Woordenlijst bij 'Het oog in de storm ', Hoofdstuk 2: Zijn (metafysica) Als een woord vet is getypt, dan betekent dit dat het op een andere plaats in deze woordenlijst wordt uitgelegd. Woord Betekenis a priori Latijn voor ‘van tevoren’. Concepten die in onze geest aanwezig zijn, voorafgaand aan onze ervaringen accident iets bijkomstigs, een toevallige eigenschap. Staat in de filosofie van Aristoteles als categorie tegenover ousia. algemeen – particulier concrete objecten of begrippen (deze stoel hier, de kleur rood van mijn jas) kun je beschouwen als afspiegelingen van een algemeen begrip (het begrip ‘stoel’, het begrip ‘de kleur rood’). De concrete gevallen noem je particulier, het omvattende begrip noem je algemeen. Plato noemde deze algemene begrippen Ideeën, en beschouwde ze als werkelijk bestaand. algemene ontologie tak van de ontologie die zich bezighoudt met wat woorden als ‘zijn’ en ‘bestaan’ precies betekenen. allegorie een vergelijking in verhaalvorm, waarin je iets verheldert wat anders veel moeilijker uit te leggen zou zijn. Plato maakte vaak gebruik van allegorieën om zijn theorieën uit te leggen. anamnese – mnèmè begrippen van Plato. Mnèmè is het gebruikelijke Oudgriekse woord voor ‘herinnering’, en slaat op de herinnering aan dingen die we tijdens ons leven hebben meegemaakt. De anamnese gaat verder terug: anamnese is het weer ophalen van latente kennis van de Ideeën. Dat mensen dingen als iets kunnen herkennen, duidt erop dat ze nog intuïtieve kennis van de Ideeën bezitten, die hun ziel vóór hun geboorte moet hebben opgedaan. Als we bijvoorbeeld een paard zien, herkennen we het als een paard, omdat we ons diep in onze geest nog de Idee ‘paard’ herinneren, die onze ziek aanschouwd heeft voordat deze in een lichaam terechtkwam. animal rationale Latijnse vertaling van de Griekse term zoion logon echon archè Grieks voor ‘begin’ of ‘principe’, de bron waaruit iets voortkomt. De Griekse natuurfilosofen gebruikten het woord voor de oerstof waaruit volgens hen de wereld en het heelal gemaakt waren. attribuut in de filosofie van Spinoza is dit datgene wat door het verstand opvat wordt als iets wat bij de substantie hoort. bedriegerargument argument uit een gedachte-experiment waarin Descartes de mogelijkheid oppert dat alle voorstellingen die we hebben van de werkelijkheid onjuist kunnen zijn, omdat het mogelijk is dat God ons misleidt. In dat geval zou ook alle kennis die voortkomt uit het waarheidscriterium claire et distincte onjuist zijn. Descartes verwerpt het argument echter, omdat volgens hem bedrog onverzoenbaar is met een perfecte god. beweging de beweging (een begrip dat, ruimer opgevat, ook ‘ontstaan’ of ‘verandering’ kan betekenen) vormt het centrale probleem in de filosofie van Aristoteles. Hoe komt het dat dingen ontstaan, bewegen, worden zoals ze zijn? Het probleem ligt aan de grondslag van Aristoteles’ leer van de oorzaken. bewustzijnsfilosofie andere benaming voor subjectfilosofie binnen – buiten termen uit de subjectfilosofie. ‘Binnen’ staat voor het subject, de cartesiaanse res cogitans. ‘Buiten’ staat voor het object van het kennende subject, de cartesiaanse res extensa. cartesiaanse twijfel methodische twijfel. Aanpak van Descartes waarmee hij door aan alles te twijfelen wilde onderzoeken of er ook iets is waarop de twijfel geen vat heeft. categorie Bij Aristoteles is een categorie een verzameling predicaten. causa efficiens Latijn voor werkoorzaak causa finalis Latijn voor doeloorzaak causa formalis Latijn voor vormoorzaak causa materialis Latijn voor materiële oorzaak causaliteit het feit dat bepaalde verschijnselen de oorzaak zijn van andere verschijnselen, die we de gevolgen noemen. claire et distincte Franse term van Descartes. Als criterium voor waarheid buiten het denkende subject (res cogitans) gebruikte Descartes de vraag of hij iets claire et distincte, dus helder en welonderscheiden, kon inzien. Wiskundige kennis, en alle kennis die eenzelfde zekerheid bieden als wiskundige kennis konden behoren tot de ware kennis, omdat ze claire et distincte zijn. dat-zijn het zijnde in zoverre dat het is (term van Aristoteles). doeloorzaak de belangrijkste van de vier oorzaken bij Aristoteles. De doeloorzaak is hetgeen omwille waarvan iets is, het doel waarmee iets tot stand komt. Een tafel heeft bijvoorbeeld als doel: eraan zitten om te eten, schrijven, enz., en dit is de doeloorzaak van de tafel. doxa Grieks voor ‘mening, schijn’. Plato gebruikt de term voor de kennis die voortkomt uit het aanschouwen van de direct waarneembare wereld. Ware kennis, die voortkomt uit kennis van de Ideeën, noemde Plato epistèmè. dualisme antropologisch dualisme de opvatting dat er twee beginselen zijn, die niet tot een eenheid te herleiden is. Te onderscheiden in antropologisch, metafysisch en kentheoretisch dualisme In de filosofische antropologie is het dualisme de opvatting dat de mens bestaat uit een lichaam en een aparte ziel. metafysisch dualisme de opvatting dat de gehele werkelijkheid bestaat uit een waarneembare wereld, en een transcendente ideeënwereld. kentheoretisch dualisme de opvatting dat de zintuigen en de geest in twee verschillende werelden verkeren. dynamis – energeia Griekse termen voor de aanleg of mogelijkheid tot iets (dynamis) en de daadwerkelijke verwezenlijking van die aanleg of mogelijkheid (energeia). eerste filosofie naam die Aristoteles gaf aan de metafysica, omdat ze, als filosofie van het zijnde zelf, aan de basis ligt van alle andere filosofische disciplines. ego cogito Latijn voor ‘ik denk’. Voluit luidt de zin: cogito ergo sum, ‘Ik denk, dus ik besta.’ Volgens Descartes kon aan alle kennis worden getwijfeld, behalve aan dat er een ‘ik’ is dat twijfelt, een ‘ik’ dat denkt (twijfelexperiment). eidos Grieks voor ‘uiterlijk’, ‘vorm’, ‘gestalte’. bij Plato is eidos synoniem met idea, het Griekse woord voor Idee. Bij Aristoteles is de eidos (ook wel: morphè) de vorm die mede maakt dat iets is wat het is. Deze vormoorzaak is een van de vier oorzaken die Aristoteles aan een voorwerp verbindt. empirisme de opvatting dat alleen onze zintuiglijke waarnemingen een bron van kennis kunnen zijn. Tegenover het empirisme staat het rationalisme. entiteit een uit het Latijn afgeleide term voor ‘zijnde’. Een concreet bestaand specifiek ding. epstèmè Griekse term van Plato. De epistèmè is de ware kennis die voortkomt uit de innerlijke contemplatie van de Ideeën. eros Grieks woord voor ‘liefde’ of ‘verlangen’. Bij Plato is het het verlangen naar iets waaraan het je in zekere mate ontbreekt, een belangrijke drijfveer voor het menselijk handelen. essentie het wezen van iets, datgene wat maakt dat iets is wat het is. feit gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat. gevormde materie volgens Aristoteles is ieder ding gevormde materie. De vorm (eidos, vorm, vormoorzaak) die aan de materie is gegeven bepaalt wat iets is. grond in de ontologie is de grond van al het zijnde, het grondbeginsel waar al het zijnde van afhangt. Bij Plato zijn bijvoorbeeld de Ideeën de grond van al het zijnde, terwijl in de filosofie van de Middeleeuwen God meestal die rol vervulde hylè Grieks voor ‘materie’, bij Aristoteles ‘materie die geschikt is voor een bepaalde vorm’. hylemorfisme De opvatting van Aristoteles dat de twee principes van stof (hylè) en vorm (morphè) samen de dingen bepalen. Idee bij Plato zijn de Ideeën de onzichtbare maar werkelijk bestaande algemene ‘oervoorbeelden’ waaraan alle dingen en begrippen die in onze zichtbare wereld bestaan deelhebben, als het ware zijn afgeleid. Zo hebben alle in de zichtbare wereld bestaande tafels deel aan de Idee ‘tafel’, Ideeën worden ook wel Vormen genoemd. de filosofie van Plato, die leert dat er een transcendente wereld van Ideeën bestaat, waarvan de zichtbare wereld om ons heen slechts een afspiegeling is. ideeënleer identiteit term waarmee wordt aangeduid dat een term of entiteit ofwel met zichzelf samenvalt, ofwel met een andere term of entiteit. numerieke identiteit twee dingen zijn numeriek identiek, als ze één en hetzelfde voorwerp zijn, maar dan bijvoorbeeld op verschillende tijden. Bijvoorbeeld: als je ouder wordt ben je kwalitatief nogal veranderd ten opzichte van wie je bijvoorbeeld vijf jaar geleden was, maar je blijft numeriek identiek aan je vroegere zelf; je blijft die ene, unieke persoon. kwalitatieve identiteit dingen zijn kwalitatief gelijk als ze precies dezelfde eigenschappen hebben. Numeriek kunnen ze echter wel verschillend zijn: twee spelden uit een speldendoosje kunnen precies aan elkaar gelijk zijn, maar het blijven twee verschillende spelden. immanentie beslotenheid in zichzelf. In de ontologie en kenleer vormt de precieze aard van de verbinding tussen de immanente geest (het bewustzijn dat in zichzelf besloten is) en de buitenwereld een belangrijk probleem. immanentiefilosofie andere term voor subjectfilosofie intelligibiliteit een ander woord voor kenbaarheid. kwaliteiten Een ander woord voor hoedanigheid. Kwaliteiten die je bijvoorbeeld aan een appel kunt toeschrijven zijn ‘groen’, ‘sappig’, ‘rood’, ‘zacht’ en ‘rot’. secundaire kwaliteiten term van Descartes. Volgens hem behoorden alleen primaire kwaliteiten toe aan de res extensa. hij bedoelde daarmee objectieve, meetbare kwaliteiten, zoals lengte, breedte, enzovoort. Andere kwaliteiten, zoals smaak, geur, schoonheid, enzovoort noemde hij secundair, omdat ze subjectief zijn en in onze geest ontstaan als wij de res extensa waarnemen. leren – paideia – paideia is het Oudgriekse woord voor ‘onderwijs’, ‘leren’. Bij Plato speelt het een rol bij het weer ophalen van latente kennis (anamnese) van de Ideeënwereld. levensbeginsel het beginsel dat levende wezens maakt tot levende wezens, datgene dat de levenloze materie bezielt. Logos (rede) Grieks woord voor ‘argumentatief denken’. In het geval van de Grieken: verklaringen van natuurverschijnselen worden niet langer gezocht in handelingen van goden, maar in de natuur zelf. materiële oorzaak term uit Aristoteles’ oorzakenleer (oorzaak). De materiële oorzaak bestaat uit het materiaal waaruit iets kan ontstaan (bijvoorbeeld hout of metaal voor een tafel). Zie hylè. mathesis universalis term van Descartes. De mathesis universalis is de universele toepasbaarheid van taal van de wiskunde op andere terreinen van het weten, zoals de natuurkunde. De mathesis universalis veronderstelt dat we natuurprocessen kunnen herleiden tot een aantal heldere en welonderscheiden begrippen van de materiële dingen. Descartes meende dat ‘uitgebreidheid’ zo’n basisbegrip is dat beantwoordt aan het criterium ‘helder en welonderscheiden’ (claire et distincte) te zijn. Als uitgebreidheid het wezen van de natuurverschijnselen uitdrukt, dan zijn deze dus geheel en al te beschrijven in kwantificeerbare grootheden, in termen van meetbare vorm en grootte. Dat betekent volgens Descartes dat de natuurkunde volledig kan worden ontwikkeld zonder gebruik te maken van de ervaring. mechanistisch volgens een mechanisme. Descartes zag bijvoorbeeld de natuur als een mechanistisch geheel. De taak van de wetenschappen is volgens hem om het inwendige mechanisme te begrijpen. metafysica die tak van de filosofie die de achterliggende gronden onderzoekt van het zijn onderzoekt. metafysisch systeem geheel van onderling samenhangende begrippen dat als een kader een filosofie draagt een en een stevige bodem zou moeten bieden om alle mogelijke filosofische en wetenschappelijke vragen te stellen. metafysische fictie omdat volgens Hume alle kennis zijn oorsprong moest vinden in de ervaring, verwierp hij begrippen van metafysische oorsprong, zoals ‘oorzaak’, ‘subject’ en ‘zelf’ als ficties. Zulke begrippen zijn niet te herleiden tot ervaringen die door de zintuigen zijn opgedaan, en daarom volgens Hume waardeloos. methexis term afgeleid van het Griekse woord voor ‘deelhebben’. Het woord beschrijft de relatie tussen de particuliere objecten (algemeen – particulier) in de waarneembare wereld en de Ideeën in de Ideeënwereld. Zo heeft een bepaalde stoel hier in deze wereld deel aan de Idee STOEL in de Ideeënwereld. methodos Grieks voor ‘toegangsweg’, ‘weg ergens naartoe’. Ons woord methode, een bepaalde handelswijze die leidt tot een bepaald doel, is ervan afgeleid. Ook in de filosofie komen methodes voor: filosofische leerwijzen die – volgens hun bedenkers althans – naar de waarheid leiden. moderniteit de periode waarin mensen zichzelf beschouwen als redelijke subjecten die het vermogen hebben om naar eigen inzicht hun leven in te richten, en die tot in deze tijd voortduurt. Descartes wordt beschouwd als grondlegger van de moderniteit in de filosofie. mogelijkheid – werkelijkheid termen uit de filosofie van Aristoteles, die in feite de Nederlandse vertaling zijn van het begrippenpaar dynamis en energeia monisme de opvatting dat de hele werkelijkheid uiteindelijk te begrijpen is vanuit één enkel grondbeginsel. Naast het monisme bestaat het dualisme mythe verhaal over het leven en handelen van de goden. In het oude Griekenland boden de mythen van oudsher antwoorden bij levensvragen en ‘verklaringen’ voor het en ‘verklaringen’ voor het ontstaan van de wereld en voor tal van natuurverschijnselen. De Griekse filosofen waren de eersten die de autoriteit van de mythen ter discussie stelden, en de weg vrijmaakten voor de logos. object een ander woord voor ‘voorwerp’. Als filosofisch begrip staat het tegenover subject. in de filosofie van Plato een ander woord voorm Idee. oervorm onbewogen beweger de goddelijke instantie die Aristoteles opvoert als uiteindelijke verklaring van alle vormen van beweging in het heelal. De onbewogen beweger beweegt zelf niet, maar brengt al het andere in beweging. De onbewogen beweger is ook de uiteindelijke doeloorzaak van alles. Zie teleologie, oorzaak. onsterfelijkheid iets wat onsterfelijk is, leeft voor altijd. Veel filosofische en religieuze stromingen beschouwen de mens, of althans een deel daarvan, de ziel, als onsterfelijk. ontologie de leer die zich bezighoudt met filosofische problemen rondom het concept ‘zijn’. Ze kan worden onderverdeeld in de algemene ontologie, die de aard van het zijn op zich onderzoekt, en de toegepaste ontologie, die zich bezighoudt met het bestaan van specifieke entiteiten. oorzaak iets wat noodzakelijk leidt tot een bepaald gevolg, of de oorpsrong van zaken zoals ze zijn. In de filosofie bestaan uiteenlopende ideeën over oorzaak en oorzakelijkheid. Bij Plato vormen de Ideeën de oorzaak van de waarneembare wereld. Bij Aristoteles is de oorzaak alles wat nodig is om te verklaren dat iets is en dat het is wat het is. Aristoteles benoemt vier verschillende componenten van de oorzaak, namelijk de materiële oorzaak, de vormoorzaak, de werkoorzaak en de doeloorzaak. Ook speelt de oorzakelijkheid een rol in sommige godsbewijzen. Descartes beschouwt materie als enige oorzaak van al het zijnde. Voor Spinoza zijn de oorzaken het geheel aan condities waaronder een verschijnsel of gebeurtenis zich voordoet. Hume doet alle vormen van oorzaak af als metafysische ficties. ousia Grieks voor ‘zijnde’, ‘substantie’. Aristoteles beperkt het zijnde tot concrete dingen die een zekere zelfstandigheid hebben, en die hij ousiai (meervoud van ousia) noemde. De ousia vormde bij Aristoteles de voornaamste >>categorie. Een ander woord voor ousia is ‘substantie’. perfectie ander woord voor volmaaktheid. Het begrip speelt een belangrijke rol in sommige godsbewijzen. platonisme filosofische stromingen in de traditie van Plato. Het platonisme heeft in zijn christelijke interpretatie eeuwenlang zijn invloed uitgeoefend op het westerse denken. postmodernisme stroming in de filosofie en de kunsten, die zich kenmerkt door een afkeer van grote, allesomvattende denksystemen, waarden en conventies, kortom door een radicaal relativisme. predicaat iets wat je over een ding kunt zeggen. Bijvoorbeeld als antwoord op de vraag ‘wat is het’, ‘hoe groot is het’, ‘welke kleur heeft het’, enzovoort. Predicaten spelen een rol in de filosofie van Aristoteles. Aristoteles deelt predicaten in in meerdere categorieën. substantieel een substantieel predicaat geeft antwoord op de vraag ‘Wat is het?’, ‘Wat is de ousia?’. Substantiële predicaten vormen de belangrijkste categorie van het zijn. Alle andere categorieën van predicaten, die accidenteel worden genoemd, zijn hiervan afhankelijk. Bijvoorbeeld: van ‘twee rode stoelen’ is het substantiële predicaat het woord ‘stoel’. ‘Twee’ en ‘rood’ zijn accidentele predicaten. Als de substantie ‘stoel’ niet zou bestaan, zouden deze accidentele predicaten zinloos worden. accidenteel een accidenteel predicaat is een predicaat uit een andere categorie dan de substantiële. Accidenteel betekent ‘bijkomstig’, en dit geeft aan dat deze predicaten van een lagere orde zijn dan de substantiële. pre-existentie letterlijk voor-bestaan. Plato geloofde in de pre-existentie van de menselijke ziel. Dat wil zeggen dat de ziel van iemand al bestaat voordat hij of zijn geboren wordt. Een belangrijk argument dat Plato hiervoor geeft is de anamnese. principe ander woord voor beginsel. in de filosofie is een beginsel het eerste uitgangspunt van een manier van denken of handelen. In de Griekse natuurfilosofie duidt het woord de oerstof aan waaruit de wereld is opgebouwd of voortgekomen, archè, oerstof. propositie in de propositielogica: een basiszin is die uit één enkelvoudige bewering bestaat en die bovendien waar is óf onwaar. rationalisme de opvatting dat de enige betrouwbare bron het verstand is. Tegenover het rationalisme staat het empirisme, dat beweert dat alle kennis via de zintuigen ontstaat. redelijk met rede begaafd, rationeel, of in overeenstemming met logische redeneringen. reductionisme het terugbrengen van een complexe voorstelling van de werkelijkheid tot een versimpelde voorstelling. res cogitans Latijn voor ‘denkend ding’: de term die Descartes gebruikte om het denkende subject mee aan te duiden. res extensa Latijn voor ‘uitgebreid ding’, term van Descartes voor alles wat buiten de res cogitans valt, en het object van onze kennis is. schijn – zijn Onder schijn valt alles wat op een bepaalde manier lijkt te zijn, maar in werkelijkheid niet zo is. Een stok die je in het water steekt lijkt gebogen te zijn, maar dit is slechts schijn. Door de geschiedenis van de ontologie heen worden schijnbare verschijnselen doorgaans wel onder de zijnden gerekend, maar worden dan wel beschouwd als ‘lagere’ zijnden. socratisch gesprek een gesprek waarin gezamenlijk wordt nagedacht over een filosofisch onderwerp. Het uitgangspunt voor zo’n gesprek is een filosofische vraag, waarop de gesprekspartners door middel van een filosofische analyse een antwoord proberen te vinden. Ook als er geen definitief antwoord wordt gevonden, leidt een socratisch gesprek in elk geval tot een beter begrip van het onderwerp dat ter discussie staat. Dit soort gesprekken zijn typerend voor Socrates, die in enkele werken van Plato ten tonele wordt gevoerd terwijl hij socratische gesprekken voert. sub specie aeternitatis Latijn voor ‘vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid’. De term komt voor in een gedachte-experiment van Spinoza. Wie alle oorzaken en gevolgen van alle gebeurtenissen in het hele universum in de gehele eeuwigheid (dus: vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid) zou kunnen overzien, zou zien hoe alles via de wetten van oorzaak en gevolg met elkaar samenhangt. Deze samenhang noemde Spinoza ‘Natuur’ of ‘God’. subject De mens als kennende en vormende instantie. Staat tegenover het object, het gekende en gevormde. filosofische stroming die ervan uitgaat dat de mens als redelijk, autonoom subject de maatstaf is voor ware kennis. In de subjectfilosofie bestaat een absolute tweedeling tussen het kennende subject en het gekende object. Descartes kan worden beschouwd als grondlegger van de subjectfilosofie. subjectfilosofie substantie een zijnde, een bepaald iets wat ‘is’. Bij Aristoteles heeft het woord, als vertalign van het Griekse ousia, een specifiekere betekenis ( zie ook predicaat). substantie – accident als substantie (ousia) beschouwt Aristoteles bepaalde zijnden die een zekere zelfstandigheid hebben. Bepaalde eigenschappen (aangeduid met substantiële predicaten) maken het zijnde tot wat het is. Accidenten zijn bijkomstige eigenschappen, die niet bepalend zijn voor de substantie. teleologie filosofische leer die ervan uitgaat dat alles wat plaatsvindt, gebeurt met het zicht op een bepaald doel. De filosofie van Aristoteles was sterk teleologisch. telos Grieks voor ‘doel’, ‘einddoel’. Het begrip wordt veel gebruikt in de teleologie. Zie ook doeloorzaak. theologie wetenschap over God, die gebaseerd is op teksten van de openbaring. toegepaste ontologie tak van de ontologie die zich bezighoudt met het bestaan van specifieke entiteiten, zoals ‘de geest’ of ‘God’. toeval datgene wat zich aan een oorzakelijke of motiverende verklaring onttrekt, en waaraan geen regelmaat en geen betekenisvolle samenhang met andere gegevens kan worden vastgesteld. transcendent datgene wat de ervaringswereld overstijgt. tweewereldenleer leer die ervan uitgaat dat er achter de wereld van tastbare, waarneembare zaken nog een tweede wereld ligt: de wereld van de ideeën. twijfelexperiment experiment van Descartes, waarin hij de mogelijkheid tot ware kennis in twijfel bleef trekken. Uiteindelijk kwam Descartes uit bij het ego cogito. uitgebreidheid materie, kwantiteit, zie res extensa. vieroorzakenleer Leer van Aristoteles die het zijnde verklaart vanuit vier oorzaken: (1) de materiële oorzaak, (2) de vormoorzaak, (3) de werkoorzaak en (4) de doeloorzaak. vorm (morphè, eidos) datgene wat materie tot een substantie maakt, dat bepaalt wat het is. Met morphè en eidos duidt Aristoteles dit vormaspect aan, de termen zijn synoniemen. Hij bedoelt hier echter niet een ruimtelijke, driedimensionale vorm mee, maar eerder de Idee van iets. vorm (Plato) zie Idee. vormoorzaak de oorzaak die bepaalt waardoor iets is wat het is. Zie ook vorm, en causa finalis. waarheidscriterium datgene wat bepaald wat waarheid is. Bij Descartes is bijvoorbeeld iets waar als je het ‘helder en welonderscheiden’ kunt inzien. wat-zijn het zijnde in zoverre als het is wat het is (term van Aristoteles). werkoorzaak de oorzaak die ervoor zorg dat het materiaal in vorm brengt. wezen ousia. zelfbewustzijn bewustzijn van het eigen (menselijke) bestaan. zoion logon echon Grieks voor ‘levend wezen dat de rede/het woord heeft’: de mens. Volgens de Grieken onderscheidde de mens zich van de dieren doordat hij met rede begaafd is. Aristoteles gebruikt de term als een van zijn twee definities van mens-zijn: optimaal mens-zijn is gelegen in een wijze van leven waarin de logos optimaal werkzaam kan zijn. Met andere woorden: een leven waarin tijd en ruimte is gereserveerd voor denken. zijnde dat wat is.