Metafysica > Zijnsleer > Ontologie Men stelt de vragen Wat is werkelijk? en Wat bestaat? en belangrijkste: Wat is zijn? Meta = boven/buiten Fysica = fysieke / materiële Metafysica betekent dus ‘boven het fysieke’ en omvat onder meer theologie en ontologie. Ontologie: 1. Algemeen: tak van de filosofie die de concepten ‘bestaan’, ‘zijn’, ‘werkelijkheid’, en dergelijke onderzoekt. 2. Toegepast: filosofische discipline die zich bezig houdt met het bestaan van specifieke entiteiten, bijvoorbeeld God. Binnen de ontologie wordt gezocht naar het zijn. Iets wat ‘is’, is het zijnde. Hij zijnde wordt alleen onderzocht op de manier waarop het is, dus het zijnde qua zijnde. Hoofdvraag: Waarom is er iets en niet veeleer niets? Aristoteles (384-322) zei dat er maar één wetenschap was die over het zijnde als zijnde gaat, namelijk de metafysica. Hij was onderdeel van de ‘prima philosophia’, de eerste filosofie die de oorzaken onderzoekt. Aristoteles wilde beweging (> kinèsis) verklaren. Hij gebruikte: -dynamis (mogelijkheid, potentie) -energeia (actualisatie, verwerkelijking) Aristoteles zoekt naar het wezen/ousia/substantie: de concrete individuele substantie, zoals ‘dit ….(paard)…. hier’. Het moet aanwezig zijn om eigenschappen aan toe te kennen. Plato beantwoordt de hoofdvraag van de ontologie door te verklaren dat dingen zijn ontstaan aan de hand van een demiurg (schepper/oppergod) Aristoteles wil de hoofdvraag van de ontologie beantwoorden door zijn vieroorzaken leer. Deze noemen we het Hylemorfisme: alles wat bestaat heeft stof en vorm. Aan een bepaalde substantie worden eigenschappen toegekend (accidenten, predikaten). Deze heten ook wel accidenten omdat ze ‘toevallig’ (contingent) zijn. 1. materiaal causa materialis materiële oorzaak 2. vorm causa formalis vormoorzaak 3. effectuering causa efficiens werkoorzaak 4. doel/bestemming causa finalis doeloorzaak (alles streeft naar perfectie) Ook stelt Aristoteles een categorisatie van zijnswijzen op (ontologisch): 1. eerst is er de ousia 2. vervolgens komt er een ‘kenmerk’ als kwantiteit 3. vervolgens komt er een ‘kenmerk’ als relatie …..enz….. Vanaf stap 1 noemen we de rest onderkwaliteiten. Deze zijn afhankelijk van de ousia. Uiteindelijk zegt Aristoteles over het zijnde: - Het zijnde is een ousia (substantie) - Een substantie is iets zelfstandigs - - De substantie wordt gevormd uit materie, die bepaalde wezenlijke eigenschappen heeft. Daarnaast kan een substantie ook toevallige eigenschappen hebben (zoals kleur) Verandering is een beweging van dynamis naar energeia; van potentie naar verwerkelijking. Ware en onware uitspraken zeggen wat het geval is over een substantie Alles waarvan we zeggen dat het zo is, is ofwel substantie (ousia) ofwel in of aan een substantie. Thomas van Aquino (1225-1274) Na de Griekse filosofie (Aristoteles) kwam de patristiek: de kerkvaders. Augustinus (4e eeuw) was de grondlegger van alle christelijke waarheden. Hij schreef ‘Confessiones’ (Belijdenissen). Bij hem vindt men de oorsprong van ‘vrije wil’ en ‘kwaad’. Anselmus (11e eeuw) is vooral bekend om zijn godsbewijs. Na de patristiek kwam de scholastiek, met als grootste filosoof Thomas van Aquino. Belangrijk in deze tijd is dat Aristoteles werd herontdekt, en wel door Thomas van Aquino. Deze poogt Aristoteles en zijn filosofie overeen te laten stemmen met het christendom. De scholastiek kent 3 begrippen van waarheid: 1. God zelf, God is waarheid en waarheid is God 2. tekenwaarheid, logische waarheid. Adaequatio rei intellectus: waarheid is overeenstemming van het verstand met het ding 3. dingwaarheid, iet is waar omdat het is wat het is Er zijn verschillende manieren van zijn binnen de metafysica: Zijn: Zijn: Zijn: Zijn: zelfstandige substantie (in tegenstelling tot zijn als toegevoegd zijn, eigenschap) predicaat (de tafel ‘is’ groen) mogelijk zijn in tegenstelling tot zijn als ‘werkelijk-zijn’ (potentie – actualisatie) waar-zijn, het-geval-zijn