Waar is... ? Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland Samen werken in de gehandicaptensector waar i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n i n d e ge h a n d i ca p t e n se cto r 1 De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) is de branchevereniging voor organisaties die professionele zorg en ondersteuning bieden aan mensen met een of meerdere handicaps. De bij de VGN aangesloten instellingen bieden zorg, ondersteuning en dienstverlening aan cliënten met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke en/of communicatieve handicap en aan hun directe omgeving. Om deze taken te kunnen vervullen zorgt de vereniging voor een adequate bestuurlijke structuur, actieve betrokkenheid van de leden en een professioneel werkend bureau, dat berekend is op de taken die uit de missie voortvloeien. De aangesloten instellingen bij de vereniging moeten hun rol als professioneel zorgaanbieder en maatschappelijk ondernemer optimaal kunnen vervullen. missie 2 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • m i ssi e inhoud Missie Voorwoord Samen werken met... ministeries de Tweede Kamer toezichthouders de sociale partners cliëntvertegenwoordigers het onderwijs woningbouwcorporaties de keten andere branches 6 12 18 24 30 36 42 48 54 Organigram 61 Bestuur, directie en commissies 62 2 5 wa a r is. . . ? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • i n h o ud 3 4 wa a r i s ...? • VG N Ja a r boe k 2 0 0 8 We kunnen het niet alleen. Zo simpel is het. Voor goede ondersteuning van mensen met een beperking hebben we per definitie anderen nodig. In de eerste plaats de cliënt zelf. Hoe kun je immers zorg leveren als je geen contact met elkaar hebt? Maar er is meer samenwerking. Veel meer. Op instellingsniveau tussen werknemers en werkgevers. En op landelijk niveau bijvoorbeeld tussen gehandicaptensector en politiek, toezichthouders of onderwijs. In dit boek leest u negen voorbeelden van samenwerking. U ziet wat de VGN het afgelopen jaar gedaan heeft en waar we nog steeds mee bezig zijn. Steeds ziet u ook de resultaten van samenwerking. Zo worden cliënten met een zintuiglijke beperking sneller en beter geïndiceerd dankzij goede afspraken tussen de sector en het CIZ. Daar zijn we trots op! Uit de verhalen blijkt dat samenwerking niet alleen de gehandicaptensector zelf iets oplevert. De ervaring en expertise van de sector vormt waardevolle input voor bijvoorbeeld politiek, andere branches of het onderwijs. Eén beeld komt steeds sterk naar voren. Samenwerken lukt alleen als je respect hebt voor elkaars rollen. Je moet over en weer weten waar de ander voor staat en waar de ander voor gaat. We hebben niet altijd dezelfde belangen. Maar we delen wel dezelfde waarde: zorg voor mensen met een beperking moet goed zijn. Heel goed. Waar is…? is de titel van dit boek. En dat heeft te maken met de foto’s erin. Bij elk verhaal ziet u een zoekplaatje. Een foto van een groep mensen met daarin steeds iemand uit onze sector. Zo zien we het graag. Een gehandicaptensector die midden in de maatschappij staat. Veel lees- en zoekplezier! voorwoord Mevrouw drs. J.E.A.M. Nooren, directeur de heer drs. H.G. Ouwerkerk, voorzitter wa a r is . . . ? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • vo o r wo o r d 5 Weten wat er speelt en draagvlak Overheidsbeleid moet aansluiten bij de praktijk van alledag in het werkveld. Daarom werkt de VGN samen met ministeries. In twee rollen: als belangenbehartiger en als kennisleverancier. Hans Broere, projecleider zorgzwaartebekostiging van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS): “De VGN doet dit werk zeer professioneel”. Of het nou gaat om brandveiligheid of arbeidstijden: de VGN werkt namens de gehandicaptensector samen met allerlei ministeries. Het belangrijkste project op dit moment is de invoering van de zorgzwaartebekostiging. Daarover voert de VGN intensief overleg met het ministerie van VWS. Zoek: Martijn Koot, manager Sturing en Financiering bij de VGN, tussen medewerkers van VWS. Op 1 januari 2009 moeten alle instellingen in de AWBZ werken met het nieuwe systeem. Martijn Koot van de VGN: “Het principe van de zorgzwaartebekostiging is eenvoudig. Het geld voor de zorg moet meer afgestemd zijn op de individuele cliënt. Vergoedingen geef je dan niet meer op basis van beschikbare plaatsen, maar op basis van wat die ene cliënt nodig heeft.” Dat principe is prachtig, maar aan de uitvoering ervan is wel een belangrijke voorwaarde verbonden: het nieuwe systeem mag niet duurder worden dan het oude. Het moet, in beleidstaal, budgetneutraal worden uitgevoerd. Koot: “Dat brengt twee belangrijke vragen met zich mee. In de eerste plaats natuurlijk de vraag hoe het nieuwe systeem ingericht moet worden. Hoe bepaal je de concrete bedragen die aan een concrete zorgbehoefte hangen? Als je dat eenmaal weet, wordt de volgende 6 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … m i n i st e r i es vraag: hoe regelen we de overgang van het oude naar het nieuwe systeem?” Want aan die overgang zitten nogal wat haken en ogen. Sommige cliënten zullen recht hebben op meer zorg, anderen zullen het met minder moeten doen. Koot: “Daarom hebben we ook een overgangsperiode afgesproken. Zoiets regel je niet in één dag.” De samenwerking tussen VWS en VGN zit allereerst op het niveau van kennisuitwisseling. Koot: “Om een bekostigingssysteem te kunnen opzetten, heb je informatie uit het veld nodig. Die informatie leveren wij. We laten zien wat mogelijke effecten van bepaalde beslissingen zijn.” De tweede rol is die van belangenbehartiger. Koot: “We zitten vanaf het begin van een traject met de staatssecretaris om tafel en zeggen: dit kan wel, maar alleen onder deze en deze voorwaarden.” Het ministerie op zijn beurt, waardeert deze samenwerking. Hans Broere: “Samenwerken met de sector, en meer concreet met de VGN, heeft voor ons twee voordelen: we weten wat er in het veld speelt en we weten hoe het zit met het draagvlak in het veld en daarmee vaak de politieke houding. Voor ons is het heel nuttig om te overleggen met mensen uit de gehandicaptensector: zowel met de medewerkers als leden van de VGN. Om te weten: waar gaan ze voor, en waar zetten ze op in.” “Zo heeft de gehandicaptensector aangegeven dat ze het heel belangrijk vindt dat er juist voor cliënten met zwaardere beperkingen voldoende mogelijkheid tot dagbesteding blijft. Ze willen dus zeker weten dat de prijs daarvoor in de wa a r i s ...? • VG N Jaa r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … m i n i st e r i e s 7 nieuwe zorgzwaartebekostiging goed blijft.” VWS en VGN praten ook veel over de keuzevrijheid van cliënten. Broere: “Die mag niet in gevaar komen. En we kijken samen of we daar uit kunnen komen. Waar het bij eigenlijk bij elk onderwerp om gaat is dat we in een heel vroeg stadium in gesprek kunnen: wat wil je precies? Speelt de problematiek waar je het over hebt vaak? Het aardige is dat zo’n discussie je scherpt in je argumenten.” De samenwerking tussen sector en ministeries brengt ook risico’s met zich mee. Broere: “De kans bestaat dat de VGN uitwijkt naar de Tweede Kamer, als ze er met ons niet uitkomt. Dat is helemaal niet erg. Als je het maar van elkaar weet. Zodat je voorbereid bent op kritische vragen uit de Kamer. Zodat je weet wat er in de publieke besluitvorming komt. Dat doet de VGN heel goed. Wat dat betreft vind ik de VGN heel professioneel.” Samenwerking levert waardevolle informatie op. Maar volgens Broere is dat geen garantie voor een geruisloze invoering van de zorgzwaartebekostiging. “We bedenken een systeem voor 70.000 mensen. Daar gaat altijd iets mis. Dat ondervang je niet met een goede samenwerking. Elk systeem heeft zijn beperkingen. De mate waarin de invoering van de zorgzwaartebekostiging slaagt, heeft vooral te maken met de kwaliteit van mensen. Mensen die niet zeggen: dit of dat kan niet, want het past niet binnen de regels. Maar mensen die zoeken naar oplossingen.” De VGN overlegt met het ministerie, maar is uiteindelijk vooral belangenbehartiger van de lidinstellingen. Broere: “Wij kunnen nooit van de VGN verlangen dat ze zegt: de zorgzwaartebekostiging is ons systeem. Dat snap ik wel. Er zijn altijd leden in de achterban die dit niet willen, of bang zijn dat het niet goed uitpakt. Dan kan de VGN 10 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … m i n i st e r i es zich niet opwerpen als de eigenaar van het nieuwe systeem.” Daarom doet VWS er zelf ook veel aan om de invoering van de zorgzwaartebekostiging te vergemakkelijken. Bijvoorbeeld met de zogenaamde ZZP Support. Broere: “We merkten dat veel instellingen nog niet de stappen zetten die nodig zijn om tot een goede invoering te komen. Het is belangrijk dat je mensen niet alleen vertelt wat ze moeten doen, maar dat je ze ook een zetje in de rug geeft. Daarom kunnen instellingen gratis twee of drie adviseurs krijgen die hen op weg helpen. Dat doen we in samenspraak met de VGN. Het liefst zien we dat de VGN dat helemaal zelf op zou pakken, maar daar hebben ze niet altijd de middelen en de mensen voor.” De afgelopen twee jaar heeft VWS bijeenkomsten georganiseerd. Broere: “Daar hebben we uitgelegd waarom we dit willen en hoe de zorgzwaartebekostiging in elkaar steekt. Eigenlijk is het belangrijk dat de VGN dan ook zijn neus laat zien op dat podium. Maar ik snap heel goed dat de VGN zegt: nee VWS, het is jullie systeem, jullie moeten het ook maar uitleggen.” wa a r i s ...? • VG N Jaa r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … m i n i st e r i e s 11 De kennis van de sector is onontbeerlijk Eigenlijk hebben de gehandicaptensector en de leden van de Tweede Kamer hetzelfde doel: goede zorg voor mensen die dat nodig hebben. VVD-Kamerlid Anouchka van Miltenburg: “We hebben in Nederland een zogenaamd lekenbestuur. Als we goede lijnen uit willen zetten, kunnen we niet zonder kennis uit het veld.” Daarom werken de sector en Kamer samen. Zoek: Jopie Nooren, directeur van de VGN, tussen Wetten en regels worden altijd met de beste bedoelingen gemaakt. “Ik heb nog geen kamerlid of minister gezien die geen idealen heeft. En die niet het beste voor heeft met de wereld”, zegt VVD-Kamerlid Anouchka van Miltenburg. “Tegelijkertijd zien we dat sommige wetten en regels in de praktijk draken worden. We hebben daarom de kennis van instellingsbestuurders nodig om te zien wat het effect is van ons beleid.” leden en medewerkers van de Tweede Kamer Kamerleden voorzien van informatie doet de sector op drie terreinen. VGN-directeur Jopie Nooren: “In de eerste plaats proberen we kamerleden op de hoogte te houden van relevante ontwikkelingen in de sector. Dat doen we bijvoorbeeld tijdens werkbezoeken of gesprekken. Bovendien laten we kamerleden weten hoe het beleid dat in Den Haag bedacht is, uitwerkt in het veld. En dan is er nog de agenderende rol. Soms willen we dat er meer aandacht voor een bepaald onderwerp komt. Dat de politiek andere prioriteiten stelt of de prioriteiten verandert.” Kennis. Daar begint het dus allemaal mee. En die kennis is van harte welkom bij de 12 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... d e t w e e d e k am er kamerleden. Van Miltenburg: “We hebben in Nederland zogenaamd een lekenbestuur. Bij de ministeries zit veel deskundigheid, maar in de Tweede Kamer niet. Ik heb zelf ook geen achtergrond in de zorg. Dus de informatie uit de sector is onontbeerlijk. Dat betekent overigens niet dat we het altijd eens zijn. We hebben op metaniveau hetzelfde doel: betere zorg voor mensen die dat nodig hebben. Maar wij als politiek stellen daarvoor de kaders. Vervolgens kan de sector zeggen: als je het zó wilt, moeten wij dit of dat doen. Daar begint de splitsing.” Dat hoeft geen probleem te zijn. Van Miltenburg: “De kern van goede samenwerking is respect. Voor elkaars rol. Voor elkaars bedoelingen. Je moet elkaar herkennen en erkennen.” Soms is dat moeilijk. Bijvoorbeeld in tijden van bezuiniging “Bestuurders willen meer geld, terwijl ik zeg: jongens, waarom krijgen die bestuurders zelf zulke salarissen? En dan zegt de sector op haar beurt weer: zo simpel ligt het niet.” Nooren deelt met Van Miltenburg dat het begint met respect: “Dat vraagt ook wat van ons als sector. Als wij willen dat de politiek vertrouwen in ons heeft, moeten we niet te bang zijn om ons te verantwoorden. We moeten duidelijk laten zien wat we doen, waar we staan, waar we voor gaan en wat het investeren in onze sector oplevert.” Van Miltenburg: “Ik vind het wel heel goed dat de sector opener in zijn rol geworden is. Vroeger zeiden bestuurders: wij behartigen de belangen van de cliënt. Nu zijn ze daar genuanceerder in. Ze kunnen niet alleen voor de cliënt gaan. Ze hebben ook rekening te houden met werknemers of de financiële situatie. Ze moeten compromissen sluiten.” Niet alleen de sector is veranderd. Ook de politiek is niet meer hetzelfde. Zo is ze zich steeds meer met de inhoud van de zorg gaan bezighouden. Van Miltenburg: wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... d e t w e e d e ka m e r 13 “Daardoor is samenwerking met de sector steeds belangrijker geworden.” Bovendien is de politiek meer gepolariseerd. Van Miltenburg: “Ik heb tegenwoordig meer spoeddebatten dan gewone debatten. Dat heeft niet alleen met de veranderende Kamer te maken, maar ook met het veranderende medialandschap. Vroeger had je drie televisienetten. Was er een incident in de zorg, dan had de journalist alle tijd om uit te zoeken is dit een incident of juist een voorbeeld van een praktijk die veel vaker voorkomt? Nu is die tijd er niet meer. Als het ene actualiteitenprogramma iets niet brengt, dan doet een andere het wel. Dat kan heel pijnlijk zijn voor de sector.” Tegelijkertijd kunnen incidenten ook nuttig zijn voor de sector. Nooren bevestigt dit: “Soms kun je met een incident of een dreigend incident laten zien dat bepaald beleid niet werkt. Hoewel dat niet onze eerste weg is. De situatie in de bouw is hier een goed voorbeeld van. Wij proberen heel lang met het ministerie te praten over de regels rond het bouwen. Die regels zijn soms zo dat het voor instellingen heel moeilijk is om slechte gebouwen snel en goed te vervangen. We gaan steeds naar het ministerie van VWS om de risico’s uit te leggen. Pas als we keer op keer geen luisterend oor vinden, gaan we naar de Tweede Kamer.” Samenwerken tussen Kamer en sector. Steeds vaker, steeds intensiever. Van Miltenburg: “In de sector werken veel bevlogen mensen. En de visie van de VGN op bijvoorbeeld extramuralisering deel ik helemaal. Tegelijkertijd zie ik in de sector een hang naar behoud. Bijvoorbeeld bij de invoering van de zorgzwaartepakketten wordt er aan de handrem getrokken. Dat is begrijpelijk, maar daardoor moet je tien kleine pasjes zetten, in plaats van één grote.” “Daarvoor steek ik de hand ook in eigen boezem. We hebben als politiek ook nooit een big bang geforceerd. Niet zoals in Zweden, waar ze gezegd hebben: 16 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... d e t w e e d e k am er en nu houden we op met die instellingsterreinen. Daarom is het nu zo goed dat we samen aan de slag gaan. Zo boeken we resultaten.” wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... d e t w e e d e ka m e r 17 Consensus over ambitie geeft enorme meerwaarde Hoever moeten instellingen gaan in het afleggen van verantwoording? En aan welke eisen moet goede zorg eigenlijk voldoen? Vragen die een eenduidig antwoord nodig hebben. Daarom ontwikkelen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), instellingen, zorgkantoren, beroepsbeoefenaren, cliënten en het ministerie binnen de Stuurgroep Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg1 gezamenlijk het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg. Lucie Claessen programmaleider bij IGZ: “Als we het eens zijn over ons ambitieniveau, kunnen we elkaar daar ook beter op aanspreken.” Toch blijft het een zoektocht naar hoever een ieders verantwoordelijkheid reikt. Zoek: Jan van Hoof, sectorhoofd bij Severinus, tussen medewerkers van het IGZ. Jan van Hoof, sectorhoofd bij Severinus, schudt zo een voorbeeld uit zijn mouw. “In het pilot Kwaliteitskader staat dat ik de Body Mass Index (BMI) van iedere cliënt op moet schrijven. Dan denk ik: “Ho, ik moet verantwoorde zorg leveren. Betekent dit ook dat ik verantwoordelijk ben voor het gewicht van mijn cliënten? Natuurlijk vind ik hun gezondheid belangrijk. Maar hoever ga je daarin? Kan ik dat gewicht wel beïnvloeden? Wat betekent voor een bepaalde doelgroep dan zelfbepaling? Bovendien: in mijn populatie zitten veel mensen met lichamelijke afwijkingen, mensen die minder mobiel zijn. Is de BMI voor hen wel het ideale meetinstrument?” Het voorbeeld van Van Hoof staat niet op zichzelf. Vooral op lokaal niveau komen de beelden duidelijk naar voren: instellingen in de gehandicaptensector moeten zoveel verantwoording op papier afleggen, dat ze aan haar eigen werk niet meer toekomen. De IGZ wordt steeds meer politieagent, 18 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... to e z i c h t h oud er s en minder raadsman. De vraag is: kloppen deze beelden? En zo ja: hoe kunnen ze verklaard worden? En hoe werken de sector en de IGZ ondanks deze tegenstellingen toch samen? “Laten we beginnen met wat we allemaal gemeen hebben”, zegt Jenneke van Veen, hoofdinspecteur Verpleging en Chronische zorg bij IGZ, en voorzitter van de stuurgroep Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg. “We willen allemaal dat er verantwoorde zorg geleverd wordt. Wij, de sector, maar ook de cliënten en beroepsbeoefenaars. De vraag is dan meteen: wat is verantwoorde zorg? Dat moet je definiëren én meetbaar maken. Want alleen als je iets meetbaar maakt, kun je inzichtelijk maken of je verbeteringen kunt aanbrengen.” Doel van de Stuurgroep Kwaliteitskader is het ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren. De indicatoren zijn onderverdeeld in de volgende gebieden: organisatieniveau, cliëntgebonden en cliëntervaringsonderzoek. Van Veen: “We gaan daarbij altijd uit van de werkvloer. Welke thema’s leven daar? Neem de ondersteuningsplannen. Die moeten op de één of andere manier aansluiten bij de zorg zelf. Anders worden het vreemde elementen. Documenten om de documenten. Een tweede belangrijk uitgangspunt is dat we onze afspraken niet tot detailniveau dicht willen timmeren. Er is veel innovatiekracht in het veld. Die moet je niet smoren.” Twee uitgangspunten zijn voor de stuurgroep belangrijk. Ten eerste moeten de zorg en ondersteuning de kwaliteit van bestaan van mensen met een beperking in stand houden of liever nog verbeteren. Ten tweede moet de eigen regie van mensen met een beperking centraal staan in de zorg en ondersteuning. De samenwerking tussen de verschillende partijen heeft voordelen. Lucie Claessen, “Consensus over het ambitieniveau heeft een enorme meerwaarde. Als we het eens wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... to e z i c h t h o ud e r s 19 zijn over ons ambitieniveau, kunnen we elkaar daar ook beter op aanspreken. En wíl je jezelf daar als instelling ook op laten toetsen.” Want dat is de primaire rol van IGZ: toezicht houden. Van Veen: “Dat moet je zeker niet zien als afrekenen. Alsof je over de knie gaat, als je niet aan de eisen voldoet. Wij schrijven geen kritisch rapport, omdat we zo nodig mensen af willen rekenen op hun daden. Indicatoren bieden juist een manier om de zorg te verbeteren. In dat licht bezien is verantwoording afleggen iets wat je als instelling juist zou moeten willen.” De scheidslijn tussen toezichthouder en raadsman is een dunne. Claessen: “Net zoals de sector zelf, zitten wij ook midden in een cultuurverandering. Wij willen steeds transparanter zijn en werken aan eenduidigheid in overeenkomstige situaties. Dat betekent niet dat we per definitie strenger zijn geworden. Het gesprek met ons is nog steeds mogelijk. Maar we wijzen sneller op wet- en regelgeving. We bieden in die zin sneller duidelijkheid. Als we twee keer advies hebben gegeven over een nijpende BOPZ-situatie, zeggen we de derde keer: nu hebben we genoeg gepraat. Het moet veranderen. Wij zoeken daar ook onze weg in. Ik zou heel graag in een gesprek toelichten waarom we bepaalde keuzes gemaakt hebben. Dat is ook samenwerken.” Wat IGZ betreft, komt het accent van de handhaving steeds meer op de voorkant te liggen. Van Veen: “Uiteindelijk wil je incidenten voorkómen. Dat bereik je door beter te kijken naar de achterliggende processen. Ook hier geldt weer: dan moet je eerst wel weten wat je ambities zijn. Daarom is die Stuurgroep Kwaliteitskader ook zo goed. Met iedere kwaliteitsindicator brengen we beter in kaart hoe de kwaliteit van de zorg zou moeten zijn.” Daar kan Van Hoof van Severinus zich in vinden: “Ik vind dat je veel meer op organisatie- dan op cliëntniveau verantwoording af moet leggen. Het Kwaliteitskader vraagt nu naar de concrete BMI van iedere cliënt. Ze kunnen veel 22 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... to e z i c h t h oud er s beter vragen: ‘hebt u zicht op het gewicht van uw cliënten en doet u aan preventie van onder- en of overgewicht?’ Wat is de meerwaarde voor anderen om dat van iedere cliënt te weten? En dan hebben we het nog helemaal niet over de tijd die het kost om voor alle cliënten van een organisatie al die gegevens in te vullen.” Het is nog even wennen dat bepaalde zaken nu geregistreerd moeten worden. Van Veen: “Er is wat dat betreft nog wel veel te winnen. Verantwoording afleggen moet onderdeel zijn van je dagelijkse werk. In de gehandicaptensector heerst nog teveel het beeld: ik heb mijn werk en daarnáást moet ik nog van alles opschrijven. Dat is een onjuiste insteek.” Claessen: “We zien dat mensen heel betrokken zijn, maar als je doorvraagt naar feiten, vinden veel medewerkers het moeilijk om die te geven.” Van Veen: “Daar moet het natuurlijk ook naartoe met de kwaliteitskaders. Het gaat niet om nog meer regels te maken, of om indicatoren te meten die er niet toe doen, maar om iets te creëren dat werkbaar is en ons allen zicht geeft op verantwoorde gehandicaptenzorg. We zitten nu nog in de pilotfase. We bekijken steeds van elke indicator: moet deze blijven, of halen we hem eruit? Zo maken we een kader dat echt bruikbaar is. Voor de sector en voor ons.” 1 In de Stuurgroep Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg zijn de volgende partijen vertegenwoordigd: Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ); Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN); ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); Zorgverzekeraars Nederland (ZN); cliëntenorganisaties: Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad), Platform VG, Landelijke Federatie Belangenverenigingen Onderling Sterk (LFB); beroepsorganisaties: Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Nederlandse Vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de beroepsorganisatie voor sociale, (ortho)pedagogische en hulpverlenende functies (Phorza). wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... to e z i c h t h o ud e r s 23 Arbocatalogus is een product van werkgevers en werknemers Werkgevers en werknemers zijn tevreden over de Arbocatalogus die ze samen maakten. Ze typeren de samenwerking als open en constructief. Heleen Steinbuch, beleidsmedewerker P&O bij de Zonnehuizen: “De kern van goed arbobeleid is wakker worden voor je eigen omgeving”. Zoek: Heleen Steinbuch, beleidsmedewerker P&O bij Zonnehuizen, tussen mede- werkers van ABVA KABO FNV. Ze deed mee aan het overleg over de Arbocatalogus. De overheid trekt zich steeds meer terug uit het werkveld. Zo schrijft ze sinds vorig jaar niet meer exact voor aan welke arboregels instellingen moeten voldoen. Ze geeft alleen kaders en daarbinnen kunnen werkgevers en werknemers samen afspraken maken. Dat deden instellingen en werknemers in de gehandicaptensector. Samen namen ze het initiatief tot de Arbocatalogus. Instellingen in de gehandicaptenzorg kunnen gebruik maken van de Arbocatalogus Profijt van Arbobeleid om voor mede werkers blootstelling aan arborisico’s te voorkomen of te minimaliseren en om te voldoen aan de doelvoorschriften voor veilig en gezond werken. Een groeimodel waarin instrumenten, methoden en goede praktijkvoorbeelden staan, waarmee de arbeidsomstandigheden zo goed mogelijk gemaakt kunnen worden. Te beginnen bij de thema’s agressie en fysieke belasting. De overige onderwerpen staan op de onderhoudsagenda. Het resultaat is te zien op www.profijtvanarbobeleid.nl. De Arbocatalogus is niet het enige onderwerp waar werkgevers en werknemers over praten. Zo zijn er de cao-onderhandelingen en vorig jaar is er een arbeidsmarktcampagne gestart. Doel: de gehandicaptensector beter op de kaart zetten. 24 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e so c i a le par tner s Al 300 werknemers in de sector meldden zich aan om op scholen en bij jongerenorganisaties te vertellen over hun werk. Want daar zijn ze trots op. Terug naar de Arbocatalogus. Heleen Steinbuch, beleidsmedewerker P&0 bij Zonnehuizen: “Het lastige aan arbo is dat het zo’n breed onderwerp is. Het begint bij het gebouw en de middelen en het eindigt bij de vraag of je je werk leuk vindt en hoe het met de collega’s onderling gaat. Tot de Arbocatalogus waren alle onderdelen van arbo eigenlijk losse eenheden. Nu zijn ze allemaal bij elkaar geveegd. Dat biedt overzicht.” De weg naar de catalogus verliep positief. Janet van Meerkerk van ABVAKABO FNV: “We hebben in een heel open en constructieve sfeer gewerkt aan de totstandkoming ervan. We hebben eerst een aantal gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd om vervolgens als eerste stap de belangrijkste risico’s in de sector te beschrijven. Tussentijds hebben we onze producten steeds getoetst bij onze achterbannen. En natuurlijk komt het dan voor dat je het niet met elkaar eens bent. Daar praatten we dan weer over, met goede argumenten, en dan kwamen we er wel weer uit.” “Je denkt misschien: arbeidsomstandigheden, die moeten goed zijn, daar zijn werknemers en werkgevers het toch wel over eens. En dat is ook zo. Maar over de weg ernaartoe kunnen de meningen behoorlijk verschillen.” Steinbuch: “Samenwerken is heel belangrijk. Het gaat uiteindelijk om de arbeidsomstandigheden van de werknemers. Werknemers moeten ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Je kunt als werkgever niet als een oermoeder over je werknemers waken.” waa r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e so c i a le pa rt n e r s 25 Wat werkgevers wél moeten doen, is goede randvoorwaarden stellen. Als een werknemer onvoldoende pauze neemt, omdat hij het gevoel heeft dat hij niet gemist kan worden, kan dat aan de werkprocessen liggen. Van Meerkerk: “Het is dan aan de werkgever om die werkprocessen zo in te richten dat de werknemer zich niet bezwaard voelt om die pauze ook daadwerkelijk te nemen. Tegelijkertijd moet de werknemer die ruimte ook nemen.” Daar is Steinbuch het mee eens: “Een werknemer moet ook op zijn strepen kunnen staan. Zeggen: dit en dit doe ik niet. Dat is te zwaar.” Van Meerkerk: “We hebben nu het begin van een Arbocatalogus. Maar dat is pas stap één. Hij moet nog verder gevuld gaan worden én het moet vervolgens nog goed op de werkvloer landen. De mensen in de instellingen moeten ermee kunnen werken. Die communicatieslag moet nog gemaakt worden. En ook dat zien we als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.” Wakker worden voor je omgeving, dat is de kern van goed arbobeleid, volgens Steinbuch. “Als jij buiten de was ophangt en er staat een paar meter verderop een tafeltje, kun je dat tafeltje ook dichterbij halen en de wasmand erop zetten. Dat scheelt weer bukken. Dat klinkt heel logisch, maar soms liggen dingen zo voor de hand dat je ze zelf niet ziet. Dan is het prettig als iemand je erop wijst. Juist in onze sector is dat heel belangrijk. Onze werknemers kijken altijd eerst naar de cliënt en dan pas naar zichzelf. Als ik vraag: wat heb je nodig? Noemen ze aanpassingen die goed zijn voor de cliënten. Ze denken niet: wat heb ik nodig?” Arboregels kunnen die blinde vlek opvangen volgens Steinbuch. Maar dan moeten die regels niet bevoogdend zijn. “Je kunt je afvragen of het nuttig is dat er drie keer 28 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e so c i a le par tner s per jaar iemand langskomt om te kijken of je stoel wel goed staat. Is het niet beter de werknemer uit te leggen hoe je goed achter je bureau zit en het dan aan hemzelf over te laten? Arbo is een kwestie van gezond verstand.” waa r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e so c i a le pa rt n e r s 29 Zonder cliënten zou de sector niet bestaan Eind 2008 moet elke cliënt een persoonlijk ondersteuningsplan hebben, schreef staatssecretaris Bussemaker in 2008 aan de Tweede Kamer. Vorig jaar al maakte de VGN een handreiking voor het schrijven van zorgplannen. Maar samenwerken met cliënten is meer dan het creëren van zeggenschap over het eigen leven. Het gaat ook over medezeggenschap. Bert Polman, vice-voorzitter van de Centrale cliëntenraad van Zozijn: “Als ze de muren van mijn woning gaan verven, wil ik het weten.” Zoek: Meta Leefkens, coach cliëntmedezeggenschap, Voor Ronald Dekkers, voorzitter van Centrale cliëntenraad van Zozijn, is het heel simpel: als er geen cliënten waren geweest, had Zozijn niet bestaan. “En als er geen cliëntenraad was geweest, zou de zorgaanbieder zomaar over de ruggen van ons, de cliënten, kunnen beslissen. Dat kan nooit de bedoeling zijn.” tussen de leden van de Centrale cliëntenraad van Zozijn. Zeggenschap van een cliënt over zaken in zijn eigen leven en medezeggenschap over besluiten van de instelling die invloed hebben op de cliënt zijn volop in ontwikkeling in de gehandicaptensector. Ook bij Zozijn. Er is bijvoorbeeld een speciale afdeling Medezeggenschap en vertegenwoordiging – met een eigen kantoor – waar een dag in de week cliënten werken. Rietje Dellepoort werkt als medewerker cliëntmedezeggenschap bij de instelling. “Je moet dit niet zien als een kunstje. Alsof je vergadert om het vergaderen. We zijn steeds op zoek naar middelen om beter te communiceren met cliënten. Zo werken we bijvoorbeeld met coaches die de cliënten 30 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … c li ë n t v e rteg enwoor d ig er s ondersteunen bij het vergaderen. En we organiseren de vergaderingen zo dat ze voor de cliënten goed te behappen zijn. Dat betekent minder onderwerpen op de agenda en een lager tempo. En per saldo dus vaker vergaderen. We streven er verder naar dat alle organisatorische eenheden bij Zozijn cliëntenraden krijgen.” Ook op het gebied van de individuele zeggenschap is er een hoop gebeurd. Dellepoort: “Dat is een heel traject hoor. Want acht jaar geleden was het heel anders dan nu. Ja, je sprak af en toe met familie. Maar dat was het wel.” Daar weet Polman alles van. “Vroeger zei het personeel gewoon wat je moest doen. En dat deed je dan. Als de ondersteuners nu om half vijf ’s middags naar mij toe komen en zeggen: ‘Bert, we gaan eten, want wij hebben honger’, zeg ik: ‘Dat doe ik niet’. Tien jaar geleden zou ik gezegd hebben: ‘Dat is best.’” Medewerkster Dellepoort: “Dat is precies wat ik bedoel. Zeggenschap en vertegenwoordiging is veel meer dan een protocol uitvoeren. Het moet echt tussen de oren zitten.” Natuurlijk zijn er kaders: de indicatie van de cliënt en de professionele verantwoordelijkheid van de aanbieder bijvoorbeeld. Daar kun je niet omheen. Maar binnen die grenzen is het zaak om goed te luisteren naar wat de cliënt wil. En dat vast te leggen in een ondersteuningsplan. De VGN maakte daar vorig jaar al een handreiking voor. Centrale thema: bejegening. Hoe ga je om met cliënten en hun vertegenwoordigers? Die bejegening is ook voor de leden van de cliëntenraad van Zozijn een belangrijk onderwerp. Dekkers: “Wij hebben bij Zozijn een dagbestedingcentrum voor mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Een paar jaar geleden vroeg onze toenmalige directeur: “Hoe ga je deze mensen eigenlijk vertegenwoordigen?” Wij zeiden: “Nou niet. Dat kan toch niet?” Daar dacht onze directeur anders over. Hij zei: waar is... ? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • s am e n w e r ke n m e t … c li ë n t v e r t e ge n wo o rd i ge r s 31 “Dat je helemaal niet met mensen kunt praten, betekent niet dat ze geen mening hebben. Je moet zoeken naar andere manieren. Dat hebben we gedaan. We hebben een dag meegewerkt op de dagbesteding. We hebben de cliënten dingen laten proeven, voelen en ruiken. En we ontdekten: het maakt wél uit wat je doet. Want mensen met een ernstige beperking kunnen ook zelf kiezen. Daar heb ik wel van geleerd.” Bij Zozijn praat de Cliëntenraad over van alles mee. Zo is dat geregeld in de Wet medezeggenschap cliënten in zorginstellingen. Vergaderingen gaan over geldzaken, voeding en het aannemen van nieuw personeel. Polman: “Het mag bijvoorbeeld niet gebeuren dat er op een ochtend een schilder de woning binnenkomt om de boel geel te maken. Als ze hier de muren gaan verven, wil ik het weten.” Neem de voorgenomen sluiting van het zwembad. Daarin werd de medezeggenschap van cliënten heel duidelijk. Cliëntenraadvoorzitter Ronald Dekkers: “Een van de terreinen hier zou opnieuw ontwikkeld worden. En ineens was het plan dat het zwembad weg zou gaan. Wij hebben toen gezegd: ‘Dat willen we niet’. We hebben veel en lang gepraat met het bestuur. Maar het zwembad is gebleven.” Nog zoiets. Eten koken. Dat deed een kok op de locatie van Dekkers. En het bestuur kreeg het idee om het eten kant-en-klaar in te kopen. Dekkers: “Dat vonden wij weer wel een goed idee. Want als er één kok staat, kun je niet kiezen wat je eet. Die kok kan niet voor iedereen iets anders maken. Dat kan met die kant-en-klaarmaaltijden wel.” Dellepoort: “En dat is ook heel normaal. De cliënten zijn uiteindelijk de bewoners van het huis.” Dekkers: “Ik vergelijk het altijd maar met de rechten van de mens. 34 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … c li ë n t v e rteg enwoor d ig er s Iedereen heeft het recht om te wonen zoals hij wil en bijvoorbeeld het recht op onderwijs. Wij ook. Ook al hebben we een verstandelijke beperking.” Bang dat de instelling uiteindelijk toch over de cliënten heen loopt, is Dekkers niet. “Onze rechten zijn vastgelegd in de wet. Bovendien weten we heel goed wat we willen. Dus we trekken wel aan de bel als het ons niet bevalt. Uiteindelijk is de ondersteuner er voor mij.” Dat vraagt natuurlijk wel iets van de instelling zelf. Dellepoort: “Je moet dit als instelling zelf belangrijk vinden. Daarom is bejegening ook zo’n belangrijk woord. En daarom hebben we hier ook een bureau voor medezeggenschap. Waar cliënten één keer in de week naartoe komen om mee te praten. Dat werk goed. Zo worden cliënten ook zichtbaar in de bestuursgebouwen.” waar is... ? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • s am e n w e r ke n m e t … c li ë n t v e r t e ge n wo o rd i ge r s 35 Het werkveld moet leidend zijn voor het onderwijs Als je wilt dat onderwijs en praktijk optimaal op elkaar afgestemd zijn, kun je niet zonder overleg. Vooraf, bij het samenstellen van opleidingen, maar ook tijdens de opleiding. Bijvoorbeeld bij begeleidingsmomenten. Daarom werken onderwijs en gehandicaptensector samen. Alje Drost van ROC Midden-Nederland: ‘We zitten in een continue spagaat tussen wat we willen en wat we wettelijk moeten. Je moet zoeken naar vormen om de competenties, gewenst vanuit de instellingen, te verbinden aan het formeel geldende kwalificatiedossier van Calibris.’ Zoek: Marlo Töller, Stafmedewerker Leren en ontwikkelen bij Humanitas DMH, Vroeger was het simpel. Mensen die gingen werken in de ‘zwakzinnigenzorg’ kregen een interne opleiding. En die sloot naadloos aan op de praktijk. Maar tijden veranderen. Het beroepsonderwijs is ondergebracht bij ROC’s en hogescholen. En het onderwijs is steeds verder losgezongen van praktijk op de werkvloer. tussen studenten en docenten van de richting Gehandicaptenzorg ROC Midden-Nederland. Dat leverde problemen op. Niet alleen na de opleiding, maar ook al tijdens de opleiding. Alje Drost van ROC Midden-Nederland: “Er zijn verhalen bekend van studenten die stage gingen lopen in de gehandicaptenzorg zonder dat ze een flauw idee hadden van waarin ze nu écht terecht zouden komen.” Daarom hebben de gezamenlijke instellingen in de gehandicaptenzorg op landelijk en regionaal niveau de vraag naar het beroepsonderwijs beter onder woorden gebracht. Dit met behulp van het Landelijk competentieprofiel primair proces gehandicaptenzorg. In dit profiel staat 36 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • s a m e n w e r k e n m e t … h e t o n d e rwijs de integratie van de sociaal agogische, verplegende en verzorgende competenties centraal. Het belangrijkste doel is om het werkveld en opleidingen weer beter op elkaar laten aansluiten. De verschillende niveaus in het landelijke competentieprofiel zijn vertaald naar de kwalificatiedossiers voor de opleidingen op de niveaus 2, 3 en 4 in het middelbaar beroepsonderwijs. Marlo Töller, stafmedewerker Leren en ontwikkelen bij Humanitas DMH: “We hebben in Utrecht een groot project opgezet: Samen bouwen aan werken en leren. De basis hiervoor is het Landelijk competentieprofiel beroepskrachten primair proces gehandicaptenzorg. Dit profiel is naast de eindtermen van de ROC’s en hogescholen gelegd. Want we willen dat het werkveld leidend is en de regie houdt. Beroepsonderwijs heet niet voor niets beroepsonderwijs. Het leidt op voor het werkveld, niet voor de opleiding zelf.” In Utrecht zijn ze letterlijk gaan bouwen. Töller: “Competentie voor competentie. Opleiding voor opleiding. In september 2007 zijn de eerste leerlingen begonnen aan de nieuwe opleiding.” Inmiddels is er al een aantal nieuwe opleidingen gestart, zo is er Maatschappelijke zorg en verzorgende niveau 3. En de gespecialiseerde competentieprofielen voor lvg, stoornissen in het autistisch spectrum, niet aangeboren hersenletsel en ernstig meervoudige beperkingen. Dit zijn specialistische modulen die studenten in de vrije ruimte kunnen volgen. Elke regio legt andere accenten in de vrije ruimte. De specialistische modulen kunnen ook gebruikt worden voor bijen nascholing van bestaand personeel. Voor de ROC’s zijn de nieuwe opleidingen een aanwinst. Drost: “Wij delen de wa a r i s ...? • VG N Jaar b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e r ke n m e t … h e t o n d e rw i j s 37 conclusies van de sector helemaal. De opleidingen waren te weinig gericht op wat er in de praktijk nodig was. Dat wil overigens niet zeggen dat je wat er nodig is tot in het detail moet regelen. Dat is onbegonnen werk en is ook niet nodig. Je moet onderscheid maken tussen welke basale competenties er echt nodig zijn, en wat je – op basis van die competenties - in de praktijk ook kunt leren. In de voorbereidingen van dit project hadden we een bijeenkomst waar een manager uit de gehandicaptensector sprak. Hij zei: ik kan niet sturen op 25 competenties, wel op een beperkt aantal kerncompetenties.” De student moet ook wel echt laten zien dat hij die competenties beheerst. Töller van Humanitas: “We willen echt een proeve van bekwaamheid. Daarom werken leerlingen nu ook met persoonlijke portfolio’s. Daarin kunnen ze verslagen opnemen, maar als ze een les georganiseerd hebben over een bepaald onderwerp, kan dat ook als bewijsstuk dienen.” Dat vraagt niet alleen samenwerking vóór de opleiding, maar ook tijdens de opleiding. Alje Drost: “Het begint allemaal met de microdriehoek tussen loopbaanbegeleider, de werkbegeleider en de student zelf. Die zitten samen om tafel. Ze wisselen ervaringen uit, volgen het leerproces en sturen zo nodig bij. Zo schroef je het niveau van een opleiding omhoog. Dat lukt niet als je afstand van elkaar houdt. Op mesoniveau zitten we als organisaties in dezelfde driehoek. En kijken we: moeten we iets veranderen in de randvoorwaarden om het allemaal goed te laten verlopen?” Een andere nieuwe opleiding, Helpende Zorg & Welzijn niveau 2, is een integratie van de opleiding Helpende Zorg en Helpende Welzijn. Deze integratie - de nieuwe opleidingen in de maatschappelijke zorg - is tot stand gekomen dankzij 40 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … h e t o n d e r wijs de gehandicaptenzorg. De opleidingen zijn een vervolg op de opleiding Sociaal Pedagogisch Werk. Daar zijn meer zorgaspecten geïntegreerd. En bij de verpleegkundige en verzorgende opleidingen worden agogische competenties geïntegreerd. Voor de ROC’s is dat niet altijd eenvoudig. Drost: “Er zit een spanningsveld tussen de competenties waarvan wij vinden dat leerlingen ze moeten beheersen en de wet en regelgeving. Wij moeten ons houden aan het kwalificatiedossier van Calibris. Want die is verantwoordelijk voor de erkenning van leerbedrijven en vaststelling van beroepskwalificaties. De eisen van Calibris en de wensen van het veld sluiten niet perfect op elkaar aan. Het vergt van ons een extra inspanning om dat passend te maken. Tegelijkertijd vinden we het geweldig om profielen samen te stellen. Samen met mijn collega’s bezoek ik instellingen en stel ik de vraag: ‘Welke kennis en kunde heb je nodig?’ Bijvoorbeeld als het gaat om het toedienen van medicijnen, maar ook als het gaat over support.” Een goede opleiding is het halve werk. Maar er is meer. Goede gemotiveerde studenten bijvoorbeeld. Daar is de gehandicaptensector samen met werknemersorganisaties en onderwijs een arbeidsmarktcampagne voor gestart. Werknemers (ambassadeurs) uit de sector bezoeken scholen en geven voorlichting over werken met mensen met een beperking. Drost: “De kwaliteit van onderwijs en uiteindelijk de (toekomstige) werknemers hangt samen met de mate waarin je aanspreekbaar bent op je rol en op je functioneren. Mijn ervaring in dit project is dat de sector aan de ene kant en het onderwijs aan de andere kant hier heel open voor staan. We hebben in een heel constructieve sfeer samengewerkt. Dat biedt perspectieven.” wa a r i s ...? • VG N Jaar b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e r ke n m e t … h e t o n d e rw i j s 41 Het is prachtig dat je met de eindgebruiker om de tafel zit De extramuralisering van de zorg en de veranderende bekostigingsstructuur hebben nogal wat gevolgen voor het vastgoedbeleid in de gehandicaptensector. Instellingen werken steeds intensiever samen met woningbouwcorporaties. Scheidend Cello-bestuurder Leo van Beek: “Bij corporaties zit zoveel meer kennis over vastgoedontwikkeling” Zoek: Leo van Beek, Tot zo’n zes jaar geleden was het redelijk simpel, volgens Leo van Beek. “Onze focus lag helemaal op de zorg. We zeiden: ‘Huisvesting, daar zijn anderen goed in’. Als we panden moesten vervangen, verkochten we gewoon de grond en de panden aan corporaties. Vaak voor een lage prijs.” lid Raad van Bestuur Cello, tussen de bouwvakkers van een Zayaz-project Die manier van werken kwam niet uit de lucht vallen. Van Beek: “Vroeger kreeg je de huisvestingskosten altijd terug. Met de invoering van de zorgzwaartebekostiging is dat niet meer zo. Dan krijgen we betaald per cliënt, ongeacht wat de huisvestingskosten zijn. Daarom moeten we goed naar onze uitgaven kijken. Een ander aspect van deze ontwikkeling is dat je de overwaarde van vastgoed nu mag houden. Daardoor wordt het aantrekkelijker om in ieder geval eigenaar van de grond te blijven. Een woningcorporatie schrijft een pand in vijftig jaar af. Terwijl er na die vijftig jaar nog waarde in het gebouw zit. Die waarde willen we houden.” Instellingen als Cello kiezen ervoor om eigenaar te blijven van de grond. Tegelijkertijd willen ze wel graag met een woningbouwcorporatie in zee. Van Beek: “Bij 42 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... wo n i n gb o uwcor por aties woningbouwcorporaties zit zoveel meer kennis over vastgoedontwikkeling. Die expertise hebben wij niet. Dan moeten we een hele afdeling optuigen, of heel dure jongens inhuren.” Vandaar dat de samenwerking tussen instellingen en corporaties steeds intensiever wordt. Van Beek: “We zitten met de extramuralisering natuurlijk ook op steeds meer plekken. Op dit moment werken we samen met tien corporaties. Dat zijn bijna alle corporaties in de regio. We zeggen tegen de corporaties: ‘Wij houden de grond. Jullie mogen erop bouwen. Een deel voor ons, een deel voor je reguliere huurdersbestand.’ Voor een corporatie is dat soort voorstellen best aantrekkelijk. Onze terreinen liggen vaak op mooie plekken in een gemeente. Daar kun je als woningcorporatie normaal gesproken niet zomaar aan de slag. Een gemeente wijst vaak Vinex-achtige locaties aan voor nieuwbouw. Bovendien past het in de missie van woningcorporaties om te bouwen voor mensen die zorg nodig hebben én in de prestatieafspraken die corporaties met gemeenten maken. Ze moeten iets doen aan zorg en leefbaarheid.” Hans Melis is projectleider van Zayaz, een woningcorporatie in de regio ‘s-Hertogenbosch. “Wij zijn goed in huisvesting. Zorg is niet ons pakkie-an. Vandaar dat we graag samenwerken met zorgaanbieders. Niet alleen met de gehandicaptensector, maar ook met de ouderen- en de verpleeghuiszorg. Voor ons is dat geweldig. Bij normale huurwoningen is de eindgebruiker van een pand niet bekend. Je weet niet wie het gaat huren. Nu zitten we vanaf het allereerste begin samen om tafel. En kunnen we de plannen zo kneden dat we een optimaal eindresultaat hebben.” Neem het project ’t Geerke in ’s-Hertogenbosch. Dit project is nog in aanbouw, waar is ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... wo n i n gb o uwc o rp o r at i e s 43 maar bestaat straks uit onder andere uit twee gebouwen met ruim honderd appartementen. Peter Nagel is projectmanager van ‘t Geerke. “Wij proberen daar meerdere zorgverleners en hun doelgroepen te huisvesten. Zij kunnen onderling het nodige voor elkaar betekenen. Denk daarbij aan de 24-uurs bewaking, maaltijdverstrekking, het inhuren van dienstverlening en verzorging. Zo deel je als zorgverleners met elkaar de kosten en is de kwaliteit voor de bewoners gewaarborgd.” Melis van Zayaz: “Samenwerken begint bij aftasten. Wat willen we in de buurt? Wij zijn medeverantwoordelijk voor een goede wijkopbouw. Je wilt de zorg niet teveel concentreren, want dat kan stigmatiserend werken. Vervolgens kijken we naar de wensen van de zorginstelling. Hoeveel plekken heb je nodig? En wat is je doelgroep? Dan gaan we samen overleggen om tot een optimaal programma van eisen te komen. Daarna ontwikkelen we de plannen verder.” Die samenwerking is ook voor de instelling prettig. Van Beek van Cello: “Op een van onze grote locaties gaan we voor dertien miljoen verbouwen. Vanaf het allereerste begin zitten er mensen van de corporatie aan tafel. Wij zeggen: ‘Denk mee, breng je expertise in.’ Dat doen ze. Terwijl het niet hun grond is en er in de eerste fase van het project nog niet eens voor hen gebouwd wordt. Dat komt in fase twee. Maar ze denken graag mee. Want dan sluit fase twee weer beter aan op fase één.” Uitruil van expertise. Dat is de grootste meerwaarde van samenwerking. Maar er zijn meer voordelen. Van Beek: “Op een deel van het terrein dat wij willen herontwikkelen zit nu nog geen woonbestemming. De corporatie is nu voor ons in overleg met de gemeente om te kijken of het bestemmingsplan gewijzigd kan 46 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • s a m e n w e r k e n m e t. . . wo n i n g b o uwcorporaties worden. Feitelijk fungeert de corporatie dus als breekijzer.” Ander voorbeeld. Van Beek: “In ’s-Hertogenbosch was een buurthuis dat eigenlijk niet goed liep. Te weinig bezoekers, te weinig personeel en een pand met achterstallig onderhoud. We hebben het pand opgeknapt en er een lunchcafé aan toegevoegd. Het buurthuis is daardoor weer tot bloei gebracht. Het pand blijft echter oud en nu brengen we dat samen met een plan dat een corporatie wil ontwikkelen. Het hele gebied wordt door de corporatie opgeknapt en het nieuwe buurthuis annex lunchcafé kan weer jaren mee. De meerwaarde is natuurlijk enorm: onze cliënten hebben een plek om te werken en mensen uit de buurt hebben weer een plek om heen te gaan. De leefbaarheid is kortom sterk verhoogd.” Dat samenwerking tussen corporaties en zorgaanbieders ook nog bijkomende praktische voordelen heeft, maakt het alleen maar mooier. Van Beek: “Voor een corporatie zijn wij fantastische huurders. We betalen de huur op tijd en hebben nauwelijks conflicten met de buren. Vaak betalen we de huur zelfs door als er leegstand is.” Melis: “Ik vind het heel aardig om samen te werken met zorginstellingen. Een bijkomend voordeel is dat we soms panden zetten waarin verschillende zorgaanbieders huizen. Instellingen voor gehandicapten- en ouderenzorg bijvoorbeeld. Dan kan er kruisbestuiving tussen verschillende zorginstellingen plaatsvinden. Zo delen zorginstellingen een maaltijdvoorziening of een kantoor voor de nachtdienst en nemen elkaars diensten over. Dit bevordert de samenwerking, kan de kwaliteit van de service naar de cliënt verhogen en heeft een positief effect op de (zorg)exploitatie. Dat is toch mooi?” waar is ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t... wo n i n gb o uwc o rp o r at i e s 47 Samenwerken begint bij respect voor elkaar Indicatiestellen is een ingewikkeld proces. Zeker als het gaat om mensen met zintuiglijke beperking. Daarom werken de VGN en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) samen in een pilot. Belangrijkste resultaten: een steunpunt, zorgpakketten en vooral: meer wederzijds begrip. Ina Vijzelman van het CIZ: “Er is een enorme kruisbestuiving.” Zoek: Wobbe Kijlstra, secretaris Raad van Bestuur bij Visio, tussen medewerkers van Probeer maar eens de hulpvraag boven tafel te krijgen van iemand die niet kan horen of spreken. Dat is niet eenvoudig. Tanja Baack van de Effatha Guyot Groep: “Je moet als het ware doofs kunnen denken om de context van de vraag goed weer te kunnen geven. En dat is meer dan gebarentaal beheersen. Je moet weten wat de beperking betekent. Wat de gevolgen ervan zijn. Weet je dat niet, dan blijft het gesprek heel beperkt. Dan vraag je iemand met een auditieve beperking: ‘Hoe gaat het?’ en antwoordt hij: ‘Goed. Het gaat goed.’” het CIZ. Mensen met een zintuiglijke beperking (ZG) vormen een aparte groep binnen de gehandicaptensector. Wobbe Kijlstra van Visio: “In de eerste plaats omdat ze erg in de minderheid zijn. Ze vormen twee procent van het cliëntenbestand. Bovendien is de aard van een zintuiglijke beperking soms complex. Combinaties met een verstandelijke of lichamelijke beperking of andere problematiek komen vaak voor.” De uitzonderlijke positie van mensen met een zintuiglijke beperking maakt het lastig om snel een goede indicatie te stellen. Kijlstra: “Dat bleek ook in de praktijk. Indicaties waren niet altijd passend en lieten lang op zich wachten. In het proces van 48 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e ke t e n indicatiestelling werd uitzondering op uitzondering gecreëerd.” Vandaar dat de VGN en het CIZ vorig jaar een convenant sloten. Belangrijkste doel: sneller en beter indiceren. Er kwam een actieplan, een stuurgroep en een projectgroep. CIZ en de zorgaanbieders gingen samen om tafel. Steeds met de vraag: hoe kunnen we het traject van indicatiestellen verbeteren? Welk type cliënt heeft welk zorgpakket nodig? Kijlstra en Baack zaten in de projectgroep. Kijlstra: “De pilot had drie resultaten: in de eerste plaats is er nu een betere en snellere manier van indicatiestellen. Bovendien is er een apart steunpunt voor zintuiglijk gehandicapten in Tilburg. Daar komen alle indicatievragen binnen. Ze worden in behandeling genomen door mensen die er inmiddels in gespecialiseerd zijn. Deze mensen hebben korte lijntjes met de instellingen. En als laatste is het wederzijds begrip tussen CIZ en zorgaanbieders gegroeid. Wij snappen beter waar het CIZ mee bezig is en omgekeerd.” Juist dat laatste – meer begrip tussen CIZ en zorgaanbieder – is een fors resultaat. Ina Vijzelman van het CIZ en projectleider van de pilot: “Er zit een spanningsveld tussen de onafhankelijke positie die wij als CIZ moeten innemen en de expertise die we tegelijkertijd nodig hebben vanuit het veld. Want uiteindelijk is ons doel: passend indiceren.” Baack: “Toen we begonnen aan deze pilot, was er sprake van een basaal wantrouwen. De mensen van het CIZ leken er vanuit te gaan dat wij altijd overvragen. Terwijl dat helemaal niet is wat wij willen. Daar zit de cliënt ook niet op te wachten. Ouders willen helemaal niet dat wij een kind 24 uur per dag, zeven dagen in de week behandelen.” Vijzelman: “Andersom hadden zorgaanbieders soms het idee dat wij er baat bij wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e ke t e n 49 hadden om zo krap mogelijk te indiceren. Ook dat is onjuist. We willen goed indiceren. Toen ik dit project overnam, was er dus nog redelijk veel onbegrip. Vandaar dat we begonnen zijn met elkaar te informeren. Wat zijn onze rollen, wat zijn onze doelen? Dat moet je eerst helder hebben. Wij als CIZ werken bijvoorbeeld in een complex krachtenveld tussen ministerie, zorgverzekeraars, aanbieders en cliënten. Het is belangrijk dat zorgaanbieders zicht hebben op deze context. Daarom begon de pilot met kennis uitwisselen. Vervolgens zijn we gaan werken aan onderling vertrouwen. Want zonder vertrouwen kom je nergens.” Die strategie werkte. Baack: “Het ging er soms hard aan toe. Maar de samenwerking werd steeds beter.” Met het onderlinge respect konden CIZ en zorgaanbieders aan de slag met de volgende kwestie: de zorginhoudelijke dilemma’s. Vijzelman: “Voor het CIZ is altijd de eerste vraag: hebben we het hier over een hulpvraag die past binnen de AWBZ? Zo ja: met welk aanbod sluiten we het beste aan op die vraag? Aan welke functie uit de AWBZ kunnen we dat ophangen? En hoeveel tijd is er nodig om de ondersteuning te geven? In sommige gevallen is dat lastig te definiëren. Dan hebben we het bijvoorbeeld over grensgevallen tussen AWBZ, Wmo, arbeid en onderwijs.” Volgens Vijzelman zijn juist dat dilemma’s waarin je elkaar nodig hebt: “En met het overleg daarover zijn we zeker op de goede weg. We hebben inmiddels een geweldig goede onderlinge samenwerking. Er is een enorme kruisbestuiving binnen de groep ontstaan. Problemen liggen open op tafel. Wat ons betreft is elke hulpvraag een reële vraag. Tegelijkertijd geldt voor ons: moet het antwoord op die vraag uit de AWBZ komen? Zo niet: dan denken we graag mee over waar een aanbieder dan wel terecht kan. Juist bij de zintuiglijk beperkten komen we vaak tot de conclusie dat het aanbod ergens anders ook niet geborgd is.” 52 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • s a m e n w e r k e n m e t … d e k e t e n Baack bevestigt dit. “Kleine doelgroepen die altijd tot de ZG behoorden, dreigen door de modernisering van de AWBZ tussen de wal en het schip vallen. In plaats van tegen elkaar uitgespeeld te worden trekken we nu gezamenlijk op richting VWS om ervoor te zorgen dat cliënten toch de best passend zorg kunnen krijgen. Dat is de winst van de pilot.” De belangrijkste doelen van de pilot zijn bijna bereikt. Kijlstra van Visio: “Het steunpunt staat steeds beter en we hebben digitale standaardpakketten waarbinnen tachtig procent van de cliënten past.” En dat levert niet alleen voordelen op voor de aanbieder en de cliënt zelf, maar ook voor het CIZ. Vijzelman: “We hebben de processen ook voor de mensen met een zintuiglijke beperking nu zo gestroomlijnd dat ze binnen onze manier van werken passen. Geen uitzondering op uitzondering meer. Maar een passende structuur. Dat is pure winst.” wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … d e ke t e n 53 Voor zwakke kinderen moet je de handen ineen slaan Er wordt al veel brancheoverschrijdend samengewerkt. Bijvoorbeeld tussen individuele instellingen rond jeugd: projecten rond jonge moeders met een verstandelijke beperking, de oprichting van multidisciplinaire centra, hulp-aan-huisprojecten. Ook op regionaal en landelijk niveau zijn er initiatieven. Kwadrant-directeur Anton Renting: “Prachtig, maar de politiek moet het wel faciliteren.” Zoek: Anton Renting, lid Raad van Bestuur ‘s Heeren Loo Zorggroep en directeur van Kwadrant, tussen deelnemers aan Jeugdpoort. Goed kijken naar het kind. Daar begint het mee, volgens Altra-bestuurder Ella Kalsbeek. Altra is een instelling die zich bezighoudt met jeugdzorg en speciaal onderwijs. “Je moet je altijd afvragen: ‘Wat is er met dit kind aan de hand? Weten we zeker dat er geen verstandelijke beperking onder deze gedragsproblemen zit?’ Daar kunnen we externe expertise goed voor gebruiken. Daarom werken we samen met de gehandicaptensector, bijvoorbeeld met Cordaan en Philadelphia. Zo optimaliseren we de hulp. We ruilen kennis uit, we zetten trajecten op en we zijn samen heel alert: ‘Hebben we dit kind goed ingeschat?’” Brancheoverstijgende samenwerking rond jeugd is heel normaal. Er zijn legio voorbeelden van individuele instellingen die expertise uitruilen en samen nieuwe projecten opzetten. Zo werkt Altra samen met de gehandicaptensector in een project rond jonge moeders met een verstandelijke beperking. En werkt Kwadrant, het onderdeel van ’s Heeren Loo dat zich richt op jeugd met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen, samen met andere branches in multidisciplinaire centra. 54 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … a n d e re b r anch es Dat er op deze manier samengewerkt wordt, is eigenlijk logisch. Met de toename van diagnostische methodes worden complexere problemen beter onderkend en zijn er daarvoor oplossingen. Anton Renting, directeur van Kwadrant: “Vroeger bungelden kinderen met bijvoorbeeld een stoornis in het autistisch spectrum er een beetje bij op school. En na de zesde klas gingen ze meteen aan het werk. Hun probleem bestond niet. Althans: het had geen naam. Nu zijn onderzoeksmethoden beter en zien we dat gedrags- of verslavingsproblemen vaak samenhangen met een beperking. In Nederland ligt de kennis over deze problemen bij verschillende branches. Dus je hebt elkaar nodig. Juist voor zwakke kinderen moet je de handen ineenslaan.” Dat gebeurt op drie niveaus: tussen individuele instellingen, op regionaal niveau, en landelijk tussen de verschillende branches en de politiek. Vroeg Voortdurend en Integraal is een voorbeeld van samenwerking op regionaal niveau, die landelijk gefaciliteerd wordt. Het doel is om vroegtijdig problemen bij kinderen te onderkennen en intensieve samenhangende zorg te bieden als dat nodig is. Dat lukt door brancheoverschrijdend samen te werken: met ouderorganisaties, kinderartsen, revalidatiecentra, Zorgverzekeraars Nederland, WEC-raad (speciaal onderwijs), Bureaus Jeugdzorg en de gehandicaptensector. Als er iets op een basaal niveau, bijvoorbeeld in de motorische ontwikkeling niet goed gaat, kan er meteen een multidisciplinair team naar kijken. Renting: “Het is een heel ambities project. Je werkt op sectorniveau samen. Zo verbeteren we de infrastructuur voor de zorg. Zodat kinderen sneller betere zorg krijgen. En je sneller vindbaar bent voor ouders.” Inmiddels zijn er in tien regio’s pilots opgezet. Renting: “Het lastige aan dit traject is de financiering. Dit kabinet bulkt van de energie om iets met jeugd te doen. Rouvoet zegt: ‘Het is een heel mooi project’, maar hij heeft er geen geld voor over. Dat is heel teleurstellend. In al zijn wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e r ke n m e t … a n d e r e b ra n c h e s 55 ambitieuze plannen laat Rouvoet een hele groep liggen: de kinderen met zintuiglijke, verstandelijke en motorische beperkingen, die een complexe vraag hebben waar meerdere expertises voor nodig zijn. Rouvoet investeert vooral op het niveau van de ouders. Instellingen voor gezin en kind, en de centra voor jeugd en gezin gaan allemaal over opvoeden. Niet over diagnostiek en behandeling en begeleiding van een kind en zijn ouders. Daar heeft de politiek een grote kans gemist.” Om die politiek toch te kunnen beïnvloeden werken branches voor gehandicaptenzorg en jeugdzorg ook op landelijk niveau samen. Ze wisselen ervaringen uit met elkaar en met politici in Jeugdpoort1. Dit is opgezet naar analogie van Zorgpoort uit de cure-sector. Met een spreker, discussie en casuïstiek. Zo krijgt Den Haag een genuanceerd beeld uit het veld. En dat is nodig om goede beslissingen te kunnen nemen. Ella Kalsbeek van Altra: “Het is goed om elkaar op de hoogte te houden. Maar samenwerking begint wat mij betreft tussen mensen. Ik ben van de kleine knoppen, niet van de grote. Dat betekent: kijk hoe samenwerking verloopt en is er een bepaling in de wet die dat bemoeilijkt, verander dan díe bepaling en niet meer.” “Een voorbeeld is passend onderwijs. Het zou mooi zijn als daar een geïntegreerde indicatie voor komt. Dat je een kind één keer goed onder de loep neemt en dan indiceert. Zodat je niet drie verschillende indicaties (één voor speciaal onderwijs, één voor jeugdzorg en één voor de ggz) met drie verschillende sets van afrekening en drie verschillende sets van bekostiging hebt. Die bekostiging is nog het minst ingewikkeld. Maar op het niveau van de toelating en de verantwoording kunnen die indicaties op dit moment van elkaar verschillen. Dat is niet praktisch.” Hindernissen zitten volgens Kalsbeek niet altijd op het niveau van wet- en 58 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • sa m e n w e rke n m e t … a n d e re b r anch es regelgeving. Maar ook op het terrein van cultuur. “Neem de ggz. Die geeft vaak een heel sterk medische inkleuring aan een situatie. Hangen dus ook veel sterker aan principes als beroepsgeheim en het recht op privacy dan wij. Wij van jeugdzorg zeggen dan eerder: als de nood erg hoog is, moeten we met een goed plan komen en dan moeten we niet zwaaien met een geheimhoudingsplicht. Dat hebben we denk ik gemeen met de gehandicaptensector. We zijn beiden outreachend bezig. We zijn gewend om er bovenop te zitten.” Renting onderkent dat de grote beweging van de samenwerking vanuit het veld moet komen. Maar de politiek moet volgens hem wel faciliteren. “Het is belangrijk dat je expertise uitwisselt. Maar die expertise moet dan wel een goede plaats in de keten hebben. Je moet met een juiste oplossing voor dat ene kind komen. In één taal en met één focus. En dat gaat niet altijd vanzelf. Daarom is zo’n project als Vroeg Voortdurend en Integraal ook zo belangrijk. Wij worden soms door ouders aangesproken op het feit dat de keten niet strak georganiseerd is. Zij voelen zich van het kastje naar de muur gestuurd en vragen ons: ‘Kan de overheid daar niet iets aan doen? Desnoods met een aanwijzing.’” “Het is belangrijk dat we dit soort signalen via Jeugdpoort doorgeven aan de politiek. Een project als Vroeg Voortdurend en Integraal is geen speeltje van de hulpverleners. Ouders lopen tegen problemen aan. En wij móeten problemen van kinderen serieus nemen. Als je beperkingen te laat onderkent en onvoldoende samenwerkt, ontneem je juist zwakke kinderen een kans op een toekomst.” 1 Jeugdpoort is een ontmoetings- en discussieplatform over jeugd, gezamenlijk geïnitieerd door de Maatschappelijk Ondernemers Groep (MOgroep), Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ), GGD Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en organisatie van zorgondernemers ActiZ. wa a r i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • sa m e n w e r ke n m e t … a n d e r e b ra n c h e s 59 60 wa a r i s ...? • VG N Ja a rbo e k 2 0 0 8 wa a r is . . . ? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • o rga n i gr a m 61 bestuur adviescommissies van de vgn de heer drs. H.G. Ouwerkerk (voorzitter) de heer F. Brink (vice-voorzitter) adviescommissie voor arbeidszaken de heer drs. M. de Bruine MBA de heer mr. J.P.Th. van der Kruis (voorzitter) (secretaris/penningmeester) de heer mr. drs. J.J.L. Pepers (secretaris) de heer G.W.M. Daggers de heer drs. J. Fidder de heer drs. J. Fidder de heer T. Haasdijk de heer J.J.M. Helgers de heer B. Hakkenberg de heer drs. R.J.M. de Jong de heer A.J.D. Hendriks de heer P. de Kroon de heer drs. R.E.C.S. Hoogma mevrouw H. de With mevrouw T.I. Kooij-Poutsma (ava) de heer F. Kuik directie de heer H.J. Laros mevrouw drs. J.E.A.M. Nooren de heer mr. drs. J.A.P.M. Maas de heer H.J. Prins onderhandelingsdelegatie mevrouw mr. M. van Rijn cao gehandicaptenzorg de heer drs. E.F.F. van Schijndel de heer drs. J. Fidder (voorzitter) mevrouw A.J.M. Wassink de heer mr. J.P.Th. van der Kruis de heer mr. drs. J.A.P.M. Maas adviescommissie financieel - economische de heer mr. drs. J.J.L. Pepers aangelegenheden mevrouw mr. M. van Rijn de heer drs. P.H. Beijers (voorzitter) de heer drs. E.F.F. van Schijndel de heer drs. H. Cosijnse (secretaris) (afea) de heer G.A. Born de heer T. van den Broek de heer drs. D.J. van Bruggen RA de heer J. Duenk MHA de heer drs. B.E. van den Dungen 62 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • B e st uur , d i re ct i e e n c o m m i ssi es 0 1 -0 1 -2 0 0 8 de heer drs. T.P.G. Kralt mevrouw drs. M.E.A. Blom (secretaris) de heer F. Kuik mevrouw W.C. Bakker de heer A.A.A. Mocking mevrouw drs. J.H. Ellenkamp de heer A.M. Notermans de heer drs. B.J.A. Gebruers de heer J. Peters de heer drs. A. van Geffen de heer H.W.M. Plagge, arts de heer A.J.M. van den Hanenberg mevrouw drs. C. Vermolen mevrouw C. van Hesteren de heer drs. H.A.P. Verstegen de heer drs. J.W.D. Hiel de heer ing. G. de Water de heer C. de Jong mevrouw J. Kooiman adviescommissie jeugd (aj) mevrouw M.E. Loot-Heideweg de heer mr. A.G. Renting, (voorzitter) de heer drs. J. Visscher (secretaris) adviescommissie planning en bouw de heer J.A.M.J. Bartels de heer drs. L.A.M. van Beek (voorzitter) de heer J.G. Bijl de heer drs. F. Mul (secretaris) de heer F.J. Broekhuizen de heer mr. J.E. Bauer de heer W. de Gooyer de heer ir. N. Bomer de heer J.B.J.M. Hendriks MSM de heer J.C.M. Graven de heer J.G.A. van Hoek de heer D. baron van Hogendorp mevrouw A. van Kalsbeek de heer drs. D. Kooistra mevrouw drs. P.J. Laanen de heer drs. W.J. Kos de heer J. Meulenbroek de heer drs. T.P.G. Kralt mevrouw J.H.M. Schilderinck de heer E. Pier de heer dr. P.L. Vriesema de heer D. Venema (apb) mevrouw P. Verschoof adviescommissie kwaliteit van zorg en onderzoek (ako) de heer J.W.A. Waardenburg mevrouw B. Troost de heer drs. P.M.W. Quaedvlieg (voorzitter) waar i s ...? • VG N Jaar b o ek 2 0 0 8 • B e st uur, d i r e ct i e e n c o m m i ssi e s 01- 01- 2008 63 productie Afdeling Communicatie VGN grafisch ontwerp tekst Rieke Veurink, Hattem fotografie druk Reinoud van Hasselt, Amsterdam Reinier Gerritsen, Amsterdam Kerckebosch, Zeist in opdracht van : Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland Oudlaan 4 • Postbus 413 • 3500 AK Utrecht • Telefoon 030 27 39 741 Fax 030 27 39 387 • www.vgn.org Voor reacties en informatie kunt u contact opnemen met de afdeling Communicatie van de VGN: telefoon 030 27 39 741, e-mail [email protected] ISBN/EAN 97 890 5620 1005 VGN-publicatie 708.176 juli 2008 64 wa a r i s ...? • VG N Ja a r b o e k 2 0 0 8 • c o lo fo n