%,10
&)2,,.!"
.-""."
&+$"*
BODEMONDER ZOEKEN
)"+
.&*".$"+
&+0&"2"+/,10"*
.1&/%,10"*
."$"*
.")"("
%0
"&/"
". %0"*
,/0".5")"
2"."
&")/"("
"+!")"!"
"!"$"*
,+%,2"+
"+(
-3&'(
)/0
1)0"
,/0.,5""("
5"$"*
,,./)"!"
,++""("
1**"+
%".-"+%"12")& %"*
,,.0*"".""(
"*/0
"!"
5."0%
"1)""("
,"/")."
+$"*.(,")(-"))"
&"/0
."*"),
""("
".")"("
,"+&+$"
"$&'+"+!&'(
"".".$"+
& %")"+
"00"."+
"))"
"&+0"
&)/"+0,(("*
/
,+!".5"")
-"))",-!"+,/
,,$)"!"
-$)""(
"1/!"+,)!".
,+%"&!"+
"12"))+!
""13"+.1&0.,!"
1)/%,10
".)."
"+!".*,+!"
)2".&+$"*
)"0"."+
/"&(
*
(!)
.+"
,-".&+$"
",-,)!/1.$
"/0".),
"&/0,-!"+".$
11./
"/0")".$"+
& %0".2")!"
&+.,,&
.""
"".
"".%,10
&".
1##")
1*/0
**"
")"
&(/*1&!"
,.0"*.(
" %0")(/")
".).
,,*
)"+
"."+0%,10
&+0
&")
, %.&/0&
"+0
&+$"+"
,+0& %
%"))"
/*1+/0".
,("."+
,2"+!"$"*
)0".
,.%,10
"")
)"+
&')"+
,2"
"*&(/"*
.0/").
"*/"
,*".$"*
,/0(* %0"$"*
,"(")."
"."+0)/
!"$"*
2".$"*
"++"
"".-")0
,**")
+!%,2"+
,**")$"*
")50"
"(),
%0""("
&!!")(".("
"//")
,./").
0"("+"
-.&'("
)!"$"*
"("
1!"+1.$
&'+"$"*
3&'+!." %0
,/0"+!"
1)!"+".$
&+0&"0"./""13
,,&(
"..!/".$"+
2".&'/"
&+("""(
,"&).0
)*.!"+
,+/"
""./")
"-&+$"+
-&"."")(&'+
".+"
,+$"."+
,"$.!"+
"/"+ "/"+
))"
&+0"+"/&1/,!"
""./
+!"+
,"."+
&+$"),*
"./0--"
"2".
&++&+$
"/ %".*&+$/5,+"04-"
*
"/ %".*&+$/5,+"04-"
"/ %".*&+$/5,+"04-"
"/ %".*&+$/5,+"/)+!"."+
FIGUUR 1: BESCHERMINGSZONES GRONDWATERWINNINGEN IN VLAAN DEREN.
De drinkwatermaatschappijen zorgen voor de kwaliteitscontrole
vanaf het oppompen tot aan het eindpunt, namelijk bij de aflevering van het drinkwater. Het is eveneens van groot belang de
16
Eén van de belangrijkste kerntaken van de OVAM is het zorgen
voor een propere bodem en grondwater in Vlaanderen. Om de
kwaliteit ervan te kennen en op te volgen, houdt de OVAM alle
nuttige informatie uit bodemonderzoeken en -saneringen van
'risicogronden' bij in een databank: het Grondeninformatieregister.
'Risicogronden' zijn locaties met huidige of voormalige risico-inrichtingen zoals fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden. Deze
risicogronden hebben verplichtingen in het kader van het
Bodemdecreet, zoals bijvoorbeeld de uitvoering van een bodem-
bodem nummer 1 | februari 2016
Drinkwater
onderzoek bij de overdracht van de grond, bij stopzetting van de
risico-inrichting of een periodieke onderzoeksplicht bij actieve
risico-inrichtingen (10- of 20-jaarlijks).
Om een uitwerking te geven aan de optimale bescherming van
onze drinkwaterwingebieden, startte de OVAM in 2014 met een
versnelde aanpak van de risicolocaties, zonder het verplichte onderzoeksmoment af te wachten.
V E R S N E L D E A A N PA K VA N R I S I C O L O C AT I E S
In eerste fase (najaar 2014) werden alle gekende risicogronden
binnen de grondwaterbeschermingsgebieden geïdentificeerd.
Deze locaties betreffen zowel reeds bekende dossiers bij de OVAM
als risicogronden waarop nog geen bodemonderzoek werd uitgevoerd. De informatie van deze laatste groep werd verkregen via
uitwisseling van informatie met de gemeenten, de zogenaamde
Gemeentelijk Inventaris.
Voor de bekende bodemdossiers voorziet de OVAM een strenge
opvolging van de termijnen voor het indienen van de vervolgstappen (indien nodig), zijnde de uitvoering van een beschrijvend bodemonderzoek, het opmaken van een bodemsanerings-
Snel een volledig beeld binnen
de beschermingszone
project en de aanvang van de effectieve saneringswerken. Door
het opleggen van strikte termijnen aan de saneringsplichtigen
zullen deze locaties in fase van sanering zitten tegen 2019.
Voor locaties waarop nog geen bodemonderzoek werd uitgevoerd,
voorziet de OVAM een aanpak op maat. De OVAM laat zich hiervoor bijstaan door enkele aangestelde bodemsaneringsdeskundigen. Deze vormen de nauwe schakel tussen de OVAM, de gemeenten en de betrokkenen. In de loop van 2015 ontvingen alle
eigenaars een brief van de OVAM met omschrijving van de aanpak op maat.
In eerste instantie volgt een controle op de correctheid van de beschikbare informatie. Ervaring leert dat regelmatig grote verschillen zitten tussen de activiteiten zoals vermeld in de milieuvergunning en de werkelijkheid. Voor het bepalen van de
onderzoeksstrategie wordt enkel rekening gehouden met de wer-
FIGUUR 3: MOGELIJKE RISICOGRONDEN GELEGEN BINNEN DE BESCHERMINGSZONE VAN DE GEMEENTE AS.
kelijke situatie. Indien verschillen met de realiteit worden vastgesteld, past de OVAM dit aan in het Grondeninformatieregister
met terugkoppeling naar de gemeenten.
Bij actieve ondernemingen wordt nagegaan of deze reeds hebben
voldaan aan de periodieke onderzoekplicht. Indien dit niet het
geval is dan verzoekt de OVAM de exploitanten om alsnog over te
gaan tot de uitvoering van het verplichte bodemonderzoek.
Er zijn ook gronden die in het verleden belast waren met bodembedreigende activiteiten. In deze gevallen wordt nagegaan of de
huidige eigenaars en/of gebruikers van deze gronden voldoen aan
de voorwaarden om vrijgesteld te worden van de onderzoeksplichten. Als er geen saneringsplichtigen meer te achterhalen
zijn, voert de OVAM ambtshalve bodemonderzoeken uit. Op deze
manier worden onschuldige eigenaars niet langer belast met een
onderzoeksplicht bij de overdracht van de grond en worden deze
historische risicogronden sneller onderzocht en eventueel gesaneerd mocht blijken dat vanuit de vastgestelde verontreinigingen
risico's uitgaan voor mens en milieu.
G E M E E N T E A S ( P R OV I N C I E L I M B U R G , B E L G I Ë )
In het drinkwatergebied van de gemeente As werden 20 risicolocaties geïdentificeerd waarvan er bij reeds 8 locaties een bodemonderzoek werd ingediend bij de OVAM. De doelstelling uit het
regeerakkoord werd voor al deze locaties behaald : de helft zitten
in de fase van bodemsanering, de overige vereisen geen verdere
maatregelen aangezien geen verontreiniging werd vastgesteld.
Na controle van de beschikbare informatie met de werkelijkheid,
schrapte de OVAM 7 locaties uit het Grondeninformatieregister.
Voor de overige 5 locaties is, na toetsing aan de voorwaarden
voor 'vrijstelling', gestart met het uitvoeren van ambtshalve bodemonderzoeken. De resultaten hiervan worden midden 2016
verwacht.
Dankzij een goede samenwerking met alle partijen, hoopt de
OVAM snel een volledig beeld te krijgen van de kwaliteit van de
bodem en het grondwater binnen de beschermingszones van de
drinkwatergebieden. Waar nodig zullen de OVAM en de drinkwatermaatschappijen alles in het werk stellen om deze gebieden te
blijven beschermen voor gebruik door de huidige en toekomstige
generaties.
Meer info ?
Bijkomende informatie over het Bodem- en Afval & materialenbeleid in
Vlaanderen kan u terugvinden op de website van de OVAM: www.ovam.be.
Met vragen kan u terecht via de infolijn 015/284 284 of via [email protected].
FIGUUR 2: BEPALING VAN DE BODEM- EN GRONDWATERKWALITEIT VIA MONSTERNAME.
bodem nummer 1 | februari 2016
17
Drinkwater
Bescherming van de ecosysteemdiensten van de bodem
voor drinkwaterproductie
Drinkwater: de bodem als basis
De bodem is een natuurlijke eerste stap van het drinkwaterproductiesysteem. Het werkt als zoetwaterbuffer en voorzuivering. In totaal levert de bodem zes ecosysteemdiensten aan de drinkwaterproductie.
De verzilting en complexe verontreinigingen van de bodem en de drukte in de ondergrond nemen echter toe. Ondanks de goede resultaten
die de afgelopen decennia zijn bereikt is een scherp beleid om de bodem duurzaam te beschermen dus onverminderd actueel. Wat betekent dat voor de activiteiten van Oasen?
Door: Nicole Zantkuijl en Arjen Roelandse
Over de auteurs:
Nicole Zantkuijl, MSc, MBA. Nicole Zantkuijl is werkzaam als programma manager duurzaamheid bij Oasen.
Arjen Roelandse, MSc is werkzaam als hydrologisch onderzoeker bij Oasen
en betrokken bij toekomstverkenning van drinkwaterbronnen
O E V E R G R O N D WAT E R A L S B R O N VO O R D R I N K WAT E R
Het voorzieningsgebied van Oasen ligt op een bijzondere plek in
Nederland: het Groene Hart. Dit waterrijke veenweidegebied
kenmerkt zich door veel natuur en water en een diepe ligging ten
opzichte van de zeespiegel. Jaarlijks levert Oasen 48 miljard liter
drinkwater aan haar klanten: 750.000 bewoners en 7.200 bedrijven in het oosten van Zuid-Holland. Hiervoor gebruikt het bedrijf zeven zuiveringsstations waarvan er zes langs de oevers van
de rivier de Lek liggen. Rondom deze winningen liggen grondwaterbeschermingszones.
In het hele gebied zit het grondwater heel ondiep. Als je een kuil
graaft zie je al snel dat het water van alle kanten toestroomt. Dit
is grondwater, maar niet van de juiste kwaliteit om er drinkwater
van te maken. Daarvoor moet je dieper winnen en naar de oevers
van de rivier de Lek uitwijken. Vanaf ongeveer 11 meter onder
het maaiveld zijn daar dikke zandige lagen aanwezig. In die lagen
bevindt zich een goede kwaliteit grondwater dat al vele jaren in
de ondergrond zit. Dit is een combinatie van rivier- en regenwater dat diep de grond is ingezakt. Door deze lange verblijftijd zijn
alle gevaarlijke bacteriën en virussen verwijderd, is de temperatuur constant fris en is ruim 99% van alle verontreinigingen verdwenen. Dit is het water waar Oasen drinkwater van maakt. Met
diepe winputten, tot soms 110 meter diep, pompen we dit uit de
ondergrond waarna het gezuiverd kan worden. Oasen is dus een
oevergrondwaterbedrijf.
Het grootste deel van het grondwater dat langs de oevers van de
Lek wordt opgepompt is vanuit de rivier de Lek door de rivierbodem geïnfiltreerd. Het percentage rivierwater wisselt uiteraard per
locatie maar haalt een gemiddelde van 85%. Groot voordeel is
dat dit proces van aanvulling continue verloopt. Zo blijft het
grondwaterpeil stabiel en is er een tegenwicht tegen het diepere
zoute grondwater dat anders via kwel in drogere perioden de
zandlagen zou kunnen bereiken.
Z E S E C O S YS T E E M D I E N S T E N VA N D E B O D E M
B E S C H E R M E N H E T D R I N K WAT E R
De bodem zelf beïnvloedt het water in de bodem direct. Deze beinvloeding door de bodem kan worden gezien als een ecosysteemdienst [1-3]. De bodem levert zes ecosysteemdiensten aan de
drinkwaterproductie (zie kader).
FIGUUR 1: HET GEBIED WAAR OASEN DRINKWATER LEVERT.
18
Zoals blijkt uit de genoemde ecosysteemdiensten is de bodem belangrijk voor de levering van genoeg water en een stabiele en goede
bodem nummer 1 | februari 2016
Drinkwater
FOTO 1: ECOLOGISCH TERREIN BIJ ZUIVERINGSSTATION DE STEEG IN LANGERAK.
waterkwaliteit. Door de afsluitende bovenlaag van klei in de bodem wordt het water beschermd tegen invloeden van buitenaf. Het
zorgt ervoor dat het regenwater vanaf het maaiveld zeer langzaam
in het grondwater komt. Hierdoor worden verontreinigingen in
veel lagere concentratie aangetroffen doordat deze tijdens het bodempassage worden afgebroken of vastgelegd aan bodemdeeltjes.
Ook zorgt de bodem ervoor dat het water vanaf maaiveld bacteriologisch betrouwbaar wordt, doordat humaan pathogene bacteriën
niet gedurende langere tijd kunnen overleven in de bodem.
Daarnaast zorgen de bodemlaag en de tijd dat het insijpelende
water onderweg is er ook voor dat de grondwatertemperatuur gevrijwaard is van schommelingen als gevolg van de seizoenen. Het
diepere grondwater heeft een stabiele temperatuur wat het zuiveren van het water eenvoudiger maakt. Bacteriologische zuiveringsprocessen werken stabieler en zijn beter te controleren bij
een constante temperatuur.
veld tot in de zandlaag van onttrekking. Dit kan tot waterkwaliteitsproblemen leiden. Chemische verontreinigen komen dan direct in de zandlaag waar we ons water uit winnen. Voor het
afbreken van de organische verontreinigingen is dan te weinig
tijd en het immobiel maken gebeurt in mindere mate. Daarnaast
zijn de pathogene bacteriën mogelijk niet lang genoeg onderweg
om dood te gaan voordat ze in onze bronnen komen. Daarom zet
Oasen samen met andere gebiedspartijen in op het tegengaan
van het doorboren van de deklaag. Mocht het toch noodzakelijk
Toenemende verzilting bedreigt
de levering van zoet water
T O E N E M E N D E AC T I V I T E I T E N I N D E O N D E R G R O N D Z O R G E N VO O R C O N F L I C T
De bodem wordt steeds drukker. Er worden steeds meer zaken
ondergronds aangelegd, waardoor de bescherming die de bodem
biedt afneemt. Bij het doorboren van de beschermende deklaag
ontstaan er mogelijkheden tot beïnvloeding van de bodem vanaf
het maaiveld. Zo kunnen bijvoorbeeld systemen voor warmtekoude opslag op gespannen voet staan met het schoon en veilig
houden van de bodem. De boringen die nodig zijn voor deze systemen nemen toe en zijn veelal kwalitatief oncontroleerbaar.
Ook het onderhoud van dit soort systemen is reden tot zorg.
Het doorboren van de beschermende afsluitende kleilaag leidt
immers tot een snelle route voor verontreinigingen vanaf maai-
zijn om door de deklaag heen te gaan dan moet na de werkzaamheden de beschermende werking hiervan worden hersteld en het
water niet versneld in onze zandlaag kan komen. Hierdoor krijgt
de bodem weer voldoende tijd om de zuiverende ecosysteemdienst uit te voeren.
Informatie wordt onderling gedeeld, afspraken worden vastgelegd
en de voortgang wordt gemonitord in gebiedsdossiers die de betrokken partijen voor alle drinkwaterwinningen gezamenlijk maken. Oasen is ook breder actief om andere partijen beter bekend
te maken met de bodemecosysteemdiensten door presentaties,
gesprekken en samenwerkingen. Zo heeft Oasen meegedacht
over nieuwe boogboringtechnieken waarbij de bodem zo min
mogelijk wordt verstoord.
VERBETEREN ZUIVERING
FIGUUR 2: DE BODEM LEVERT ZES ECOSYSTEEMDIENSTEN AAN DE DRINKWATERPRODUCTIE.
bodem nummer 1 | februari 2016
Naast het beschermen van het grondwater benut Oasen de bodem ook om de zuivering zelf beter te laten verlopen. Met technische ingrepen wordt de natuurlijke werking van de bodem gestimuleerd. Een voorbeeld daarvan is ondergronds beluchten,
onderzocht door Anke Wolthoorn (WUR) en Weren de Vet (TU
Delft). Bij ondergronds beluchten wordt zuurstofrijk water in de
bodem gebracht wat ervoor zorgt dat mobiele, complexe ijzeroxidenkiemen gevormd worden die met het ruwe water worden opgepompt. In de zandfilters van de drinkwaterzuivering stimuleren
deze chemisch gevormde kiemen de microbiologische nitrificatie.
In de praktijk wordt dit bereikt door eens per ongeveer anderhalve maand gedurende maximaal twee dagen drinkwater te infiltreren in één put, en het daarna uitkomende water van deze put te
mengen met water uit overige bronnen.
19
Drinkwater
voor de lokale omgeving. Vanuit het perspectief van duurzaamheid wordt hierbij gekeken naar vijf aspecten: 1) gezondheid, 2)
het water- en ecosysteem, 3) de natuur en omgeving, 4) het verbruik en de impact van materialen & chemicaliën en 5) het verbruik en de impact van energie / CO2-uitstoot. Onderstaand enkele voorbeelden.
Schaal
Bronnen
Watercyclus
Omgeving
FOTO 2: WINPUT NABIJ RIVIER DE LEK BIJ KRIMPEN AAN DE LEK.
E C O S YS T E E M D I E N S T E N O N D E R D R U K
De ecosysteemdienst “Leveren van zoet water” voor de drinkwatervoorziening wordt direct beïnvloed door de klimaatverandering en keuzes in de nationale waterverdeling die in dit verband
worden gemaakt. Het gevolg is toenemende verzilting, die de ecosysteemdienst ‘leveren van zoet water’ bedreigt. Om dit tegen te
gaan moeten meerdere sporen worden gevolgd. Zo is het van belang een actieve lobby te voeren en moet er ook technologisch
worden voorbereid op verzilting. Dit omdat de huidige drinkwaterzuiveringen niet in staat zijn verzilt water te zuiveren tot
drinkwater.
“Het afbreken van organische verontreinigingen” als ecosysteemdienst staat ook onder druk. Nieuwe antropogene stoffen afkomstig van geneesmiddelen, röntgencontrastvloeistoffen en gewasbeschermingsmiddelen, breken helaas niet allemaal af in het
milieu. Adequaat beleid om te voorkomen dat deze stoffen in het
milieu terecht komen is daarom noodzakelijk. Hiervoor is goede
wet- en regelgeving nodig en samenwerking tussen overheid, de
watersector, de industrie en agrarische sector. Via gesprekken en
specifieke afspraken brengen de drinkwaterbedrijven zoals Oasen
het belang van de bescherming van de bodem voor zuiver drinkwater bij al deze partijen onder de aandacht.
Door de verandering van het klimaat, de toenemende vraag naar
zoet water en de toenemende economische activiteiten wordt de
druk op de ecosysteemdiensten van de bodem in het gebied opgevoerd. De kerntaak van Oasen is om kwalitatief hoogstaand en
betrouwbaar drinkwater te leveren. De bescherming van het milieu en de ecosysteemdiensten is hierbij van groot belang, maar is
niet de enige schakel die in de gaten gehouden moet worden. Zo
is het ook noodzakelijk om onderzoek te doen en goede zuiveringstechnieken te blijven ontwikkelen die zo duurzaam en
milieuvriendelijk mogelijk zijn.
L A N G E T E R M I J N V E R K E N N I N G O P SYS T E E M N I V E AU
Naar de verdere toekomst toe kijkt Oasen bewust naar ontwikkelingen en innovaties in de hele watercyclus en terreinen zoals
ruimtelijke ordening en energie die impact hebben op het landschap, het gebruik van de bodem en de infrastructuur. Dit vanuit
de gedachte dat een brede blik zinvol is om oplossingen in beeld
te brengen die anders gemist zouden zijn.
Oasen ziet daarbij vier kernelementen voor een lange termijn
toekomstvisie die onderling gecombineerd kunnen worden. Het
gaat dan om 1) lokaal vs centraal winnen en zuiveren (schaal),
2) bestaande en nieuwe bronnen, 3) een blik op de gehele watercyclus en de onderdelen daarvan en 4) het verder inpassen
van zuiveringen in het gebied en het creëren van meerwaarde
20
FIGUUR 3: VIER KERNELEMENTEN VAN EEN TOEKOMSTVERKENNING.
Een voorbeeld: Compacter bouwen zou kunnen betekenen dat je
ook veel dichter bij een kleinere groep afnemers water gaat winnen en lokaal gaat zuiveren. Dat zou natuurlijk wel betekenen
dat er nieuwe lokale (grondwater)bronnen moeten worden gezocht die geschikt zijn voor de productie van drinkwater en dat
de operatie erop ingericht wordt om een groot aantal kleine installaties te laten functioneren.
Een ander onderwerp in de lange termijn toekomstverkenning is
om concreet te maken op welke wijze zuiveringen een meerwaarde zouden kunnen vormen voor de directe omgeving. Momenteel
geven de grondwaterbeschermingsgebieden een sterke impuls aan
de natuur. Te denken valt natuurlijk ook aan het opwekken van
duurzame energie en het samenwerken in de integrale wateropgave. Duurzaamheid is natuurlijk maatwerk. We verkennen innovatieve ideeën daarom met andere partijen uit ons voorzieningsgebied zoals de waterschappen maar zeker ook de
ondernemers. Zo hebben we met Blauwzaam, een vereniging van
duurzame ondernemers in de Alblasserwaard en
Vijfheerenlanden, de werkgroep water opgericht om dit soort toekomstverkenningen gezamenlijk te kunnen doen.
S A M E N G E VAT
De bodem maakt als een natuurlijke eerste stap deel uit van het
drinkwaterzuiveringssysteem. Het werkt als zoetwaterbuffer en
voorzuivering. Het zout rukt echter op en nieuwe verontreinigingen komen op. Het beschermingsbeleid van de bodem blijft dus,
ondanks de goede resultaten die de afgelopen jaren al zijn gerealiseerd, onverminderd actueel. Daarbij geldt natuurlijk dat “Wat
er niet in zit hoeft er ook niet uit”. Oasen zet daarom extra stappen om het grondwater goed te beschermen om gebruik te kunnen blijven maken van goede grondwaterbronnen in haar gebied.
BRONNEN
• Vermooten, S. en Lijzen, J.P.A., 2014. ; Ecosysteemdiensten van grondwater en
ondergrond. RIVM rapport 2014-0167.
• Broers, H.P. en Lijzen, J.P.A., 2014. Afwegingen bij het gebruik van grondwater
en de ondergrond. Een verkenning op basis van ecosysteemdiensten RIVMrapportnr. 607710003/2014.
• TCB, 2014. Advies Ecosysteemdiensten grondwater. Technische Commissie
Bodem, http://www.tcbodem.nl/nieuws/archief/123-advies-ecosysteemdiensten-grondwater.
• www.risicotoolboxbodem.nl \ Handelingsperspectieven ecologische risico’s.
bodem nummer 1 | februari 2016
Drinkwater
Naar een evenwichtig beheer van grondwater in Brabant
Oerwater in Brabant:
beschermen en gebruiken
In Brabant wordt drinkwater gemaakt van grondwater dat soms wel
duizenden jaren oud is. Tegelijkertijd wordt het steeds drukker in de
ondergrond door kabels, leidingen, tunnels, winning van delfstoffen,
aardwarmte, opslag van gas en kernafval, bodemverontreinigingen,
etc. Wat is er nodig om in de ondergrond tot een goede balans van
verschillende functies te komen?
Door: Sjoerd Sibbing
Over de auteur:
Ir. Sjoerd Sibbing MSc is van huis uit socioloog en werkt bij de provincie
Noord-Brabant als strategisch beleidsmedewerker aan het grondwaterbeleid.
grondwater waar drinkwater van wordt gemaakt van honderden
tot tienduizenden jaren. Het oudste grondwater dat opgepompt
wordt om drinkwater van te maken, heeft een leeftijd van circa
34.000 jaar.1 Het water wordt gewonnen tussen de 50 en 350
meter diepte. Het is als regen in de Eiffel en de Ardennen gevallen, naar beneden gezakt en langzaam via watervoerende lagen
van zand en grind naar Brabant gestroomd.
D E O R D E N I N G VA N D E O N D E R G R O N D
Dit artikel gaat over de uitdagingen in het grondwaterbeleid in de
provincie Noord-Brabant. Drinkwater is een primaire levensbehoefte. Wereldwijd is schoon drinkwater niet vanzelfsprekend. Zo
vreest het staatswaterbedrijf in Californië (VS) in de toekomst
geen water meer te kunnen leveren door aanhoudende droogte. In
Nederland is de situatie gelukkig anders, maar ook hier stroomt
het drinkwater niet zonder inspanning uit de kraan. In de
3D/4D ordening van de
ondergrond is nodig
N AT U U R L I J K E B E S C H E R M I N G VA N D E
G R O N D WAT E R K WA L I T E I T
Het drinkwater in Brabant wordt gewonnen in watervoerende lagen die zich tussen lagen van klei bevinden (figuur 1). Doordat
de kleilagen slecht doorlatend zijn, zijn de onderliggende waterpakketten natuurlijk beschermd tegen antropogene invloeden
van bovenaf. Brabant kent grofweg drie geohydrologische deelgebieden die gescheiden worden door breuklijnen: Het WestBrabants Plateau, de Roerdalslenk en de Peelhorst (figuur 2). In
een vrij groot deel van Brabant zijn dikke watervoerende lagen te
vinden (figuur 3). Met name in de Roerdalslenk liggen die vrij
diep en goed door kleilagen beschermd. De omstandigheden voor
drinkwaterwinning in Brabant zijn goed, maar de drinkwatervoorziening is niet de enige functie in de ondergrond.
Biesbosch wordt bijvoorbeeld Maaswater in spaarbekkens op een
natuurlijke manier gezuiverd tot drinkwater. In Brabant wordt het
drinkwater van grondwater gemaakt. De kwaliteit en beschikbaarheid van grondwater is momenteel een belangrijk onderwerp van
gesprek. Het wordt steeds drukker in de ondergrond. Kabels, leidingen en tunnels zijn voorbeelden in de ondiepe ondergrond.
Activiteiten als de winning van delfstoffen en aardwarmte, opslag
van gas en kernafval vind je dieper in de ondergrond. Er is 3D/4D
ordening nodig waarbij ook het tijdselement een rol speelt om de
ondergrond op een veilige en efficiënte manier te benutten.
D R I N K WAT E R VA N 3 4 .0 0 0 JA A R O U D
De kwaliteit van het grondwater in Brabant is zo goed dat de zuiveringsinspanning relatief laag is om er drinkwater van te maken. Het grondwater rondom Oirschot is zelfs officieel ‘bronwater’. Afhankelijk van de diepte varieert de ouderdom van het
bodem nummer 1 | februari 2016
FIGUUR 1: PROFIEL ONDERGROND A=WEST, A1=OOST, WVP=WATERVOEREND PAKKET. 2
21
Drinkwater
FIGUUR 2: DE BELANGRIJKSTE BREUKEN IN BRABANT. 3
meer (economische) zekerheid voor nu en in de toekomst. Een
logische gedachte, maar is dit ook op lange termijn houdbaar? Er
is onvoldoende inzicht in de draagkracht van het grondwatersysteem: hoeveel kan waar worden onttrokken zodat voldoende
grondwater nog wordt aangevuld en of dat water ook de dezelfde
kwaliteit heeft? Bovendien reageert het systeem zo traag dat het
effect van onttrekking pas decennia later merkbaar is. Daarnaast
leidt verdiepen tot perforaties van de beschermende kleilaag,
Grootste winst waterbesparing
was in de jaren ’90
FIGUUR 3: KANSRIJKE GEBIEDEN VOOR PRODUCTIE DRINKWATER UIT GRONDWATER. 4
D E WAT E R K WA L I T E I T S TA AT O N D E R D R U K
Door meststoffen, medicijnresten, bestrijdingsmiddelen, microplastics, zware metalen, etc. die bovengronds via de bodem in het
grondwater terecht kunnen komen, staat de kwaliteit van het
ondiepe grondwater onder druk. Bedrijven die schoon grondwater nodig hebben voor hun producten, willen verdiepen en onder
de beschermende kleilagen grondwater onttrekken. Dit biedt
22
waardoor de kans toeneemt dat jong en verontreinigd grondwater naar diepere watervoerende lagen sijpelt. Het kan juist ten
koste gaan van de bescherming. Ook de energievoorziening (bodemenergiesystemen, geothermie) wil gebruiken maken van de
ondergrond. Hier spelen vragen over effecten op de grondwaterkwaliteit door bijvoorbeeld temperatuursveranderingen als gevolg
van de energiewinning.
V E R N I E U W I N G VA N H E T G R O N D WAT E R B E L E I D
De afgelopen decennia is het provinciale beleid voor grondwatergebruik in Brabant uniform en behoudend geweest. Dieper dan
bodem nummer 1 | februari 2016
Drinkwater
FIGUUR 4: EEN VOORBEELD VAN EEN METROKAART VAN ADAPTATIEPADEN (LINKS) EN EEN SCOREBORD VAN DE KOSTEN EN BATEN VAN DE 9 MOGELIJKE ADAPTATIEPADEN
(RECHTS). 5
80 meter onder het maaiveld mag in de hele provincie geen
grondwater worden onttrokken en in principe worden er geen
vergunningen voor nieuwe onttrekkingen afgegeven (het zogenaamde ‘stand still-principe’). Het beleid heeft ertoe geleid dat
de totale hoeveelheid onttrokken grondwater sinds de jaren ‘80
uit de vorige eeuw is afgenomen van 280 naar 215 miljoen kubieke meter per jaar in 2013. De waterbesparing heeft ook een
economische prikkel gehad doordat bedrijven moeten betalen
voor het lozen van water. De grootste winst is hiermee behaald.
Met het nieuwe Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 zet
de provincie Noord-Brabant koers naar een grondwaterbeleid
waar ruimte is voor lokale afwegingen in relatie tot andere functies. Zo wordt bijvoorbeeld de uniforme maximale onttrekkingsdiepte van 80 meter in delen van Brabant onnodig scherp gevonden waardoor het andere activiteiten belemmert.
Het behoudende beleid heeft de afgelopen jaren goed gewerkt
maar is toe aan vernieuwing.
F U N C T I E C O M B I N AT I E S E N V E R A N D E R M A N AG E M E N T
Functies combineren die ogenschijnlijk conflicteren levert risico’s
op. Het gaat er vooral om hoe reëel de risico’s zijn, op welke
schaal de risico’s kunnen optreden en of/hoe je ze kan beheersen. De vraag is niet zozeer ‘ben je voor of tegen functie x of y?’,
maar ‘wanneer bereiken we het punt waarop de huidige strategie
niet meer werkt, en op welke strategie kunnen we dan overstappen?’ Plannen, investeren, maar ook beleid maken op basis van
één functie is niet efficiënt. De 80 metergrens in Brabant is qua
bescherming uitermate effectief, maar is het ook efficiënt qua
maatschappelijke kosten en baten op andere terreinen?
Het formuleren van adaptatiepaden laat zien tot wanneer welke
strategie houdbaar is, welke alternatieven er zijn en hoe kosteneffectief de strategie in de tijd is. Marjolijn Haasnoot, Jan Kwakkel,
Warren Walker en Judith ter Maat beelden (in het paper
‘Dynamic Adaptive Policy Pathways: A Method for Crafting
Robust Decisions for a Deeply Uncertain World’) adaptatiepaden
uit als een metrokaart (zie figuur 4). De figuur laat een voorbeeld
zien van adaptatiepaden. Er worden vier alternatieven op het
huidige beleid gepresenteerd. Sommige ‘acties’ hebben een beperkte houdbaarheid, zoals bijvoorbeeld actie B, waardoor het
noodzakelijk wordt om op een ander pad over te stappen.
Daarnaast zijn er ook overstapmomenten waar een bewuste keuze kan worden gemaakt het huidige pad te blijven volgen of op
een andere over te stappen. Uiteindelijke worden op een score-
bodem nummer 1 | februari 2016
bord de kosten en baten van 9 mogelijke combinaties getoond.
Het speelveld is hiermee blootgelegd.
ZONDER DE HELE CONTEX T GEEN GEDEELDE VISIE
Als je wilt weten waar en op welke schaal conflicten tussen functies kunnen optreden en adaptatiepaden van verschillende functies elkaar raken is inzicht in vraag en aanbod nodig. Vraag en
aanbod voor nu en de toekomst. Anders blijven er tegenstellingen
en aannames bestaan zonder inzicht of en waar (in plaats, maar
Wanneer werkt de huidige
strategie niet meer?
ook in tijd) conflicten kunnen optreden. Een klein gebied waar
drinkwater wordt gewonnen met veel potentiele locaties voor
geothermie levert een ander gesprek op als een groot drinkwatergebied met weinig potentie voor geothermie.
CONCLUSIE
Om tot een goed integraal grondwaterbeleid te komen moet je
het grondwatersysteem en de consequenties van veranderingen
kunnen overzien en beheersen. Beheersing betekent dat je signalen herkent en dat je weet wanneer je moet handelen en je strategie moet aanpassen. Dit betekent ook bijsturen als het nodig is.
Het resultaat is een adaptief toekomstbestendig grondwaterbeheer dat in staat is in te spelen op (klimaat)veranderingen.
NOTEN
1 Waterspiegel, opinieblad van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland
(Vewin); nummer 3 september 2015 blz. 31.
2 Brabantse wateratlas, http://atlas.brabant.nl/documenten/water/wateratlas
3 Van beekdal tot stuifduin, aardkundige waarden in Noord-Brabant (uitgegeven
door de provincie Noord-Brabant).
4 Scenario’s drinkwatervraag 2040 en beschikbaarheid bronnen; Verkenning
grondwatervoorraden voor drinkwater (RIVM rapport 2015-0068).
5 Haasnoot, M., J.H. Kwakkel. W.E. Walker, J. ter Maat. (2013). Dynamic Adaptive
Policy Pathways: A Method for Crafting Robust Decisions for a Deeply
Uncertain World. 23 (2) 485–498).
23
Een ruimtelijke indicator voor fosforuitputting op
wereldschaal
Bodemdegradatie in levenscyclusanalyse (LCA)
Bodemdegradatie is een groeiend probleem in landbouwgebieden en
wordt vooral in Afrika, delen van Zuid-Amerika en Zuidoost Azië gevoeld. Moderne landbouwmethoden onttrekken steeds meer nutriënten aan de bodem. Bij slecht beheer kan de kwaliteit van de bodem
drastisch verminderen en kunnen bodems uiteindelijk ongeschikt worden voor landbouwdoeleinden. Hoewel het probleem van bodemdegradatie erkend wordt, wordt deze schade nog niet meegenomen in de
huidige methoden voor levenscyclusanalyse (LCA).
Door: Anne Hollander, Michiel Zijp, Harm van Wijnen
Over de auteurs:
Dr. Anne Hollander: Fysisch-geograaf en milieukundige bij de afdeling
Duurzaamheid, Milieu en Gezondheid (DMG) van het RIVM.
Drs. Michiel Zijp: Milieu-natuurwetenschapper bij de afdeling DMG van het
RIVM.
Dr. Harm van Wijnen: Ecoloog en GIS-deskundige bij de afdeling DMG van
het RIVM.
B O D E M D E G R A DAT I E W E R E L DW I J D
Bodemdegradatie omvat onder meer de gevolgen van bodemerosie, verzilting, verschraling en woestijnvorming. De eerste wereldwijde inventarisatie van bodemdegradatie is uitgevoerd door de
Verenigde Naties in de periode 1988-1991. Deze inventarisatie,
bekend als GLASOD - Global Survey of Human-Induced Soil
Degradation – laat een afname van gezonde bodems in de periode 1961-1991 zien. In sommige delen van de wereld loopt dit op
tot 30% van het totale oppervlak aan gezonde bodems.
Afrikaanse akkerbouwgebieden tonen gemiddeld per capita de
grootste achteruitgang. Wereldwijd wordt bodemdegradatie door
de VN toegeschreven aan overbegrazing (35%), intensivering van
de landbouw (28%), ontbossing (30%), overexploitatie van land
ten behoeve van brandstof (7%) en industrialisatie (4%).1
L E V E N S CYC L U S A N A LYS E ( L C A )
Milieugerichte levenscyclusanalyse (LCA) is een methode voor
het in kaart brengen van de invloed van producten en productieprocessen op het milieu. Daarvoor worden gegevens over emissies en grondstoffengebruik gedurende de hele levenscyclus van
een product of activiteit verzameld. Van de winning van grondstoffen via productie en (her)gebruik tot en met afvalverwerking.
Of met andere woorden, van de wieg tot het graf.
bruik in de levenscyclus van het product: de impactanalyse. Het
resultaat van een LCA is dus een soort milieuprofiel: een 'scorelijst' met milieueffecten. Aan het milieuprofiel is te zien welke
milieueffecten de belangrijkste rol spelen in de levenscyclus van
een product of dienst en welke fasen in de levenscyclus daar de
grootste bijdrage aan leveren. Diverse methoden om een impactanalyse in LCA uit te voeren zijn beschikbaar, waarvan ReCiPe
een bekende en veelgebruikte methode is.2 Doorgaans worden de
volgende milieueffecten in beschouwing genomen: broeikasgasemissies, humane toxiciteit, ecologische toxiciteit, ozondepletie, eutrofiëring, verzuring, landgebruik, watergebruik, verbruik
Organisch
materiaal
en mest
+ P-balans
Oogst
- P balans
Landbouwbodem met
P-gehalte
++
Bodemverrijking
(eutrofiëring)
+/P-balans
Erosie
- P balans
Uitspoeling naar
grondwater,
runoff en fixatie
- P balans
'Driver'
'Pressure'
-Bodemverschraling
'Stress'
'Impact'
FIGUUR 1: CONCEPTUEEL MODEL VAN DE P-BALANS IN LANDBOUWBODEMS: IN DE BODEM IS EEN BEPAALDE HOEVEELHEID P AANWEZIG. DOOR LANDBOUWACTIVITEITEN
WORDT ZOWEL P TOEGEVOEGD AAN DE BODEM (BEMESTING) ALS VERWIJDERD (OOGST,
EROSIE EN RUNOFF): ‘DRIVERS’. P KAN OOK FIXEREN IN DE BODEM, WAARDOOR HET
NIET MEER BESCHIKBAAR IS VOOR PLANTEN. ALLE IN- EN UITSTROMEN SAMEN (‘PRESSURES’) BEPALEN OF HET P-GEHALTE IN BALANS IS, OF DAT ER SPRAKE IS VAN EEN
NETTO VERLIES OF VAN EEN NETTO TOENAME VAN P: ‘STRESS’ OF ‘STATE’. DIT LEIDT
RESPECTIEVELIJK TOT VERSCHRALING DAN WEL VERMESTING (EUTROFIERING): ‘IM-
Binnen een LCA wordt met speciale rekenmodellen berekend wat
de impact op het milieu is van alle emissies en grondstoffenge-
24
PACTS’. HET MILIEUASPECT VAN VERMESTING WORDT AL GEDEKT IN DE BESTAANDE
LCA IMPACT METHODEN, VERSCHRALING NOG NIET.
bodem nummer 1 | februari 2016
FIGUUR 2: HOEVEELHEID P-VERLIES UIT DE BODEM OP JAARBASIS DOOR DE OOGST VAN CASSAVE (VOOR HET JAAR 2000) IN LANDBOUWGEBIEDEN ME T LAGE MESTGIFT.
van fossiele brandstoffen en van grondstoffen. Een milieueffect
dat tot op heden niet door impactanalysemethoden gedekt wordt,
is bodemdegradatie, een effect dat onder andere voor de milieubeoordeling van landbouwgewassen belangrijk is.
B O D E M D E G R A DAT I E I N L C A
In de wetenschappelijke literatuur zijn recentelijk een aantal studies verschenen die een eerste poging doen bepaalde aspecten
van bodemdegradatie op te nemen in de LCA-impactanalyses.
Een voorbeeld hiervan is een indicator voor organische stofverlies
uit bodems.3. Garrigues et al.4 hebben een inventarisatie uitgevoerd naar de stappen die nodig zijn om tot een integrale bodemkwaliteits-parameter voor LCA te komen. Door Garrigues et al.
wordt voorgesteld afzonderlijke indicatoren te ontwikkelen voor
alle relevante bodembedreigingen, zoals erosie, nutriëntendepletie (verschraling), bodem organische stofverlies en verzilting, en
vervolgens te werken aan de aggregatie daarvan. Omdat bodemdegradatie een probleem is dat ruimtelijk variabel is, zal een indicator hiervoor ruimtelijk expliciet gemaakt moeten worden.
In onze studie hebben wij een concept ontwikkeld voor een indicator voor nutriëntenverlies uit bodems, dat kan dienen als een
van de bouwstenen voor een uiteindelijke integrale LCAindicator. Specifiek is gekeken naar fosfor (P) depletie uit de bodem bij de teelt van acht verschillende gewassen: cassave, mais,
rijst, bananen, soja, tarwe, suikerriet en oliegewassen op wereldwijde schaal met een resolutie van 5x5 minuten.
C O N C E P T VA N E E N I N D I C AT O R VO O R P -V E R L I E S U I T D E
BODEM
Een eenvoudig conceptueel model van de fosforbalans van landbouwbodems is gegeven in Figuur 1. Op basis daarvan, zou je
voor het ontwikkelen van een indicator voor verschraling dus inzicht krijgen in 1) de wereldwijde budgetten van P in de bodem,
2) de grootte van de verschillende in- en uitstromen. Daaruit zou
een zogenaamde toestandsvariabele ontwikkeld kunnen worden
die het P-tekort in bodems aanduidt. Echter, dergelijke gegevens
zijn op wereldschaal niet voorhanden. Daarom is gekozen voor
bodem nummer 1 | februari 2016
het ontwikkelen van een ‘pressure’ of drukvariabele, die de hoeveelheid verlies van P uit de bodem door landbouw aangeeft.
Hiertoe is geografische informatie over P-verlies bij de oogst van
de gewassen gecombineerd met landbouwpraktijken waarbij sprake is van lage tot zeer lage mestgift (“subsistence farming” of
De huidige LCA’s houden geen
rekening met bodemdegradatie
als milieuprobleem
“low input farming”). De aanname hierbij was, dat bodemverschraling vooral een probleem zal zijn in gebieden waar dergelijke
landbouwpraktijken plaatsvinden. Een stapsgewijze aanpak is gevolgd:
1. Er is een inventarisatie gemaakt van waar in de wereld landbouwpraktijken plaatsvinden met lage tot zeer lage mestgift,
op basis van Nachtergaele et al., 2012;5
2. Voor de acht genoemde gewassen is geïnventariseerd waar in
de wereld die geteeld worden. De oogst van de gewassen per
gewastype en per grid zijn in kaart gebracht voor het jaar
2000, op basis van Nachtergaele et al., 2012;5
3. Per gewas is een kaart gemaakt van het voorkomen daarvan
in gebieden met lage mestgift;
4. Per gewas is het gemiddelde P-gehalte per kilogram gewas
bepaald aan de hand van literatuur;
5. Door de hoeveelheid oogst per hectare per jaar (kg gewas/
ha/jr) te vermenigvuldigen met de hoeveelheid P die afgevoerd wordt per kg gewas (kg P/kggewas), kon de hoeveelheid P berekend worden die per hectare per jaar wordt verwijderd (kgP/ha/jr).
25
Country name
Cassava
Banana
Maize
Oil crops
Rice
Soybean
Sugarcane
Wheat
AFGHANISTAN
ALBANIA
ALGERIA
ANGOLA
ANTIGUA AND BARBUDA
ARGENTINA
FIGUUR 3: VOORBEELD VAN EEN DEEL VAN DE LANDENTABEL DIE DIENT ALS ‘RODE VLAG’ VOOR P-DEPLETIE. PER GEWAS EN PER LAND WORDT AANG EGEVEN OF BODEMVERSCHRALING EEN PROBLEEM KAN ZIJN. DIT ZIJN DUS DE LANDEN WAARIN WEINIG P-AANVOER PLAATSVINDT, MAAR DIE WEL DE GENOEMDE GEWASSEN PRODUCEREN (EN VAAK
EXPORTEREN). VOLLEDIGE TABEL IN HOLLANDER ET AL. 2016. 6
Een voorbeeld van de uitkomst van deze berekening voor cassave is
gegeven in Figuur 2. Figuren voor de overige gewassen en tabellen
met achtergronddata zijn gegeven in een RIVM-rapport.6 Omdat
voor veel landbouwgewassen wel het land van herkomst bekend is,
maar niet de exacte locatie, zijn de ruimtelijke data ook geaggregeerd naar landniveau. En daar de absolute P-verlies-getallen onze-
Aangepaste LCA neemt
bodemdegradatie wel mee
als een eerste screening of ‘rode vlag’ voor de uitvoerders van
LCA-studies: “wees alert, naast andere milieueffecten kan voor
dit product bodemdegradatie een issue zijn”.
Grootschalige bodemdegradatie is een mondiaal probleem, dat
vooral speelt in ontwikkelingslanden. Echter, via bijvoorbeeld de
voedselproductieketens zijn we ook in Nederland direct betrokken bij dit probleem. Het ontsluiten van kennis over productieketens (wat komt waar vandaan) en het slim combineren van
kennis over de bodem en GIS kunnen helpen de wereldwijde informatievoorziening rond bodemdegradatie beter in beeld te
brengen.
L I T E R AT U U R
1 UN, 2015. http://plasma-nrg.com/about-us/soil-degradation.html
ker zijn en voor veel gebruikers moeilijk te interpreteren, hebben
we ook een tabel gemaakt die per land en per gewas aangeeft of
P-depletie van de bodem wel of niet een potentieel milieuprobleem
kan zijn. Een deel van de tabel staat in Figuur 3.
2 Goedkoop M. et al., 2009. ReCiPe 2008, A life cycle impact assessment method
which comprises harmonised category indicators at the midpoint and the endpoint level. http://www.lcia-recipe.net.
3 Milà i Canals L. et al., 2007. Method for assessing impacts on life support functions (LSF) related to the use of 'fertile land' in Life Cycle Assessment (LCA). J.
Een ‘state’ indicator, waarin P-voorraden in de bodem bekend
zijn, zou dus betrouwbaarder zijn dan de hier ontwikkelde ‘pressure’ indicator voor bodemverschraling. En hoewel de huidige indicator nog niet klaar is om opgenomen te worden in gerenommeerde LCA-impactanalysemethoden, is met deze studie wel een
eerste stap gezet. Bovendien is bodemdegradatie op de kaart gezet
als milieuprobleem waar men bij LCA rekening mee zou moeten
houden. De landentabel is een bruikbaar hulpmiddel die dient
26
of Clean. Prod. 15: 1426-1440.
4 Garrigues E. et al., 2012. Soil quality in Life Cycle Assessment: Towards development of an indicator. Ecol. Ind. 18: 434-442.
5 Nachtergaele F. et al., 2012. Harmonized World Soil Database, version 1.2.
http://www.iiasa.ac.at/Research/LUC/GAEZ/index.htm. Food and Agriculture
Organization of the United Nations (FAO).
6 Hollander A. et al., 2016. A spatially explicit LCA-indicator for P-depletion in
agricultural soils. RIVM letter report 2015-0198. Bilthoven.
bodem nummer 1 | februari 2016
Hoeveel biodiversiteit kan de huidige minerale bodem nog
ondersteunen?
Tandrot in de bodem
Verwering door verzurende depositie is een met tandrot vergelijkbaar
proces waarbij mineralen onomkeerbaar uit de bodem verdwijnen.
Hoeveel mineralen zijn hierdoor de afgelopen decennia versneld uit de
bodem verdwenen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor behoud of herstel van de biodiversiteit op droge zandgronden in Nederland?
Door: Huig Bergsma, Joost Vogels, Maaike Weijters, Roland Bobbink, André Jansen en Leontien Krul
Over de auteurs:
Drs H.L.T. Bergsma is Senior Onderzoeker Mineralogie/Geochemie
BodemBergsma
Drs J.J. Vogels is Senior Onderzoeker Ecologie Stichting Bargerveen
Drs M.J. Weijters is Projectleider Ecologie/Bodemchemie Onderzoekcentrum
B-WARE
Dr R. Bobbink is Senior Onderzoeker Ecologie/Bodemchemie
Onderzoekcentrum B-WARE)
Dr A.J.M. Jansen is Senior Expert Hydro-ecologie Unie van Bosgroepen
Ir L. Krul is Beleidsmedewerker Bedrijfsvoering Stichting Het Nationale Park
De Hoge Veluwe
INLEIDING
Verweerbare mineralen zoals kaliveldspaat, albiet, muscoviet, biotiet, chloriet en amfibool vormen de basis van het leven op aarde.1 Ze leveren nutriënten aan planten en bodemleven, houden
via het bodemuitwisselingscomplex de bodemzuurgraad op peil
en bieden een substraat voor bodemleven en organische stof.
Deze mineralen verdwijnen door verwering, een onomkeerbaar
proces zoals in onderstaande vergelijking waarin kaliveldspaat
door zuur wordt omgezet in het kleimineraal kaolien, kiezelzuur
en een kaliumion.
2 KAlSi3O8 + 9 H2O + 2 H+ –> Al2Si2O5(OH)4 + 4H4SiO4 + 2K+
gevolgen van antropogene verzuring voor de relatie tussen bodemmineralen en bodemvruchtbaarheid. Meestal wordt aangenomen dat de pH-buffering door het bodemuitwisselingscomplex
wordt bepaald en dat langzaam verwerende silicaatmineralen zoals kaliveldspaat en muscoviet geen rol van betekenis spelen.6 In
Nederland wordt sinds 2014 door de auteurs het verband onderzocht tussen de achteruitgang van de soortenrijkdom en het verlies van mineralen in de bodem. Hieruit blijkt dat ook de hierboven genoemde bodemmineralen wel degelijk een significante rol
in de bodem spelen bij de neutralisatie van zure depositie.
In het natuurbeheer worden de gevolgen van de zure depositie tot
nu toe bestreden met bekalken en/of plaggen. Bekalking kan bij
hoge dosis echter leiden tot versnelde afbraak van organische stof
in de bodem waardoor bepaalde competitieve hoogproductieve
soorten dominant worden (verruiging). Daarom wordt bekalking
meestal toegepast na plaggen, waarbij de organische toplaag
(deels) verwijderd wordt. Met plaggen wordt echter ook een
Verzuring van de bodem is
hoofdoorzaak van het verdwijnen
van verzuringsgevoelige planten
en dieren
Dit zuur kan afkomstig zijn van o.a. planten en bodemleven maar
het allergrootste deel heeft de afgelopen decennia een menselijke
oorsprong.2 In natuurgebieden is het de verzurende depositie die
zorgt voor de versnelde verwering van bodemmineralen. Deze verwering is op grote schaal gaande, maar wordt niet als zodanig herkend. De gevolgen zijn wel zichtbaar: heidevelden, heischrale graslanden en bossen verzuren; populaties van bedreigde planten- en
diersoorten nemen af of sterven uit. Populaties van diersoorten in
deze habitats zijn sinds 1990 gemiddeld afgenomen met 30%.3 Dit
komt door versnippering van leefgebied, verdroging, en de verzurende stikstof- en zwaveldepositie. Verzuring van de bodem is de
hoofdoorzaak van het verdwijnen van verzuringsgevoelige plantensoorten4 en recenter onderzoek suggereert dat ook karakteristieke
diersoorten zoals het Korhoen5 daardoor verdwijnen.
groot deel aan nutriënten, organische stof, bodemleven en zaden
afgevoerd wat het herstel vertraagt. Om de effecten van bodemverzuring te verzachten, moet daarom gezocht worden naar methoden die het natuurlijk zuurbufferend vermogen van de bodem
herstellen zonder ingrijpende maatregelen zoals plaggen. Een alternatief voor kalk is steenmeel van silicaatmineralen.1,7
Steenmeel reageert langzamer dan kalk waardoor het risico op
verruiging kleiner is en het levert een breder palet aan nutriënten
aan de planten. Idealiter worden met dat steenmeel ook die mineralen aangevuld die door de verzuring verdwenen zijn.
Hoewel de vaste stof van de meeste bodems voor minimaal 90%
uit mineralen bestaat, wordt er weinig aandacht besteed aan de
Maar, hoeveel en welke mineralen zijn er precies verdwenen uit
bodem nummer 1 | februari 2016
WAT I S E R M E T D E M I N E R A L E N I N D E B O D E M G E B E U R D?
27
Opvallend is dat vooral de K- en Na-houdende mineralen zeer
sterke verwering laten zien. Hoe dit kan is niet duidelijk maar
zou het directe gevolg kunnen zijn van de hoge stikstofdepositie.9
Dit betekent ook dat door het eenzijdig gebruik van kalk de nutriëntenvoorraad in de bodem verder uit balans zou raken, omdat
er wel Ca wordt aangevoerd, maar geen K en Na. We kunnen berekenen dat uit deze zandgrond in 74 jaar per hectare minimaal
20 ton verweerbare mineralen is verdwenen uit de fijne fractie
van de bovenste 30 cm. Dat is meer dan de helft van wat er aan
het begin van de Tweede Wereldoorlog nog in deze bodem aanwezig was.
K2O (%)
0
0
0.2
0.4
0.6
0.8
1
10
20
diepte (cm)
de bodem? Hoe snel gaat dat proces? En hoeveel ervan is door
menselijk toedoen verdwenen? De meest robuuste methode om
het verlies aan mineralen te bepalen is de depletiemethode, waarbij de netto verwering wordt bepaald door het gehalte aan verweerbare mineralen in de A/E-horizont af te trekken van dat in
de C-horizont. Bij een homogene ongestoorde afzetting wordt de
C-horizont beschouwd als het niet verweerde uitgangsmateriaal
waaruit de A/E-horizont is voortgekomen. Deze methode geeft
het cumulatieve verlies van mineralen sinds de vorming van de
bodem. Voor de Nederlandse situatie is dit in veel gevallen sinds
de laatste ijstijd, 11.500 jaar geleden. Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel mineralen er in een bepaald gedeelte van die periode
verdwenen zijn. Dit kan wel bij zogenoemde chronosequenties
van mineralogisch vergelijkbare maar in verweringsduur verschillende bodems, zoals die te vinden zijn bij terugtrekkende gletsjers.8 Een bruikbare mini-chronosequentie is gevonden in Het
Nationale Park De Hoge Veluwe. Daar is in de Tweede Wereldoorlog een spoorlijn aangelegd waarvoor 74 jaar geleden zand is
afgegraven (figuur 1).
30
40
50
60
70
74 jaar
11.500 jaar
FIGUUR 2: VERWERINGSVERLOOP VAN TOTAAL K2O MET DE DIEPTE GEMETEN MET EEN
NITON GOLDD+ HXRF. DE BLAUWE CIRKELS ZIJN MEETPUNTEN IN HET 11.500 JAAR
OUDE PROFIEL (K2O OUD), DE ORANJE DRIEHOEKEN ZIJN GEMETEN IN HET 74 JAAR
OUDE PROFIEL (K2O JONG).
Bodem 74 jaar
FIGUUR 1: LOCATIE VAN DE BOORKERNEN GENOMEN IN HET NATIONALE PARK DE
Kationen
A/E
C
OUDE EN 74 JAAR OUDE VERWERINGSPROFIELEN. BRON: PDOK, 2015, © ACTUEEL
Diepte (cm)
0-25
HOOGTEBESTAND NEDERLAND.
Kwarts (%)
C
50-75
0-25
50-75
89.2
85.4
94.1
84.3
De bodem van de ontstane kuil is te beschouwen als een nieuwe
bodem waarvan de minerale verwering 74 jaar geleden is begonnen. Voor de omringende spoelzandwaaier wordt aangenomen
dat de bodemverwering minimaal 11.500 jaar geleden begonnen
is. Om de langetermijn-verwering te bepalen zijn verweringsprofielen gemaakt van boorkernen genomen in de 74 jaar jonge en
K
4.8
6.6
- 30%
2.6
6.4
- 63%
Plagioklaas (%)
Na
1.8
3.0
- 43%
0.8
2.6
- 71%
Muscoviet (%)
K
0.38
0.79
- 54%
0.24
0.75
- 71%
Biotiet (%)
K, Mg, Fe
0.12
0.22
- 45%
0.05
0.36
- 87%
Granaat (%)
Ca
0.44
0.56
- 25%
0.08
0.89
- 92%
Epidoot (%)
Ca
0.37
0.38
- 5%
0.09
0.60
- 87%
Chloriet (%)
Mg
0.15
0.25
- 43%
0.01
0.36
De versnelde verwering in de
laatste 74 jaar komt overeen met
8.500 jaar natuurlijke verwering
- 98%
Kali veldspaat
(%)
afname
Bodem 11.500 jaar
A/E
HOGE VELUWE. “OUD MAAIVELD” EN “KUIL” ZIJN RESPECTIEVELIJK DE 11.500 JAAR
afname
Mineralen
verloren (kg/
289
4.3
ha/jaarr)
TABEL 1: MINERALOGISCHE SAMENSTELLING VAN DE FRACTIE <221
μM VAN DE A/E-
HORIZONT EN C-HORIZONT VAN EEN 74 EN 11.500 JAAR OUDE BODEM. AAN DE HAND
HIERVAN IS HET VERLIES AAN MINERALEN PER HECTARE PER JAAR BEREKEND.
de 11.500 jaar oude bodem (figuur 2). Aan de kaliumgehalten is
al goed te zien dat de jonge bodem, ondanks zijn jonge leeftijd, in
vergelijking met de oude bodem al flink verweerd is. Om de verweringsverschijnselen in beide profielen uit te vergroten zijn mineralogische metingen gedaan aan de fractie <221 μm (tabel 1).
Deze fractie is namelijk reactiever en bevat meer verweerbare mineralen dan de grovere fracties. Uit de analyses valt te berekenen
dat de antropogeen versnelde verwering in de laatste 74 jaar ongeveer overeenkomt met 8.500 jaar natuurlijke verwering.
28
WAT I S D E R E L AT I E M E T Z U R E D E P O S I T I E ?
Het totale verlies van minerale kationen kan worden vergeleken
met de cumulatieve zuurlast die is ontvangen tijdens de levensduur van de bodem. De cumulatieve zuurlast is opgebouwd uit
twee componenten: de antropogene en de natuurlijke atmosferische input. Voor de eenvoud stellen we dat de bodem sinds de
aanvang van de Tweede Wereldoorlog gemiddeld 4 kmol/ha/jaar
aan antropogene input heeft ontvangen. De natuurlijke atmosferische input is ongeveer 0.02 kmol/ha/jaar.10 Figuur 3 laat zien
bodem nummer 1 | februari 2016
600
500
400
keq/ha
dat zowel de hoeveelheid door verwering vrijgekomen kationen
als de zuurlast in de afgelopen 74 jaar extreem hoog zijn geweest.
De grafiek laat ook zien dat er meer zuur op de bodem is neergekomen dan er aan basische kationen is verdwenen. De zuurlast is
zo hoog geweest dat ook het door verwering vrijgekomen aluminium uit de mineralen heeft bijgedragen aan de neutralisatie van
het zuur in plaats van dat het nieuwe kleimineralen heeft kunnen vormen (zoals het kaolien uit de vergelijking aan het begin
van dit artikel). Hierdoor is het beschikbaar gebleven en gedeeltelijk opgenomen door het uitwisselingscomplex, hetgeen we terugzien in het huidige hoge aandeel aluminium in de kationen
bezetting.11
300
200
100
T O E KO M S T I G E C O N S E Q U E N T I E S ?
De data laten zien dat door de verzuring het neutraliserend en
nutriënten leverend en daarmee het zelfherstellend vermogen
van de bodem in relatief korte tijd ernstig is aangetast. Dit betekent dat behoud en herstel van verzuringsgevoelige habitats op de
Nederlandse zandgronden bij de huidige stikstofdepositie van
1.5-2 kmol/ha/jaar uitgesloten is zonder actief menselijk ingrijpen. De nieuwe inzichten houden in dat zelfs de vastgestelde kritische depositiewaarde (KDW) van 1.1 kmol/ha/jaar voor droge
0
74 jaar
kationen verloren
11.500 jaar
atmosferische zuurlast
FIGUUR 3: BEREKEND TOTAALVERLIES AAN KATIONEN UIT DE BOVENSTE 30 CM VAN DE
BODEM UIT DE FIJNE (<221
μM) FRACTIE VERGELEKEN MET DE TOTALE GESCHATTE
ATMOSFERISCHE ZUUR INPUT GEDURENDE DE LEEFTIJD VAN DE BODEM.
L I T E R AT U U R :
1.
Bergsma, H.L.T. 2013 It’s the mineralogy, stupid! Bodem 23(4), 29-31.
2.
Eerens, H.C., J.D. van Dam (eds.), J.P. Beck, J.H.J. Dolmans, W.A.J. van Pul,
R.B.C. Sluyter, K. van Velze, H.A. Vissenberg. 2001 Grootschalige luchtverontreiniging en depositie in de Nationale Milieuverkenning 5. RIVM rapport
Het mineralenverlies is zo
groot dat alleen vermindering
van stikstofdepositie niet
meer zal leiden tot volledig
ecologisch herstel
408129016.
3.
Wereld Natuur Fonds. 2015 Living Planet Report. Natuur in Nederland. WNF,
Zeist.
4.
Roelofs, J.G.M., R. Bobbink, E. Brouwer, M.C.C. De Graaf. 1996 Restoration of
aquatic and terrestrial vegetation on non-calcareous soils in the
Netherlands. Acta Botanica Neerlandica 45, 517-541.
5.
Vogels, J. J. 2013. Voedsel van korhoenkuikens onder het vergrootglas - De
relatie tussen plantkwaliteit en dichtheid van ongewervelde fauna op de
Sallandse Heuvelrug. Stichting Bargerveen, Nijmegen, 34 pag.
6.
Sverdrup, H., P. Warfvinge. 1993 Calculating field weathering rates using a
mechanistic geochemical model PROFILE. Applied Geochemistry 8, 273-283.
7.
heide nog te hoog is voor herstel. Voor de vaststelling van de
KDW is men er namelijk van uitgegaan dat de voorraad mineralen veel minder zou bijdragen aan de zuurbuffering en werd met
een significante afname geen rekening gehouden. Nu blijkt dat
deze processen veel sneller verlopen is het in het kader van bodembeheer verstandig de minerale voorraad op te nemen in de
massabalans van bodemprocessen. Als uit huidige experimenten
in Het Nationale Park De Hoge Veluwe en op de Strabrechtse
Heide blijkt dat aanvulling van de mineralen in de bodem leidt
tot verantwoord ecologisch herstel en grootschalige toepassing
wordt overwogen, is het goed om te bedenken dat het gebruik
van silicaatmineralen ook klimaatvoordelen met zich meebrengt
doordat bij de verwering ervan CO2 wordt gebonden.12 Dan
snijdt het mes aan twee kanten.
Rietra, R.P.J.J., B. Hoogesteger, H.L.T. Bergsma. 2012 Herwaardering van een
vergeten bodemverbeteraar. Steenmeel voor bodemvruchtbaarheid en klimaatdoelstellingen landbouw. Bodem 22(4), 35-36.
8.
Taylor, A., J.D. Blum. 1995 Relation between soil age and silicate weathering
rates determined from the chemical evolution of a glacial chronosequence
Geology 23, 979-982.
9.
Ochoa-Hueso, R., C. J. Stevens, M. J. Ortiz-Llorente, E. Manrique. 2013 Soil
chemistry and fertility alterations in response to N application in a semiarid
Mediterranean shrubland. Science of the Total Environment 452–453, 78–86.
10.
Mol, G., S.P. Vriend, P.F.M. van Gaans. 2003 Feldspar weathering as the key to
understanding soil acidification monitoring data; a study of acid sandy soils
in the Netherlands. Chemical Geology 202, 417– 441.
11.
Weijters, M.J., R. Bobbink. 2015 Bodemchemisch onderzoek planfase SKNL
12.
Rietra, R.P.J.J., B. Hoogesteger, H.L.T. Bergsma. 2011 Olivijn, de groene kli-
in het Nationaal Park de Hoge Veluwe. (intern rapport).
maatridder? Milieu Dossier 2011-5, 28-30.
Dit onderzoek is uitgevoerd met financiële ondersteuning van de Provincie
Gelderland, het Prins Bernard Cultuurfonds en Het Nationale Park De Hoge
Veluwe.
bodem nummer 1 | februari 2016
29
Een literatuuronderzoek
Hoe gezond is stadslandbouw?
Buurtmoestuinen (stadslandbouw) op een gezonde bodem kunnen bijdragen aan de gezondheid van bewoners en de kwaliteit van de leefomgeving. Door in deze moestuinen te werken bewegen mensen meer en
eten ze meer zelfgekweekte groente en fruit. Er zijn ook aanwijzingen
dat stress afneemt en er meer sociale contacten in de buurt ontstaan.
Het brengt mensen bovendien letterlijk in contact met de stadsbodem.
Door: Dieneke Schram-Bijkerk, Liesbet Dirven-van Breemen en Piet Otte
Over de auteurs:
De auteurs zijn allen werkzaam bij het Centrum voor Duurzaamheid, Milieu
en Gezondheid, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
Het RIVM onderzocht recent de positieve gezondheidseffecten
van stadslandbouw in het kader van het internationale Urban
Soils SNOWMAN project (http://snowmannetwork.com). Het
onderzoek vormde de basis voor de ontwikkeling van een vragenlijst om gezondheidseffecten te meten.1 Achterliggend doel is om
stadslandbouw op de politieke agenda te krijgen. Gezondheid was
breed gedefinieerd; het omvatte ook welzijn. De nadruk lag op
stress, beweging, groente- en fruitconsumptie, sociale contacten
en buurtcohesie. Daarnaast is aandacht besteed aan effecten op
de veiligheid van de buurt. Er is gezocht met meerdere, Engelse
termen voor moestuinen en stadslandbouw, waaronder we alle
niet-commerciële vormen van voedselproductie in, of verbonden
aan, een stad verstaan.
We hebben de resultaten samengevat in factsheets per gezondheidseffect waarbij is aangegeven met welke indicator (cq. maatstaf) de effecten gemeten werden. Figuur 1 laat als voorbeeld de
factsheet voor beweging zien. Vier studies beschreven beweging,
waaronder éen Nederlandse. Het betrof vragenlijstonderzoek on-
sociale contacten
stress reductie
gezond eten
meer beweging
FIGUUR 2: POSITIEVE EFFECTEN VAN BUURTMOESTUINEN.
30
buurtcohesie
der 121 moestuinierders van 12 verschillende moestuinen, die
werden vergeleken met 63 mensen zonder moestuin, die naast
een moestuinier woonden. De mensen werden naar leeftijd ingedeeld in twee groepen, met 62 jaar als afkappunt. In beide groepen rapporteerden de moestuinierders meer beweging dan hun
- even oude - buren. Er was ook een studie die geen effect op beweeggedrag liet zien. Dat kwam waarschijnlijk door de studie-opzet, waarin de moestuinierders werden vergeleken werden met
mensen die lid waren van een sportvereniging. De vergelijkingsgroep was dus ook lichamelijk actief.
Ook het effect op stress is in Nederland onderzocht, aan de hand
van een experiment op het complex ‘Amstelglorie’ in Amsterdam.
Een groep van 30 mensen met een moestuin moest een lastige
opdracht op de computer uitvoeren. Daarna mocht de helft van
de groep in de moestuin gaan werken terwijl de andere groep ging
lezen in het schuurtje van hun moestuin. Stressniveaus en stemming werden op meerdere momenten gemeten. Het bleek dat bij
beide activiteiten de stressniveaus daalden, maar de daling was
het sterkst na tuinieren. Na het tuinieren voelden mensen zich
ook beter. Ook de andere studies suggereerden dat tuinieren helpt
tegen stress, maar ze geven geen hard bewijs. Dit komt onder andere doordat er geen wetenschappelijke consensus is over hoe je
stress met vragenlijsten kunt meten.
Niet alleen de fysieke, maar ook de sociale omgeving waarin we
leven is van invloed op onze gezondheid. De mate waarin we roken, drinken en bewegen wordt bijvoorbeeld sterk bepaald door
het gedrag van de groep waarin we verkeren. De inrichting van
de buurt heeft ook invloed op sociale relaties. Moestuinen kunnen op individueel niveau uitnodigen tot (meer) sociale contacten en op buurtniveau bijdragen aan de cohesie. Met name op
buurtniveau werden positieve effecten gevonden. Meer cohesie in
de buurt kan ervoor zorgen dat buurtproblemen effectiever worden aangepakt. Zo hebben tuinierders van verschillende moestuinen in New York ervoor gezorgd dat er een park werd aangelegd
en een kleine buurtsupermarkt behouden bleef. De Amerikanen
noemen dat effect ‘empowerment’, wat mooi aansluit bij de roep
om meer betrokkenheid en daadkracht in de eigen woonomgeving. Een recent Nederlands proefschrift liet ook zien dat buurtmoestuinen bij kunnen dragen aan cohesie. De inrichting van
een buurtmoestuin speelt daarin een belangrijke rol. De effecten
zijn groter als er (ook) gemeenschappelijke velden zijn, tuinierders uit de omliggende buurt komen en bijvoorbeeld scholen be-
bodem nummer 1 | februari 2016
Factsheet Beweging
In welke studies, en hoe, zijn effecten gemeten?
Definitie
De Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor volwassenen is: minstens een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op minimaal 5 dagen per week (www.volksgezondheidenzorg.info). Tuinieren valt daar, afhankelijk van de precieze werkzaamheden, meestal onder.
Studies
[1] Vragenlijstonderzoek onder 121 mensen met en 63 zonder een moestuin in Nederland.
[2] Observaties en groepsgesprekken met 55 Engelse moestuinierders, aangevuld met 13 individuele interviews.
[3] Evaluatie van 22 landbouwgemeenschapsprojecten, waaronder 11 moestuinen, gefinancierd door een Engelse federatie. Groepsgesprekken
en vragenlijsten.
[4] Meten (lengte en gewicht, bloeddruk en longfunctie) en vragenlijsten bij 94 leden van 4 binnen- en buitensportverenigingen in Engeland.
Bevindingen
[1] De moestuinierders rapporteerden meer lichamelijke activiteit dan buren van hun leeftijd.
[2] Meer beweging werd vaak genoemd als reden om in een moestuin te werken. Met name ouderen gaven aan dat het helpt om fysiek, maar
ook mentaal, actief te blijven.
[3] Quotes van moestuinierders waren ‘I achieved exercise to keep me healthy’ en ‘I love the physical work of digging’. Quayle at al. concludeerden dat stadslandbouw kansen biedt om op een leuke manier lichamelijk actief te zijn.
[4] Er werden geen verschillen gevonden, waarschijnlijk omdat alle deelnemers leden van sportverenigingen waren.
Indicatoren
Het deel van de studiegroep dat aangeeft dagelijks in beweging te zijn.
Het aantal dagen per week waarop mensen minimaal een half uur in beweging zijn (fietsen, huishouden, werk, sport en/of tuinieren).
Let op: in de EU wordt de nieuwe standaard indicator ‘Het deel van de bevolking dat aan de (inter)nationale norm voor beweging voldoet’.
Beleidsrelevantie
Moestuinen kunnen helpen om voldoende te bewegen. Veel mensen bewegen te weinig en dat verhoogt de kans op obesitas en chronische
ziekten. Daarom is er veel aandacht voor het stimuleren van beweging in het publieke gezondheidsbeleid.
Beperkingen
Bovenstaande bevindingen gaan op voor een relatief kleine groep mensen: niet iedereen vindt moestuinieren leuk en sommigen moeten misschien stoppen als ze er niet fit genoeg (meer) voor zijn. Door tuinieren kunnen ook gezondheidsklachten, zoals lage rugpijn ontstaan, maar dit
is te voorkomen door bijvoorbeeld perken in hoge bakken aan te leggen.
Slotnoot
Er is ook een studie gedaan waarin het effect op obesitas is gemeten; moestuinierders bleken een lagere gemiddelde Body Mass Index te hebben dan vergelijkbare andere buurtbewoners.
1. van den Berg, A.E., et al., Allotment gardening and health: a comparative survey among allotment gardeners and their neighbors without an allotment. Environmental
Health: A Global Access Science Source, 2010. 9: p. 74.
2. Wakefield, S., et al., Growing urban health: Community gardening in South-East Toronto Health Promotion International, 2007. 22(2): p. 92-101.
3. Quayle, H., True value of community farms and gardens: social, environmental, health and economic. 2008.
4. Hawkins, J.L., et al., Allotment gardening and other leisure activities for stress reduction and healthy aging. HortTechnology, 2011. 21(5): p. 577-585.
FIGUUR 1: BESCHRIJVING VAN STUDIES DIE HET EFFECT VAN MOESTUINEN OP BEWEGING HEBBEN GEMETEN. ZIE VOOR DE OVERIGE GEZONDHEIDSEFF ECTEN DE FACTSHEETS IN
HET RAPPORT. 1
trokken zijn. Er zijn wel een paar kanttekeningen. Moestuinen
dragen niet per definitie bij aan integratie. Soms werken groepen
van verschillende afkomst niet mét elkaar, maar naast elkaar in
ieders ‘eigen’ deel van de moestuin. En als er een hechte groep
ontstaat in de moestuin, kunnen andere buurtbewoners zich buitengesloten voelen.2
Groente en fruit eten is goed voor de gezondheid, zo werd recent weer bevestigd in een rapport van de Gezondheidsraad.
Het (verse/biologische) voedsel is voor veel mensen een reden
om in een moestuin te gaan werken. In een moestuin in Assen
bijvoorbeeld, gaven 6 van de 9 ge-interviewden aan dat ze vanwege het voedsel meededen.2 In de Verenigde Staten zijn studies
gedaan waarin een groot aantal mensen bevraagd werden in
buurten waarin een moestuin was. Telefonische interviews onder 766 mensen, waarvan 15% een familielid had die in een
moestuin werkte, wezen uit dat die laatste groep bijna anderhalf
keer vaker groente en fruit at op een dag. In een groep van 436
inwoners van Denver, waaronder 41 mensen met een moestuin,
bleek dat meer dan de helft van die laatste groep voldeed aan de
richtlijnen voor groente- en fruitconsumptie, versus een kwart
onder mensen die niet tuinierden. De positieve effecten kunnen (deels) ook verklaard worden doordat mensen die moestuinieren mogelijk a priori al meer groente en fruit eten. Daarover
geven de studies geen uitsluitsel. Voor een blijvend effect op het
eetgedrag van kinderen is het belangrijk om scholen bij een
moestuin(project) te betrekken.
Mensen leken zich soms wel wat veiliger te voelen in buurten
met een moestuin.
CONCLUSIE
Buurtmoestuinen kunnen bijdragen aan de gezondheid van bewoners en de kwaliteit van de leefomgeving. Een gezonde bodem
is daarbij een voorwaarde. Het bewijs voor de positieve effecten is
niet heel hard. Het SNOWMAN vragenlijstonderzoek, waarin effecten in verschillende landen met dezelfde indicatoren op consistente manier gemeten zullen worden, kan bijdragen aan de bewijslast. Buurtmoestuinen sluiten aan bij de trend om in steden
meer groen en parken aan te leggen en de behoefte aan meer betrokkenheid bij de eigen woonomgeving. Bovendien kunnen
moestuinen bijdragen aan bewustwording van het belang van een
goede bodem. Voor een goede oogst is immers een gezonde bodem nodig. Via de buurtmoestuinen kan een verbinding worden
gelegd tussen beleid voor gezondheid en bodembeleid. Dit helpt
om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken zoals gezond
ouder worden of klimaatadaptatie via de waardering van open
(cq. onverharde) stadsbodems.
Zie voor meer informatie het volledige rapport Healthy urban gardening.1
NOTEN
1.
Schram-Bijkerk, D., L. Dirven-van Breemen, and P. Otte, Healthy urban gardening. 2015, RIVM: Bilthoven, report number 2015-0172. http://tinyurl.com/
reportRIVM.
Het effect van buurtmoestuinen op de veiligheid in de buurt is
nog nauwelijks onderzocht en hebben we daarom niet opgenomen in figuur 2. In een Amerikaanse studie was geen verschil in
het aantal diefstallen in buurten met en zonder moestuinen.
bodem nummer 1 | februari 2016
2.
Veen, E.J., Community gardens in urban areas: A critical reflection on the
extent to which they strengthen social cohesion and provide alternative
food. 2015, Wageningen University: Wageningen.
31
Hoe reproduceerbaar is een
baggervolumebepaling?
Bij het inmeten van het volume slib blijkt dat het bepalen van de overgang slib naar vaste bodem een grote spreiding laat zien. Dit hangt
niet zozeer af van de toegepaste meettechniek, maar vooral van de
persoon die de metingen uitvoert en zijn interpretatie van de overgang
van bodemlagen.
Door: Mirjam Wolff, Géjus Ruiter, Hans Hussem en Guido Ritskes
Over de auteurs:
Mirjam Wolff en Géjus Ruiter adviseurs bij Tijhuis Ingenieurs BV
Hans Hussem, adviseur, Hussem Consultancy
Guido Ritskes, programma-manager water, SIKB
DOEL
De hoeveelheid baggerspecie levert bij baggerwerkzaamheden
vaak discussies op tussen opdrachtnemer en opdrachtgever. Een
tweede meting in dezelfde watergang, maar door een andere partij uitgevoerd, levert in veel gevallen een significant ander baggervolume op. De reproduceerbaarheid van baggervolumebepalingen
is een groot aandachtspunt.
ondergrond (klei, veen en zand). De focus van het onderzoek lag
op het bepalen van de reproduceerbaarheid bij het meten door
verschillende personen en met verschillende technieken.
Locatie
Duiding
locatie
Lengte
(m)
Breedte
(m)
Waterdiepte (m)
Dikte
Sliblaag (m)
Amstelveen
Klei
ondergrond
250
6 -7
0,5 - 0,8
0,6 - 0,8
2
Vreeland
Zand
ondergrond
225
3-5
0,3 - 0,5
0,15 - 0,25
3
Lekkerkerk
Veen
ondergrond
250
7 - 12
0,5 - 0,8
0,6 - 1,2
4
Noordwijk
Brede
watergang
250
20 - 21
1,3 - 2,3
0,5 - 1,1
Nr.
Adres
1
TABEL 1: EIGENSCHAPPEN ONDERZOEKSLOCATIES.
H A N D M AT I G E M E E T T E C H N I E K E N
Weten wat men weet en
weten wat men niet weet,
dat is het ware weten (Confucius)
De SIKB-richtlijn ‘Baggervolumebepalingen op basis van handmatige metingen’ moet zorgen voor meer uniformiteit en transparantie bij het bepalen van het baggervolume. Het doel is om de
reproduceerbaarheid te vergroten en zo het vertrouwen tussen
opdrachtnemer en opdrachtgever te versterken. De eerste versie
van de richtlijn is nu bijna drie jaar in gebruik. In 2014 is SIKB
gestart met een eerste evaluatie van de richtlijn. Onderdeel daarvan was een validatie-onderzoek met metingen in de praktijk. Er
is onderzocht hoe reproduceerbaar verschillende methoden van
baggervolumebepaling zijn en welke factoren de reproduceerbaarheid beïnvloeden. De kennis die in het hier beschreven validatieonderzoek is opgedaan wordt verwerkt in een nieuwe versie van
de richtlijn.
A A N PA K
Voor het validatie-onderzoek zijn meettechnieken en -locaties geselecteerd en is het aantal benodigde meetploegen per techniek
bepaald. Elke meetploeg is afkomstig van een ander meetbedrijf.
De meetlocaties bestaan uit watergangen met verschillende typen
32
Het onderzoek is uitgevoerd met de meest gangbare handmatige
meettechniek: een standaard peilstok met voetplaat. De sliblaag
is ingemeten t.o.v. de waterlijn en met RTK-GPS hoogtemetingen.
Bij het onderzoek is ook de invloed van het gewicht van de GPS
antenne onderzocht.
Conform de huidige richtlijn wordt de overgang van slib naar
vaste ondergrond, zoals deze met de peilstok is bepaald, geverifieerd met een zuigerboor. Om nut en noodzaak van deze verificatie vast te stellen is per locatie van één volledig profiel de overgang van slib naar vaste bodem vastgelegd met een zuigerboor.
ELEK TRONISCHE MEET TECHNIEKEN
Vanwege het opkomende gebruik van sonarbootjes (op afstand bestuurbare peilbootjes uitgerust met GPS en singlebeam echolood)
zijn deze meegenomen in het onderzoek. Multibeam systemen zijn
ingezet om de waterbodem vlakdekkend in beeld te brengen en inzicht te krijgen in het effect van het meten in profielen. Zowel de
sonarbootjes als de multibeam kunnen alleen de bovenkant van de
sliblaag inmeten. Grondradar is toegepast om de laagovergang slib
naar vaste bodem elektronisch vast te leggen.
Bij de inzet van elektronische meettechnieken moet rekening
worden gehouden met locatie specifieke omstandigheden als bevaarbaarheid, diepte en de aanwezigheid van waterplanten.
bodem nummer 1 | februari 2016
Code
Categorie
Techniek
A
Handmatig
Peilstok
5
B
Peilstok met RTK-GPS
5
C
Zuigerboor
5
Multibeam
3
E
Grondradar
3
F
Sonarbootjes
3
D
Elektronisch
Aantal bedrijven
TABEL 2: TOEGEPASTE MEETTECHNIEKEN.
VELDMETINGEN
De waterbodem is ingemeten met dwarsprofielen. Om de invloed van verstoring van de waterbodem door de handmatige
metingen te beperken zijn eerst de elektronische metingen uitgevoerd. Voor de handmatige metingen zijn per profiel 10 piketpaaltjes geplaatst met een onderlinge afstand van 0,5 meter, zie
foto 1. Elke meetploeg kreeg twee paaltjes toegewezen, de eerste
voor het meten met alleen peilstok en de tweede voor het meten met peilstok en GPS.
Boven- en onderkant sliblaag
De resultaten van de dieptemetingen met de standaard peilstok
door de vijf meetbedrijven zijn per meetpunt vergeleken. Hierbij
zijn alleen de metingen van het middendeel van de watergang
meegenomen. Op de taluds zijn de individuele metingen minder
goed te vergelijken, want een kleine verplaatsing op het talud
geeft gelijk een andere bodemligging. Bovendien is er relatief weinig slib aanwezig in de taluds.
Uit het onderzoek blijkt dat de metingen van de bovenkant van de
sliblaag van de verschillende meetbedrijven goed overeenkomen.
Ook het inmeten van de onderkant van de sliblaag bij een duidelijk waarneembare overgang (zand) is goed reproduceerbaar.
Echter de metingen van de overgang van slib naar een ondergrond
van (zachte) klei of veen en bij grotere waterdieptes wijken onderling sterk af. Dit is visueel weergegeven in de figuren 1 en 2.
Wel blijkt dat éénzelfde persoon twee keer (met en zonder GPSantenne aan de peilstok) een vergelijkbaar profiel meet. Figuur 3 is
hiervan een extreem voorbeeld. De algehele tendens is dat de
meetbedrijven hun eigen resultaten van de onderkant van de sliblaag goed kunnen reproduceren, maar dat de verschillen tussen de
verschillende meetbedrijven (personen) groot zijn.
-1
Diepte (mNAP)
-1,5
-2
-2,5
0
1
Afstand vanuit oever (m)
2
3
4
5
Locatie met harde ondergrond,
bovenkant en onderkant slib reproduceerbaar ingemeten
FIGUUR 1: PROFIEL MET HARDE ONDERGROND.
FOTO 1: LIGGING VAN DE PROFIELEN IS AANGEGEVEN MET PIKETPAALTJES.
-5,5
R E S U LTAT E N H A N D M AT I G E T E C H N I E K E N
Het meten van de waterstand met RTK-GPS introduceert een systematische fout in de resultaten. Om die systematisch fout bij
het inmeten van de sliblaag te voorkomen is voor het verdere onderzoek een vaste waterstand per locatie aangehouden.
Breedten
Per profiel is de breedte van de watergang gemeten met een meetlint, -touw of -kabel. Hierbij hebben de verschillende meetploegen zelf het nul- en eindpunt van de profielen moeten bepalen.
Het maximale verschil in gemeten waterbreedtes voor de vier
meetlocaties ligt tussen de 0,6 en 1,4 meter. Het verschil wordt
grotendeels toegeschreven aan onduidelijkheid in de ligging van
nul- en eindpunt van het profiel veroorzaakt door bijvoorbeeld
veetrap of rietoevers.
Bij de brede watergang is het effect van een reductie van de
breedte op de hoeveelheidsbepaling onderzocht. Hieruit blijkt
dat, vanwege de beperkte hoeveelheid slib in de taluds, de reductie van de breedte nauwelijks effect heeft op het volume.
bodem nummer 1 | februari 2016
Diepte (mNAP)
-6,5
-7
-7,5
0
1
2
Afstand vanuit oever (m)
3
4
5
6
7
4
5
6
7
Locatie met zachte ondergrond,
onderkant slecht reproduceerbaar
FIGUUR 2: PROFIEL MET ZACHTE ONDERGROND.
-5,5
-6
Diepte (mNAP)
Waterstanden
De waterstanden zijn op twee manieren vastgelegd: 1. Inmeten
van een vast punt bij de watergang met RTK-GPS en het opmeten van de afstand tot de waterlijn, 2. Direct inmeten van de
waterlijn met GPS. Bij de meting met GPS van zowel het vaste
punt als van de waterlijn is het maximale verschil tussen de
meetploegen op elke locatie circa 5 cm. Het opmeten van de afstand van het vaste punt naar de waterlijn gaf maximale verschillen tussen de 1 en 3 cm.
-6
-6,5
-7
-7,5
0
1
2
Afstand vanuit oever (m)
Meting met peilstok
3
Meting peilstok met GPS-ant
FIGUUR 3: EIGEN RESULTATEN REPRODUCEERBAAR.
Overige bevindingen
In het onderzoek zijn verschillende handmatige technieken getoetst. Naast de eerder genoemde resultaten zijn de belangrijke
bevindingen:
•
Het gewicht van de peilstok heeft nauwelijks invloed op de
resultaten. Verwacht werd dat door het extra gewicht van de
peilstok met GPS de bovenkant van de sliblaag dieper zou
worden ingemeten. De metingen met een zwaardere peilstok
liggen echter niet significant dieper.
•
Het meten met GPS leidt tot een afname van de reprodu-
33
ceerbaarheid. Het gebruik van GPS om de hoogte van de
sliblaag vast te leggen geeft een grotere spreiding van de
metingen per meetpunt en van het gemiddelde voor de hele
watergang.
Het gebruik van boortechnieken door de meetploegen wordt
sterk wisselend beheerst. De kwaliteit van de uitvoering van
de boringen, de interpretatie van de boorstaat en het leggen
van een relatie tussen de boring en de peiling is wisselend.
•
500 m3
1000 m3
400 m3
800 m3
300 m3
600 m3
200 m3
400 m3
100 m3
200 m3
0 m3
R E S U LTAT E N E L E K T R O N I S C H E M E E T T E C H N I E K E N
Elektronische meettechnieken zijn mede ingezet om referentiemetingen te verkrijgen en daarmee een uitspraak te kunnen doen
over de juistheid van de handmatige meettechnieken.
FIGUUR 4:
Zonder met
legger legger
Zonder met
legger legger
Zonder met
legger legger
Klei
Zand
Veen
0 m3
Zonder met
legger legger
Brede watergang
Verschil minimale en maximale hoeveelheid per locatie met en zonder
legger.
Sonarbootjes
De metingen met de op afstand bestuurbare bootjes variëren
sterk in kwaliteit. Wel is gebleken dat de metingen met de sonarbootjes van de bovenkant van de sliblaag resultaten kunnen opleveren die vergelijkbaar zijn met die van handmatige peilingen.
te van dezelfde waterstand worden bepaald. Bij een
hoeveelheidbepaling ten opzichte van een legger speelt de waterstand wel degelijk een rol. Aandacht voor verbetering van het inmeten van de waterstand is derhalve belangrijk.
Multibeam
Multibeam metingen geven een vlakdekkend resultaat van de
ligging van de bovenkant van de sliblaag. De metingen met de
multibeam komen goed overeen met de handmetingen. De
techniek is in de grotere regionale wateren (bijvoorbeeld boezemwateren) goed bruikbaar voor het inmeten van de bovenkant van de sliblaag.
Bij het inmeten van waterbodems in regionale wateren moeten
we ons realiseren dat de bovenkant van de sliblaag reproduceerbaar kan worden vastgelegd. Het bepalen van de onderkant van
de sliblaag kan echter minder reproduceerbare resultaten geven.
Door van te voren overeenstemming te hebben over de definitie
van de laagovergang en door het verbeteren van de verificatieboringen kan de reproduceerbaarheid worden verhoogd.
HOE NU VERDER?
Elke waterbodem lijkt hetzelfde,
totdat je hem probeert in te meten
Grondradar
De grondradar is goed bruikbaar gebleken voor het in kaart brengen van de overgang van slib naar vaste bodem. Kwetsbaar onderdeel hierbij is dat voor de interpretatie van de laagovergangen verificatieboringen nodig zijn. Het bepalen van laagovergangen via
boringen bleek bij het verifiëren van de handmetingen juist slecht
reproduceerbaar. Grondradar is op de onderzochte locatie niet geschikt voor het vaststellen van de bovenkant van de sliblaag.
H O E V E E L H E I D B AG G E R S P E C I E
Het uiteindelijke doel van de richtlijn is een juiste en reproduceerbare baggervolumebepaling. Voor de volumebepaling zijn de
hoeveelheden binnen elk profiel vermenigvuldigd met een representatieve lengte per profiel. Onderstaande getallen hebben betrekking op metingen met de standaard peilstok.
Aan te raden is om bij een zachte vaste bodem, een onduidelijke
overgang of een grillige ligging van de vaste bodem de hoeveelheid slib te bepalen ten opzichte van een vaste dieptemaat.
A A N PA S S E N R I C H T L I J N
Met de kennis die in het validatie-onderzoek is opgedaan en met
de ervaringen van alle gebruikers en de begeleidingscommissie
wordt de richtlijn geactualiseerd. De belangrijkste punten waarop
de nieuwe richtlijn wordt aangepast/aangescherpt zijn:
•
•
•
•
•
Nu ook elektronische technieken voor vaststellen laagovergangen,
Nauwkeurige plaats- en hoogtebepaling,
Verificatie van laagovergangen,
Bepalen van representatieve breedte en lengte,
Vereiste kennis en ervaring.
Naar verwachting is de nieuwe versie van de SIKB-richtlijn baggervolumebepalingen in de loop van 2016 gereed. Meer info:
www.sikb.nl/baggervolumebepalingen.
Omvang onderzoek
Handmatig metingen:
In het onderzoek is aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
•
Reproduceerbaarheid tussen de bedrijven.
•
Totale hoeveelheid slib versus hoeveelheid slib boven een
leggerprofiel.
5 meetploegen, 3 technieken, 4 locaties
In totaal 3.200 metingen per laag per techniek
Elektronische metingen:
7 meetbedrijven 3 technieken 1 locatie
De spreiding in de meetresultaten van de onderkant van de sliblaag resulteert in grote verschillen in de volumebepaling tussen
de verschillende meetploegen. Door een hoeveelheidberekening
uit te voeren ten opzichte van een vaste dieptemaat (legger)
neemt de reproduceerbaarheid van de hoeveelheidbepaling toe.
In figuur 4 is het verschil tussen de minimale en maximale hoeveelheid per locatie met en zonder legger weergegeven.
Hierbij moet wel een kanttekening worden gemaakt. Bij het bepalen van de totale hoeveelheid slib heeft de waterstand geen invloed, omdat de boven- en onderkant van de sliblaag ten opzich-
34
30.000 metingen bovenkant
15.000 metingen onderkant
BRONNEN:
1.
Website: http://www.sikb.nl/baggervolumebepalingen
2.
http://www.sikb.nl/upload/documents/20150522%20Validatie%20
Richtlijn%20baggervolumebepalingen%20Eindrapport%20Definitief.pdf
bodem nummer 1 | februari 2016
C O L U M N
JongSTRONG geeft de pen aan...
Meinie Naus. Meinie Naus houdt zich bij
Tauw onder andere bezig met onderzoek
naar grondwaterverontreinigingen. Maar al
te vaak is hierbij sprake van (potentiële)
invloed op onze drinkwatervoorraden. Het
hebben van schoon drinkwater is voor ons
vanzelfsprekend, maar dit is nog lang niet
overal het geval.
Mocht u willen reageren op de column, of
op de hoogte willen blijven van onze activiteiten, stuur ons dan een mail via info@
jongstrong.com of kijk op onze website
www.jongstrong.com. En u bent natuurlijk
ook van harte welkom op onze LinkedIn
groep ;-)
Met vriendelijke groet,
Het bestuur van JongSTRONG,
Corinne Koot (Witteveen+Bos)
Meinie Naus (Tauw)
Gerard Ros (NMI)
Maaike van Scheppingen (Antea)
Coen Teeuw (Witteveen en Bos)
Drinkwater, de ruggengraat van
onze samenleving!
Het is nog geen twee eeuwen geleden dat de
eerste waterleiding in Nederland werd gerealiseerd. Destijds was watervoorziening nog
geen overheidstaak en de eerste waterleidingbedrijven waren dan ook particuliere
initiatieven. Ondanks dat het eerste leidingwater nog lang niet de kwaliteit had
die nu uit onze kranen stroomt, werd het
nut van dit meer hygiënische systeem al
snel duidelijk door een drastische vermindering van het aantal infectieziekten. Toch
duurde het nog meer dan een eeuw voordat
met de Waterleidingwet in 1957 de kwaliteit van het leidingwater op nationaal niveau werd geborgd.
Nu, bijna 200 jaar na de komst van de eerste waterleiding, is vrijwel ieder pand in
Nederland aangesloten op het leidingnet en
speelt de overheid een centrale rol in het
beschermen van onze winningen. We realiseren ons steeds meer dat drinkwater kostbaar is en dat onze voorraden niet oneindig
zijn. Meer dan de helft van ons drinkwater
wordt gewonnen uit de ondergrond. De bescherming van drinkwatervoorraden is niet
voor niets één van de hoofdthema’s in het
STRONG-programma.
In een kleine twee eeuwen tijd zijn we volledig afhankelijk geworden van onze drinkwatervoorziening en vertrouwen we blind
op de kwaliteit hiervan. Een luxe die nog
lang niet voor iedereen op onze planeet is
weggelegd. Afgelopen jaar had ik het voorrecht om met ontwikkelingsorganisatie
Amref naar Afrika te reizen en daar met eigen ogen te zien wat schoon drinkwater be-
bodem nummer 1 | februari 2016
tekent voor een samenleving. In gebieden
onder de Sahara heeft 40% van de bevolking geen toegang tot schoon drinkwater
en van een waterleidingnet is nog helemaal
geen sprake.
In Afrika realiseerde ik me dat water een
centrale rol speelt in een samenleving.
Zonder water kunnen mensen maximaal 3
dagen overleven. Als er geen water voorhanden is, dan is het verzamelen van water
dus een eerste levensbehoefte. Voor veel
vrouwen en meisjes in Afrika is het halen
van water hun voornaamste dagbesteding.
Los van de fysieke inspanning, betekent dit
dat er geen tijd overblijft om naar school te
gaan of om te werken. De beschikbaarheid
van drinkwater is dus een voorwaarde voor
persoonlijke ontwikkeling en economische
groei. Daarnaast betekent schoon drinkwater natuurlijk ook een grote afname van
ziektes en een daling van de kindersterfte.
Niet alleen doordat het water dat ze drinken een betere kwaliteit heeft, maar ook
doordat water sanitatie en hygiëne mogelijk maakt.
De eenvoudige watervoorzieningen die
Amref in Afrika realiseert maken een groot
verschil voor de lokale bevolking en de
dankbaarheid van de mensen die toegang
hebben tot het drinkwater is hartverwarmend. Soms moet je terug naar de basis om
je te realiseren wat je hebt. Want ondanks
dat we er misschien niet vaak bij stilstaan,
vormt de beschikbaarheid van schoon
drinkwater ook de ruggengraat van onze
samenleving.
Op grote schaal realiseren we ons dit en
houden we ons bezig met de bescherming
van drinkwatervoorraden, maar vreemd genoeg lijken we thuis op kleine schaal weer
te vergeten hoe kostbaar ons drinkwater is.
We gebruiken per persoon bijna 120 liter
drinkwater per dag, waarvan we slechts één
liter daadwerkelijk op drinken.
Vijfenzeventig procent van ons drinkwater
vloeit via de afvoeren van onze badkamers
rechtstreeks het riool in.
Laten we onszelf uitdagen om ook op kleine
schaal vaker stil te staan bij de kosten en de
waarde van ons water en er iets zuiniger
mee om springen!
Meinie Naus (Tauw)
35
A D V I E Z E N
Technische commissie bodem
Postbus 30947
2500 GX Den Haag
Tel. 070 4566596
De complete adviezen en rapporten kunnen
worden gedownload van de website van de
TCB: www.tcbodem.nl
A10 8 ( 2 015) A DV I E S E I N D I G B E H E E R
G R O T E VO O R M A L I G E B O D E M S A N E R I N G S L O C AT I E S M E T I B C R E G I M E
De TCB heeft advies uitgebracht over
de kansen voor aanpassing van het beheer van grote voormalige bodemsaneringslocaties met IBC-regime,
waarbij IBC staat voor isoleren, beheersen en controleren.
A A N
H E T
B E L E I D
Er zijn naar schatting 100 tot 200 van
dergelijke grote IBC-locaties. De nazorg is
momenteel ‘eeuwigdurend’ en dat is zowel financieel als ruimtelijk een maatschappelijke belasting. Het ministerie van
Infrastructuur en Milieu en andere betrokkenen stellen zich daarom de vraag of
dit beter kan en of op termijn misschien
de nazorg gestopt kan worden: van oneindig naar eindig beheer.
Uitgangspunt in het advies is dat de humane en ecologische risico’s bij de locaties
minimaal blijven en dat de verspreiding
van de verontreiniging beperkt blijft. De
kern van het advies bestaat uit twee delen:
1) een analyse van kansen voor alle grote
IBC-locaties aan de hand van een set relatief eenvoudige indicatoren. Dit levert een
rangordening op van locaties naar mogelijkheden om tot eindige nazorg te komen,
en 2) een stappenplan om gestructureerd
en transparant, met inbreng en deelname
van alle partijen, tot een voorstel te komen
om een specifieke IBC-locatie aan te pakken, op basis van de beste innovatieve
technieken en gebruik makend van de ligging en beoogde gebruik van de locatie.
Belangrijke elementen hierbij zijn de innovatie op het gebied van gestimuleerde
natural attenuation en gebiedsgericht
grondwaterbeheer. Volgens de TCB liggen
er kansen omdat nieuwe innovatieve
technieken beschikbaar zijn gekomen, gegevens over de verontreiniging zijn verzameld, gebiedsbenadering een optie is en
het bodembeleid zich ontwikkeld heeft.
Een aspect hierbij is de gehele of gedeeltelijke opheffing van de isolerende maatregelen, in combinatie met passende ingrepen, om natural attenuation te
stimuleren.
Omdat vooraf moeilijk is in te schatten
hoe snel en hoe effectief een combinatie
van technieken voor een IBC-locatie is,
zal een flexibele aanpak inclusief voorzorgsmaatregelen gevolgd moeten worden.
De TCB adviseert om dit mogelijk te maken, bijvoorbeeld in pilot-projecten, waarbij geleerd kan worden van de effectiviteit
van de ingezette technieken.
Het advies is uitgebracht op verzoek van
het ministerie van Infrastructuur en
Milieu (IenM).
Tekst & Commentaar
Meest geliefd. Meest gebruikt.
‘Ik kan er altijd
op vertrouwen’
mr. Paula van den Berg
Advocaat bij Bilt. Advocaten, Utrecht
Tekst & Commentaar Milieurecht
Geen enkele andere uitgave geeft u zo snel en gemakkelijk inzicht in het geldende
milieurecht. U heeft in een paar regels direct toepasbare uitleg. Onmisbaar nu de
ontwikkelingen elkaar, op weg naar een Omgevingswet in 2018, snel opvolgen.
9Zeer actueel met veel nieuwe jurisprudentie
Deskundig becommentarieerd naar de stand van nu, met o.a. commentaar
9
op de nieuwe titel 9.7 Wm (Hernieuwbare energie vervoer) en de Regeling
programmatische aanpak stikstof
9Door de beste auteurs uit het vakgebied
NIEUW!
Bestel nu op wolterskluwer.nl/tekstencommentaar
36
bodem nummer 1 | februari 2016
A C T U E E L
Bodemkunde in National
Geographic
De Nederlands-Belgische uitgave van
National Geographic (NG) december
2015 komt in het kader van de
Wereldbodemdag met twee bodemkundige onderwerpen. De onderwerpen komen uit het recente FAOrapport Status of the World’s Soil
Resources, en van de IAEA.
V E R M I N D E R D E C O 2 VA S T L E G G I N G
Volgens Vargas van de FAO erodeert jaarlijks 75 miljard ton vruchtbare grond. NG
vermeldt dat sinds 1960 wereldwijd een
derde van het landbouwareaal is weggespoeld. Het bijbehorend bodemkoolstof
(organische stof) is daarbij omgezet in
CO2.
Om dit voortaan te voorkomen pleit de
FAO voor goed bodembeheer: niet of weinig ploegen; weinig of geen kunstmest;
aangepast beheer op hellingen (terrassen,
groenbemesters). Daarbij wordt nog aangetekend dat stabiele koolstofvastlegging
het best gaat in een gezonde biologisch
actieve bodem. Er lijkt een maximum aan
de stabiele vastlegging te zijn, afhankelijk
van de minerale samenstelling van de bodem. Eenmaal gedegradeerde bodems
kunnen mogelijk gerepareerd worden door
toevoeging van minerale en organische
componenten. Vargas stelt: goed en duurzaam bodembeheer is nodig om de klimaatverandering tegen te gaan.
C E S I U M -137 N U T T I G A L S M A R K E R
VO O R B O D E M E R O S I E
NG schenkt aandacht aan dit licht-radioactieve element dat in de 50-60-er jaren
in ruime mate in de mondiale atmosfeer
werd verspreid door nucleaire testexplosies (daar kwamen bijvoorbeeld
Fukushima (zie FAO) en Tsjernobyl nog
eens bij, red.). De halfwaardetijd van de
radioactiviteit van 137Cs is ruim 30 jaar.
Door natte en droge depositie kwam het
137Cs op de grond terecht. Het hecht zich
aan de allerfijnste organische en minerale
deeltjes. Door ploegen mengt het zich
over de ploeglaag.
De radioactiviteit van 137Cs is eenvoudig
te meten en daarvan wordt nuttig gebruik
gemaakt. Door de meting kan de mate
van afspoeling van bodemdeeltjes naar lagere gebieden of waterwegen worden vastgesteld. De radio-activiteit aldaar wordt
vergeleken met een referentiebodem waar
zeker geen erosie optrad. Met behulp van
deze aanpak werd in vijf Aziatische landen
erosie opgespoord, en daarna voor de helft
teruggedrongen.
Pierre del Castilho
Bodem in COP21:
het 4‰ initiatief
Tijdens de klimaatconferentie COP21
in Parijs is op 1 december het 4‰
(‘quattre pour mille’) initiatief gelanceerd. Het initiatief wordt ondersteund door vele Europese landen en
NGO’s.
Bodemkundigen menen dat de bodem een
duidelijkere rol kan spelen bij het klimaatvraagstuk, dan tot nu toe het geval is. Als
we in staat zijn om het organische stof gehalte in landbouwbodems met 4‰ te laten stijgen, dan compenseert dat de jaarlijkse toename in de wereldwijde CO2
uitstoot. 4‰ is niet bedoeld als norm
voor elke bodemgebruiker, maar als illustratie dat slechtst een kleine toename in
de koolstofvoorraad van de bodem bij kan
dragen aan het beperken van de wereldwijde temperatuurstijging van 1,5˚ tot
2˚. Het heeft als positief bijeffect dat de
bodemvruchtbaarheid verbetert en de
agrarische productie toeneemt. Als dat
een tijd lang gerealiseerd kan worden
(volgens deskundigen is dat mogelijk met
landbouwkundige maatregelen, maar wel
tot een maximaal plafond voor minerale
bodems), dan winnen we tijd om het klimaatvraagstuk op te lossen. (bekijk: https://webtv.agriculture.gouv.fr/4-per1000-agricultural-soils-for-food-securityand-the-climate-video-5033.html)
bodem nummer 1 | februari 2016
37
J U R I D I S C H
A C T U E E L
In Juridisch Actueel is de afgelopen jaren een aantal keer geschreven over de zorgplicht ten aanzien van “nieuwe gevallen” van bodemverontreiniging. Nieuwe gevallen zijn gevallen, die ná 1 januari 1987 zijn veroorzaakt. Deze zorgplicht, opgenomen in artikel 13 Wbb, betreft een “dubbele
zorgplicht”: een preventieve en een repressieve plicht. In deze bijdrage staat centraal een uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van de preventieve zorgplicht.
DE ZORGPLICHT EN
SPOEDEISENDE
BESTUURSDWANG
Gerrit van der Veen en Joost Hoekstra
Trefwoorden:
• Wet bodembescherming
• Zorgplicht
• Algemene wet bestuursrecht
• Spoedeisende bestuursdwang
verricht als bedoeld in artikel 6 tot en met
11 Wbb en die weet of zou moeten weten
dat daardoor de bodem kan worden verontreinigd, verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen
worden gevergd ter voorkoming daarvan. De
tweede – repressieve – plicht komt er kort
gezegd op neer dat wanneer zich toch verontreiniging voordoet, de plicht geldt om
gevolgen van de verontreiniging te beperken
en/of ongedaan te maken. De zorgplicht
kan worden gehandhaafd door het bevoegd
gezag door toepassing van bestuursdwang of
de oplegging van een last onder dwangsom.
In oktober 2014 schreven wij in dit tijdschrift al over de preventieve zorgplicht. In
het bijzonder schreven wij over een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State (“de Afdeling”),
waaruit volgt dat voor een overtreding van
artikel 13 Wbb niet is vereist dat zich daadwerkelijk verontreiniging van de bodem
moet hebben voorgedaan.1
Prof. Mr G.A. van der Veen (rechts) is als advocaat
verbonden aan AKD in Rotterdam en als bijzonder
hoogleraar Milieurecht aan de Rijksuniversiteit
Groningen Mr J.J. Hoekstra (links) is advocaat bij
Straatman Koster Advocaten in Rotterdam.
Zij zijn onder meer werkzaam op het gebied van
bodemverontreiniging
(e-mail:[email protected] en [email protected])
INHOUD ZORGPLICHT
De “dubbele zorgplicht” van artikel 13 Wbb
laat zich als volgt samenvatten. De eerste –
preventieve – plicht brengt met zich dat iedereen die op of in de bodem handelingen
38
Eind 2015 oordeelde de Afdeling over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang
wegens overtreding van de preventieve zorgplicht. Artikel 5:31 Awb maakt het mogelijk
dat in spoedeisende gevallen bestuursdwang
wordt uitgeoefend zonder dat eerst een last
wordt opgelegd. Het bevoegd gezag dient niet
te gemakkelijk aan te nemen dat een dergelijke situatie zich voordoet. In zeer spoedeisende gevallen kan het bestuursorgaan onmiddellijk met bestuursdwang optreden of
doen optreden, zelfs nog voordat een schriftelijke beslissing tot toepassing van bestuursdwang is genomen. Een bekend voorbeeld
van toepassing van spoedeisende bestuursdwang uit de praktijk (buiten de Wbb) be-
treft de procedure in verband met de brand
op het bedrijfsterrein van Chemiepack,
waarin spoedeisende bestuursdwang was
aangezegd naar aanleiding van verontreinigd
oppervlaktewater, waterbodem en oever.2
DE UITSPR A AK3
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft het
college van burgemeester en wethouders
(“het college”) – achteraf – de beslissing op
schrift gesteld om op 11 februari 2014
spoedeisende bestuursdwang toe te passen
ter verwijdering van een voormalige SRVwagen op een trailer, wegens overtreding
van de zorgplicht van artikel 13 Wbb. Bij
besluit van 21 februari 2014 heeft het college medegedeeld dat een bedrag van
€ 1.217,90 aan kosten voor de toepassing
van bestuursdwang voor rekening kwam
van de appellant, die – zo volgt uit de uitspraak – de trailer ter plaatse had achtergelaten. Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het
college de door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep bij de rechtbank Gelderland ingesteld.
De rechtbank heeft zich bij uitspraak van
17 maart 2015 onbevoegd verklaard en de
zaak naar de Afdeling doorgezonden (die op
grond van de Wbb bevoegd is rechtstreeks
omtrent dit beroep te oordelen).
Blijkens het proces-verbaal hebben twee toezichthouders van Bureau Toezicht en
Handhaving te Nijmegen op 11 februari
2014 aan de Koopvaardijweg een trailer met
daarop een SRV-wagen aangetroffen zo volgt
uit de uitspraak. De SRV-wagen was met de
achterzijde gedeeltelijk van de trailer afgevallen en de voorkant van de SRV-wagen stond
op de voorzijde van de trailer. De toezicht-
bodem nummer 1 | februari 2016
J U R I D I S C H
houders zagen dat aan de voorzijde van de
SRV-wagen zwarte olie uit het motorblok
door de houten bodem van de trailer lekte
en op de openbare weg viel. Ook zagen zij
dat er al zwarte olie op het wegdek lag. Aan
de achterzijde van de trailer zagen zij dat er
benzine uit de kapotte benzinetank lekte op
de houten bodem van de trailer en vanaf die
bodem rechtstreeks in de hemelwaterafvoer
liep. Gelet op deze constateringen achtte het
college het risico aanwezig dat de bodem ter
plaatse zou worden verontreinigd. Het college heeft vervolgens wegens overtreding van
artikel 13 Wbb de trailer met wagen met
toepassing van spoedeisende bestuursdwang
laten verwijderen om verontreiniging van de
bodem te voorkomen.
Het college meent dat de zorgplicht is overtreden omdat er vloeistoffen, te weten benzine en motorolie, op of in de bodem zijn
gelekt die de bodem kunnen verontreinigen
of aantasten. Dat vloeistoffen die de bodem
kunnen verontreinigen op of in de bodem
zijn terecht gekomen, is volgens het college
een nevengevolg, als bedoeld in artikel 10
lid 1 Wbb4, van het stallen van de trailer
met daarop het voertuigwrak van de SRVwagen. Het college stelt dat de overtreding
van artikel 13 Wbb door appellant is begaan, omdat hij de trailer met daarop de
wagen, in de staat waarin die verkeerde,
voor langere tijd onbeheerd op de desbetreffende locatie heeft achtergelaten, terwijl de
wagen onvoldoende gezekerd was.
De appellant betoogt dat het college hem
ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt van de zorgplicht. Aan dit betoog legt
hij ten grondslag dat hij niet heeft veroorzaakt dat uit de wagen vloeistoffen zijn
gaan lekken. Hij stelt hiertoe dat hij op 5
januari 2014 de wagen “in volle glorie” op
de trailer heeft achtergelaten en dat toen in
de wagen geen vloeistoffen meer aanwezig
konden zijn vanwege een brand die daarin
heeft gewoed. Als verklaring voor de aangetroffen benzine en motorolie heeft hij gesteld dat onbekende derden benzine in de
benzinetank en olie in het motorblok hebben gedaan en de achterzijde van de wagen
van de trailer hebben geduwd. Verder stelt
hij dat de gemeente de Koopvaardijweg
heeft aangewezen voor het parkeren van
grote voertuigen en dat de gemeente aansprakelijk is voor alle schade die daar ontstaat.
De Afdeling oordeelt hier als volgt over.
Vast staat dat appellant eigenaar is van een
voormalige SRV-wagen, waarin in het verleden een brand heeft gewoed. Verder staat
vast dat verder appellant deze wagen op een
trailer, volgens eigen zeggen op 5 januari
2014, aan de Koopvaardijweg heeft neerge-
bodem nummer 1 | februari 2016
A C T U E E L
zet en achtergelaten, waarna deze aldaar op
11 februari 2014 is aangetroffen met de
achterzijde deels van de trailer.
Appellant heeft niet het standpunt van het
college bestreden dat ten tijde van de op 11
februari 2014 gedane constateringen de bodem ter plaatse kon worden verontreinigd,
als gevolg van het lekken van olie vanuit het
motorblok en benzine vanuit de benzinetank
van de wagen. De stelling van appellant dat
in de wagen toen hij deze daar neerzette
geen brandbare stoffen meer aanwezig waren, wordt niet door de Afdeling gevolgd.
Appellant wordt in dit verband door de
Afdeling verweten dat het rapport waaruit
hij stelt dit te hebben afgeleid niet heeft
overgelegd en niet zelf heeft gecontroleerd of
er nog brandbare stoffen in de wagen aanwezig waren. Ook is niet aannemelijk dat de
onbekende derden de benzinetank met benzine hebben gevuld, respectievelijk olie in
het motorblok hebben gegoten en de wagen
gedeeltelijk van de trailer hebben geduwd.
Uit het proces-verbaal, in het bijzonder de
daarbij behorende foto’s, blijkt dat de wagen
op 11 februari 2014 zwaar beschadigd was
en slechts met dunne riemen op de trailer
zonder opstaande randen was bevestigd.
Nu appellant had gesteld dat hij de wagen
na de brand niet heeft hersteld – en in een
eerdere uitspraak van de Afdeling van 21
september 20115 reeds is vastgesteld dat het
voertuig door de brand ernstige schade
heeft opgelopen – is aannemelijk dat de
wagen toen appellant deze op 5 januari
2014 aan de Koopvaardijweg heeft neergezet en achtergelaten, ook al zwaar beschadigd was, zo oordeelt de Afdeling. De Afdeling neemt op grond van het voorgaande
aan dat appellant de wagen in zwaar beschadigde toestand en zonder deze deugdelijk aan de trailer te bevestigen aan de
Koopvaardijweg heeft neergezet en daar gedurende langere tijd heeft achtergelaten.
Vastgesteld moet dan ook worden dat appellant heeft nagelaten voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen teneinde te
voorkomen dat als nevengevolg van het op
de hiervoor omschreven wijze onbeschermd
achterlaten van een zwaar beschadigd voertuig olie en benzine uit dit voertuig op of in
de bodem zouden terechtkomen. Naar het
oordeel van de Afdeling heeft appellant redelijkerwijze kunnen vermoeden dat als nevengevolg van dit handelen de wagen in
een toestand terecht zou kunnen komen
waarbij de desbetreffende vloeistoffen op of
in de bodem terecht kunnen komen en dat
daardoor de bodem ter plaatse zou kunnen
worden verontreinigd. Het college heeft
derhalve terecht dit handelen als een handeling als bedoeld in artikel 10 lid 1 Wbb
aangemerkt, zo concludeert de Afdeling. In
het licht van voorgaande oordeelt de
Afdeling dat het college terecht heeft geoordeeld dat appellant door het niet nemen
van maatregelen om verontreiniging van de
bodem te voorkomen in strijd heeft gehandeld met de (preventieve) zorgplicht van
artikel 13 Wbb.
Ook de kosten van de toepassing van de bestuursdwang komen voor rekening van de
appellant.6
CONCLUSIE
Deze uitspraak illustreert op welke wijze het
bevoegd gezag in (zeer) spoedeisende gevallen kan omgaan met een gebleken schending van de preventieve zorgplicht van artikel 13 Wbb. Ook maakt de uitspraak
duidelijk dat de (zorg)plicht om voldoende
voorzorgsmaatregelen te treffen teneinde te
voorkomen dat verontreiniging ontstaat,
bepaald niet lichtvaardig moet worden opgevat. De eigenaar van de (on)roerende
zaak, van waaruit de verontreiniging kan
(of is) ontstaan, kan zich in ieder niet zomaar verschuilen achter (mogelijk) handelen van derden dat daaraan heeft bijgedragen. Naar onze mening is deze uitspraak in
lijn met de strekking van de preventieve
zorgplicht. Deze zorgplicht betekent immers
dat iedereen die weet of zou moeten weten
dat door bepaalde handelingen de bodem
kan worden verontreinigd, verplicht is adequate maatregelen ter voorkoming daarvan.
Het onbeschermd achterlaten van een
zwaar beschadigd voertuig, waaruit olie en
benzine kan lekken, zal in de regel als onvoldoende adequaat kwalificeren.
NOTEN
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Zie G.A. van der Veen en J.J. Hoekstra,
Tijdschrift Bodem, nummer 5, oktober
2014, over ABRvS , 8 juni 2014,
201309093/1/A4.
ABRvS 22 januari 2014, JM 2014, 25.
ABRvS 9 december 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:3753.
Op grond van artikel 10 lid 1 Wbb kunnen bij algemene maatregel van bestuur
(hierna: “AMvB”)in het belang van de
bescherming van de bodem regels worden
gesteld met betrekking tot het verrichten
van handelingen waarbij als nevengevolg
stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, op of in de bodem geraken. Deze AMvB is overigens nog niet
vastgesteld.
ABRvS 21 september 2011,
201101496/1/H3.
Op grond van artikel 5:25 lid 1 Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang
op kosten van de overtreder, tenzij deze
kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te
zijnen laste behoren te komen.
39
When you have to be right
Maak kennis met Collecties
Overheid
Of u nu beleidsmedewerker, jurist, vergunningverlener, toezichthouder, handhaver of baliemedewerker bent; vraagstukken wilt u zorgvuldig
behandelen. Daarom stelt u hoge eisen aan de
bronnen die u raadpleegt.
Collecties voor de Overheid zijn de meest complete
bron per vakgebied en opgebouwd uit: wet- en
regelgeving, jurisprudentie, commentaar en vakliteratuur. De inhoud is actueel en van de hoogste
kwaliteit, daar staan onze auteurs garant voor.
Alle Collecties voor
de Overheid
Aanbesteding
Algemeen Bestuursrecht
„
Ambtenarenrecht
„
Belastingen
„
Jeugd en Gezin
„
Omgevingswet
„
Openbare Orde en Veiligheid
„
Privaatrecht
„
Publieksdiensten
„
Sociale Zekerheid
„
Waterschappen
„
„
Ervaar zelf hoe u hiermee sneller tot de essentie
van uw vraagstuk komt en neem vrijblijvend een
proefabonnement.
Vrijblijvend en zonder
kosten kennismaken.
Uw proefabonnement
stopt automatisch na
4 weken.
Navigator.
Via onze sterk verbeterde informatieportal Navigator vindt u met de
Collecties Overheid snel en gericht de gewenste informatie en kunt u
documenten eenvoudig downloaden, printen, delen en e-mailen.
Ga naar wolterskluwer.nl/collectie-overheid
Download