ZORGPROGRAMMA CARDIOVASCULAIR RISICOMANAGEMENT CONCEPT Versie augustus 2013 Contactpersoon A.J. Biewenga, voorzitter en huisarts Raadhuislaan 4 7981 EM Diever 0521 - 59 25 75 [email protected] Inschrijfnummer Kamer van Koophandel: AGB code rechtspersoon: Bankrekeningnummer: 55332544 53-530470 1 INHOUDSOPGAVE Flowchart zorgprogramma 3 1. Voorwoord 4 2. Doelstelling en uitgangspunten A. De aandoening B. De doelgroep C. Doelen D. Betrokken disciplines E. Uitgangspunten F. Ondersteuning zelfmanagement G. Standaarden 5 5 5 6 6 6 7 8 3. Zorgprogramma Vasculair Risico Management A. Identificatie B. Diagnostiek, behandeling en follow-up C. Aanvullende zorg Stoppen Met Roken Voeding en Dieet Bewegen D. Consultatie expert E. Indicatoren 4. Bijlage A. Beweegprogramma CVRM 9 9 10 14 14 16 19 20 23 24 24 2 Identificatie tijdens spreekuur + inclusie in het zorgprogramma CVRM HVZ ≥ 10% risico op ziekte of sterfte door HVZ (RA: + 15 jaar bij actuele leeftijd) Diagnostiek: Opstellen risicoprofiel en/of vastleggen van risicofactoren ≥ 10 – 20% risico op ziekte of sterfte HVZ Instellen beleid Leefstijladvisering Evt. medicamenteuze behandeling volgens protocol Aanvullende zorg nodig? Geen aanvullende zorg nodig Verkenning mogelijke problemen: Roken + gemotiveerd tot stoppen ja Hyperlipedimie? BMI > 25? Middelomtrek man > 94? Middelomtrek vrouw > 80? SBD > 140 mmHg? ja Stoppen met Roken Evaluatie huisarts – POH Behandeldoelen gehaald? Risicoprofiel ongewijzigd? ja Follow-up door POH – huisarts 3 Verhoogd risico op CVRM of HVZ + inactieve leefstijl + gemotiveerd + geen contra-indicaties ja Voeding en dieet nee Beweegprogramma 1. VOORWOORD Voor u ligt het zorgprogramma Cardio Vasculair Risico Management (CVRM), onderdeel van het zorgaanbod van Stichting Eerstelijnszorg Diever Dwingeloo (Stichting EDD). Stichting Eerstelijnszorg Diever Dwingeloo heeft als doel het bieden van goed georganiseerde multidisciplinaire eerstelijnszorg, waarbij de zorgvraag van de patiënt geïntegreerd wordt behandeld door de hulpverleners. De zorgvraag wordt geïntegreerd benaderd en behandeld door de eerstelijns zorgverleners, waar nodig in goede samenwerking met de tweedelijnszorg. Door samen te werken worden kennis en kunde gebundeld en innovatieve geïntegreerde eerstelijnszorgproducten ontwikkeld. Stichting Eerstelijnszorg Diever Dwingeloo heeft een bestuur die verantwoordelijk is voor het (laten) ontwikkelen van geïntegreerde eerstelijns zorgprogramma’s en zorgproducten. De programma’s worden ontwikkeld door werkgroepen. Toetsing en vaststelling van de zorgprogramma’s zijn verantwoordelijkheden van het bestuur. Deze integrale programma’s en producten worden door de stichting aangeboden aan de preferente zorgverzekeraar Achmea. De zorgprogramma’s beschrijven op samenhangende wijze preventie, vroegsignalering, basisaanbod curatieve zorg, zelfmanagement en nazorg en vormen de basis voor een integraal aanbod. De ontwikkeling, implementatie en borging in de dagelijkse praktijk van integrale zorgprogramma’s is een uitdaging. Maar als het lukt dan levert het voordelen op voor de patiënt én de hulpverleners. Eén van de zorgprogramma’s die in 2013 ontwikkeld is betreft het zorgprogramma CVRM. Dit programma is ontwikkeld door een werkgroep bestaand uit: - Karel Dinkla, Huisarts - Bertha Kersten, Praktijkverpleegkundige - Renee Haartsen, Praktijkverpleegkundige - Dennis Boelen, Fysiotherapeut - Trudy Buurmeijer, Diëtist. De werkgroep is ondersteund door Eveline Nieuwland. Diever, augustus 2013 4 2. DOELSTELLINGEN EN UITGANGSPUNTEN A. DE AANDOENING Cardio Vasculair Risico Management is de identificatie, de diagnostiek, de behandeling en de follow-up van risicofactoren voor hart- en vaatziekten, inclusief leefstijladviezen en begeleiding bij patiënten met een verhoogd risico op eerste of nieuwe manifestaties van hart- en vaatziekten. Hart- en vaatziekten zijn de door atherotrombotische processen veroorzaakte hart- en vaatziekten met klinische manifestaties, zoals myocardinfarct, angina pectoris, herseninfarct, TIA, aneurysma aortae en perifeer arterieel vaatlijden. Bij vasculair risico management bestaat de diagnostiek uit het vaststellen van het risicoprofiel en de schatting van het risico op HVZ met behulp van een risicofunctie. Risicoprofiel is het overzicht van voor hart- en vaatziekten relevante risicofactoren. De risicofactoren zijn: gevorderde leeftijd, geslacht; roken; hart- en vaatziekten in de familie; ongezonde voedingsgewoonten; overmatig alcoholgebruik; lichamelijke inactiviteit; hoge bloeddruk; hoge Body Mass Index; hoge middelomtrek; hoog bloedglucosegehalte; hoog cholesterolgehalte; psychosociale factoren; nierfunctiestoornissen. Risicoschatting is de schatting van het absolute risico van ziekte en sterfte door hart- en vaatziekten met behulp van een risicofunctie binnen een bepaalde periode van een patiënt aan de hand van de diverse risicofactoren zoals weergegeven in de NHG Standaard Cardiovasculair risicomanagement. B. DE DOELGROEP Het zorgprogramma richt zich niet op actieve screening van de risicofactoren in de algemene bevolking. Mogelijk kan de NHG standaard ‘Het preventieconsult’ op een later tijdstip toegevoegd worden aan het zorgprogramma. Inclusiecriteria Het zorgprogramma CVRM wordt door EDD aangeboden aan: Patiënten met HVZ die ingeschreven zijn bij de huisartsenpraktijken van EDD, Patiënten die worden behandeld met antihypertensiva en/of statine; Patiënten die bij het opstellen van het risicoprofiel een score (10-jaarskans op ziekte en sterfte) van ≥ 10% hebben. 5 Om patiënten goed in beeld te krijgen wordt het risicoprofiel in kaart gebracht bij mensen die met de huisarts in contact1 treden om een van de volgende redenen: Met een verhoogde bloeddruk (SBD ≥ 140 mmHg), Met een verhoogd cholesterolgehalte (totaal cholesterol ≥6,5 mmol/l); Roken en een leeftijd hebben van ≥50 jaar (mannen) of ≥55 jaar (vrouwen); Met een belaste familieanamnese voor HVZ; Met zichtbaar overgewicht; Met klachten die kunnen wijzen op HVZ; Waarbij bepalingen t.a.v. risicofactoren zijn gedaan waarvan de uitslagen kunnen wijzen op een verhoogd risico op HVZ. Exclusiecriteria De volgende groepen worden uitgesloten van het zorgprogramma: Patiënten met hartfalen2, Patiënten met DM23; Patiënten met ernstige comorbiditeit en/of beperkte levensverwachting. C. DOELEN CVRM is het systematisch opsporen van patiënten met een verhoogd risico en het behandelen van de risicofactoren voor hart- en vaatziekten. De inhoud van deze zorg en de wijze waarop de zorg wordt georganiseerd staat in dit zorgprogramma beschreven. Het zorgprogramma bevordert een optimaal geïntegreerd beleid voor multidisciplinaire behandeling en begeleiding van patiënten met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten (HVZ). Het zorgprogramma heeft als doel het verminderen van de kans op eerste of nieuwe manifestaties van HVZ en de kans op complicaties als gevolg van HVZ. D. BETROKKEN DISCIPLINES Bij de zorg, behandeling en begeleiding van patiënten met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten zijn de volgende disciplines betrokken: Huisartsenzorg, Farmacie; Fysiotherapie; Diëtetiek; Medisch specialismen. Dit zorgprogramma beschrijft hun aandeel in de zorg. E. UITGANGSPUNTEN De uitgangspunten ten aanzien van de CVRM zorg zijn: toegankelijkheid van de zorg voor alle CVRM patiënten van de huisartsenpraktijken Diever en Dwingeloo, persoonlijke zorg op maat afgestemd op de behoefte van de patiënt; de juiste zorg op de juiste plaats, het juiste moment en door de juiste zorgverlener; 1 In het beginstadium van de implementatie van het zorgprogramma kiest de werkgroep ervoor om middels casefinding de doelgroep van het programma in beeld te krijgen. In een later stadium kan actieve screening overwogen worden. 2 Voor patiënten met hartfalen is een separaat zorgprogramma nodig, gezien de complexiteit van deze zorg. 3 Voor diabetespatiënten is door HZDR al een DBC afgesloten; aangezien CVRM een integraal onderdeel is van diabeteszorg kunnen er niet twee DBC’s parallel worden geopend. 6 - - CVRM zorg wordt primair vanuit de huisartsenpraktijk gestart en geleverd: de huisarts is de vaste begeleider van de patiënt, regisseur van de patiëntenzorg, heeft de beschikking over alle relevante informatie, verstuurt informatie daar waar nodig en krijgt relevante informatie waar nodig retour; Alle disciplines leggen de informatie op dezelfde wijze vast; Integrale zorg: daar waar van toepassing multidisciplinair en in de keten afgestemd. F. ONDERSTEUNING ZELFMANAGEMENT Ondersteuning van zelfmanagement gaat over een partnership tussen patiënt en zorgverlener. Het is belangrijk dat de patiënt de regie heeft zoals hij die zelf nodig vindt en de zorg krijgt die bij hem/haar past. Ondersteuning van het zelfmanagement krijgt vorm in: een individueel zorgplan dat aansluit bij de individuele wensen en doelen van de patiënt en voorlichting en motivatie tot aanpassing van de leefstijl. Individueel zorgplan (hier gebruik maken van het paspoort chronische aandoeningen) Een individueel zorgplan (IZP) helpt de patiënt inzicht te krijgen in het ziekteproces, zijn zelfzorg te versterken en stimuleert tot het vervullen van een sleutelrol in het monitoren van het verloop van het ziekteproces. Het IZP legt daarmee de verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid directer bij de patiënt zelf. Met de patiënt worden persoonlijke gezondheidsdoelen geformuleerd die realistisch zijn (wenselijk en haalbaar), niet te ver in de toekomst liggen, positief zijn geformuleerd en niet strijdig zijn met andere doelen. Een individueel zorgplan4, dat aansluit bij het zorgprogramma, bestaat uit de volgende elementen: Risicoprofiel, Persoonlijke doelen en streefwaarden; Manier op persoonlijke doelen en streefwaarden te bereiken; Controleschema; Centrale zorgverlener. De hulpverlener ondersteunt de patiënt bij het bedenken van strategieën om de doelen te realiseren, het vol te houden en het weerstand leren bieden aan frustraties. Het IZP is een belangrijk instrument om de mate én de voortgang van zelfmanagement te monitoren. Voorlichting en motivatie tot aanpassing van de leefstijl De huisartsen, de praktijkverpleegkundigen en de apothekerassistentes, zijn vanuit hun opleiding geschoold in het geven van patiëntgerichte voorlichting. Bij voorlichting aan patiënten met een mogelijk verhoogd CVR is het belangrijk dat de patiënt begrijpt: Wat vasculair risico is, Waaruit de behandeling bestaat; Wat de prognose is; Wat de betekenis is van de symptomen; Op welke manier leefstijl en medicijnen ingrijpen op het risico; Hoe de risicofactoren te beïnvloeden zijn; Hoe hij/zij kan omgaan met de consequenties en emoties en hierover effectief kan communiceren met zorgverleners, familie, vrienden en relevante anderen. 4 Mogelijk kan gebruik gemaakt worden van het werkboekje Vitale Vaten http://www.vitalevaten.nl/PlatformVitaleVaten/Uploads/mID_6108_cID_5099_Individueel%20zorgplan.pdf 7 G. STANDAARDEN De samenwerkende disciplines van Stichting Gezondheidscentrum EDD, betrokken bij de zorg aan mensen met een verhoogd risico op HVZ, hanteren de volgende standaarden: Protocollair CVRM, J.K.W. Den Boer (2013), Handboek cardiovasculair risicomanagement, dr. A. Kooy (2012); Concept Multidisciplinaire Richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement (herziening 2011); Handboek Dieetbehandelingsrichtlijnen (2010 Uitgevers); Zorgstandaard Vasculair Risicomanagement, deel 1 (Platform Vitale Vaten, februari 2009); KNGF Standaard Beweeginterventie coronaire hartziekten (december 2008); NHG Standaard Cardiovasculair risicomanagement (november, 2006); CBO Richtlijn Cardiovasculair Risicomanagement (2006); NHG Standpunt Diagnostiek en behandeling van familiaire hypercholesterolemie (april, 2006). 8 3. ZORPROGRAMMA CVRM Het zorgproces wordt in vijf paragrafen uitgewerkt: A. Identificatie B. Diagnostiek, behandeling en follow-up C. Aanvullende zorg Stoppen Met Roken Voeding en dieet Bewegen. D. Consultatie E. Indicatoren. A. IDENTIFICATIE Het zorgprogramma richt zich op patiënten met HVZ én patiënten met een verhoogd risico op HVZ. Voor identificatie van deze twee groepen worden de volgende acties ondernomen: Identificatie tijdens spreekuur bezoek, Identificatie d.m.v. screening patiëntenbestand op diagnose en daarmee corresponderende ICPC-code (Bron Protocollair CVRM, editie 2013): Hart- en vaatziekten Angina pectoris K74 Acuut myocardinfarct K75 Andere/chronische ischemische hartziekte K76 TIA K89.1 Cerebraal infarct K90.3 Claudicatio intermittens K92.1 Aneurysma aortae K99.1 Risicoverhogende factoren Reumatoïde artritis L88.01 Verhoogde bloeddruk K85 Hypertensie zonder orgaanschade K86 Hypertensie met orgaanschade K87 Hypercholesterolemie T93.01 Gemengde hyperlipidemie T93.03 Familiaire hypercholesterolemie/hyperlipidemie T93.04 Tabaksmisbruik P17 Hart- en vaatziekten in familie-anamnese A29.01 Adipositas (QI ≥30) T82 Overgewicht (27 ≤QI <30) T83 Nierfunctiestoornis/nierinsufficientië U99.01 Zwangerschapstoxicose/(pre-)eclampsie W81 Zwangerschapdiabetes W84.02 9 B. DIAGNOSTIEK, BEHANDELING EN FOLLOW-UP Nadat de patiënten zijn geïdentificeerd begint de diagnostiekfase. Diagnostiek Voor patiënten met HVZ Includeren in het zorgprogramma en de ruiter CV geven in het HIS, Vastleggen van de risicofactoren en eventuele klachten. Voor patiënten zonder HVZ maar met een verhoogd risico Opstellen van het risicoprofiel: inventariseren van de risicofactoren, Risicoschatting; Vastleggen van de risicofactoren en eventuele klachten; Bij een 10-jaarrisico risico op ziekte en sterfte door HVZ ≥10%: includeren in het zorgprogramma en de ruiter CV geven in het HIS. Behandeling Het vaststellen van het behandelbeleid vindt plaats in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van de hoogte van het sterfte risico aan HVZ en specifieke omstandigheden. Het behandelbeleid bestaat uit leefstijladvisering en mogelijk medicamenteuze behandeling. Patiënten met een 10-jaarrisico 10 – 20% risico op ziekte en sterfte door HVZ: Leefstijladvies Overweeg medicatie. Patiënten met een 10-jaarrisico ≥ 20% risico op ziekte en sterfte door HVZ: Leefstijladvies Medicatie. Patiënten met HVZ: Leefstijladvies Medicatie. Leefstijladvisering Aan alle patiënten met HVZ of met een 10-jaarrisico ≥ 10% op ziekte en sterfte door HVZ worden de volgende leefstijladviezen gegeven: Niet roken Het rookgedrag wordt regelmatig met de patiënt besproken. Serieus gemotiveerde patiënten wordt begeleiding door de praktijkverpleegkundige geboden. Indien gewenst kan er advies gegeven over medicamenteuze middelen die het stoppen met roken kunnen ondersteunen. Zie verder Aanvullende zorg. Voldoende lichaamsbeweging Bij voorkeur ten minste 5 dagen per week 30 minuten per dag fietsen, stevig wandelen, tuinieren enz. Patiënten die voldoen aan de inclusiecriteria van het beweegprogramma én gemotiveerd zijn voor gedragsverandering, worden verwezen naar de fysiotherapeut. Zie verder Aanvullende zorg. Voedingsadvies Gezond eten, waarbij de volgende punten van belang zijn: o het gebruik van roomboter, harde margarines, vette vlees en melkproducten en tussendoortjes (ook zoete) beperken, ter verlaging van het cholesterolgehalte, 10 o o o 2 porties (100-150 g) vis per week eten, waarvan ten minste 1 portie vette vis; per dag 150 tot 200 gram groente en 200 gram fruit gebruiken; het gebruik van zout beperken tot maximaal 6 gram per dag; in de praktijk betekent dit dat er wordt geadviseerd om geen zout toe te voegen aan de voeding en voedingsmiddelen die veel zout bevatten te vermijden. Beperk het gebruik van alcohol; Zorg voor een optimaal gewicht. Zie verder Aanvullende zorg. Medicamenteuze behandeling Patiënten met (een verhoogd risico op) hart- en vaatziekten zijn vaak hun hele leven aangewezen op gebruik van meerdere geneesmiddelen. Goed geneesmiddelengebruik en therapietrouw is cruciaal: het juiste geneesmiddel moet op het juiste moment op de juiste wijze worden gebruikt en dit moet volgehouden worden. Het is van belang dat de huisarts het medicatiegebruik van de patiënt begeleidt en bewaakt. Voor het bepalen van de indicatie voor medicamenteuze behandeling wordt onderscheid gemaakt tussen patiënten zonder en met HVZ. Patiënten zonder HVZ, DM of RA antihypertensiva en/of statines zijn geïndiceerd bij: ≥ 20% 10-jaarsrisico op ziekte of sterfte door HVZ en SBD > 140 mmHg en/of LDL > 2,5 mmol/l 10-20% 10-jaarsrisico op ziekte of sterfte door HVZ en SBD > 140 mmHg en/of LDL > 2,5 mmol/l én aan­wezigheid van andere risicoverhogende factoren (tabel 2) SBD > 180 mmHg of TC/HDL-ratio > 8 ongeacht risico op HVZ, 70-plussers: weeg voor- en nadelen van behandeling af bij korte levensverwachting, uitgebreide comorbiditeit of polyfarmacie hanteer bij 80-plussers hogere streefwaarde SBD (150-160 mmHg); antihypertensiva: zie tabel 1 en 2 voor stappenplan en voorkeursmedicatie bij specifieke klinische condities; statines: zie tabel 3 voor stappenplan controleer in instelfase LDL elke 3 maanden routinematige controle CK en transaminasen is niet nodig. Patiënten met DM of RA indicatie antihypertensiva en/of statines is identiek aan die bij patiënten zonder HVZ, DM of RA (zie boven), bij DM en 10-20% 10-jaarsrisico op ziekte of sterfte door HVZ: overweeg behandeling bij slechte metabole controle, microalbuminurie, microvasculaire complicaties of andere risicoverhogende factoren (tabel 2); bij RA en 10-20% 10-jaarsrisico op ziekte of sterfte door HVZ: overweeg behandeling bij sterke ziekteactiviteit of andere risicoverhogende factoren. Patiënten met HVZ acetylsalicylzuur 1 dd 80-100 mg: na TIA/CVA tevens dipyridamol (mga) 2dd 200 mg bij overgevoeligheid acetylsalicylzuur: clopidogrel 1dd 75 mg (dipyridamol staken) bij atriumfibrilleren, kunstklep, vaatprothese, structurele hartafwijking: cumarinederivaat, antihypertensiva: bij SBD > 140 mmHg: zie stappenplan en voorkeursmedicatie bij specifieke klinische condities (tabel 1 11 en 2) bij coronaire hartziekte: bètablokker ongeacht hoogte bloeddruk na coronaire revascularisatie, hartinfarct en bij hartfalen: ACE-remmer ongeacht hoogte bloeddruk na TIA/CVA: ook indicatie antihypertensiva bij SBD ≤ 140 mmHg; statines: bij LDL > 2,5 mmol/l: zie tabel 3 voor stappenplan bij symptomatisch coronair lijden of doorgemaakt hartinfarct: statine ongeacht hoogte TC en LDL. Tabel 1. Stappenplan bij de behandeling van ongecompliceerde essentiële hypertensie bij niet-negroïde patiënten, ouder dan 50 jaar Stap 1 Stap 2* Stap 3* Stap 4* thiazidediureticum of calciumantagonist voeg ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) toe, bij voorkeur in combinatietablet combineer thiazidediureticum, ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) en calciumantagonist overweeg therapieresistente hypertensie (zie NHG Standaard) * Elke volgende stap is van toepassing indien de streefwaarde niet wordt bereikt. Tabel 2. Voorkeursmedicatie bij diverse specifieke kenmerken of condities Kenmerk of conditie jonge leeftijd (< 50 jaar) oudere leeftijd (> 70 jaar) chronisch, stabiel hartfalen chronische nierschade (inclusief microalbuminurie) DM (zonder microalbuminurie) atriumfibrilleren astma/COPD negroïde afkomst Tabel 3. Stap 1 Stap 2* Stap 3* Stap 4* Voorkeursmedicatie (separaat of in combinatie) 1. ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) 2. toevoegen bètablokker (als verdragen) 3. toevoegen diureticum of calciumantagonist diureticum, calciumantagonist en/of ACE-remmer (bij kriebel-hoest ARB). Keuze op basis van comorbiditeit en comedicatie 1. ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) 2. toevoegen diureticum 3. toevoegen bètablokker ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) 1. thiazidediureticum 2. toevoegen ACE-remmer (bij kriebelhoest ARB) 3. toevoegen calciumantagonist bètablokker diureticum 1. calciumantagonist of diureticum 2. calciumantagonist én diureticum Stappenplan statinetherapie start met simvastatine 40 mg/d (of lager indien geringe LDL-verhoging) switch naar atorvastatine 20 of 40 mg/d of rosuvastatine 10 of 20 mg/d (dosering afhankelijk van de LDL-verhoging) verhoog dosering atorvastatine tot maximaal 80 mg/d of rosuvastatine tot maximaal 40 mg/d bij niet bereiken van LDL-streefwaarde: Optimaliseren van andere risicofactoren Nogmaals consult bij dietiste en/of fysiotherapeut Evt. ezetimibe bij niet verdragen statines Bij een blijvend hoog risico van ≥20%: verwijzing naar de internist * Elke volgende stap is van toepassing indien de streefwaarde niet wordt bereikt. 12 Follow-up Voor een blijvend effect van de niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling is een follow-up van belang. Het controleschema wordt individueel opgesteld en is afhankelijk van het risicoprofiel, de (co)morbiditeit en de persoonlijke wensen. De follow-up bestaat uit: Na het instellen van de behandeling, leefstijladvisering en/of medicatie, is (half-)jaarlijkse evaluatie van de therapie en het IZP gewenst. Nagegaan wordt of er veranderingen hebben plaatsgevonden in het risicoprofiel. De hulpverlener vraagt naar eventuele klachten, neemt een anamnese af, meet pulsaties, lengte, gewicht en bloeddruk, Voorafgaande aan de follow-up is de patiënt verwezen voor laboratoriumonderzoek (lipidenspectrum, glucose, serumkalium, serumkreatinine, nierfunctie en urineonderzoek); Er wordt geïnformeerd naar de therapietrouw; Bij rokers wordt de wenselijkheid van stoppen met roken benadrukt; Zo nodig worden in een vervolg follow-up consult leefstijladviezen gegeven; Zo nodig wordt het individuele zorgplan in een vervolg follow-up consult nader geëvalueerd. 13 C. AANVULLENDE ZORG Stoppen met roken Begeleiding vanuit de huisartsenpraktijk, H-MIS5 Gezien het grote gezondheidsrisico en de bewezen effectiviteit, wordt de patiënt geadviseerd en gemotiveerd om te stoppen met roken. Doelstelling: De gezondheidsproblemen die roken met zich meebrengt te verminderen of te voorkomen, en daarmee de levensduur te verlengen en de kwaliteit van leven van de patiënt en diens omgeving te verbeteren. Opsporen van rokers De praktijkverpleegkundige vraagt bij ieder patiënt: na over de rookstatus (ja/nee), vraag naar de motivatie te stoppen. Afhankelijk van de rookstatus en de motivatie wordt de patiënt ingedeeld in een van deze groepen: roker: gemotiveerd – overweger – ongemotiveerd, gestopt; nooit gerookt. Bij de roker wordt de episode P17 Tabaksmisbruik aangemaakt. Vervolgconsulten: Bij gemotiveerde patiënten: adviseer een intensieve ondersteunende interventie, plan vervolgconsult van 15 minuten binnen 1-2 week; Bij ‘overweger’: adviseer een korte motivatie verhogende interventie, plan een vervolgconsult van 10 minuten binnen 1-3 maand. Bij ongemotiveerde patiënten: vraag toestemming om in een volgend contact terug te komen op het stoppen met roken 3-6mnd, leg dit vast in het journaal van de patiënt. Richtlijnen Intensieve ondersteunende interventie vraag na hoeveel sigaretten de roker gemiddeld per dag rookt en doorgaans de eerste sigaret binnen 30 minuten na ’t opstaan oprookt, evalueer eerder mislukte pogingen; stel moeilijke momenten vast: ontwenningsverschijnselen angst om te falen of dalende motivatie gewichtstoename gebrek aan sociale steun; stopplan: stopdatum uitbreiden sociale steun verwijder tabaksprodukten wat te doen bij moeilijke momenten adviseer op de persoon eventueel afgestemde medicamenteuze ondersteuning Let op; de huisarts neemt de eindverantwoording / beslissing in nicotine vervangende middelen en schrijft deze voor; 5 H-MIS = minimale interventie strategie in de huisartsenpraktijk 14 plan folluw-up contacten (10 minuten contacten) binnen: een week na stopdatum het tweede binnen een maan het derde binnen drie maanden het vierde na een half jaar stem follow up af op de patiënt; acties in de follow up: vier het succes terugval als leermomenten beschouwen overweeg intensievere therapie. Het roken van tien sigaretten per dag is een reden om de stoppoging te ondersteunen met medicatie: nicotine vervangende middelen (kauwgom, pleisters, zuigtablet etc.), nortriptyline of bupropion. Iemand die > twintig sigaretten per dag rookt en de eerste binnen dertig minuten na opstaan, heeft baat bij een hoge dosis nicotine vervangende middelen. Richtlijnen Kort motivatieverhogende interventie vraag naar de voordelen van het roken, vertel voor de patiënt de relevantie van het stoppen met roken; praat over de risico’s van het roken; vertel over de voordelen van het stoppen; vraag na de mogelijke barriere’s: ontwenningsverschijnselen angst om te falen gewichtstoename gebrek aan sociale steun; plaats iets anders tegenover het genot van tabak. Nazorg De interventie is op de persoon afgestemd en bestaat uit tenminste vier consulten van tien minuten in een periode van enkele maanden. Afhankelijk van de ernst van de verslaving en de behoefte van de patiënt wordt de contacttijd verlengd en/of het aantal follow-up consulten uitgebreid. 15 Voeding en dieet In het kader van CVRM zijn drie indicaties voor een verwijzing naar de diëtist: Hyperlipidemie, Hypertensie; Overgewicht. Hyperlipidemie Voorkeursmoment voor verwijzing naar de diëtist: Na het stellen van de diagnose: Hyperlipidemie, eventueel in combinatie met diabetes mellitus en/of te hoog gewicht en/of hypertensie. Erfelijke hypercholesterolemie en/of hypertriglyceridemie (totaal cholesterol > 8 mmol/l of totaal cholesterol/HDL-ratio >8). Indien er sprake is van: Personen zonder coronaire hartziekten met eerstegraads familieleden < 60 jaar met coronaire hartziekten. Patiënten met een voorafgaand hartinfarct of anderszins symptomatisch vaatlijden. Personen zonder hart- en vaatziekten, maar wel met een verhoogd risico op coronaire hartziekten volgens de SCORE risicokaart. Relevante gegevens voor de diëtist: Diagnose: (familiaire) hypercholesterolemie/gecomineerde hyperlipidemie, eventuele comorbiditeit. Laboratoriumgegevens: totaal cholesterol, HDL-cholesterol, triglyceriden, LDL-cholesterol. Medicatie: lipidenverlagende middelen. Overig: lengte, gewicht(sverloop). Doelstelling behandeling diëtist: Verlagen van de kans op coronaire hartziekten door: Verbeteren van het LDL (<2,5 mmol/l) Verhogen van de inname van groente, fruit, volkoren graanproducten en omega-3-vetzuren. Dieetkenmerken: Vet: Totaal vet: 20-40 energie% bij een gezond gewicht, 20-35 energie% bij overgewicht. <10 energie% verzadigd vet. <1 energie% transvet. Maximaal 300 mg cholesterol. Minimaal 200 gram groenten en 2 porties fruit. 450 mg omega-3-vetzuren (EPA en DHA). Bij onvoldoende inname van vis zijn visolievetzuren verrijkte voedingsmiddelen of visoliecapsules een aanvaardbaar alternatief. Linolzuur: 2 energie%. Alfalinoleenzuur: 1 energie%. Alcohol: vrouwen maximaal 1 glas per dag, mannen maximaal 2 glazen per dag. Maximaal 6 gram zout per dag. Voedingsvezels: 3,4 g/MJ per dag. Bij hypertriglyceridemie: richtlijnen hypercholesterolemie, daarnaast een alcoholverbod. Bij DM: richtlijnen DM. Bij een te hoog gewicht: zie kopje ‘Overgewicht’. 16 Behandeltijd Zorgniveau 2 Bijzonderheden Goede compliance van het dieet kan tot gevolg hebben dat er minder lipidenverlagende middelen nodig zijn. De diëtist besteedt naast het dieet aandacht aan een gezonde leefstijl: niet roken, voldoende beweging, voorkomen van een te hoog gewicht. Hypertensie Voorkeursmoment voor verwijzing naar de diëtist: Bij start van de behandeling en bij therapie resistentie Bij indicatie voor behandeling: > 10% risico Indien er sprake is van: ≤ 60 jaar: een gemiddelde (van 3 controles) systolische bloeddruk van 140 mm Hg of hoger, > 60 jaar: den gemiddelde (van 3 controles) systolische bloeddruk van 160 mm Hg of hoger; Gebruik van antihypertensieve medicatie. Relevante gegevens voor de diëtist: Diagnose: hypertensie, eventuele comorbiditeit. Symptomen: hoofdpijn, duizeligheid. Medicatie: anti-hypertensiva, diuretica. Overig: lengte, gewicht(sverloop), risicoprofiel (te hoog gewicht, roken, overmatig of excessief alcoholgebruik, geringe lichamelijke activiteit, onvolwaardige inname voedingsstoffen, medicijngebruik, familiaire aanleg). Doelstelling behandeling diëtist: Verlagen van de bloeddruk. Ondersteunen van de bloeddrukverlagende medicatie. Dieetkenmerken: Volgens richtlijnen goede voeding, met extra aandacht voor: Natriumbeperkt tot maximaal 2400 mg Na. Verzadigd vet: maximaal 10 en%. Transvet: <1 energie%. 150-200 gram groente en 2 porties fruit per dag. 2 keer per week vis, waarvan 1 keer vette vis (met laag natrium). Alcohol volgens de aanbeveling (vrouwen maximaal 1 glas/dag, mannen maximaal 2 glazen/dag). Glycyrrhizinezuur beperken. bij kaliumbesparende diuretica in combinatie met ACE-remmers: geen kaliumrijke mineralenmengsels bij serumkalium > 5,5 mmol/l. bij kaliumuitdrijvende diuretica aandacht voor voldoende kalium in de voeding. leefstijladviezen: Bij te hoog gewicht: zie “te hoog gewicht”. Voldoende lichaamsbeweging. Stoppen met roken. Behandeltijd: zorgniveau 1. Bijzonderheden: 17 Een natriumbeperking leidt altijd tot een bloeddrukverlaging, het effect lijkt groter bij personen met een verhoogde bloeddruk, ouderen, negroïde mensen en mensen met overgewicht. Het effect van het natriumbeperkt dieet is afhankelijk van de individuele natriumgevoeligheid. Het effect op de bloeddruk lijkt groter naarmate de mate van natriumbeperking toeneemt. Sommige bruistabletten kunnen natrium bevatten. Overgewicht Voorkeursmoment voor verwijzing naar de diëtist: Er is sprake van overgewicht/obesitas indien er sprake is van één van de volgende gegevens: BMI ≥ 25 kg/m2 en/of middelomtrek voor mannen ≥ 94 cm en voor vrouwen ≥ 80 cm, obesitas: BMI ≥ 30 kg/m2 en/of middelomtrek voor mannen ≥ 102 cm of voor vrouwen ≥ 88 cm). BMI ≥ 25 kg/m2 en comorbiditeit. Bij jaarlijks een oplopende BMI en/of middelomtrek. Relevante gegevens voor de diëtist: Diagnose: overgewicht/obesitas, eventuele comorbiditeit. Laboratoriumgegevens: glucose, lipiden (inclusief triglyceriden), bloeddruk, HbA1c. Medicatie: bij gewichtsregulatie, psychofarmaca, medicatie ter behandeling van comorbiditeit, corticosteroïden, antihistaminica, antimigraine middelen. Overig: lengte, gewicht(sverloop), relevante medische voorgeschiedenis. Doelstelling behandeling diëtist: Reduceren lichaamsgewicht met ½-1 kg per week. Er wordt gestreefd naar een gewichtsafname van 5-15% in een jaar om een maximale gezondheidswinst te bereiken. Het te bereiken gewichtsverlies hangt onder andere af van de gezondheidstoestand van de patiënt bij aanvang van de behandeling en van medicijngebruik. Streven naar gewichtsbehoud op lange termijn. Het aanleren van een gezond eetpatroon. Inzicht geven in eetgedrag en het veranderen van eetgedrag door middel van zelfcontroletechnieken op gedragstherapeutische basis. Dieetkenmerken: Energiebeperkt dieet dat leidt tot verbetering van het eetgedrag. Verhogen lichamelijke activiteit. Behandeltijd: De mate van intensiteit van behandeling is afhankelijk van de ernst van de bijbehorende gezondheidsrisico’s en de darmee samenhangende zorgvraag van de patiënt. Zie voor een juiste indeling de Zorgstandaard Obesitas. Zorgniveau 3-4. Bijzonderheden: De diëtist besteedt extra aandacht aan het diagnosticeren van eetstoornissen. 18 Bewegen Als een patiënt een verhoogd risico op hart en vaatziekten heeft komt deze in aanmerking voor het CVRM beweegprogramma (zie voor uitgebreide beschrijving bijlage A). Deelname aan het programma is altijd na overleg tussen huisarts en fysiotherapeut. In het CVRM beweegprogramma leert de deelnemer op verantwoorde manier zijn belastbaarheid te vergroten. Er wordt gewerkt aan conditie, kracht, mobiliteit en stabiliteit in een op maat gemaakt oefenschema rekening houdend met eventuele beperkingen/klachten. Korte beschrijving Bij de intake wordt gekeken naar de mate van actief leven en of voldaan wordt aan de Nederlandse fitheidsnorm. Met testen wordt het programma op de persoonlijke situatie ingesteld en worden persoonlijke doelen gesteld. Na 6 weken en 3 maanden is er een tussenevaluatie; de intake en de testen worden herhaald en indien nodig worden doelen bijgesteld. De eindevaluatie is na 4 maand; bekeken wordt hoe de training is verlopen, wat de behaalde resultaten zijn en er wordt geadviseerd welke sportactiviteit de deelnemer zelfstandig kan oppakken. Belangrijk is dat er een sportactiviteit gekozen wordt die bij de deelnemer past en waarbij verwacht wordt dat hij dit voor een lange tijd vol kan houden en zichzelf kan blijven motiveren. Na 8 maanden is er een follow-up; geëvalueerd wordt of de motivatie tot sporten behouden is en de testen worden herhaald. Tijdsduur en opbouw van het beweegprogramma Het CVRM beweegprogramma heeft een tijdsduur van 4 maanden en kent de volgende opbouw: Eerste 3 maanden 2x per week (te volgen binnen de openingstijden van de fysiotherapiepraktijk), Laatste maand 1x per week Fysio Fit + 1x per week een andere sport-of bewegingsactiviteit; Daarna maakt de deelnemer een keuze over hoe hij zelf de sportieve prestaties vorm gaat geven. Trainingsdoel en effecten Deelnemer activeren en diens levensstijl veranderen, zodat vermindering van de cardiovasculaire risicofactoren wordt bewerkstelligd. Beoogde effecten zijn: Meer algehele kracht/conditie, Afname lichaamsgewicht; Toename van dagelijkse activiteiten; Plezier krijgen in het bewegen/sporten Evaluatie (5 momenten) 6 wkn tussentijdse evaluatie (intake en testen worden geëvalueerd en bijgesteld), 3 mnd tussentijdse evaluatie (intake en testen worden geëvalueerd en bijgesteld); 4 mnd eindevaluatie (hoe is de training verlopen, wat zijn de resultaten, met welke sportactiviteit wordt verder gegaan); 8 mnd follow-up en evaluatie (nagaan of motivatie tot sporten behouden is en opnieuw testen); 1 jaar eindevaluatie. Terugkoppeling naar huisartsen: Na vier maanden volgt er een terugkoppeling naar de huisarts. Hierin wordt kort samengevat het verloop van het CVRM beweegprogramma besproken. 19 D. CONSULTATIE Extra consultatie of verwijzing kan nodig zijn bij de volgende zorgvragen: Bij nierfunctiestoornissen verwijzing naar diëtiste voor eitwitbeperkt dieet (albiminurie) Indicatie: Diagnose chronische nierschade gecombineerd met tenminste één van de volgende gegevens: eGFR < 60 ml/min/1.73 m2 Gediagnosticeerde hypertensie Proteïnurie: >0,5 g/24 uur Vochtretentie Serum kalium >5 mmol/l Serum fosfaat >1,5 mmol/l Verwijsprocedure: Via verwijsbrief van de huisarts. Doelstelling: Behandeling progressiefactoren: Het vertragen van de achteruitgang van de nierfunctie. Ondersteunen van de bloeddrukregulatie. Verminderen van de vochtretentie. Verminderen van de proteïnurie tot <1 g/24 uur Behandeling complicaties: Bijdrage leveren aan goede calcium- en fosfaathuishouding. Bijdrage leveren aan de behandeling van metabole acidose. Regulering van de elektrolytenbalans. Bewaken van de voedingstoestand en voorkomen van ondervoeding. Voorkomen van voedingsgerelateerde complicaties: streven naar serum ureum < 30 mmol/l. Cardiovasculair risicomanagement: Verminderen van het risico op cardiovasculaire complicaties. Gewichtsreductie bij overgewicht. Verbetering van de leefstijl (bewegen, stoppen met roken). Terugkoppeling: Eindrapportage bij afsluiting behandeling of bij evaluatiemomenten. Bij complexe medische zorgvragen een advies van de vasculair georiënteerde internist Indicatie: Bij patiënten die niet voldoende reageren op de ingestelde medicamenteuze therapieën volgens normen gesteld in NHG standaard CVRM. Tevens wordt verwezen bij progressieve nierfunctiestoornissen volgens LTA Chronische nierschade (2009). Verwijsprocedure: Via verwijsbrief van de huisarts. Doelstelling: Consultatie over en beoordeling van ingestelde behandeling en/of uitsluiten nog niet bekend onderliggend lijden. Terugkoppeling: Eindrapportage bij afsluiting behandeling of bij evaluatiemomenten. 20 Bij onvoldoende mogelijkheden tot zelfzorg(-management) wijkverpleging Voorwaarde: de patiënt neemt deel aan het zorgprogramma en ontvangt verpleging van een thuiszorgorganisatie. Indicatie Patiënt is niet in staat zelfstandig medicatie in te nemen of toe te dienen, Patiënt heeft ondersteuning nodig bij het aanpassen cq opvolgen van zijn leefstijl; Patiënt heeft geen ziekte inzicht; Patiënt mist ondersteuning van mantelzorgers; Patiënt kan niet zelfstandig zelfcontroles uitvoeren. Doelstelling Ondersteunen, motiveren en stimuleren van de cliënt m.b.t. diens zelfzorg en zelfzorgmanagement. Verwijsprocedure Via verwijsbrief van de huisarts/praktijkverpleegkundige. De brief bevat naast de standaardinformatie ook de doelen uit het IZP. Interventies: Leefstijladviezen, Voorlichting en educatie; Observeren en signaleren; Begeleiding en ondersteuning bij het zelfmanagement. Terugkoppeling: Eindrapportage. Bij problemen het gedrag aan te passen bij gewenste leefstijl een advies van de GZ psycholoog Er is samenhang tussen lichamelijke, psychologische en sociale factoren bij het omgaan met een ziekte. Een adequate behandeling van de patiënt houdt rekening met deze drie gebieden en de klachten die in onderlinge samenhang kunnen ontstaan. Psychosociale zorg maakt onlosmakelijk deel uit van de multidisciplinaire zorg voor patiënten met een chronische aandoening. Indicatie Patiënten en naasten met psychosociale problemen, die voortvloeien of verweven zijn met hun ziekte (diabetes, COPD, hart- en vaatziekten): Patiënten ondervinden door psychosociale factoren (cognitie, emotie, gedrag en omgeving) belemmeringen in het aanpassingsproces, Patiënten bij wie leefstijladviezen onvoldoende beklijven of resultaat boeken; Patiënten die moeite hebben met stoppen roken: Patiënten en hun naasten die door hun ziekten met angstklachten of somberheid te maken krijgen; Patiënten en hun naasten die door hun ziekte met relatieproblemen of problemen in hun sociale omgeving te maken krijgen of bij wie de maatschappelijke participatie in gevaar komt; Patiënten en hun naasten die door hun ziekte met verlieservaring (bv. verminderd lichamelijk functioneren, seksuele problemen) en de verwerking daarvan te maken hebben. Verwijsprocedure Via verwijsbrief van de huisarts. Doelstelling Voorkomen of vroegtijdig behandelen van negatief effect op het aanpassingsproces van de patiënt door psychosociale factoren. 21 Interventies Interventies gericht op ondersteuning bij de aanpassing van leefstijl, EMRD; Interventies gericht op de ondersteuning bij (de aanpassing aan) psychosociale gevolgen. Terugkoppeling: Eindrapportage. 22 E. INDICATOREN Voor de beoordeling of de doelstelling van het zorgprogramma behaald wordt, wordt gebruik gemaakt van prestatie-indicatoren. De indicatoren geven inzicht in de uitvoering van de zorg en zijn uitgangspunt voor het permanente proces van kwaliteitsverbetering en aanpassing van het zorgprogramma. Tevens bieden de indicatoren geanonimiseerde informatie die gebruikt kan worden om de verzekeraar te laten zien of de gemaakte afspraken nagekomen worden. Indicatoren CVRM bij patiënten met Hart en Vaatziekten (doorgemaakt event) Meetperiode 14 maanden (1 april 2013-1 juni 2014) tenzij anders aangegeven. Bron: Concept Achmea GEZ Indicatoren 2014 (juli 2013) 1. % patiënten met HVZ in de praktijkpopulatie met hoofdbehandelaarschap onbekend Max. 3% 2. % patiënten met HVZ in de praktijkpopulatie met hoofdbehandelaarschap leeg Max. 1% 3. % patiënten met HVZ bij wie de bloeddruk is bepaald ≥ 85% 4. % patiënten met HVZ bij wie LDL-cholesterol is bepaald ≥ 75% 5. % patiënten met HVZ bij wie het rookgedrag is vastgelegd ≥ 85% 6. % patiënten met HVZ bij wie de BMI berekend/vastgelegd is ≥ 85% 7. % patiënten met HVZ bij met een nuchtere glucosemeting (in de afgelopen 48 maanden) ≥ 75% 8. % patiënten met HVZ waarbij de mate van bewegen is gecontroleerd ≥ 75% 9. % patiënten met HVZ van wie voedingspatroon is besproken ≥ 75% 10. % patiënten met HVZ bij wie het alcoholgebruik is geregistreerd (afgelopen 5 jaar) 23 ≥ 75% BIJLAGE A BEWEEGPROGRAMMA CVRM 1. VERWIJZING De benodigde gegevens voor de verwijzing voor een CVRM beweegprogramma zijn: Algemeen: Schriftelijke verwijzing, NAW gegevens patiënt, incl. naam, geboortedatum, zorgverzekeraar en relatienummer; NAW gegevens verwijzer; Handtekening verwijzer; Verwijsdatum. Specifiek: Medische diagnose/cardiale pathologie, specifiek benoemd; Bloeddruk Comorbiditeit; Medicatie, algemeen; Specifiek genoemd: aanvraag voor beweeg/zelfmanagementprogramma; Bij angineuze klachten gegevens van een ergometrietest. 2. INCLUSIECRITERIA Diagnose coronaire hartaandoeningen: stabiele AP-klachten, status na AMI, PCI of CABG, Niet voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen; Gemotiveerd voor een actieve levensstijl; Daarnaast voldoen aan minimaal drie van de volgende criteria: Leeftijd >50 jaar Roken Adipositas: BMI >27 of middelomtrek mannen >94 cm, vrouwen >80 cm HVZ in familie Verhoogd cholesterolgehalte (totaal cholesterol ≥6,5 mmol/l); Prediabetes Hypertensie RR systolisch > 140 Contra-indicatie: Gewicht hoger dan 150 kg Instabiele AP-klachten, decompensatie cordis, chronische hartfalen, hartritmestoornissen, ernstige klepafwijkingen, aneurysma, dissectie van de aorta. Comorbiditeit die deelname onmogelijk maakt zoals ernstige hyper- of hypotensie, klachten van het houding- en bewegingsapparaat, ernstig COPD, ernstige psychische problemen. 3. DOELSTELLING Algemeen: Bevorderen van een actieve leefstijl/bewegingsstimulering, Verbetering cardiopulmonale conditie en fitheid; Plezier in bewegen. Specifiek: Afname BMI <25 of middelomtrek mannen <94 cm, vrouwen <80 cm Meer ziekte-inzicht en zelfvertrouwen Vergroten maximale aerobe vermogen Subdoelen: Gedragsverandering, Informatieoverdracht; Verbetering zelfmanagement. 24 4. KLINIMETRIE Vragenlijsten: PARQ, NNGB/Pacescore; PSK; Rand 36 FABQ Antropometrie: Lengte/gewicht, BMI; Lichaamssamenstelling/vetpercentage/huidplooimeting; Buikomvang; Bloeddruk. Conditie/krachttesten: 6 minuten wandeltest, Statische beenstrekkrachttest/quadricepstest; Handknijpkrachttest; 5. INTAKE EN ONDERZOEK De intake en onderzoek bestaan uit: Anamnese: Bespreken vragenlijsten. Deze zijn vooraf aan de deelnemer meegegeven en door hem/haar ingevuld meegenomen, Vaststellen huidige en gewenste situatie t.a.v. Klachten Bewegen Leefstijl Coping Kennis en inzicht. Onderzoek: Uitvoeren antropometrie en conditie/krachttesten. Aan de hand van de gegevens uit de anamnese en het onderzoek wordt een analyse en een behandelplan opgesteld. Het behandelplan is een individueel behandelplan op maat gemaakt wat door de deelnemer in het programma in groepsverband uitgevoerd gaat worden. 6. INHOUD VAN HET PROGRAMMA (Mogelijke) inhoud van een groepstraining: Prikken/binnenkomst/vertrek : 5 min Warming–up: : 5 min 2 x 10 min cardio : 20 min 15 min kracht : 15 min 10 min grondoefeningen : 10 min (buikspier OT, doel reductie buik omvang) Cooling down : 5 min Totaal : 60 min. 25 7. DUUR, FREQUENTIE EN GROEPSGROOTTE VAN HET PROGRAMMA Totale duur van het programma: 16 weken. (Mogelijke) opzet van het gehele programma met daarbij behorende codes. (vooraf de vragenlijsten toe sturen), Intake + alle metingen in week 1 (incl. opstellen trainingsschema): 3/4 uur (1870); Groepstraining 2x p.w. 6 weken (1304) + 1x p.w. daarnaast een eigen activiteit; Evaluatie + bijstellen trainingsschema in week 6: 1/2 uur (1000); Groepstraining 2x p.w. 6 weken (1304) + 1x p.w. daarnaast een eigen activiteit; Evaluatie + bijstellen trainingsschema in week 12: ½ uur (1000); Outtake in week 16 (1000) of: o Optioneel: vervolg in fysiofitgroep op basis van abonnement (€ 29,50 of € 48,00 per maand): Follow up na 32 weken (1000) en na een jaar (1000). De groep bestaat uit minimaal 4 personen. Reden is dat bij het trainen van een enkele patiënt in de zaal of het trainen van een patiënt in een andere groep, het programma niet voldoet aan de definitie en inhoud van een beweegprogramma CVRM. 8. TERUGKOPPELING Na vier maanden is er een terugkoppeling naar de huisarts; deze betreft een korte samenvatting van de voortgang en de outtake van het CVRM beweegprogramma: Doelen behaald ja/nee, Motivatie; Voortgang aan de hand van de meetgegevens (begin- en eindewaarden). 9. INRICHTINGSEISEN Uitgangspunt: Laagdrempelig, maar wel veilig A. Fysiotherapiepraktijk : Totale zaalruimte van min. 40 m2, uitgaande van 8 m2 per deelnemer, incl. vrije zaalruimte. B. Apparatuur: Geijkte cardio-apparatuur (aantal: 4), waaronder voor de doelgroepscan geijkte fietsergometer; Geijkte multifunctionele krachtapparatuur (aantal: 2); Los oefenmateriaal. C. Overige apparatuur: Handheld dynamometer, Weegschaal tot op 0,1 kg nauwkeurig, goed geijkt; Lengtemeter op statief tot op 0,5 cm nauwkeurig (incl. voor hoogtestelling buikomvang); Huidplooimeter en/of Tanita, Omron; Bloeddrukmeter; Hartslagmeter; AED en goed uitgeruste EHBO-koffer; Voor 6 MWT: stopwatch, 2 pylonen, meetlint. D. Specifiek voor CVRM: Saturatiemeter. 26 10. COMPETENTIES FYSIOTHERAPEUT Kennis en vaardigheid t.a.v.: Gedrags- en bewegingsbeïnvloeding, Motivatietechnieken; Groepsdynamica en didactiek; Ziekteleer: ontstaan/beloop van de aandoening en de behandelmogelijkheden; Ketenzorg; Inspanningsfysiologie en trainingsleer; Meten en testen; Acquisitie van deelnemers en organisatie. De fysiotherapeut heeft een aanvullende scholing gevolgd voor de doelgroep geaccrediteerd door het KNGF. 11. UITVOERING De begeleidend fysiotherapeut is geregistreerd in het Centraal Kwaliteitsregister, De begeleidend fysiotherapeut heeft een geldig reanimatiediploma, en volgt elk jaar of elke 2 jaar een herhalingscursus; Er is 1 extra personeelslid met een reanimatiediploma aanwezig in verband met calamiteiten; De continuïteit is gewaarborgd door voor adequate, gelijkwaardig gekwalificeerde vervanging te zorgen; Er is ten minste 1 bedrijfshulpverlener (BHV-er) aanwezig; De testapparatuur en het materiaal; dat wordt gebruikt, is goed geijkt en onderhouden; De praktijk is goed bereikbaar en toegankelijk voor de cliënten; De praktijk beschikt over een operationeel calamiteitenplan en over telefoon; De praktijk is goed bereikbaar voor hulpdiensten (ambulance); Er is sprake van een goede informatieverstrekking aan de cliënten; Er vindt screening plaats van cliënten voor aanvang van de beweegactiviteiten volgens een geprotocolleerde intakeprocedure; De fysiotherapeut beschikt over de noodzakelijke medische en instroomgegevens. 27