“Klimaatverandering en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking: uitdagingen en mogelijkheden” Professor J-P van YPERSELE Juni 2008 Rapport gerealiseerd op vraag van dhr. Charles MICHEL, Minister van Ontwikkelingssamenwerking Korte inhoud Waar de ontwikkelde landen voor het grootste stuk verantwoordelijk zijn voor de opwarming van de aarde, zijn het de ontwikkelingslanden die er het meest de effecten van ondervinden en de minste middelen hebben om zich aan te passen. Dat is “de fundamentele onrechtvaardigheid van de klimaatveranderingen”. Het antwoord op de klimaatveranderingen is een combinatie van matiging1 en aanpassing. Vanuit het oogpunt van de ontwikkelingslanden heeft matiging een negatieve invloed op de effectieve uitoefening van het recht op ontwikkeling. Niettemin, is in talrijke landen de gevoeligheid voor klimaatveranderingen zodanig dat aanpassing de ontwikkeling ook beïnvloedt. Aangezien aanpassing een kwestie van ontwikkeling is, zal het beleid dat een antwoord zoekt op de uitdaging van de klimaatveranderingen het best tot stand komen binnen het kader van ontwikkelingsactiviteiten. Die integratie is noodzakelijk opdat het antwoord op de klimaatveranderingen in overeenstemming zou zijn met de doelstellingen van een menselijke ontwikkeling, in het bijzonder de vermindering van armoede. Men onderscheidt drie soorten interactie tussen ontwikkeling en klimaatveranderingen: (i) de impact van klimaatveranderingen op ontwikkelingsprojecten; (ii) de impact van projecten op de klimaatveranderingen; (iii) de impact van projecten op de kwetsbaarheid van bevolkingsgroepen en/of ecosystemen voor klimaatveranderingen. De combinatie ervan kan de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp aanzienlijk beperken. Niettemin is ontwikkeling ook een sleutelelement om de kwetsbaarheid terug te schroeven. De kwetsbaarheid bepaald wordt door een reeks van factoren, en moet dus gezien worden als een dynamisch proces, sterk bepaald door de specifieke context. Er bestaat geen “recept” voor aanpassing. Aanpassing kan immers niet herleid worden tot op ontwikkeling op het vlak van infrastructuur. Op internationaal vlak, stellen we vast dat de integratie van de aanpassing in de ontwikkelingssamenwerking overal vertraging oploopt. Om dit te verhelpen, is een sterke beleidsovertuiging op hoog niveau vereist. Op het niveau van ontwikkelingsinstanties, stelt het rapport een lijst op van specifieke procedures en instrumenten die aangewend moeten worden. De integratie stoot op de beperkingen van de beschikbare financiële enveloppen. Om te vermijden dat de ontwikkelingsdoelstellingen in gevaar worden gebracht, lijkt het noodzakelijk 1 “Matiging” is de officiële vertaling van het Engelse word “mitigation”. Matiging betekent de verwezenlijking van een beleid dat gericht is op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en de bevordering van koolstofdioxideopslag. om het principe vervuiler-betaler te onderschrijven en dus op substantiële wijze de rijkdommen op wereldschaal te herverdelen. Dit pleit in het voordeel van een nieuwe internationale architectuur van de samenwerking, in het bijzonder de multilaterale (“less funds, more funding”, om de beeldende uitdrukking van de Uitvoerende Secretaris van het Klimaatverdrag te gebruiken). Op Belgisch niveau, kan men vaststellen dat de ontwikkelingssamenwerking gelijkaardige tendensen vertoont als deze die worden waargenomen op internationale schaal: onderschatting van het probleem, gebrek aan aandacht voor de noden op het gebied van aanpassing, methodologische moeilijkheid om de integratie te ontwerpen binnen de bestaande politiek en procedures. Een eerste benadering van de Belgische Coöperatie toont een redelijk serieus risico, aangezien 71% van de projecten deel uitmaken van sectoren die op directe wijze gevoelig zijn voor klimaatveranderingen. Een eerste analyse van de 18 partnerlanden wijst in de richting van vijf conclusies: (i) de aanpassingshulp zou de voornaamste dimensie van integratie van de klimaatproblematiek in het Belgisch ontwikkelingsbeleid moeten uitmaken ; (ii) in de meeste landen zijn de behoeftes enorm en interfereren ze nauw met de agenda van een menselijke ontwikkeling; (iii) voor meer dan de helft van de landen, riskeren de klimaatveranderingen grote negatieve gevolgen te hebben voor het rendement van de landbouw en dus voor de voedselveiligheid; (iv) het is mogelijk om ook de matigingsstrategieën (reductie van uitstoot) in de ontwikkelingslanden aan te moedigen, maar onder de partners van de Belgische Coöperatie is er slechts één enkel land (Zuid-Afrika) dat op vlak van klimaat significante acties kan ondernemen; (v) vijf landen beschikken over bosgebieden waarvan het behoud kan leiden tot matiging, doch slechts onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde limieten. De integratie van het klimaatbeleid in de Belgische Coöperatie zou op twee specifieke moeilijkheden kunnen stoten: het gebrek aan capaciteit in de partnerlanden en het gebrek aan personeel op Belgisch niveau. Zonder een significante verbetering op dit laatste niveau, lijkt het onmogelijk dat de Belgische Coöperatie een doorbraak bereikt op het vlak van de integratie van de klimaatkwestie. Het rapport formuleert ter conclusie 13 aanbevelingen: 1) Vertrekken van een precieze diagnose. De strategienota leefmilieu van DGOS moet geherformuleerd worden om de prioriteit “klimaat” te definiëren als een transversale prioriteit binnen de transversale thematiek van het milieu, terwijl men er op toeziet dat rekening wordt gehouden met de andere problematieken (voedselzekerheid, biodiversiteit, verwoestijning,…). 2) Een duidelijk beleidskader uitstippelen voor de integratie. In de context van de ecologische schuld, moeten matiging, aanpassing en capaciteitsopbouw als volgt georganiseerd worden: maximale matiging voor ontwikkelde landen, maximale betrokkenheid van ontwikkelde landen bij de aanpassing van ontwikkelingslanden en bij de capaciteitsopbouw in deze landen op beide vlakken, teneinde het deze landen mogelijk te maken om zich op hun “eigen” manier te ontwikkelen. 3) De hoofdlijnen van de integratie hiërarchisch opbouwen. In het Belgische geval in het bijzonder, is er reden om aanpassing te beschouwen als de prioritaire hoofdlijn op korte en op lange termijn. Het belangrijkste terrein van die integratie is de snelle verbetering van de bestaande samenwerking binnen het kader van bestaande projecten en structuren. In de meeste partnerlanden van de Belgische Coöperatie sluiten de matigingsprojecten door vermindering van uitstoot aan op een andere tijdelijkheid, op korte en lange termijn. De matigingsprojecten door middel van koolstofdioxideopslag en door de toevlucht tot energetische landbouw vereisen een specifieke benadering. (cf. 5) 4) Vooreerst meer belang hechten aan de aanpassing in bilaterale projecten. Onder voorbehoud van een slotanalyse van de specifieke interactie tussen de sociale, ecologische en economische impacts van de klimaatveranderingen per project, spitst de ontwikkelingssamenwerking meer dan twee derden van de projecten toe op sectoren waar de klimaatveranderingen in staat zijn om de stand van zaken op middellange termijn te veranderen: basisgezondheidszorg, basisinfrastructuur, landbouw en voedselzekerheid, versterking van de maatschappij. 5) De projecten rond bosbescherming strikt omkaderen. Buiten de technische moeilijkheden (metrologie) impliceert de bescherming van bossen een reeks delicate bemiddelingen. Men moet steeds garanderen dat de financiële middelen die het behoud van de bossen in een goede gezondheid moet belonen ook effectief ten goede komt aan de lokale bevolking die deze bewaken. De formule van de financiële compensatie voor milieudiensten lijkt in dat opzicht en onder bepaalde voorwaarden duidelijk te verkiezen boven een simpele uitwisseling van koolstofkredieten. 6) De projecten van energetische landbouw strikt omkaderen. Vanuit het oogpunt van de samenwerking voor een duurzame menselijke ontwikkeling, moeten de projecten van energetische landbouw strikt onderworpen worden aan de veiligheidsgarantie, alsook aan de garantie van voedselsoevereiniteit. De projecten moeten omkaderd worden door precieze criteria, zoals de vermindering van armoede, de bescherming van de bodem en de bescherming van de biodiversiteit. 7) De oorspronkelijke geest van de MDP behouden. De toevlucht door de ontwikkelde landen tot koolstofkredieten moet complementair blijven aan de binnenlandse maatregels en het toegevoegde karakter moet gegarandeerd worden, evenals de bijdrage van de MDP projecten tot een duurzame ontwikkeling van de gastlanden door een reductie van de armoede. 8) Proefprojecten tot matiging lanceren in het domein van de energie. In een tweede fase van de integratie zou de Belgische Coöperatie kunnen bijdragen tot de eigen ontwikkeling van de partnerlanden door middel van proefprojecten of casestudies. Het zal nodig zijn om de middelen te concentreren in één of twee domeinen, gekozen in functie van de karakteristieken van de partners, met name de hulpsectoren en milieuprioriteiten. 9) Binnen DGOS een cel “milieu-klimaat” creëren, belast met volgende taken: - een strategische visie ontwikkelen over de integratie van de klimaatveranderingen in het beleid van de ontwikkelingssamenwerking; een specifieke opleiding verzekeren; de samenwerking tussen de Coöperatie en de wetenschappelijke gemeenschap verbeteren; kwaliteitsvolle en gebruiksvriendelijke, klimatologische informatie verschaffen; - uitwerken van middelen voor de milieu- en klimatologische screening van bestaande en nieuwe projecten; de uitwisseling van informatie en goede praktijken bevorderen; de complementariteiten zoeken met andere ontwikkelingsinstanties binnen de Europese Unie; waken over de coherentie met het beleid gevoerd op andere machtsniveaus en door andere departementen; aanbevelingen formuleren om het geheel van activiteiten van DGOS, BTC en het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking “groener” te maken. 10) De problematiek van de klimaatveranderingen introduceren in de contacten met de partners op alle niveaus. Het zou met name nuttig zijn dat meer vertegenwoordigers van de Ontwikkelingssamenwerking deelnemen aan internationale onderhandelingen over het klimaat en dat de Minister deelneemt aan het ministeriële segment van de Conferenties van de Partijen van de Kaderconventie over de klimaatveranderingen. 11) Het budget van de ontwikkelingshulp verhogen. De klimatologische bedreiging van de ontwikkelingsagenda versterkt het belang van de ontwikkelde landen, waaronder België, om hun belofte na te komen en de ontwikkelingshulp te verhogen tot 0,7% van het BNP. 12) Bijdragen tot meer leesbaarheid, eenvoud en coherentie van de multilaterale financieringsinstrumenten van de strijd tegen de klimaatveranderingen. De vermenigvuldiging van de fondsen schaadt de transparantie en de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp en ondermijnt de toe-eigening door de partnerlanden van hun ontwikkelingsstrategieën (“less funds, more funding” cfr supra). België zou het voorstel van de UNDP tot consolidatie in één enkel fonds moeten steunen en, in afwachting daarvan, de deelname aan bestaande fondsen onderwerpen aan strikte voorwaarden, in overeenstemming met de principes van de Verklaring van Parijs. 13) Zich aansluiten op het perspectief van een grondige herziening van de ontwikkelingssamenwerking. België moet zich op actieve wijze engageren ten voordele van het principe vervuiler-betaler en bijdragen tot de ontwikkeling van voorwaarden opdat ontwikkelde landen hun verplichtingen zouden nakomen door progressief nieuwe financieringsbronnen aan te spreken in overeenstemming met de behoeften. In dit opzicht, zal het veilen van de uitstootquota’s van het ETS-systeem België binnenkort van belangrijke inkomsten voorzien. Het zou opportuun zijn minstens een deel daarvan te besteden aan de financiering van echte duurzame ontwikkeling van de landen die het grootste slachtoffer zijn van de klimaatveranderingen. De rechtvaardiging en de details van de aanbevelingen bevinden zich in het rapport zelf. De verwezenlijking van deze aanbevelingen vergt politieke wil en budgettaire prioriteiten. Ik hoop dat dit rapport hun noodzaak en hoogdringendheid zal aantonen voor “Our Common Future”2. 2 De titel in het Engels van het Rapport Brundtland (1987) dat de duurzame ontwikkeling op de internationale politieke agenda heeft geplaatst.