1 Samenvatting literatuur P1 – Theorieën over Mediaboodschappen 1. Carey, J.W. (1989). A cultural approach to communication. In J.W. Carey (1989). Communication as culture. Essays on media and society (pp.13-35). Boston: Unwin Hyman Volgens Dewey heeft communicatie twee contrasterende definities. 1. Transmission view of communication (dominant). Communicatie is het overbrengen van informatie en dit is (inmiddels vooral metaforisch) gelijk aan het overbrengen/transporteren van andere goederen van punt A naar B (zender naar ontvanger). Het doel is controle. Deze denkwijze heeft historisch gezien een religieuze oorsprong. De transmission view zal het lezen van een krant zien als een overdracht van informatie, van krant tot lezer. 2. Ritual view of communication: communicatie is het in stand houden van een samenleving. Het representeerd de gedeelde betekenissen van die samenleving en houdt ze zo in stand. De ritual view zal het lezen van een krant bijvoorbeeld vergelijken met het bezoeken van een kerk waarin wereldbeelden worden verstevigd. De ritual view verwerpt de transmission view niet, maar ziet deze als onderdeel van de grotere rituele functie. De ritual view omvat dus de transmission view. Communicatie is een symbolisch proces waarbij de werkelijkheid wordt 1. Geproduceerd – mensen hebben een symbolische werkelijkheid gecreëerd, te zien als een soort “layer” over ‘echte’ werkelijkheid heen 2. Onderhouden 3. gerepareerd 4. getransformeerd Voorbeeld: kind moet van huis (A) naar school (B). Verschillende manieren om hem de route uit te leggen, bijv. kaart tekenen, liedje erover zingen, dansbewegingen. Allen zijn dit symbolische “representations of reality”, omdat ze op een bepaalde manier aangeven wat de route van A naar B is.. Twee onderdelen van symbolen - Displacement: iets creëren wat de stimulus repesenteert omdat die stimulus afwezig is. Bijvoorbeeld: een kaart tekenen voor de route (die is nog onbekend dus afwezig) Productivity: er is een eindig aantal set van symbolen (bijvoorbeeld met taal) waarmee een oneindig aantal mogelijk representaties kunnen worden geproduceerd door de symbolen (letters / woorden) te combineren op bepaalde manieren Volgens Carey zijn gedachten niet privé maar publiek omdat ze afhankelijk zijn van publieke sets van symbolen Symbolen kunnen ook een “representation for reality” zijn. Voorbeeld: een blauwdruk van een huis kan staan voor gewoon “een huis” (representation of), maar ook voor een specifiek huis – in dat geval (re)creëert het de werkelijkheid en is het een representation for reality. Anders gezegd – de kaart van A naar B is een representation for reality als het kind de ook echt benut voor het vinden van de weg. 1 2 2. Condit, M.C. and J.A. Selzer (1985). The Retoric of Objectivity in the Newspaper Coverage of a Murder Trial. Critical Studies in in Mass Communication, 2, p. 197216 Hoe verder een gebeurtenis van iemand’s directe ervaring af ligt, des te sterker de invloed van de media op het begrip van die gebeurtenis. Het analyseren van een rechtszaak en hoe deze in de media wordt weergeven is een ideaal middel om de verschillen tussen de werkelijke rechtszaak en beeldvorming hiervan in de media te weergeven. Hypothese: De journalistieke invulling van de objectiviteitseis legt beperkingen op met betrekking tot het accuraat en volledig weergeven van een gebeurtenis. Een rechtszaak is niet een simpele expeditie naar de waarheid door middel van ophoping van feiten. De feiten worden georganiseerd en op een bepaalde manier in een context geplaatst – storytelling. De geanalyseerde rechtszaak is die van iemand die vooraf alles bekende maar tot grote verassing van het mediapubliek toch werd vrijgesproken. Eerst werden verdediging en aanklacht geanalyseerd, hierna hun afbeelding in de media en als laatst de relatie tussen de twee. Ideograph (ideograaf): een term uit normaal taalgebruik in politieke discours.. een term die wordt gebruikt met als doel tot actie (ofzo?) VB: gerechtigheid, vrijheid Analyse rechtszaak In de rechtszaak bleek: moordernaar had goed karakter en had een reden om slachtoffer te vermoorden want zijn karakter was slecht. Dit maakte de moord niet meer ‘malicious’, een van de vijf voorwaarden waaraan alle 5 voldaan moet worden om hem te veroordelen. Analyse berichtgeving Uit analyse van het nieuws bleek dat ze de zaak in een totaal ander daglicht brachten. Zo werd er alleen gefocust over externe eigenschappen zoals het werk van de dader en zijn leeftijd, en niet op interne factoren zoals karakter die juist de doorslag gaven in het oordeel. Anaylse ideografen Er er vanuit het perspectief van de aanklager bericht. Dit komt doordat het een regionale krant was wiens publiek dus uit de regio komt. De rechtszaak werd gezien vanuit het perspectief dat de gemeenschap voor criminelen moet worden beschermd of beter gezegd dat de wet moet worden beschermd en nageleefd, en niet dat de aangeklaagde voor de wet moet worden beschermd (door rechten – de term die nauwelijks werd benoemd in het nieuws) Analyse publiek De jury is zeer streng geselecteerd om aan vele voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden kwamen in dit geval sterk overeen om uiteindelijk in het voordeel van de verdachte te oordelen. Het publiek van het nieuws is niet geselecteerd en had, ook wanneer de analyse van de berichtgeving overeenkwam met die van de rechtszaak, waarschijnlijk in enigheid met de strafpleiter geoordeeld. De jury en medewerkers in de rechtszaak zijn geïnformeerd in de precieze definitie van moord en zijn geschoold in het houden van een open mind en niet tot veroordeling te nijgen. Het publiek is dit niet. Het publiek wil zien dat het systeem in stand blijft door de verdachte (die bekend heeft) veroordeeld te zien. De krant vraagt niet van het publiek om er diep over na te denken maar dient meer om het publiek eens te laten zijn over de onder liggende structuur van de werking van het strafrecht. Journalisme is sterk beïnvloed door behaviorisme. Er hoeft strikt te worden gekeken naar observeerbaar gedrag. Er hoeft niet over eventuele motieven of intenties te worden bericht.Deze “vrijheid” om motieven te negeren is overgevloeid in de objectiviteitsnorm voor journalisten. 2 3 Citeren is ook een probleem omdat het een poging is objectief te zijn (letterlijk vertellen wat is gezegd zonder een eigen interpretatie aan te geven), maar het wordt zo volledig uit de context gehaald. Persecution bias: de nijging van kranten om in rechtszaken vanuit het perspectief van de aanklager te berichten 3. Crombag, H.F.M., P.J. van Koppen, W.A. Wagenaar (1994). Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs. Amsterdam/Antwerpen: Contact. Hieruit hoofdstuk 3: Verhaal en verankering, p. 41-78. Foute veronderstellingen in het strafrecht - De werkelijkheid is de werkelijkheid, feiten zijn feiten Mensen zijn in staat deze feiten te observeren Mensen kunnen onderscheid maken in waardering en vaststelling van feiten Strafrechtelijke feiten worden benoemd en zo binnen een categorie geplaatst (eventueel met een doel) Een bewijsmiddel is altijd een bewering. Iedere bewering wordt door iemand geuit, die persoon dient als het ware als schakel tussen de bewering en de werkelijkheid Bayesiaanse beslissingsmodel: de beslisser heeft in zijn hoofd een soort Likertschaal met twee uiteindes. Het punt op de schaal verandert elke keer als er nieuwe informatie komt, naar links of rechts. Het beginpunt is ook relevant omdat het bepaalt wat voor soort informatie meer nodig is om de beslissing te beïnvloeden. Mensen laten confirmerende (bevestigende) informatie zwaarder wegen dan disconfirmerende (verwerpende) informatie Balance of probabilities: bepaalde elementen van iets hebben een kans, bijv. voorwaarden om tot vrijspraak te komen. Deze kansen (voorwaarden) moeten vermenigvuldigd worden en de totale kans die eruit komt bepaalt de uitkomst. (bijv. onder 50% = vrijspraak) Inductive support: voorruit redeneren op geobserveerd gedrag op basis van voorgeprogrammeerde gedachtenschema’s Common-sense presumptions: generalisaties van mensen over gedrag en hoe de wereld over het algemeen in elkaar zit Verhaaltheorie (Narrative theory): Een verhaal bestaat uit (vaak impliciete) verbanden tussen meerdere mededelingen - Bewijs in telastenlegging onstaat niet door een aaneenschakeling van feiten, maar deze feiten krijgen slechts betekenis door hun plaats tussen de andere feiten te schetsen Mensen kunnen niet met het ‘blote oog’ bepalen of een verhaal waar of verzonnen is. Het maakt verder niet uit of een verhaal waar is of niet, door een bepaalde manier van vertellen kun je het mensen laten geloven. Een geloofwaardig verhaal bevat: 1. Central action: gemakkelijk te identificeren centrale handeling 2. Setting: een context die de handeling makkelijk interpreteerbaar maakt Initiating events: omstandigheden of gebeurtenissen die bepaalde handelingen motiveren of beredeneren 3 4 Inferentie: veronderstelde verbanden tussen elementen van een verhaal Verankering: steunpunt van geloofwaardigheid van het verhaal. Hoe dieper men in het verhaal duikt en verankeringen toepast, des te betrouwbaarder (want minder algemeen) de verankering. 4. Danesi, M.(2004). Messages, Signs, and Meanings. A Basic Textbook in Semiotics and Communication. Toronto: Canadian Scholars’ Press Inc. Hieruit: Chapter 1, What is Semiotics? (3-23), Chapter 2, Basic Sign Theorie (2345). Historie Semiotics handelt over de vraag: wat betekent X? Of als X door Y wordt gerepresenteerd, wat betekent de relatie X = Y? Referent: waar een teken / symbool naar refereert. 2 soorten - Concreet: bijv. het dier door het woord “kat” – concreet want je kunt een kat aanwijzen Abstract: bijv. een ‘heldere visie’. Hoe wijs je dat aan? Een teken kan naar drie soorten concepten refereren - Superordinaat concept (hoogste categorisatie niveau – meest algemeen, bijv. “Katachtige” Basis concept (bijv. “kat” of “tijger”) Subordinaat concept (laagste niveau – meest specifiek, bijv. “Siamees”) 4 5 Een teken bevat drie dimensies - Fysiek: bijvoorbeeld de volgorde van geluiden van “k-a-t” Uiting van een concept: het fysieke uit het concept “een type katachtige” Culturele conditionering: bijv. in het westen een huisdier, in andere culturen een heilig of roofdier Volgens St. Augustinus zijn er twee soorten tekens - Natuurlijke tekens: terug te vinden in de natuur Conventionele tekens: gecreëerd door mensen. Ze helpen bij het begrijpen (encoderen) van de wereld om ons heen Heilige tekens: wonderen, tekens van god Moderne interpretatie - Verbale tekens Non-verbale tekens Scholastiek: middeleeuwse beweging gebaseerd op St Augustinus die beweerde dat tekens de werkelijkheid omvatten, maar niet creëeren - Nomalisten (subgroep binnen de beweging): de werkelijkheid/waarheid is subjectief en tekens omvatten slechts de sterk variërende menselijke percepties ervan Drie onderverdelingen van semiotics - Syntactics: onderzoek naar relaties tussen verschillende tekens Semantics: onderzoek naar de relatie tussen tekens en hun betekenissen Pragmatics: onderzoek naar de relatie tussen tekens en hun gebruikers De betekenis van een teken kan worden ontrafeld door het binnen een 4 punts model te plaatsen en het te relateren aan de punten in dat model, waarin de volgende punten voorkomen - Het Het Het Het teken zelf (rijk) tegenstrijdige (niet rijk) tegenovergestelde (arm) tegenstrijdige van het tegenovergestelde (niet arm) Signification en Meaning zijn geen synoniemen. - Signification houdt in de relatie X = Y. Vindt op twee manieren plaats 1. Denotatie: concrete betekenis 2. Connotatie: specifieke invulling van concrete betekenis Iets (X) is een teken als het 1. Distinctief is (paradigmatische structuur)(VB: verschil tussen rat en kat herkenbaar in 1 e letter) 2. Op een voorspelbare manier geconstrueerd is (syntagmatische structuur) Analogie: geforceerde verandering in tekensystemen Binary opposition: de betekenis van een teken kan niet absoluut achterhaald worden maar alleen in relatie tot andere tekens (bijv. kat vs hond) Representamen: datgene wat het representeren doet, de X Object: hetgene waar naartoe wordt gerefereerd, de Y 5 6 Interpretant: de betekenis(sen) die uit de representatie (X=Y) extraheerd kunnen worden Proces van bepalen wat de betekenis van het representamen is = interpretatie Firstness secondness thirdness Tekens als binaire structuur: - Fysiek onderdeel, de signifier (X) Concept onderdeel, signified (Y) 3 soorten indexes - Spatial: refereert naar plaatsen, bijv. het aanwijzen met de vinger of woorden als hier en daar Temporal: refereert naar tijden, bijv. datums op kalenders of woorden als toen en daarna Person: relateren deelnemers in een situatie aan elkaar, bijv. hij, zij, of de andere 6 7 Cultureel relativisme stelt dat cultuur een bepalende invloed heeft op de ontwikkeling van een kind en de keuzes die hij maakt in zijn hele leven. (Dawnkins: mensen erven informatiepatronen uit hun cultuur die hun gedrag sturen, genaamd memes) Semiosphere: visie op cultuur als een systeem van tekens Fantasia: de vaardigheid van mensen om met onbegrensde fantasie nieuwe ideeën te ontwikkelen Ingegno: de vaardigheid om deze ideëen binnen representatieve structuren te plaatsen (bijv. nieuwe wetenschappelijke theorie, nieuwe kunst etc) ____________________________________________________ 5. Maas, A., G. Corvino & L. Arcuri (1994). Linguistic Intergroup Bias and the Mass Media. Revue Internationale de Psychologie Sociale 1(1994), pp. 31–43 Linguistic intergroup bias: een systematische vertekening in interpersoonlijke communicatie die bijdraagt aan het in stand houden van bestaande stereotypen. In-group: (lid van) eigen groep Out-groep: (lid van) andere groep Hypothesen H1: positief gedrag wordt abstract gecommuniceerd wanneer het een ingroup member betreft (VB: Anton is behulpzaam) H2: negatief gedrag wordt concreet “” (VB: Anton heeft iemand geslagen) H3: positief gedrag wordt concreet gecommuniceerd wanneer het een outgroup member betreft (VB: Kevin heeft de deur voor iemand open gehouden) H3: negatief gedrag wordt abstract “” (VB: Kevin is agressief) Abstracte informatie bevat meer informatie over de protagonist en impliceerd een grotere kans op herhaling dan concrete terminologie. Intergroup bias is eerder getoetst door middel van experimentele situaties waarin concurrerende groepen door middel van visuele elementen, leden van een andere groep positief of negatief gedrag zien uitvoeren. Hierna moeten ze het gedrag beschrijven. Studie 1 Italiaanse kranten over voetbalwedstrijden van Italiaans elftal. Verassing: ook na nederlaag waren de krantberichten voornamelijk positief. Studie 2 Antisemtische agressie tegen joden bij basketbal wedstrijd in Italie van Israelisch team. Analyse van joods en niet-joods nieuws over het incident. Verwachting: - niet-joods nieuws ziet het als negatief en gebruikt concrete termen joods nieuws ziet het als negatief en gebruikt abstracte termen is ook uitgekomen. Studie 3 Golfoorlog van 1991, analyse van tv-nieuws. 7 8 Ingroup: Bush, geallieerden en troepen Outgroup: Saddam Hussein, Irak, Iraakse troepen Hoe meer negatief statements over de outgroup (omdat er nauwelijks positieve waren), des te abstracter waren ze. Conclusies Hypothesen lijken te kunnen worden bevestigd als men de conclusies van de 3 studies samen neemt. Ze zijn namelijk allemaal beperkt maar samen genomen geven ze ondersteuning voor het bestaan van e L.I.B. in massamedia. Een drijfveer achter de L.I.B. is ‘ingroup-protective motivation’: de eigen groep willen beschermen (ook status ervan) Het leidt makkelijk tot stereotypering omdat het vaak onbewust plaatsvindt. 6. Shafer, D.M., & Raney A. (2013). Exploring how we enjoy antihero narratives. Journal of Communication, 62, 1028-1046. doi:10.1111/j.14602466.2012.01682.x Affective disposition theory gaat over de vraag hoe mensen plezier ervaren aan entertainment media. - Ze vinden karakters leuk, vanwege Wat gebeurt er met de karakters – dit leidt tot verwachtingen over het einde De ultieme uitkomsten van het verhaal die de karakters meemaken. Deze drie redenen maken dat mensen bepaalde karakters (volgens ADT moreel juist) leuk vinden. Antihero: moreel ambigu karakter die toch als plezierig wordt ervaren. Story schema: mentale representaties die verwachtingen bevatten over de structuur en uitkomst van een verhaal. Verzorgen. - Aandacht Verwachtingen Begrip Herinnering VB: mensen leren van immorele antiheroes-verhalen dat dat is hoe die verhalen in elkaar zitten en zullen daarom niet meer ADT op ze toepassen om ze toch leuk te vinden Dus… waarom vinden mensen antiheroes ook leuk terwijl volgens ADT dit alleen bij moreel juiste karakters kan? De kijkers plaatsen de immorele daden van de antihero binnen de context van het verhaal, en weten dat het noodzakelijk kwaad is om het (nobele) doel te bereiken. Onderzoek 1 Fans en niet-fans vinden de show 24 op verschillende manieren leuk. Fans (die de show dus kennen) gebruiken story schema, maar Niet-fans gebruiken ADT RQ1: veranderen de vormingen van disposities over antiheroes en heroes? Heroes worden tot het einde van het verhaal leuker gevonden, op het einde is het gelijk. Heroes worden wel constant als beter moreel gezien. Onderzoek 2 8 9 RQ2: zijn er verschillen in morele evaluaties wanneer men eerder aan soortgelijke verhalen is blootgesteld en wanneer niet? Wanneer men eerder aan soortgelijke verhalen is blootgesteld, is de waardering en morele evaluatie beter. Conclusie: morele evaluatie speelt geen rol bij het leuk vinden van antiheroes, itt ADT. Moral disengagement: je normen opzijzetten (attitude-defensief) om zo bepaald gedrag te kunnen vertonen Hoe meer mensen zich antihero narratives blootstellen, des te sterker ze story schemas ontwikkelen waarin moral disengagement wordt aangemoedigd. Onderzoek 3 RQ3: hoe verschilt het plezier aan een antihero narrative met en zonder de aanwezigheid van moral disengagement cues? Antwoord: geen verschil in mate van plezier. De manier waarop plezier is bereikt verschilt wel. Zonder cues zijn persoonlijke attitudes zeer belangrijk. 9