OPEN BOEK OPDRACHT DENKSCHOLEN MANAGEMENT STIJN MELGER MM1B Open boek opdracht Management Denkscholen 6 soorten denkscholen 1 Klassieke school (gesloten) 2 Human relation school (gesloten) 3 Revionisme (gesloten) 4 Systeembenadering (open) 5 Situationele benadering(open) 6 Contingentie benadering (open) 1 Klassieke school (1900): Klassieke school Kwam ongeveer rond 1900 en is begonnen met voorbijzien van enige kennis inzake hiërarchieke spelregels uit kerk en krijgsmacht. De industriële revolutie riep bedrijven in het leven en het werd belangrijk principes over hun werk te ontdekken Het 1e doel van de klassieke school was om winst te maken, de mens kwam op de 2e plaats. Machines werden die tijd veel gebruik, maar die konden ook snel stuk gaan dus om efficiënt te werken werd de mens een verleng stuk van de machines, zo kwam de mens dus op de 2e plaats. De grondleggers van deze organisatietheorie waren F.W Taylor, H Fayol en M. Weber, de zogenoemde klassiekers Taylor hield zich vooral bezig met de werkvloer en de optimale prestatie die werknemers daar moesten kunnen leveren. Specialisatie was voor hem een grootte drang wat zich ontwikkelde tot een functionele bazenstels. Fayol probeerde meer een functie te ontwikkelen tot leider van een bedrijf. Om succesvol te kunnen leiden moet je regels kunnen toepassen. Een leiding gevende functie bestaat volgens Fayol uit: Het vooruitzien, het organiseren, het geven van opdrachten en het coördineren en controleren van werkzaamheden. Weber stond vooral bekent om als de ontwerper van de bureaucratie, die de volgende kenmerken heeft: Een duidelijke hiërarchie Veel procedures en voorschriften op alle terreinen Duidelijke omschreven bevoegdheden van werknemers Promotie op basis van ‘technische’ kunde Onpersoonlijke en formele relaties Aldus ontstaat het beeld van het onpersoonlijke bedrijf. Ieder mens is onmiddellijk vervangbaar en alle problemen worden rationeel (volgens de procedures) opgelost. Kenmerken van de Klassieke school: Het functioneren van de organisaties is rationeel. Uit het hoofddoel laten zich subdoelen vaststellen en daaruit zijn op rationele wijze richtlijnen af te leiden voor het functioneren van alle leden van het bedrijf De organisatie is tamelijk een gesloten systeem. De top van de organisatie verwerkt de impulsen vanuit de omgeving en vertaalt deze in richtlijnen voor lagere niveaus. Hieruit volgt dat het functioneren van de organisatie top-down is georiënteerd: de hiërarchie speelt een centrale rol hierbij . De klassieke school heeft (desondanks) toch veel nuttige kennis opgeleverd over het besturen van de organisatie: Planningstechnieken. Arbeidsanalyse. Lay-out en routing en de fabricage. Arbeidsverdeling/specialisatie. Bureaucratische organisatievormen. Taken van de leider. 2 Human relationschool (1930-1950): De Human relationschool kwam ongeveer rond 1930 tot 1950. Onder de Human relationschool worden alle benaderingen samengevat die de mens en zijn doelstellingen centraal stellen bij het bestuderen van de organisatie. De mens kwam hier op de 1e plaats De stoot tot de onderhavige beweging gaven de zogenaamde hawthorne-experimenten van Mayo en Roethlisberger. Deze werden verricht in de Hawthorne-fabrieken van de Western Electric te Chicago. Geheel in de lijn van Taylor werd de relatie onderzocht tussen de lichtsterke en prestaties van de werknemers aan een assemblagelijn. Het effect van de groep werd ontdekt. De testgroep was van het experiment op de hoogte, zij bleek onderling loyaal en zij voelde zich een soort elite. De mens was daarom beter te motiveren als hij of zij met het werk tevreden was, dat verklaarde ook betere prestaties en niet de variatie in lichtsterke. Douglas McGregor kwam met de theorie X en theorie Y. X en Y zijn twee mensbeelden over het functioneren van mensen in een organisatie in een theorie. In deze theorie koppelt hij typische opvattingen over veronderstelde kenmerken van medewerkers aan de wijze waarop ze gemotiveerd moeten worden. In theorie X stuurt een manager zijn medewerkers aan door middel van opdrachten en controle daarop, het tegenovergestelde daar van is theorie Y. Bij deze theorie gaat men ervan uit dat mensen van natura graag werken, zichzelf onder controle kunnen houden en creatief zijn. De theorie Y was een visie van McGregor hoe mensen met elkaar zouden moeten samenwerken in een organisatie. Kenmerken van de human-relationschool: de organisatie is een harmonische gemeenschap waarbinnen mensen met plezier samenwerken. Er is onderling begrip en hulpvaardigheid. Arbeidsbevrediging wordt in belangrijke mate ontleend aan de groep waarin mensen samen werken. Hieraan dient aandacht te worden besteed, omdat er een vrij directe relatie wordt verondersteld tussen arbeidsbevrediging en productiviteit van de werknemer. Hiërarchie is niet langer het enige sturingsmechanisme van organisaties, groepscontrole is dat ook. De mens is een complex wezen met een veelheid aan behoeften. Afhankelijk van die behoeften moet door het management worden ingespeeld op leden van de organisatie Het mensbeeld is ‘positief’. Van natura streeft de mens ontplooiing na, zoekt creatieve uitdaging, verantwoordelijkheid en dergelijke. Hoewel ook deze denkschool ongenuanceerd is, mag een aantal verworvenheden niet over het hoofd worden gezien. Deze betreffen de gedachten over en de toepassingen van: De werkstructurering Het participatief leiderschap Het werkoverleg De autonome groepen De opkomst van de personeelsfunctie Het sociale beleid. Bekende vertegenwoordigers van deze school waren: Maslov en McGregor. 3 Revisionisme (1960–1970): Het Revisionisme kiest een middenweg tussen de belangen van het bedrijf enerzijds en de belangen van de medewerkers anderzijds tussen 1960 en 1970. Vertegenwoordigers van deze denkschool proberen de doelstellingen van de Klassieken te laten lopen met de doelinstellingen van Human Relation parallel. Dit zorgde voor een 1 + 2 = 3 scholing (Klassieke + Human Relation = Revisionisme) De belangrijke vertegenwoordigers van deze school zijn Likert, Blake, Mouten en Herzberg. Likert ontwierp de linking-pin: elke functionaris is een draaipunt tussen zijn meerderen en zijn ondergeschikten; de belangen van beide groepen moet hij met elkaar in evenwicht brengen door duidelijk af te spreken wanneer, hoe en waarom met verschillende groepen wordt vergaderd. Zo wordt de basis gelegd om als bedrijf steeds verder te verbeteren. Het gaat ervan uit dat er een manager is die leiding geeft aan een bepaalde groep medewerkers waarbij hij werkoverleg voert. Zelf behoort de manager ook tot een groep managers. Tussen deze twee groepen is de manager de linking pin (de tussenschakel ) Blake en Mounton ontwierpen de zogenoemde managerial grid: een leider moet niet alleen de aandacht geven aan het werk maar ook aan de medewerkers persoonlijk. Die combinatie maakt een leider effectief. Zowel de klassieke school als de humanrelationbenadering is in zekere zin eenzijdig. Klassieke verklaart het bedrijfsgebeuren te veel vanuit een centraal doel, de human-relationbeweging legt juist weinig nadruk op dit doel en verklaart te veel vanuit de mens. Hiertoe kunnen de volgende benaderingen worden gerekend De systeembenadering De situationele benadering De contingentiebenadering 4 Systeembenadering (1900-1970) De systeembenadering is een methode van onderzoek, gebaseerd op de beginselen van de systeemtheorie. In een theoretisch onderzoek kan het doel van de systeembenadering zijn om te komen tot een zeer algemene theorie, die breed toepasbaar is. In de praktische situaties gaat het eerder om de opzet van een raamwerk voor nadere analyse. De systeembenadering is een werkwijze waarbij het te bestuderen verschijnsel als een systeem wordt beschouwd. In de basis wordt hierbij verder gebruikgemaakt van beginselen van de algemene systeemtheorie. Zo kan men de omgeving beschouwen als een systeem van systemen, gevat in een systeemhiërarchie. K. Boulding word gezien als de grondlegger van het systeemtheorie, die aldus probeerde een alles samenvattende wetenschap tot stand te brengen. Hij classificeerde een indeling van verschillende systemen in negen niveaus van complexiteit, beter bekend als het systeemhiërarchie van Boulding dus. Hij leverde eveneens cruciale bijdrages aan de evolutionaire economie. Boulding is de bedenker van het concept psychisch kapitaal, verwant aan maar dan specifieker dan sociaal kapitaal. Kenmerken van een systeembenadering: Een organisatie is onderdeel van een groter systeem, de omgeving Een organisatie staat via input en output met die omgeving in contact. Als zodanig is een organisatie een open systeem Een organisatie bestaat weer uit een aantal subsystemen, die onderling met elkaar zijn verbonden. Een aspect van het bestuursproces is terugkoppeling ( feedback). Informatie wordt verzameld teneinde tijdig te kunnen bijsturen De mens is een complex wezen dat via organisatie de eigen doelen probeert te verwezenlijken. Het bestuursproces is erop gericht organisatie- en individuele doelen te integreren. Tussen beide soorten doelen bestaat een zekere mate van onderlinge afhankelijkheid. Naast het feit dat dankzij de systeembenadering de omgeving belangrijk wordt als verklarende variabele, wordt ook het totaliteitsdenken geïntroduceerd. Dat wil zeggen dat verschijnselen altijd in hun totaliteit moeten worden bestudeerd. Organisaties onderhouden contacten met hun omgeving. De organisatie maakt deel uit van de samenleving en dient rekening te houden met invloeden van buitenaf. Organisaties reageren op wijzigingen in de omgeving vandaar dat hier gesproken word van een open systeem. Situationele benadering (1970) De situationele benadering kwam rond 1970. In de visie vanuit situationele benadering is elke organisatie uniek. Het is daarom ook niet mogelijk tot algemeen geldende uitspraken te komen. Het enige wat men kan doen is de bestaande situatie zo gedetailleerd mogelijk te treden. Beschrijven is het belangrijkste doel, er word niet meer naar wetmatigheden (klassieken) gezocht . Case-Denken word in gang gezet. Psychiatrie en antropologie zijn wetenschappen waar cases een wezenlijke rol spelen. In de organisatiekunde zijn biografieën van grote leiders voorbeelden van deze benaderding. Anton Philips was een Nederlands ondernemer. Hij is de bouwer van het huidige Philips concern, Een Nederlands elektronicaconcern. Het heeft zijn vestiging in Amsterdam, maar de wortels van het bedrijf liggen in Eindhoven. In de jaren dertig gaf hij de aanzet tot ontwikkeling van Philips tot multinational. Contingentiebenadering (1980-NU) De contingentiebenadering is een combinatie van de klassieke benadering, die naar algemene principes streefde, en de situationele benadering. Dit zorgde voor een 1 + 5 = 6 scholing ( klassieke + situationele = contingentie). Enerzijds word getracht wetmatigheden te ontdekken, anderzijds gebeurt dat in het besef dat ’ there is no one best way to organize’. Joan Woodward kwam begin jaren zestig tot conclusie tijdens haar studie dat verschillende vormen van organisatiebestuur effectief waren in stukindustrie en massa- respectievelijk procesindustrie. In stukproductie bleken bijvoorbeeld andere organisatietechnieken effectief dan in massa-procesproductie. Het idee van Paul Lawrence en Jay Lorsch, Organisation and environment in 1969, word wel als het begin van de contingentiebenadering aangemerkt. Kenmerken van de contingentiebenadering : Organisaties en hun management hebben een eigen omgeving In de verschillende omgevingen worden specifieke factoren opgespoord en vervolgens wordt bestudeert wat hun invloed is op (delen van) de organisatie. De veelzijdigheid van organisatorische relaties met de omgeving wordt geaccepteerd en getracht te ontdekken hoe organisaties werken onder verschillende condities en in specifieke, door de omgeving veroorzaakte omstandigheden. De kern van het contingentie denken light in het ontdekken van de optimale relatie tussen omgeving en organisatie ( ‘if-then benadering) als de omgeving bepaalde kenmerken heeft dan moet er op een bepaalde wijze worden georganiseerd en geleid teneinde de doelstellingen van de organsiatie te realiseren. Mijn mening over het systeembenadering 1 Systeembenadering strekt mij het meest aan omdat je de omgeving kunt beschrijven als een systeem van systemen en het is zeer algemene theorie, die breed toepasbaar is. 2 Het systeem heeft veel kenmerken en het is een open groter systeem, omdat organisaties contacten onderhouden met hun omgeving . 3 Ook is totaliteit denken belangrijk, wat invloed heeft op werknemers. 4 Met het systeemhiërarchie kon K. boulding alle samenvattende wetenschap tot stand brengen in de negen niveaus van complexiteit. 5 Het systeem zorgde voor een input en output signaal, wat erg handig is dus. Deze 5 punten vind ik erg belangrijk in de organisatie en daarom trekt het mij aan. Stijn Melger MM1B