Over hoe je potentiële dataleveranciers moet overhalen om hun data ter beschikking te stellen Als liaison-librarian is dit een situatie die herkenbaar is, en die om een oplossing vraagt: onderzoekers die data hebben vervaardigd beschouwen die data als ‘classified’. Hoe dan te handelen? Als researchers behoren tot de nieuwe generatie van – junior – onderzoekers, dan hebben ze ervoor moeten tekenen om op een bepaalde manier de wording van hun dataverzameling zichtbaar te maken, en controleerbaar. Alleen al in dit kader moet iemand zijn of haar data delen. Vervolgens hebben de onderzoekers ermee moeten instemmen dat hun data op een voorgeschreven wijze worden gearchiveerd. Dan zal het gaan om promovendi of om post-docs die een tenure track nastreven, of om andere onderzoekers in een afhankelijke positie: hun promotie moet nog worden goedgekeurd en/of ze hebben – meestal – geen vast contract. Zulke mensen leveren m.b.t. het archiveren en t.z.t. openstellen van de data geen problemen op. Ze zijn ook niet altijd bezig met echt baanbrekend werk; daarmee zijn de gegenereerde data wel degelijk interessant, maar meestal niet van een grote wetenschappelijke en/of handelswaarde. Het belang om dergelijke data voor jezelf te houden – als dat al zou mogen – is daarom niet zo groot. Het is spijtig dat juist dit soort data gemakkelijk zijn weg vindt naar data-archieven, en naar de bijbehorende openstelling – zij het soms pas na een tijdje. De groter vissen zijn moeilijker te verleiden. Hoogleraren die leiding geven aan onderzoeksprogramma’s – juist de beste dus – staan in toenemende mate onder druk om externe financiering te vinden. Die kan uit Europa komen, maar ook uit het bedrijfsleven. De waarde van data die binnen dergelijke programma’s wordt gegenereerd kan heel hoog zijn, zowel in wetenschappelijke, carrièretechnische als in financiële zin. Hoe dan ook zijn er grote persoonlijke en/of zakelijke belangen verbonden met dergelijke data. En de hoogleraren die er verantwoordelijk voor zijn, zijn in toenemende mate eigenlijk ondernemers. Maar als zij vooral ondernemers zijn moet je hen beter niet benaderen met moreel gekleurde verzoeken, maar met zakelijke proposities. Anders gezegd: een data-archief met een daaraan verbonden openstellingsregime moet voor deze mensen een duidelijke toegevoegde waarde hebben. Dit betekent dat er voor hen concrete winst moet uitkomen, anders zullen zij niet bewegen. Het centrale probleem met betrekking tot het inzicht geven in, en het openstellen van werkelijk hoogwaardige data is, dat dergelijke data niet meer het product kunnen zijn van één enkel individu. Het is meestal een ad hoc organisatorisch verband waarbinnen die data tot stand komen. Een verband dat goed zorgt voor zijn leden, en hen bij voorbeeld adviseert hoe je data binnen een eigen bedrijfje of een holding kunt brengen. Expertise uit het bedrijfsleven helpt daarbij – zeker als een commercieel bedrijf betrokken is bij de research die de groep uitvoert. De publieke sector staat hier in toenemende mate machteloos. Complete universiteiten – waaronder de Erasmus Universiteit – zijn bezig om vanuit de publieke ruimte te verdwijnen, en over te gaan naar de invloedssfeer van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is, complementair, bezig om grote delen van de eigen research onder te brengen in publiek-private samenwerkingsverbanden, die zich onttrekken aan de publieke regels. Data hebben binnen deze nieuwe verhoudingen in de eerste plaats een economische waarde. Delen is niet aan de orde, want je deelt geen ‘koersgevoelige informatie’, en extern opslaan is niet nodig, want grotere bedrijven hebben hun eigen datacenters. Ik denk daarom dat met publieke datacenters en data-archieven hetzelfde gaat gebeuren als met publiek gefinancierde bibliotheken: ze gaan verdwijnen, of ze gaan zich concentreren op data die wel interessant zijn, maar vooral in cultureel-maatschappelijke zin, en niet in financiële. Aan het genereren van dergelijke data doen wij echter niet zoveel binnen de Erasmus Universiteit, en zelfs nog steeds minder. De cursus geeft – tot nu toe - geen bevredigend antwoord op de vraag: wat kan een liaison-librarian nog doen, binnen deze, zich ontwikkelende nieuwe randvoorwaarden? Ik neem de cursus geenszins kwalijk dat er geen oplossingen worden aangereikt: het zou me niet verbazen als er op dit moment geen concrete antwoorden zijn.