WORD ORDER Normale woordvolgorde in het Engels: ONDERWERP GEZEGDE MEEW. VWP LIJD. VWP He They some flowers a brochure has given will send her me BEPALING PLAATS in London BEPALING TIJD Yesterday. Tomorrow. Meewerkend voorwerp komt NA het lijdend voorwerp als er TO voor staat: He has given some flowers to her. DUS: WOORDVOLGORDE BIJ NORMALE (BEVESTIGENDE)ZINNEN: Onderwerp werkwoord(en) rest He has given me a present WOORDVOLGORDE BIJ VRAGENDE ZINNEN: Hulpwerkwoorden onderwerp hoofdwerkwoord rest Has he given me a present? Let op 1! Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat, gebruik je een vorm van DO: Tegenwoordige tijd: DO of DOES (gevolgd door het hele werkwoord) Verleden tijd : DID (gevolgd door het hele werkwoord Woont hij in Roermond? Does he live in Roermond? Woon jij in Herkenbosch? Do you live in Herkenbosch? Ging hij gisteren naar de stad? Did he go to town yesterday? Let op 2! De Nederlandse woordvolgorde is vaak heel anders dan de Engelse woordvolgorde. Werkwoorden staan, anders dan in het Nederlands, zoveel mogelijk bij elkaar. Mijn zus kijkt vaak naar thrillers. My sister often watches thrillers. Ik heb hem op het station ontmoet. I have met him at the station Bepalingen van PLAATS en TIJD staan meestal aan het einde van de zin: PLAATS: He met me in a restaurant. (waar) TIJD: He visited me yesterday. (wanneer) Bepalingen van PLAATS komen vóór TIJD: He drove too fast in the streets of London (plaats) at midnight (tijd). Bepalingen van tijd kunnen ook vooraan in de zin staan: TIJD: Yesterday he went to London. TIJD: He went to London yesterday. Als er meerdere bepalingen van TIJD of PLAATS in de zin staan dan komt de nauwkeurigste tijdsbepaling vóór de minder nauwkeurige: We’ll meet her on the corner of the Highstreet (plaats) in London (plaats) at seven o’clock (tijd) tomorrow (tijd). WORD ORDER Pagina 1 van 2 Carine Stuurman-Jansen De onderstaande bijwoorden hebben een aparte plaats in de zin: Always, never, occasionally, often, seldom, sometimes, usually, already, ever, just (net, pas), still, almost, certainly, completely. Hardly, nearly, quite, certainly, definitely, obviously, probably, also, even, just (gewoon), only, really 1. NA am, is are, was, were a. He was never at home b. They are sometimes at school on Saturday. 2. NA het onderwerp in vraagzinnen a. Is she really ill? b. Do you always read comics? 3. NA HET 1e WERKWOORD als er meer werkwoorden in de zin staan a. He has certainly surprised me. 4. VOOR HET WERKWOORD als er maar één werkwoord in de zin staat a. He often watches thrillers. b. They seldom read books. 5. VOOR of ACHTERAAN als het een mening weergeeft a. Unfortunately he didn’t pass his exam. 6. ACHTERAAN MET NADRUK a. The job must be done carefully. EXERCISE 1: ZET DE ONDERSTAANDE ZINNEN IN DE JUISTE VOLGORDE 1. children/ very much/ I/ like. 2. Susan/ her pen friend/ every week/ a letter/ writes. 3. their holidays/ in Spain/ they spent/ last year/ in November. 4. to London/ for a few days/ he’s going. 5. bought/ some shirts/ yesterday/ in town/ I. 6. in the kitchen/ a kiss/ gave/ Joan/ me/ at four o’clock/ yesterday. 7. at seven/ can come/ They/ to my house/ tomorrow. 8. to her/ I/ my pen/ have given. 9. in springtime/ You/ can see/ in Holland/ many tulips. 10. in Rome/ I/ two years/ spent. EXERCISE 2: GEEF DE JUISTE PLAATS AAN VAN HET BIJWOORD TUSSEN HAAKJES 1. I can remember her name (never). 2. He takes sugar in his tea (usually). 3. The baby is asleep (almost). 4. He can be serious (never). 5. He complains (always). 6. Harry works hard (always). 7. She is ill (seldom). 8. I am late (never). 9. Do you go to a museum? (often). 10. Does she go by bus? (always) WORD ORDER Pagina 2 van 2 Carine Stuurman-Jansen