NL NL

advertisement
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 25.3.2015
COM(2015) 140 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD,
HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN
DE REGIO'S
over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2,
van Richtlijn 2012/34/EU
NL
NL
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD,
HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN
DE REGIO'S
over de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties volgens artikel 63, lid 2,
van Richtlijn 2012/34/EU
1. INLEIDING
Op 21 november 2012 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 2012/34/EU tot
instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking)1 vastgesteld.
In Richtlijn 2012/34/EU is uit Richtlijn 2001/14/EG2 overgenomen dat lidstaten
toezichthoudende instanties moeten instellen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de
toestand van de concurrentie op de markt voor spoorwegdiensten, zodat discriminatie van de
aanvragers wordt voorkomen en de goede werking van de Europese spoorwegruimte wordt
verzekerd.
De artikelen 55 en 56 van Richtlijn 2012/34/EU hebben de onafhankelijkheidsvereisten voor
toezichthoudende instanties versterkt en hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden
uitgebreid. In artikel 57 zijn structuren en regels gedefinieerd voor de samenwerking op
Europees niveau tussen de toezichthoudende instanties onderling en met de Commissie, met
als doel de samenhang bij de besluitvorming binnen de EU te vergroten.
Richtlijn 2012/34/EU heeft geleid tot een Europees netwerk van toezichthoudende instanties
voor het spoor (het netwerk), dat met regelmatige tussenpozen vergadert. Het netwerk biedt
een platform waar de toezichthoudende instanties informatie uitwisselen over hun werk,
besluitvormingsbeginselen en -praktijk, de hoofdpunten van hun procedures en problemen
met de interpretatie van omgezet spoorwegrecht van de Unie. De werkzaamheden van het
netwerk moeten ook dienen als grondslag voor de vaststelling van een aantal
uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn3.
Het netwerk biedt een formele samenwerkingsstructuur voor een ruime waaier aan activiteiten
en vervangt de werkgroep van toezichthoudende instanties die eerder was ingesteld om de
samenwerking tussen regelgevende instanties te verzekeren. Volgens artikel 57, lid 1, van
Richtlijn 2012/34/EU maakt de Commissie deel uit van het netwerk en coördineert en
ondersteunt zij de werkzaamheden ervan.
Volgens artikel 57, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet niet alleen binnen het netwerk
worden samengewerkt maar moeten de toezichthoudende instanties ook wederzijdse bijstand
verlenen bij hun taken inzake markttoezicht, klachtenbehandeling en onderzoeken, onder
meer door het maken van specifieke werkafspraken. Om dergelijke samenwerking te
verzekeren moet volgens artikel 57, lid 3, een toezichthoudende instantie die een zaak over
toegang tot of heffingen op internationale treinpaden behandelt, de toezichthoudende
instanties raadplegen van alle andere lidstaten waardoor het treinpad loopt en alle nodige
informatie vragen alvorens een besluit over de zaak te nemen. Tegelijkertijd moeten volgens
1
PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.
Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van
spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake
veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29).
3 Volgens artikel 11, lid 4, artikel 12, lid 5, artikel 13, lid 9, en artikel 42, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU moeten
uitvoeringshandelingen gebaseerd zijn op de ervaringen van de toezichthoudende instanties en de werkzaamheden van het
netwerk.
2
2
artikel 57, lid 4, alle geraadpleegde toezichthoudende instanties de gevraagde informatie
verstrekken.
Om een effectieve handhaving te verzekeren moeten de toezichthoudende instanties volgens
Richtlijn 2012/34/EU bovendien informatie over ontvangen klachten en uit eigen beweging
gevoerde onderzoeken overmaken aan de toezichthoudende instantie die bevoegd is om
maatregelen ten aanzien van de betrokken partijen te nemen (artikel 57, lid 5).
Toezichthoudende instanties kunnen de Commissie verzoeken aan alle werkzaamheden deel
te nemen en de samenwerking te vergemakkelijken (artikel 57, lid 7).
Verordening 2010/913/EU inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend
goederenvervoer4 (de corridorverordening) bevat specifieke samenwerkingsvereisten voor
toezichthoudende instanties wat betreft het toezicht op de concurrentie op corridors voor het
goederenvervoer per spoor. Evenals de samenwerkingsbepalingen tussen de toezichthoudende
instanties als bedoeld in Richtlijn 2012/34/EU, bevat artikel 20 van de corridorverordening
verplichte overlegmechanismen en regels voor de verstrekking en overdracht van informatie
over zaken die de corridors voor het goederenvervoer per spoor betreffen. Deze regels zijn
van bijzonder belang in het kader van het toezicht op de werkzaamheden van het enig loket
van de corridor5 (bijv. de toewijzing van van tevoren geregelde internationale treinpaden).
Naast de hierboven beschreven samenwerkingsmechanismen bevat Richtlijn 2012/34/EU een
specifieke verplichting voor de Commissie om de uitwisseling van informatie tussen de leden
van het netwerk van toezichthoudende instanties te ondersteunen. De Commissie kan daartoe
elektronische instrumenten ontwikkelen (artikel 57, lid 1).
Volgens artikel 57, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU moeten de toezichthoudende instanties
gemeenschappelijke besluitvormingsbeginselen en -praktijken ontwikkelen en kan de
Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin deze gemeenschappelijke beginselen en
praktijken zijn neergelegd.
Cyprus en Malta zijn niet verplicht om een toezichthoudende instantie in te stellen en deel te
nemen aan de samenwerkingsactiviteiten van de toezichthoudende instanties zolang zij op hun
grondgebied niet over een spoorwegnet beschikken (artikel 64, lid 2).
Volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet de Commissie op basis van de
ervaringen die door middel van het netwerk van toezichthoudende instanties worden
opgedaan, bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité
en het Comité van de Regio's een verslag indienen over samenwerking tussen de
toezichthoudende instanties. Volgens dezelfde bepaling moet de Commissie, waar nodig,
aanvullende maatregelen voorstellen om een beter geïntegreerd toezicht op de Europese
spoorwegmarkt te waarborgen, in het bijzonder voor internationale diensten. Met het oog
daarop worden, waar nodig, ook wetgevingsmaatregelen overwogen.
Met dit verslag aan de genoemde instellingen en organen komt de Commissie tegemoet aan
deze verplichting.
Uit dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties sinds de inwerkingtreding van de
herschikking regelmatig hebben samengewerkt, vooral wat betreft de uitwisseling van
4
5
Verordening 2010/913/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese
spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).
Volgens artikel 13 van Verordening 2010/913/EU moet voor elke corridor voor goederenvervoer per spoor een
gemeenschappelijke instantie worden aangewezen of ingesteld waar aanvragers op één enkele plaats en in één enkele
handeling aanvragen kunnen indienen en behandeld zien in verband met de infrastructuurcapaciteit voor goederentreinen
die ten minste één grens overschrijden langs de goederencorridor. Deze instantie wordt het "enig loket" genoemd.
3
informatie over besluitvormingspraktijken en markttoezicht. De samenwerking rond concrete
zaken is evenwel beperkt gebleven. Tot nu toe is slechts een klein aantal zaken betreffende
internationale diensten en de verplichte raadpleging en uitwisseling van informatie tussen
regelgevingsinstanties onder de aandacht van de toezichthoudende instanties gebracht. In het
verslag worden deze ontwikkelingen beoordeeld en worden gebieden vastgesteld waarop de
samenwerking tussen de regelgevingsinstanties moet worden verbeterd.
2. SAMENWERKING TUSSEN TOEZICHTHOUDENDE INSTANTIES
Hoewel Richtlijn 2012/34/EU, met inbegrip van de bepalingen betreffende de
verantwoordelijkheden en organisatorische opzet van toezichthoudende instanties, pas op 16
juni 2015 moet zijn omgezet, zijn de samenwerkingsbepalingen voor toezichthoudende
instanties, waarvoor geen omzetting vereist is, onmiddellijk na de inwerkingtreding van de
richtlijn ten uitvoer gelegd.
Netwerk van toezichthoudende instanties
De eerste bijeenkomst van het Europees netwerk van toezichthoudende instanties voor het
spoor vond plaats op 13 en 14 maart 2013 in Brussel. Het netwerk komt sinds zijn oprichting
driemaal per jaar bijeen, waarbij twee vergaderingen in Brussel worden gehouden en één in
een lidstaat. De bijeenkomsten in maart en november van 2013 en 2014 vonden in Brussel
plaats. De Franse toezichthoudende instantie fungeerde als gastheer voor de bijeenkomst in
juli 2013 in Le Mans en de Duitse toezichthoudende instantie voor de bijeenkomst in juli
2014 in Bonn.
Behalve Litouwen en Ierland6 hebben de toezichthoudende instanties van alle lidstaten die
verplicht een onafhankelijke regelgevingsinstantie moeten instellen regelmatig aan de
vergaderingen van het netwerk deelgenomen. Bovendien hebben de toezichthoudende
instanties van Zwitserland, Noorwegen en de voormalige Joegoslavische Republiek
Macedonië de vergaderingen bijgewoond als waarnemer.
Algemene opmerkingen
Uit de uitwisseling van informatie tussen de toezichthoudende instanties van het netwerk is
gebleken dat het activiteitsniveau van de regelgevingsinstanties sterk verschilt en van een
aantal factoren afhangt, onder meer de grootte van het land, het aantal behandelde zaken en de
ervaring, de administratieve capaciteit en de mate van onafhankelijkheid van de
toezichthoudende instantie. Sommige regelgevingsinstanties hebben al aanzienlijke ervaring
opgedaan (bijv. Oostenrijk, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd
Koninkrijk), terwijl andere geen of slechts weinig gevallen hebben behandeld (bijv. Finland,
Griekenland, Litouwen en Luxemburg). In een aantal lidstaten is dat het gevolg van een
geringe concurrentie op de nationale markt, de afwezigheid van potentiële klagers of het
voorlopige gebrek aan personeel en onafhankelijke besluitvorming van de
regelgevingsinstanties.
Bovendien hebben de toezichthoudende instanties nog niet overal in de EU gelijke
bevoegdheden gekregen. In sommige lidstaten hebben zij handhavingsbevoegdheden op heel
wat gebieden als bedoeld in Richtlijn 2012/34/EU, in andere lidstaten blijft dat nog altijd
beperkt.
6
Op grond van artikel 59, lid 1, onder b), van Richtlijn 2012/34/EU was Ierland tot 15 maart 2013 vrijgesteld van de
verplichting tot het instellen van een onafhankelijke toezichthoudende instantie. Hoewel de vrijstelling niet is verlengd,
heeft Ierland nog niet aan de op grond van artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU vereiste samenwerking tussen
toezichthoudende instanties deelgenomen.
4
Ondanks deze verschillen zijn de minder ervaren toezichthoudende instanties na de
uitwisseling van goede praktijken en de besprekingen binnen het netwerk hun bevoegdheden
meer gaan uitoefenen, zowel wat de behandeling van klachten als het spontane toezicht op de
marktconcurrentie betreft.
Belangrijkste binnen het netwerk besproken kwesties
De toezichthoudende instanties hebben vooral informatie uitgewisseld over hun taken, hun
ervaringen inzake besluitvorming en handhaving, marktontwikkelingen, markttoezicht en de
tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving in de respectieve lidstaten. Er werd vooral gesproken
over onderzoeken en besluiten inzake de toegang tot spoorweginfrastructuur,
dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten en heffingen.
De besprekingen binnen het netwerk brachten ook de problemen aan het licht die de
toezichthoudende instanties hebben ondervonden bij de interpretatie en de toepassing van
Richtlijn 2012/34/EU. Dit geldt met name voor de gebieden waarop Richtlijn 2012/34/EU het
bestaande regelgevingskader heeft gewijzigd of aangevuld of de Commissie een mandaat
heeft verleend om uitvoeringsmaatregelen voor een geharmoniseerde uitvoering vast te
stellen. Het gaat onder meer om de controle van heffingen op het gebruik van infrastructuur,
met name de berekening van de directe kosten voor het minimumtoegangspakket (artikel 31,
lid 3) en de toepassing van extra heffingen, of vragen die verband houden met
toegangsrechten en heffingen op het gebruik van dienstvoorzieningen (met name
stationsbelastingen) en spoordiensten.
Rol van de Commissie
De Commissie heeft de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties vergemakkelijkt
door het organiseren en voorzitten van netwerkvergaderingen. Tijdens deze vergaderingen
hebben vertegenwoordigers van de Commissie uitleg gegeven bij de beleidsvoorstellen van de
Commissie, arresten van het Europees Hof van Justitie voorgesteld met betrekking tot de
omzetting en de tenuitvoerlegging van het eerste spoorwegpakket en aanbevelingen verstrekt
over de toepassing van Richtlijn 2012/34/EU.
Ten einde rekening te houden met de standpunten van de toezichthoudende instanties heeft de
Commissie het netwerk ook in kennis gesteld van diverse uitvoeringsmaatregelen
overeenkomstig Richtlijn 2012/34/EU, onder meer inzake:

nieuwe passagiersdiensten per spoor (toetsing van het hoofddoel krachtens artikel 10, lid
3, en van het economisch evenwicht van openbaredienstcontracten krachtens artikel 11,
lid 2);

modaliteiten voor het berekenen van de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het
exploiteren van de treindienst (artikel 31, lid 3);

procedure en criteria met betrekking tot kaderovereenkomsten (artikel 42, lid 8);

toezicht op de spoorwegmarkt (artikel 15, lid 6);

differentiëring van infrastructuurheffingen om de uitrusting van treinen met het European
Train Control System te stimuleren (artikel 32, lid 4);

modaliteiten voor het opleggen van heffingen voor de kosten van geluidshinder (artikel
31, lid 5);

criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit (artikel 41, lid 3);
5

bepaalde aspecten van de procedure inzake vergunningen van spoorwegondernemingen
(artikel 17, lid 5);

procedure en criteria met betrekking tot spoorwegdiensten (artikel 13, lid 9).
Bovendien organiseerde de Commissie specifieke netwerkvergaderingen voor subgroepen en
gezamenlijke werkgroepvergaderingen tussen het netwerk en het overeenkomstig artikel 62
van Richtlijn 2012/34/EU opgerichte comité (SERAC) om de inhoud van bepaalde
uitvoeringsmaatregelen grondig met de toezichthoudende instanties door te nemen.
De Commissie heeft ook een mechanisme ingesteld om de leden van het netwerk te
ondersteunen bij de uitwisseling van gedetailleerde informatie over hun werkzaamheden,
besluitvormingsbeginselen en -praktijken en vraagstukken in verband met de procedures voor
en problemen met de interpretatie van omgezet EU-recht. Elke toezichthoudende instantie
vult drie keer per jaar een vragenlijst in, vóór de vergaderingen van het netwerk. De
vragenlijsten worden gedeeld met alle toezichthoudende instanties en de belangrijkste
bevindingen worden tijdens de vergaderingen van het netwerk besproken.
Samenwerking in het kader van de corridors voor het goederenvervoer per spoor
In het kader van de totstandbrenging van de corridors voor het goederenvervoer per spoor
hebben de toezichthoudende instanties samen systemen en werkafspraken ontwikkeld voor de
behandeling van zaken die op de corridors betrekking hebben, met name klachten over
internationale van tevoren geregelde paden die krachtens artikel 13 van de
corridorverordening zijn toegekend door het enig loket.
Volgens de samenwerkingsovereenkomsten die toezichthoudende instanties langs een
goederencorridor hebben gesloten om te voldoen aan de samenwerkingscriteria van artikel 20
van de corridorverordening, is één toezichthoudende instantie verantwoordelijk voor de
behandeling van klachten tegen beslissingen van het enig loket. De overeenkomsten bevatten
ook regelingen voor de uitwisseling van informatie en de wederzijdse bijstand bij de
besluitvorming over zaken die met de corridor verband houden.
De toezichthoudende instanties hebben al dergelijke samenwerkingsovereenkomsten
ondertekend7 voor de goederencorridors 'Rijn-Alpen', 'Noordzee-Middellandse Zee',
'Atlantische Oceaan', 'Middellandse Zee' en 'Oriënt/oostelijke Middellandse Zee', die in
november 2013 operationeel zijn geworden. Voor de corridors 'Scandinavië-Middellandse
Zee', 'Oostzee-Adriatische Zee' en 'Noordzee-Oostzee', die pas in november 2015 operationeel
worden, worden overeenkomsten opgesteld.
Veel toezichthoudende instanties nemen regelmatig contact op met hun tegenhangers langs de
corridor om informatie uit te wisselen en kwesties te bespreken in verband met de corridors,
onder meer het toezicht op het enig loket, het kader voor de toewijzing van capaciteit en het
corridorinformatiedocument, of om gezamenlijk aanvragen voor internationale van tevoren
geregelde treinpaden te onderzoeken die door het enig loket zijn behandeld.
Over
corridoroverschrijdende
samenwerkingsbehoeften
en
onderwerpen
van
gemeenschappelijk belang voor de toezichthoudende instanties van verschillende corridors
wordt regelmatig overleg gepleegd tijdens de vergaderingen van het netwerk van
toezichthoudende instanties en de vergaderingen van de SERAC-werkgroep voor corridors
voor goederenvervoer per spoor, die tweemaal per jaar plaatsvinden en worden bijgewoond
7
De samenwerkingsovereenkomsten zijn bekendgemaakt op http://bit.ly/1vX0wSH (Rijn-Alpen), http://bit.ly/1Lbkqec
(Noordzee-Middellandse Zee), http://bit.ly/17gsg9p (Atlantische Oceaan), http://bit.ly/1AFQyXK (Middellandse Zee) en
http://bit.ly/1AQOBYF (Oriënt/oostelijke Middellandse Zee).
6
door vertegenwoordigers van de toezichthoudende instanties, de lidstaten,
infrastructuurbeheerders en andere belanghebbenden. Enkele van de punten die worden
besproken: vragen over het aanbod aan van tevoren geregelde paden (bijv. de mogelijkheid
om terminalcapaciteit op te nemen of flexibele van tevoren geregelde treinpaden te bepalen),
ontwikkeling van een gemeenschappelijk kader voor de toewijzing van capaciteit voor alle
corridors, prestatiebewaking, uitvoeringsplannen, verdeling van verantwoordelijkheden tussen
het enig loket en de nationale infrastructuurbeheerders en de verantwoordelijkheden van de
toezichthoudende instanties.
Bilaterale samenwerking en overleg
Tot nu toe hebben de toezichthoudende instanties slechts een paar keer samengewerkt bij de
afhandeling van klachten en uit eigen beweging gevoerde onderzoeken, en informatie
uitgewisseld als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 van artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU.
Het gaat onder meer om raadplegingen in het kader van een toetsing van het economisch
evenwicht en het hoofddoel van een treinpadaanvraag voor een internationale passagiersdienst
en gezamenlijke onderzoeken naar de toewijzing van internationale treinpaden, die worden
uitgevoerd door de toezichthoudende instanties van naburige lidstaten.
Daarnaast hebben sommige toezichthoudende instanties bilaterale bijeenkomsten
georganiseerd om vragen te behandelen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2012/34/EU,
de organisatie, de financiering en de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties en om
ervaringen op het vlak van besluitvorming uit te wisselen.
Andere vormen van samenwerking
Naast de verschillende vormen van samenwerking krachtens Richtlijn 2012/34/EU, werken de
toezichthoudende instanties van 21 lidstaten en vier derde landen momenteel ook samen in het
kader van IRG-Rail (Independent Regulators' Group – Rail, onafhankelijke groep van
regelgevingsinstanties voor het spoor), een particulier initiatief van regelgevingsinstanties dat
in het kader van de richtlijn geen formele rol speelt.
De leden van de groep hebben bepaalde aspecten van hun verantwoordelijkheden besproken
en een aantal documenten gepubliceerd, waaronder een beoordeling van de heffingspraktijken
en verslagen over het markttoezicht, waarin de concurrentie op de spoorwegmarkt in
verschillende lidstaten wordt vergeleken. Zij hebben ook een reeks gemeenschappelijke
indicatoren ontwikkeld om het markttoezicht te harmoniseren8.
3. VERDERE ONTWIKKELINGEN
Uit de analyse in dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties nauw hebben
samengewerkt op bepaalde gebieden, zoals de uitwisseling van beste praktijken en informatie
over de besluitvorming via het netwerk (als bedoeld in artikel 57, lid 1, van Richtlijn
2012/34/EU). Samenwerking in specifieke gevallen als bepaald in de leden 2 en 6 van artikel
57, kwam echter niet veel voor.
Een van de redenen daarvoor is dat zeer weinig zaken met een grensoverschrijdende
dimensie, zoals klachten over internationale treinpaden, onder de aandacht van de
toezichthoudende instanties zijn gebracht. Dat houdt verband met het nog altijd beperkte
aantal exploitanten dat internationale treinpaden aanvraagt. Een groot aantal internationale
treindiensten wordt immers nog altijd geëxploiteerd in samenwerking met nationale
spoorwegondernemingen. Wellicht zal het aantal gevallen met een grensoverschrijdende
dimensie, waarbij de toezichthoudende instanties nauwer moeten samenwerken, stijgen door
8
Meer informatie over deze documenten vindt u op http://www.irg-rail.eu/public-documents/.
7
de verdere uitbouw van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en door de
totstandbrenging van de corridors voor goederenvervoer per spoor, die eind 2013 operationeel
zijn geworden en waarvoor in 2014 voor het eerst internationale van tevoren geregelde
treinpaden zijn toegewezen door de enige loketten van de corridors.
Uit recente ontwikkelingen op het niveau van de goederencorridors blijkt dat steeds vaker
capaciteit voor meerdere corridors wordt aangevraagd. Daardoor moeten de
regelgevingsinstanties steeds meer gaan samenwerken, niet alleen langs één corridor maar
ook over meerdere corridors heen, bijv. voor het toezicht op toewijzingsbesluiten voor
treinpaden van de enige loketten van verschillende corridors.
Bij de analyse van het samenwerkingsniveau tussen de toezichthoudende instanties en de
doeltreffendheid van de betrokken bepalingen van Richtlijn 2012/34/EU moet ook rekening
worden gehouden met het feit dat tijdens de omzettingsperiode van deze richtlijn (termijn: 16
juni 2015) de wetgeving inzake de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties en de
tenuitvoerlegging van het EU-recht op het vlak van, bijvoorbeeld, heffingen of de toegang tot
dienstvoorzieningen, nog altijd van lidstaat tot lidstaat verschilt.
Als Richtlijn 2012/34/EU is omgezet en alle toezichthoudende instanties beschikken over de
uitgebreide bevoegdheden van artikel 56, zal de activiteitsgraad van vele toezichthoudende
instanties wellicht stijgen. De uitvoeringshandelingen op grond van deze richtlijn zullen
zorgen voor geharmoniseerde regels op essentiële terreinen waar ook op het niveau van het
netwerk van toezichthoudende instanties problemen bij de uitvoering van de richtlijn zijn
vastgesteld.
Als het rechtskader van de lidstaten en de bevoegdheden van de toezichthoudende instanties
geharmoniseerd zullen zijn, zal de ontwikkeling van de volgens artikel 57, lid 8, van Richtlijn
2012/34/EU vereiste gemeenschappelijke besluitvormingsbeginselen en -praktijken voor
toezichthoudende instanties vlotter verlopen. Uitvoeringsmaatregelen die dergelijke
gemeenschappelijke beginselen en praktijken instellen, zullen bijdragen tot een
geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn in de lidstaten en de coherente
besluitvorming van toezichthoudende instanties verzekeren, onder meer op het gebied van
heffingskwesties die niet behoren tot de berekeningsmodaliteiten van directe kosten van het
minimumtoegangspakket.
De Commissie ontwikkelt momenteel een toepassing ("elektronisch instrument") waarmee
regelgevingsinstanties op een elektronisch platform informatie kunnen uitwisselen over
besluiten, hangende zaken en andere kwesties in verband met hun taken, wat de coördinatie
zal vergemakkelijken (als bedoeld in artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU). De
regelgevingsinstanties moeten in 2015 over deze toepassing kunnen beschikken.
Regelmatige samenwerking en uitwisseling van beste praktijken binnen het netwerk van
toezichthoudende instanties zal wellicht ook bijdragen tot de ontwikkeling van kaders voor
informatie-uitwisseling en samenwerking met de nationale veiligheids- en
vergunningverlenende autoriteiten, zoals voor alle regelgevende instanties is verplicht
krachtens artikel 56, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU.
Wat het markttoezicht betreft, is er enige overlapping tussen de rapportageverplichtingen aan
de Commissie krachtens de richtlijn en de werkzaamheden van de toezichthoudende
instanties, met name in het kader van IRG-Rail. Op dit vlak kan een betere samenwerking
tussen de toezichthoudende instanties en de Commissie bijdragen tot een eenvormige aanpak
en een geharmoniseerde verslaggeving en monitoring. Hieronder vallen werkzaamheden
inzake aangepaste definities en gemeenschappelijke indicatoren en samenwerking bij het
verzamelen van gegevens.
8
4. CONCLUSIE
Volgens artikel 63, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet de Commissie, waar nodig,
aanvullende maatregelen voorstellen om een beter geïntegreerd toezicht op de Europese
spoorwegmarkt te waarborgen, in het bijzonder voor internationale diensten.
In zijn wetgevingsresolutie van 26 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het
Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU9 heeft het Europees
Parlement een amendement op artikel 57 van de richtlijn vastgesteld, op grond waarvan de
Commissie een wetgevingsvoorstel moet aannemen ter vervanging van het netwerk van
toezichthoudende instanties door een Europese toezichthoudende instantie die
grensoverschrijdende kwesties en beroepen tegen besluiten van nationale toezichthoudende
instanties behandelt, uiterlijk op 31 december 2019.
Uit de analyse in dit verslag blijkt dat de toezichthoudende instanties nauw hebben
samengewerkt voor het uitwisselen van informatie over hun werkzaamheden, beste praktijken
en besluitvorming, met name in het kader van het Europees netwerk van toezichthoudende
instanties voor het spoor en, in bepaalde gevallen, op eigen initiatief. Tegelijkertijd moet de
coördinatie tussen de toezichthoudende instanties op een aantal terreinen verder worden
verbeterd. Het huidige rechtskader biedt een aantal mogelijkheden voor verbetering, zoals de
aanneming van uitvoeringshandelingen tot vaststelling van gemeenschappelijke
besluitvormingsbeginselen en -praktijken of de ontwikkeling van een elektronisch instrument
voor informatie-uitwisseling en discussie over zaken die door de toezichthoudende instanties
zijn behandeld.
Omdat tot nu toe slechts een beperkt aantal gevallen met een grensoverschrijdende dimensie
onder de aandacht van de toezichthoudende instanties is gebracht, is er nog niet voldoende
bewijs voor de doeltreffendheid van de huidige samenwerkingsregelingen die door de
toezichthoudende instanties zijn ingesteld en de voorschriften van artikel 57 van Richtlijn
2012/34/EU. Uit recente ontwikkelingen, in het bijzonder op het niveau van de corridors,
waar meer en meer paden door meerdere corridors lopen, blijkt echter dat een geïntegreerder
en doeltreffender toezicht op de naleving van de regelgeving kan worden verlangd als de
corridors voor goederenvervoer per spoor en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke
Europese spoorwegruimte verder worden doorgevoerd. Daarom zal de Commissie de
ontwikkelingen op gebied van de samenwerking tussen de regelgevende instanties verder
volgen en, waar nodig, beoordelen of maatregelen nodig zijn om het geïntegreerd regelgevend
toezicht te versterken.
9
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 februari 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november
2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands
passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (COM(2013) 0029).
9
Download