Een toekomst zonder armoede Dossier Campagne Welzijnszorg 2015 Redactie Bert D’hondt Eindredactie Isabelle de Meyere Taalcorrectie Machteld Uyttersprot Foto’s Layla Aerts Ontwerp Gevaert Graphics Citaten Welzijnsschakels Druk Gevaert Printing D/2015/2001 V.U. Welzijnszorg vzw Daniëlle Colsoul Huidevetterstraat 165 1000 Brussel Met dank aan Welzijnsschakels, kvlv, vrouwen met vaart, kwb eensgezind, de kringwinkels, de welzijnszorgprojecten en de collega’s bij Welzijnszorg Prijs: € 10 Artikelcode: WZZ-2015-2001 Inhoudstafel Partners 6 Voorwoord 10 Hoofdstuk 1: Een toekomst zonder armoede 1.Wat is armoede? 14 2.Armoedebestrijding: verder dan symptoombestrijding 15 3.Armoede en duurzaamheid 16 a. Wat is duurzaamheid? b. Armoede in het duurzaamheidsdenken 4.Onze samenleving in transitie 20 a. Alternatieve/complementaire munten b.Deeleconomie 5. Voor een duurzame armoedebestrijding 24 Projecten 26 Hoofdstuk 2: Een toekomst in een goede woning 1.Situering 30 2.De woonmarkt in Vlaanderen en Brussel 31 a. De woonmarkt in Vlaanderen b. De woonmark in Brussel 3. Betaalbaar wonen 35 4.Kwaliteitsvolle woningen 43 a. Staat van de woningen b.Vocht c.Ruimte 5. Huishouden vraagt energie 50 a.Water b.Energie c. Ecologisch en betaalbaar? 6.Een leefomgeving met toekomst 67 a.Milieuongelijkheid b. Leefbaarheid verzekeren Projecten 71 www.welzijnszorg.be [email protected] Facebook: Welzijnszorg, Samen tegen armoede Twitter: @welzijnszorg 4 Hoofdstuk 3: Een toekomst met en voor mobiliteit 1.Supermobiel of vervoersarm 80 2.Ik geraak er niet! Hoe groot is de vervoersarmoede? 82 3. Belang van mobiliteit 85 a.Werk b.Gezondheid c. Diensten en voorzieningen d. Kinderopvang en onderwijs e. Vrije tijd 4.Duurzame mobiliteit 88 a.Stappen b.Trappen c. Openbaar vervoer d. De auto (individueel personenvervoer) 5. Hoe vervoersarmoede aanpakken 95 a. Van basismobiliteit naar basisbereikbaarheid • Exit basismobiliteit • Basisbereikbaarheid b. Zes beleidsaanbevelingen van ‘Ikgeraakerniet’ Projecten 102 Hoofdstuk 4: Een toekomst in goede gezondheid 1.De gezondheidskloof 109 2.Een gezonde geest 111 a. Psychisch (on)welzijn b. Hoe onwelzijn voorkomen 3.In een gezond lichaam 116 a. Preventieve medische zorg b. Sport en beweging c.Voeding 4.Een toekomst in goede gezondheid 126 Projecten 129Politieke eisen 136 5 De Kringwinkel, kvlv, kwb, en Welzijnsschakels voeren samen met Welzijnszorg campagne De Kringwinkel: wie kringt, die wint De 125 Kringwinkels in Vlaanderen zijn meer dan zomaar een tweedehandswinkel. Als Kringwinkels willen we bijdragen aan een duurzame wereld. Daarom werken we aan: • Originele en betaalbare spullen Het aanbod varieert elke dag. Voor basisproducten bewaken we steeds een basisprijs. We willen ervoor zorgen dat iedereen, ook met een beperkt budget, kwaliteitsvolle goederen kan kopen. • Sociale tewerkstelling Onze producten hebben een verhaal, onze mensen ook. De Kringwinkel biedt een job, een opleiding en een toekomstperspectief aan 5.000 mensen die, om uiteenlopende redenen, weinig of geen kansen krijgen op de gewone arbeidsmarkt. • Aandacht voor het milieu Herbruikbare spullen worden opgehaald en weer verkocht. Hierdoor komen ze niet op de afvalberg terecht. Jaarlijks besparen we zo meer dan 67.000 ton CO2. Hiermee kunnen 27.500 huizen gedurende één jaar verwarmd worden. Schenken Heb je spullen die nog te goed zijn om weg te gooien en wil je er nog iets nuttig mee doen? Breng ze dan naar De Kringwinkel of bel de gratis ophaaldienst: 070-22 20 02 Verenigingen zonder winstoogmerk Kringwinkels zijn bijna allemaal vzw’s die in hun werking gemiddeld voor 52% afhankelijk zijn van eigen inkomsten. De inkomsten uit de verkoop worden vooral gebruikt voor het behoud en de creatie van arbeidsplaatsen voor mensen die weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt. Wat je uitgeeft in een Kringwinkel wordt dus integraal gebruikt voor een goed doel. Wie kringt, die wint. Wie spullen binnenbrengt, wint een goed gevoel. Wie spullen koopt, ook. De natuur wint, dankzij de spullen die een tweede leven krijgen. 5.000 medewerkers winnen, want zij hebben een toffe job. dekringwinkel.be 6 KVLV: Vrouwen met vaart Met meer dan 95.000 vrouwen in 930 plaatselijke groepen is KVLV de grootste vrouwenvereniging van Vlaanderen. KVLV, dat zijn vrouwen met vaart die allerlei activiteiten organiseren: kookworkshops, sport en beweging, creatieve ateliers, gespreksavonden rond duurzaamheid, gezondheids- of opvoedingsthema’s, samen het platteland beleven, maatschappelijke acties,… De activiteiten zijn laagdrempelig, betaalbaar en kwaliteitsvol. Alle vrouwen zijn welkom. KVLV profileert zich nadrukkelijk op een aantal inhoudelijke domeinen: duurzame samenleving en samen delen, platteland, lekkere en gezonde voeding, gezondheid en conditie, creativiteit. De boerinnen en tuiniersters onder de aangesloten leden krijgen ondersteuning via de werking KVLV-Agra. KVLV engageert zich maatschappelijk in samenwerkingsverbanden en werkt eigen actiemodellen en projecten uit. KVLV heeft aandacht voor duurzaamheid en welzijn, werkt aan het sterker maken van vrouwen door hen op hun talenten aan te spreken en roept op tot solidariteit met kwetsbare groepen zowel in het noorden als in het zuiden. Armoede in Vlaamse dorpen is nog te vaak onzichtbaar en dus te weinig onderwerp van maatschappelijk debat. Vrouwen, vooral alleenstaande vrouwen met een klein pensioentje of alleenstaande mama’s, vormen een bijzonder kwetsbare groep op het platteland. Ook crisissituaties in de agrarische sector verhogen de kwetsbaarheid van land- en tuinbouwonderneemsters. KVLV roept daarom mee op voor meer aandacht van de samenleving en van de overheid voor de armoedeproblematiek op het platteland, in het bijzonder voor deze zeer kwetsbare groepen. kvlv.be 7 kwb: meer dan een vriendenclubje Kwb doet jouw buurt bruisen. Week na week valt er van alles te doen, dankzij zo’n 70.000 leden in bijna 700 afdelingen in heel Vlaanderen en Brussel. Kwb zorgt met zijn duizenden vrijwilligers voor even boeiende als verrassende activiteiten voor het hele gezin. We zetten de deuren open voor iedereen, met leuke, aantrekkelijke activiteiten waar iedereen welkom is. En omdat we weten dat niet iedereen de weg vindt naar kwb, letten we erop om de drempel zo laag mogelijk te houden. Belangrijk in een tijd waarin meer en meer mensen zich eenzaam voelen. Via onze activiteiten leer je nieuwe mensen kennen, gegarandeerd. Kwb organiseert activiteiten die mensen samenbrengen en zich thuis doen voelen, maar ook activiteiten die mensen doen praten en doen nadenken. Want we zijn in kwb ook bezig met wat ons wakker houdt: kinderen opvoeden, omgaan met stress, werken aan onze gezondheid en die van het leefmilieu, en nog veel meer. We kijken niet alleen naar onszelf, maar ook naar de scheve situaties rondom ons. We spreken erover. We doen er iets aan. Zowel in onze eigen buurt als mondiaal. Niet iedereen heeft het gemakkelijk in onze samenleving. Al was het maar omdat die samenleving niet voor iedereen evenveel kansen biedt en mensen soms tegenwerkt en uitsluit. Termen als gelijkwaardigheid, duurzaamheid, solidariteit ... zijn geen lege dozen voor kwb. We maken er werk van. Beter leven, dat doen we best samen. kwb.be 8 Welzijnsschakels Elk persoon verdient respect en heeft basisrechten. Welzijnsschakels roept mensen op om zich op vrijwillige basis in te zetten voor meer gelijke kansen en tegen uitsluiting door armoede of afkomst. Ieders bijdrage daarin waarderen we. Bij Welzijnsschakels geloven we dat gelijke kansen beginnen met elkaar ontmoeten. We vertrekken vanuit solidariteit en openheid voor ieders sociale, culturele of levensbeschouwelijke achtergrond. Daardoor kunnen we onszelf zijn in persoonlijke contacten, gespreksgroepen, bij ontspannende of leerrijke activiteiten of wanneer we elkaar steunen. We waarderen daarbij de krachten, talenten en vaardigheden van iedereen. We groeien samen, zo staan we sterker in het leven. We zetten onze ervaring en kennis in om onze omgeving bewust te maken van het onrecht van uitsluiting door armoede of afkomst. Samen met anderen laten we onze stem horen vanuit wat ons bekommert. We werken mee aan een rechtvaardige en duurzame samenleving en aan een beleid waarin iedereen meetelt. We willen je ontmoeten in één van de 153 lokale welzijnsschakelgroepen of via een regionaal of het nationale secretariaat. Welzijnsschakels.be 9 Beste lezer, Een toekomst zonder armoede, daar dromen we toch allemaal van? Veraf of dichtbij, een mens getroffen door armoede, krijgt te maken met uitsluitingsmechanismen in zowat alle domeinen van het leven. Een mens in armoede wordt de kans ontnomen om te dromen van een mooie toekomst. Een toekomst voor onze wereld, voor ons en de generaties na ons, ook dat houdt ons bezig. We moeten zorg dragen voor onze planeet, voor de wereld waarin we leven. Met een duur woord heet dat ‘duurzaamheid’. Werken aan een samenleving waar sociale, economisch en ecologische rechten elkaar vinden, wordt dan duurzame ontwikkeling. Duurzaam betekent dat het lang duurt, dat het niet enkel gaat over de korte termijn, dat er structureel iets verandert. In dit dossier onderzoeken we die toekomst zonder armoede op drie domeinen: wonen, mobiliteit en gezond leven. We zoeken naar de conflicten die opduiken in onze samenleving tussen ecologische en sociale doelstellingen. Maar we zoeken vooral naar oplossingen om ook mensen in armoede uitzicht te bieden op een mooie toekomst. Want we moeten vermijden dat mensen in armoede opnieuw uitgesloten worden, ditmaal van een duurzaam leven. Daarom werpen we een blik op de woonmarkt. Een goede woning is meer dan een min of meer betaalbare huurprijs. Die woning is gezond om in te leven, is zuinig - zowel voor je portemonnee als voor het milieu - en ligt in een aangename omgeving. Hoe bieden we mensen in armoede meer kansen op een toekomst in een goede woning? Ik geraak er niet! De naam van de actie van Welzijnsschakels, Netwerk tegen Armoede en Mobiel 21 zegt het helemaal. Mensen in armoede lijden vaak aan vervoersarmoede. Ze geraken niet waar ze moeten of willen zijn. Ze vliegen niet naar de andere kant van de wereld of hebben geen bedrijfswagen die mee onze files vult. Toch is hun mobiliteit niet duurzaam. Wanneer je kansen op werk, op sociaal contact, op ontspanning beperkt zijn door je vervoersarmoede, dan loopt het mis. Biedt echte basisbereikbaarheid een oplossing? Wanneer we denken aan de toekomst, dan komt een goede gezondheid misschien wel als eerste op in onze gedachten. Dat wensen we mekaar ook het 10 meeste toe op feest- of verjaardagen. Maar een toekomst in goede gezondheid ligt verder af voor mensen in armoede. De gezondheidskloof tussen arm en rijk verdeelt opnieuw onze samenleving. Betaalbare, toegankelijke zorg is hierin onontbeerlijk. Maar ook een gezond leven kunnen leiden, is van groot belang. Daarop leggen we in het laatste hoofdstuk de nadruk. Hoe geven we wie minder middelen heeft kansen op een toekomst in goede gezondheid? We hopen, beste lezer, dat je heel wat kan opsteken van dit dossier, problemen en knelpunten leert kennen, en stof tot nadenken vindt om mee te werken aan oplossingen. Het dossier eindigt met drie concrete beleidseisen. Doorheen de tekst hopen we dat u als lezer, als burger, als lid van een organisatie of vereniging, als politicus … stof genoeg vindt om mee de handdoek op te nemen. Om er mee voor te zorgen dat een toekomst zonder armoede geen verre droom blijft, maar in grote en kleine maatregelen en initiatieven, realiteit wordt. Veel leesplezier, Bert D’hondt Politiek medewerker Welzijnszorg [email protected] 11 12 HOOFDSTUK 1 Een toekomst zonder armoede 13 1. Wat is armoede? Figuur 1: Het armoedeweb2 Armoede is een complex probleem. Daar is zowat iedereen het over eens. De definitie van professor Jan Vranken wordt zowel door Welzijnszorg en andere armoedebestrijdingsorganisaties, als door de minister voor armoedebestrijding gebruikt. “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen, dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving, zodanig dat een kloof ontstaat die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen.” Professor Jan Vranken, Universiteit Antwerpen, 2002 Deze definitie beschrijft goed de complexiteit van armoede. Armoede heeft betrekking op alle levensdomeinen: inkomen, werk, gezondheid, huisvesting, onderwijs … Mensen in armoede worden blootgesteld aan allerlei vormen van uitsluiting die hand in hand gaan met elkaar. Armoede gaat om uitsluiting op verschillende vlakken. Armoede is het ontbreken van kansen en het niet mogen en kunnen meedoen, er niet bijhoren. Deze uitsluiting zorgt ervoor dat je rechten niet gegarandeerd zijn. En de ene uitsluiting brengt de andere met zich mee: wie in een te kleine woning leeft, heeft geen plaats om zijn huiswerk te maken en wie niet meekan in het onderwijs, vindt moeilijk de weg naar werk. Een leven in armoede betekent dat je niet altijd op eigen kracht de kloof met de samenleving kan overbruggen, laat staan zelf uit de armoede geraken. Willen we als samenleving armoede bestrijden, dan moeten we werk maken van een systeem dat mensen beschermt tegen risico’s en uitsluiting in die verschillende levensdomeinen. Het spinnenwebmodel toont aan dat armoede niet gewoon een optelsom is, maar een verwevenheid van uitsluitingsmechanismen in verschillende levensdomeinen. Het is een web waar je niet zomaar uit kunt ontsnappen en dat zowel een zichtbare als een minder zichtbare kant heeft. Vandaag moeten we vaststellen dat dit niet gelukt is. Meer dan 1,6 miljoen mensen leven in ons land in armoede, goed voor 15,1% van de bevolking. In Vlaanderen is dat 9,8%, terwijl het armoedecijfer in Brussel tussen de 27% en 40% ligt.1 14 2. Armoedebestrijding: verder dan symptoombestrijding Als we het zo goed als allemaal eens zijn over wat armoede is, dan zou dit toch ten goede moeten komen aan de strijd tegen armoede? Wel, de cijfers speken dat tegen. Al jarenlang schommelt de armoede in België rond de 15%. Echt toenemen doet de armoede niet, maar van een afname is evenmin sprake. Nochtans zijn we er gemiddeld wel op vooruitgegaan. De welvaart nu is hoger dan in de jaren ’80. nodig in hun dagelijkse overlevingsstrijd. Alleen weten we dat dit hun armoede niet zal oplossen. Hetzelfde geldt voor schuldbemiddeling. Mensen met overmatige schulden kunnen geholpen worden om (een deel van) die schulden af te betalen. Je zal echter niet de oorzaak van de schulden, zoals een te laag inkomen of een slecht bestedingspatroon, wegnemen. Daarvoor is het optrekken van de uitkeringen of budgetbegeleiding noodzakelijk. Eén van de oorzaken daarvan is dat niet iedereen het eens is over wie verantwoordelijk is voor de armoede (De arme zelf? De maatschappij? Allebei?) of over hoe we die armoede moeten bestrijden. (Herverdelen? Voedselhulp? Sterke begeleiding? Werk?). ‘Een toekomst zonder armoede’, zo luidt onze campagneslogan. Willen we die waarmaken, dan zal armoedebestrijding verder moeten gaan dan het bestrijden van symptomen en zullen we de oorzaken van armoede en ongelijkheid moeten wegnemen. Welzijnszorg heeft al een lange geschiedenis achter de rug. Steeds stond bij ons de structurele armoedebestrijding hoog op de agenda. Voor ons moet armoedebestrijding verder gaan dan symptoombestrijding. Willen we de armoede de wereld uit, of toch tenminste verminderen, dan zullen we de oorzaken van armoede moeten aanpakken, dan zullen we de kansen van mensen om uit de armoede te geraken moeten verhogen. Nochtans is die symptoombestrijding wel wat we vaak doen, zowel als individu, als organisatie of als samenleving. Meestal is dat ook terecht. Zo kan je voedselhulp onmogelijk van vandaag op morgen afschaffen, mensen hebben dat jammer genoeg 15 3. Armoede en duurzaamheid Bij de keuze van onze campagnethema’s kwam het begrip duurzaamheid op de proppen. Daarbij stelde zich de vraag of en hoe we ons verhaal over armoedebestrijding konden koppelen aan het duurzaamheidsdenken. Het begrip duurzaamheid omvat echter meer dan de strikte definitie die in Van Dale staat. Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling werden bekende begrippen dankzij het Brundtland-rapport uit 1987. Dit rapport van de World Commission on Environment and Development (WCED) werd genoemd naar de voorzitter van de commissie, de toenmalige Noorse premier. De belangrijkste conclusie van het rapport was dat de mondiale milieuproblemen het gevolg waren van de armoede in het ene deel van de wereld, en de niet-duurzame consumptie en productie van het andere deel van de wereld. Het rapport riep voor het eerst op tot duurzame ontwikkeling. Dit werd gedefinieerd als: "een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de noden van het heden, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in het gedrang te brengen".3 a. Wat is duurzaamheid? Historiek Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling zijn begrippen die iedereen wel al eens gehoord heeft of zelf gebruikt. Van Dale omschrijft ‘duurzaam’ als ‘geschikt of bestemd om te duren, weinig vergankelijk; zo min mogelijk grondstoffen verbruikend; gebruik makend van herwinbare bronnen. Als tweede betekenis staat er ‘lang aanhoudend, voor lange tijd’. Daaruit onthouden we alvast dat we het in deze campagne willen hebben over verbeteringen in het leven van mensen in armoede die doorwerken voor langere tijd, die ‘duurzaam ‘zijn, die werken aan een toekomst zonder armoede. In deze definitie zit dezelfde blik op de toekomst vervat als in de verklaring in Van Dale. Er wordt gesproken over de toekomstige generaties en hun behoeftes. Tegelijk wordt ook gekeken naar de noden van vandaag. Deze definitie kwam niet uit de lucht vallen. In de jaren ’70 van de vorige eeuw had de ‘club van Rome’ al hun beroemde rapport ‘Grenzen aan de groei’ geschreven. Daarin erkenden ze de problemen die veroorzaakt werden door het groeiend gebruik van natuurlijke hulpbronnen door een groeiende wereldbevolking. Tegelijk kwam de grote ongelijkheid tussen noord en zuid meer en meer in “Mensen die duurzaam leven worden beloond (subsidies, belastingverlaging). Voor mensen in armoede is duurzaam leven geen keuze, maar eerder een straf.” 16 de aandacht. In 1972 leidde dit tot een rapport van de VN met voor het eerst een link tussen armoede, milieuproblemen en mondiale politiek.4 moeten voldoen aan allerlei strenge voorwaarden, dan is het niet abnormaal dat hier kritiek op komt. Een laatste en een van de grootste kritieken is dat er weinig echte verandering voortkomt uit het hele duurzaamheidsdiscours. Denken we maar aan de eindeloze discussies over bindende klimaatsafspraken, het niet halen van Milleniumdoelstellingen of, dichter bij huis, de Decenniumdoelen. Kritiek Sinds enkele decennia worden begrippen als ‘duurzaam’ en ‘duurzame ontwikkeling’ te pas en te onpas gebruikt. Er is heel wat kritiek ontstaan rond het begrip. De definitie wordt als zeer vaag ervaren, waardoor er ruimte is voor interpretatie. Zo wordt ‘duurzaamheid’ gebruikt in het discours van bedrijven, overheden, (milieu)organisaties … Dikwijls gelden andere of zelfs tegenstrijdige interpretaties.5 Drie pijlers van duurzaamheid op lokaal en wereldniveau Duurzaamheid combineert sociale-, economische en milieudoelstellingen. Een ander kritisch punt zijn de verschillende dimensies van duurzaamheid. In principe worden sociale-, economische- en milieudoelstellingen gecombineerd. Toch wordt opgemerkt dat in beleidsdoelstellingen de milieudimensie het sterkst doorweegt.6 • Wereld: De wereld is groter dan ons dorp of ons land. Wat we doen of niet doen heeft een invloed op de rest van de wereld, net zoals wat in de rest van de wereld gebeurt een invloed op ons heeft. Oorlogen, economisch goede of slechte tijden, klimaatverandering, armoede … hebben allemaal een impact op elkaar. Zowel sociale-, economische- als milieuproblemen zorgen voor grote groepen mensen die op de vlucht slaan, tijdelijk of permanent. Een duurzame wereld zou, in een droomscenario, al deze dingen kunnen vermijden. De realiteit is echter veel schrijnender. Dit laatste wil niet zeggen dat op het vlak van milieu de doelstelling gehaald wordt. Bijvoorbeeld omdat dit binnen een kader van economische groei en bestaande systemen wordt geplaatst. Een beetje kort door de bocht: de zorg voor het milieu is belangrijk, maar mag niet in de weg staan van de economische groei. • Lokaal: Duurzaamheid heeft eveneens een lokaal aspect, binnen je eigen buurt, gemeente stad of land. Ook hier gaat het over sociale, economische en milieudoelstellingen. Maar vaak wordt dat lokaal aspect, en dan zeker de socioeconomische dimensie uit het oog verloren. Dat is één van de redenen waarom Welzijnszorg kiest voor deze campagne. Willen we evolueren naar een duurzame samenleving dan zullen we de armoede en de ongelijkheid in ons eigen land Een derde kritisch punt is de verhouding tussen noord en zuid, tussen oude economieën, nieuwe groeilanden en ontwikkelingslanden.7 De grote druk op het milieu is mede een gevolg van wat Europese en Noord-Amerikaanse ontwikkelingen en welvaart hebben teweeggebracht. Wanneer diezelfde landen dan gaan vertellen dat het bijvoorbeeld niet goed zou zijn dat de hele wereld zoveel met de wagen zou rijden als wij, of dat industriële ontwikkelingen 17 moeten bestrijden. Dan zullen we ervoor moeten zorgen dat duurzame economische vooruitgang mogelijk is voor diegenen die het nu moeilijk hebben in onze samenleving. Dan moeten we zorgen dat ecologische maatregelen niet enkel iets zijn voor de happy few, of zelfs ten koste gaan van wie het al moeilijk heeft. Naast die inkomensarmoede wordt er gekeken naar de andere levensdomeinen van het armoedeweb en gezocht naar mogelijkheden om ongelijkheid te meten. Een goed voorbeeld hierbij is de armoedebarometer van Decenniumdoelen. Op zes verschillende levensdomeinen zijn indicatoren gekozen. Samen vormen ze een barometer van de armoede in ons land. Zo’n meetmethode levert niet één exclusief cijfer op over de armoede, maar brengt wel een overzicht waarin zich duidelijk positieve of negatie evoluties kunnen aftekenen. Beide aspecten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en hoegenaamd niet tegengesteld aan elkaar. De aandacht voor het lokale aspect van duurzaamheid doet niets af aan de ernst van de problematiek op wereldniveau. Het uitbannen van armoede maakt onlosmakelijk deel uit van de doelstellingen van duurzaamheid. Onderzoekers pleiten er dan ook voor om een ruime meting van armoede deel uit te laten maken van de meting van duurzame ontwikkeling.9 Wie tegen armoede en ongelijkheid wilt opkomen moet dit met een blik doen die verder gaat dan zijn eigen leven. Wie de wereld wilt veranderen, start best eerst in zijn eigen omgeving. Dit betekent dat beslissingen die genomen worden om te streven naar een duurzame samenleving, moeten afgetoetst worden op hun gevolgen voor de armoede of voor mensen in armoede. De vorige stelling lijkt evident. Maar in realiteit is ze dat niet. In de volgende hoofdstukken zal dit verder duidelijk worden, toch hier al enkele voorbeelden. • Een overheid wil gezonde voeding stimuleren, dit is beter voor de bevolking (langer en gezonder leven) en voor de overheid (lagere gezondheidszorgkosten). Een gezondere levensstijl werkt ook op langere termijn. Om dit te realiseren komt het idee van een ‘vettaks’ op de proppen. Wanneer men hier niet nadenkt over wat de gevolgen zijn voor mensen in armoede, dan bestaat de kans dat voeding voor hen duurder wordt, zonder dat hierdoor gezonder kan geleefd worden. b. Armoede in het duurzaamheidsdenken Armoede is net als duurzaamheid een begrip met meerdere dimensies. Dit was eerder al geïllustreerd met het armoedeweb (figuur1). Zowel armoede en duurzaamheid zijn complexe begrippen wat de meting ervan er niet makkelijker op maakt. Wel is de strijd tegen armoede onlosmakelijk verbonden met het streven naar een duurzame samenleving. Armoede meten we meestal aan de hand van inkomensindicatoren, denk maar aan de Europese armoedegrens (60% van het mediaaninkomen van een land). Hiermee kan je evoluties bijhouden, internationaal vergelijken en bovendien blijkt die armoedegrens in ons land vrij goed overeen te komen met de berekening wat iemand nodig heeft om minimaal te participeren aan de samenleving, de zogeheten referentiebudgetten. 18 • Binnen het domein van mobiliteit werd beslist om op termijn alle oude wagens te bannen uit de stadscentra van Antwerpen en Brussel. Dit omdat deze wagens meer vervuilen en de luchtkwaliteit binnen de stad een grote zorg is. De kans op sociale uitsluiting loert om de hoek. Is met de eigen wagen de stad inrijden enkel nog voorbehouden voor wie zich regelmatig een nieuwe wagen kan permitteren? Is dit rechtvaardig terwijl de overheid bedrijfswagens (en hun uitstoot) nog steeds fiscaal bevoordeelt in plaats van een loon? Een voorbeeld om te verduidelijken. Wanneer een lokaal bestuur zijn groenbeheer aanpakt op een duurzame manier dan zullen daar ongetwijfeld milieudoelstellingen in acht genomen worden: de keuze van planten en bomen in functie van biodiversiteit, het vermijden van giftige onkruidverdelgers … Het is echter van belang dat men bij de tewerkstelling aandacht heeft voor de strijd tegen sociale ongelijkheid. Hoe kan men kansengroepen tewerkstellen op een groendienst? Is er een mogelijke samenwerking met sociale economiebedrijven? Hierbij moeten de verschillende actoren telkens aandacht hebben voor dit aspect van duurzaamheid. Duurzaam handelen betekent dat je rekening houdt met mensen in armoede en dat je bij de acties die streven naar een duurzame toekomst, ook de armoede probeert te bestrijden. Een goede manier daarvoor is om bij overheidsbestellingen duurzaamheidscriteria op te leggen. Al in 2010 pleitte Welzijnszorg tijdens de campagne ‘Werk armoede weg’ voor criteria inzake sociale duurzaamheid binnen overheidsopdrachten. Zowel de Vlaamse als de federale overheid hebben een actieplan rond duurzame overheidsopdrachten.10 De sociale criteria zijn daarbij het moeilijkste te realiseren of in procedures te gieten. Het gaat hier dan bijvoorbeeld over diversiteitscriteria bij tewerkstelling zowel naar afkomst als naar sociaaleconomische positie. “Kiezen voor duurzame oplossingen is interessant maar zit er gewoon niet in als je met niks moet rondkomen. Ik kan er niet bij stilstaan. Ik leef van dag tot dag. Ik heb al teveel tegenslag gehad. Ik zie wel wat de toekomst brengt. Ik durf niet meer te hopen.” 19 4. Onze samenleving in transitie a.Alternatieve/complementaire munten De voorbije jaren is er naast het begrip duurzaamheid veel aandacht voor transitie. Transitie wordt op Wikipedia omschreven als: “een structurele verandering die het resultaat is van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld economie, cultuur, technologie, instituties en natuur en milieu.”11 LETS LETS-groepen zijn er her en der in ons land. Het zijn voorbeelden van systemen die met een soort complementaire of alternatieve munt werken. Waarom een alternatieve munt en wat houdt dit in? Her en der in Vlaanderen zijn er transitiegroepen actief die in hun eigen dorp of stad mee vorm proberen geven aan die veranderingsprocessen en die deze proberen in te bedden in een duurzame ontwikkeling. Het is niet mogelijk om een volledig overzicht te geven van al deze initiatieven. Ze komen vanuit specifieke transitiegroepen, maar evengoed vanuit het ‘klassieke’ middenveld en verenigingsleven. Onze campagnepartners zijn allemaal actief op dit terrein. LETS (Local Exchange Trading System)12 Wat is een LETS-systeem? Een LETS-systeem kan je best omschrijven als een kring waarbinnen mensen met elkaar spullen, tijd, diensten en kennis uitwisselen op een geheel vrijwillige basis. Een ruilnetwerk dat verloopt volgens een zeer eenvoudig en handig ‘eenheden’-systeem dat centraal wordt beheerd. Het handige aan de ruiltransacties is dat je niet meteen iets terug hoeft te doen voor de persoon die net iets voor jou deed. Jij geeft gewoonweg een aantal ‘eenheden’ in ruil, waarmee die persoon in het systeem weer iets anders kan verkrijgen. Jij doet daarna voor iemand anders een dienst, waarvoor die je zal waarderen. Net als bij duurzaamheid vertrekken heel wat van deze initiatieven vanuit een focus op het milieu. Het is belangrijk dat zo veel mogelijk van deze initiatieven aandacht hebben voor de diversiteit van het publiek dat ze bereiken en betrekken, ook al is dit niet evident. Wat is de filosofie achter LETS? Er is geen vaste omschreven filosofie achter LETS, omdat elke LETS-groep anders is naargelang de samenstelling van zijn leden of zijn lokale doelstelling(en). Maar algemeen moet onder LETS toch worden Er bestaat immers geen vast recept om mensen in armoede te betrekken bij initiatieven. We proberen hier aan de hand van enkele vrij bekende voorbeelden enkele tips te geven die de kans verhogen om ervoor te zorgen dat de transitiebeweging ook op het vlak van ongelijkheid het verschil kan maken. 20 de boodschappen te doen voor een ander LETS-lid maar je hebt niet de middelen om de kost van de boodschappen (wat buiten het LETS-systeem valt) voor te schieten. Dit kan een drempel zijn. Het niet beschikken over een auto zal deze dienst soms in de weg staan. verstaan: het streven naar coöperatie, solidariteit, eerlijke omgang, enzovoort. LETS is gebaseerd op de waarde van het individu in de gemeenschap. Dit houdt zowel vrijheid als verantwoordelijkheid in. Wat is een peter of meter? De meeste LETS-systemen werken met ‘peters’ en ‘meters’. Zij zorgen ervoor dat nieuwe leden met hun vragen terechtkunnen bij iemand in de buurt, en die hen de eerste maanden bijstaat als dat nodig is. Een peter of meter voorziet nieuwe leden ook van de nodige informatie en helpt eventueel bij het opstellen van lijstjes met vraag en aanbod, het gebruik van software, enz. Een LETS-systeem werkt op basis van vertrouwen. Jammer genoeg wordt er vaak wantrouwig gekeken naar mensen in armoede. Dit is tegelijk een kans als een bedreiging. Zo kan deelname van mensen in armoede zorgen voor een boost in hun zelfvertrouwen, een wapen zijn tegen wantrouwen vanuit de middenklasse en zorgen voor contacten met andere groepen in de samenleving. Aan de andere kant kan dit de huidige situatie bevestigen: als bijvoorbeeld niemand een beroep doet op de diensten die mensen in armoede aanbieden. Eigenlijk wordt er in een LETS-systeem vooral gehandeld in ‘tijd’. Je ruilt diensten waarbij je je tijd en je talenten kan inzetten. Op de website van LETSVlaanderen vind je alle nodige informatie. Torekes Gent Een ander systeem, maar ook een complementaire munt, zijn de ‘Torekes’ in Gent.13 Dit werkt enigszins anders dan de gewone LETS-systemen. Torekes kunnen namelijk vooral verdiend worden door iets te doen voor het milieu, de buurt en de wijk. Je inzetten voor een van de sociale en duurzame projecten in de wijk, je gevel een kleurtje geven om de wijk op te fleuren … Je kan met al deze zaken Torekes verdienen. In tegenstelling tot LETS, kan je dingen kopen met Torekes. Handelaars in de buurt bieden producten aan in ruil voor Torekes of je kan via de stad Gent een cinematicket kopen. Dit systeem lijkt goed te werken. Dit komt mede door de ondersteuning vanuit het opbouwwerk. Hierdoor worden extra inspanningen geleverd om moeilijk bereikbare groepen te betrekken in het systeem, wordt er gezocht naar nieuwe manieren om Torekes te verdienen en uit te geven … Zo’n initiatief betrekt sterker mensen in armoede, Zo’n complementaire munt lijkt op het eerste gezicht een goede manier om mensen in armoede te betrekken. Mensen in armoede hebben per definitie een gebrek aan gewoon geld. Zo’n ruilsysteem zou voor hen dan wel eens een goede aanvulling kunnen zijn en aangezien er voor iedereen evenveel uren in een dag zijn, is er een gelijke vetrekbasis. Toch zitten er addertjes onder het gras. LETSVlaanderen geeft dit al zelf aan op hun website. Zo is het ook bij LETS een kwestie van vraag en aanbod. Niet iedereen heeft dezelfde talenten, evenmin is de vraag naar bepaalde talenten altijd even groot. Mensen in armoede hebben ook beperkingen in welke diensten ze kunnen aanbieden. Je kan bijvoorbeeld wel tijd ter beschikking hebben om 21 maar vraagt ook een investering van mensen en middelen. ShareFair: KVLV zet vaart achter geven en delen b.Deeleconomie De deeleconomie. Net als duurzaamheid en transitie, een vlag die vele landingen dekt. Couchsurfing, Airbnb, cambio, Villo, Blue bike, bibliotheken, spelotheken, voedselteams … het spectrum is zeer ruim. Het Netwerk Bewust Verbruiken geeft een schematisch overzicht zodat door de bomen het bos te zien blijft http://www. bewustverbruiken.be/artikel/vind-je-weg-in-devlaamse-deeleconomie. Het laatste weekend van mei is jaarlijks het ‘ShareFair-weekend’ van KVLV, Vrouwen met vaart: Lokale KVLV-groepen organiseren overal ten lande ShareFairs. ShareFairs zijn gezellige evenementen waarop mensen geven of delen, zowel materiële als niet-materiële dingen. Met spullen die niet kapot of versleten zijn maar die je zelf niet meer gebruikt, waar je teveel van hebt, of talenten die je met plezier inzet voor anderen, kun je tijdens een ShareFair iemand anders blij maken. Tijdens het ShareFair-weekend vind je overal weggeefmarkten, kledij-swishings, ruilbeurzen, potlucks, etc. Materialen krijgen een tweede leven, waardoor op die manier heel wat grondstoffen gespaard worden. Met de ShareFairs willen we dat hergebruik, delen en ruilen de nieuwe spelregel in de maatschappij wordt. Op die manier zorgen de ShareFairs ook mee voor een solidaire samenleving: wie het financieel moeilijker heeft, kan op een leuke manier nieuw materiaal vinden. Wie een klein netwerk heeft, komt in contact met iemand die graag helpt met het huiswerk van de kinderen. Lokaal werken al KVLV-groepen samen met organisaties voor kansarmen. Zo willen we mee bijdragen aan een warme, solidaire en duurzame samenleving. Heel wat vormen van deeleconomie zitten in de lift. Nieuwe initiatieven ontstaan en bestaande initiatieven krijgen almaar meer gebruikers. Maar in hoeverre bereikt die deeleconomie mensen in armoede? Verderop in dit dossier zullen initiatieven rond deelfietsen en –wagens nog aan bod komen, net zoals initiatieven omtrent voeding. Binnen de deeleconomie zijn er heel wat initiatieven om goederen te hergebruiken, te repareren, een nieuwe bestemming te geven … Repair cafés, geefpleinen, swoppertjesdag, ShareFair (zie kaderstuk), weggeefwinkels of –kasten … het aantal initiatieven is niet bij te houden. Bovendien kan je ook de kringwinkels grotendeels binnen deze deeleconomie plaatsen. Hoewel je daar betaalt voor je goederen, dient dit niet om commerciële winst te boeken, maar wordt de opbrengst gebruikt in de andere opdrachten van de sector waarbij onder meer tewerkstelling van kansengroepen een belangrijke plaats inneemt. Deze initiatieven gaan allemaal in tegen de wegwerpmaatschappij. Meer informatie: www.kvlv.be/sharefair 22 Bovendien zijn al deze initiatieven gericht op het hergebruik van goederen, gratis of tegen een kleine prijs (in aankoop of voor reparaties). De deeleconomie bevat potentieel voor armoedebestrijding. wanneer je evengoed daarna je winkelkar kan volladen in de supermarkt of een mooi paar nieuwe schoenen kan kopen die perfect passen op dat vintage jasje, dan wanneer dit je enige mogelijkheid is om een winterjas te vinden en je daarna moet aanschuiven voor je voedselpakket. Mensen voelen zich bekeken, of worden anders behandeld dan andere klanten. Toch is dit niet altijd vanzelfsprekend. Daarom is het goed om rekening te houden met enkele specifieke aandachtspunten om mensen in armoede te bereiken. Voor alle mogelijke initiatieven geldt alvast dat mensen in armoede en hun organisaties zelf best betrokken worden in het opzetten van zo’n initiatief. Zij zullen zo al mogelijke knelpunten vooraf kunnen aangeven (Is de locatie gemakkelijk bereikbaar? Hoe promotie voeren naar mensen in armoede? Hoe ervoor zorgen dat iedereen met respect behandeld wordt? …) Vorming van medewerkers, goed nadenken over je initiatief en samenwerking zijn opnieuw de kernwoorden. Een ander signaal, specifiek over kringwinkels, willen we hier nog meegeven. Mensen in armoede zijn altijd al klant geweest bij deze winkels. Tegenwoordig worden kringwinkels door heel veel mensen van allerlei rang en stand bezocht. Een goede zaak, niet enkel voor de winkels, maar ook in een duurzaam perspectief. Er duiken echter geregeld initiatieven op waarbij er speciale vintage weekends gehouden worden, merkkledij soms in een speciale verkoop gaat … Hiermee moet goed opgelet worden. Het mag nooit de bedoeling zijn dat het reguliere winkelaanbod verschraalt en alle mooie en gewilde stukken in een speciale (en duurdere) verkoop terechtkomen. Het is niet altijd vanzelfsprekend om drempels weg te werken. Zo zijn er ruilinitiatieven, zoals voor speelgoed of kledij. De voorwaarde om daaraan mee te kunnen doen is dat je zelf dingen hebt om te ruilen. Voor mensen in armoede is dit niet evident. Bij zo’n initiatieven krijg je vaak een bepaald aantal punten voor wat je binnenbrengt, waarmee je dan weer nieuwe dingen kan ‘kopen’. Zo’n systeem geeft de mogelijkheid om mensen die minder hebben toch voldoende ‘waarde’ te geven om mee te kunnen doen. Wel blijft het oppassen hoe je dat dan aanpakt. Mensen in armoede willen participeren, ze zoeken geen aalmoes. Mensen in armoede dienen ook niet om de overschot van onze consumptiemaatschappij weg te werken. Dit speelt mee bij initiatieven rond voedseloverschotten maar eveneens bij weggeefinitiatieven of tweedehandswinkels. Het is een heel ander gevoel om iets uit zo’n winkel te halen wanneer dat een bewuste keuze is en 23 5. Voor een duurzame armoedebestrijding Die structurele benadering, een aanpak die op lange termijn doorwerkt, is nodig in alle aspecten van het leven. Dit hoofdstuk behandelde het begrip duurzaamheid en de link met armoedebestrijding. Daarnaast keken we naar een aantal initiatieven die binnen het duurzaamheids- en transitiedenken hun wortels vonden. Het is belangrijk dat in al die levensdomeinen rekening wordt gehouden met andere aspecten van duurzaamheid. Het milieu, de wereld rondom ons, de kansen van mensen in andere landen en continenten, dit mag niet gehypothekeerd worden in ons streven naar een structurele armoedebestrijding in ons land. Omgekeerd leerden we dat doelstellingen om bijvoorbeeld ons leefmilieu te verbeteren, niet mogen leiden tot een groeiende ongelijkheid in onze samenleving. Een toekomst zonder armoede, binnen dat duurzame kader moet gerealiseerd worden op alle levensdomeinen. Zo wordt tewerkstelling beschouwd als een goede manier om uit de armoede te geraken. Dit klopt, maar dan wel op voorwaarde dat het waardig en duurzaam werk is, dat langetermijnperspectief brengt. Een goede opleiding en onderwijs waar niemand uit de boot valt, dat zorgt voor een duurzame verbetering van de kansen van mensen … Welzijnszorg wil met deze campagne ‘Een toekomst zonder armoede’ werken aan een duurzame armoedebestrijding. Om dit concreet te maken kozen we voor drie belangrijke domeinen om verder uit te werken: Huisvesting, gezondheid en mobiliteit. Deze werden door mensen in armoede in Welzijnsschakels en door de campagneprojecten van Welzijnszorg naar voor geschoven als cruciaal. Wat niet betekent dat ook andere levensdomeinen hun plaats niet zouden hebben binnen een duurzaamheidskader. 24 ShareFair: KVLV zet vaart achter geven en delen Het laatste weekend van mei is jaarlijks het ‘ShareFair-weekend’ van KVLV, Vrouwen met vaart: Lokale KVLV-groepen organiseren overal ten lande ShareFairs. ShareFairs zijn gezellige evenementen waarop mensen geven of delen, zowel materiële als nietmateriële dingen. Met spullen die niet kapot of versleten zijn maar die je zelf niet meer gebruikt, waar je teveel van hebt, of talenten die je met plezier inzet voor anderen, kun je tijdens een ShareFair iemand anders blij maken. Tijdens het ShareFair-weekend vind je overal weggeefmarkten, kledij-swishings, ruilbeurzen, potlucks, etc. Materialen krijgen een tweede leven, waardoor op die manier heel wat grondstoffen gespaard worden. Met de ShareFairs willen we dat hergebruik, delen en ruilen de nieuwe spelregel in de maatschappij wordt. Op die manier zorgen de ShareFairs ook mee voor een solidaire samenleving: wie het financieel moeilijker heeft, kan op een leuke manier nieuw materiaal vinden. Wie een klein netwerk heeft, komt in contact met iemand die graag helpt met het huiswerk van de kinderen. Lokaal werken al KVLVgroepen samen met organisaties voor kansarmen. Zo willen we mee bijdragen aan een warme, solidaire en duurzame samenleving. Meer informatie: www.kvlv.be/sharefair 25 Projecten Met of zonder papieren: een gezin is een gezin! België erkent het recht op gezinsleven zoals omschreven in artikel 8 van het EVRM: Wanneer men als gezin Belgïe bereikt is een hecht gezinsleven niet evident. Binnen de grootschalige opvangstructuren waar onze overheid volop op inzet is het niet eenvoudig om als gezin nog een aparte, warme entiteit te zijn. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Voor mensen zonder wettig verblijf is het ontzettend moeilijk om samen te blijven. Niet alleen sneuvelen er veel relaties onder de stress van het overleven, ook krijgen we signalen dat bij dakloze gezinnen in Brussel bijvoorbeeld wél nachtopvang geboden wordt aan de moeder met de kinderen, maar niet aan de vader. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Bij uitvoering van het uitwijzingsbeleid wordt lang niet altijd rekening gehouden met het gezinsleven. ‘Jesuit Refugee Service’ signaleert ons dat vaders vaak in een gesloten centrum worden opgesloten terwijl de moeder en de kinderen naar een terugkeerwoning worden gebracht. Vanuit AMOS, het oecumenisch netwerk Christenen en migratie van ORBIT vzw, komen er regelmatig signalen dat er binnen het migratiebeleid lang niet altijd voldoende oog is voor het recht op gezin. Soms worden vaders uitgewezen terwijl hun gezin nog in België verblijft. De ijver om het aantal uitwijzingen op te voeren blijkt dan zwaarder te wegen dat het recht op gezinsleven. Op verschillende momenten van het migratietraject komt het gezinsleven onder druk te staan. Vaak vallen gezinnen al uiteen voor het begin van het migratietraject en verliezen mensen mekaar uit het oog in conflictgebieden. Soms krijgt de migrant een mandaat om te proberen elders een bestaan op te bouwen in de hoop zo de familie te kunnen helpen. Anderen verliezen mekaar tijdens de vlucht uit het oog. Al de verhalen die we binnenkregen vanuit ons netwerk overtuigden ons ervan dat het recht op gezinsleven in deze nieuwe campagne van ORBIT/ AMOS een centrale plaats moest krijgen. 26 Eindnoten 1 Cijfers België: EU-SILC 2013, cijfers Vlaanderen: EU-SILC 2012. Voor Brussel zijn de cijfers te beperkt waardoor een exacte meting niet mogelijk is. 2 Tekening armoedeweb: Klaas Verplancke 3http://nl.wikipedia.org/wiki/Brundtland-rapport 4 Happaerts, S., Duurzame ontwikkeling: een omstreden begrip in beleid en praktijk. In: Dierckx, D., Coene, J., & Raeymaekers, P., (red.)(2014). Armoede en Sociale Uitsluiting - Jaarboek 2014. Acco, p.168. 5 Idem, p. 170. 6 Idem, p. 171. 7Idem. 8 Gratis te downloaden op www.decenniumdoelen.be 9 Coene, J., en Raeymaeckers, P. De meting van duurzame ontwikkeling: focus op armoede. In: Dierckx, D., Coene, J., & Raeymaeckers, P., (red.)(2014). Armoede en Sociale Uitsluiting - Jaarboek 2014. Acco, p.200. 10 http://do.vlaanderen.be/beleid/duurzame-overheidsopdrachten en http://www.bestuurszaken.be/federaleoverheid 11http://nl.wikipedia.org/wiki/Transitie 12www.letsvlaanderen.be 13 Torekes zijn genoemd naar de Rabottorens in de Gentse wijk Rabot. Dit project wordt gedragen door Samenlevingsopbouw Gent. www.torekes.be 27 28 HOOFDSTUK 2 Een toekomst in een goede woning 29 1. Situering Een duurzame woning is een zuinige woning die zowel naar kostprijs als naar invloed op het milieu aan de hedendaagse normen voldoet. Een energiezuinige woning is niet alleen goed voor het milieu, maar ook voor de portemonnee van de bewoners. In het armoedeweb neemt wonen een belangrijke plaats in. Huisvesting en alles wat ermee samenhangt is niet alleen een hoge kost in het gezinsbudget, maar heeft evenzeer een grote invloed op het eigen welbevinden. Wanneer je van je huis een thuis kan maken, dan zal je je beter in je vel voelen, dan als je moet thuiskomen in een te kleine, donkere, vochtige woning met allerlei problemen. Bovendien zal je vrienden en kennissen van jezelf of je kinderen niet zomaar uitnodigen wanneer je je schaamt over je huisvesting. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat zowat alle aspecten van een kwaliteitsvolle, betaalbare en duurzame woning voor veel mensen in armoede problematisch zijn. Tijdens de campagne “Armoede (op den) buiten” uit 2013 besteedden we, net zoals in heel wat voorgaande campagnes, al aandacht aan de woonproblematiek. Fundamenteel is er sindsdien niets veranderd, logisch ook, een woonmarkt verandert slechts traag. Wel verscheen in 2015 “Het grote woononderzoek” van het Steunpunt wonen. Dit onderzoek geeft op verschillende vlakken nieuwe cijfergegevens die een beeld schetsen van de woningmarkt in Vlaanderen. Een ongezonde woning zal ook een slechte invloed uitoefenen op je fysieke gezondheid. Vochtproblemen, gebrek aan goede verwarming en verluchting … zullen de kans verhogen op ziekte. Dat zal op zijn beurt dan weer een negatieve invloed uitoefen op je kansen op werk of op onderwijskansen van kinderen en jongeren. Kwaliteitsvolle en betaalbare huisvesting is een noodzakelijke voorwaarde om de armoedespiraal te doorbreken. Willen we werken aan een toekomst zonder armoede dan moeten we mensen een duurzame huisvesting geven. Duurzaam in tijd, met de noodzakelijke woonzekerheid. Duurzaam op het vlak van kwaliteit zodat dit een veilige en woning is, in een duurzame omgeving waar voldoende open ruimte, groene ruimte aanwezig is, zonder omgevingslawaai dat een kwaliteitsvol leven in de weg staat en met luchtkwaliteit die naar behoren is. 30 2. De woonmarkt in Vlaanderen & Brussel a. De woonmarkt in Vlaanderen Vlaanderen en bij uitbreiding heel België is altijd een regio geweest waar het eigenaarschap hoge toppen scheert. De baksteen in de maag is een realiteit. Figuur 1 duidt aan dat 70,5% van de Vlaamse huishoudens in een eigen woning woont. Opvallend is wel dat er een daling is tegenover 2005.1 Wie meer informatie wil hieromtrent, kan dit zelf nalezen in het onderzoek.2 De daling van het aandeel eigenaars wordt gecompenseerd met een lichte toename van de andere deelmarkten. De private huurmarkt is goed voor 20,4% van de woning, de sociale huurmarkt neemt 6,7% van de woningen voor z’n rekening en tenslotte zijn er ook nog 2,5% ‘gratis bewoners’ (mensen die geen huur betalen maar wel in een niet-eigen woning verblijven).4 Figuur 1: Evolutie van de relatieve omvang van de deelmarkten in % in Vlaanderen (1981-2013)3 Bron: Volksstelling 1981 en 1991, Socio-economische enquête 2001, Woonsurvey 2005, SILC 2009, GWO 2013 31 Ondanks de lichte daling blijft de overgrote meerderheid van de Vlaamse bevolking nog altijd eigenaar en is de sociale huisvestingssector relatief klein, hoewel in dit cijfer zowel de woningen van de Sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s), de Sociale Verhuurkantoren (SVK’s) als woningen van gemeenten en OCMW’s, het Vlaams Woningfonds of andere spelers zijn opgenomen. Het lage percentage huurders, de beperkte hoeveelheid sociale huurwoningen en de oververtegenwoordiging van mensen uit lagere sociaaleconomische groepen, leidt tot een grote druk op de huurmarkt, met gevolgen voor de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid, waarover verder meer. Jammer genoeg zijn er ook nog de dak- en thuislozen. Zij behoren tot geen enkele van deze categorieën. Voor hen is toegankelijk en betaalbaar wonen veraf. Hun aantal is moeilijk te meten, maar schattingen van La Strada in Brussel en de CAW’s in Vlaanderen, spreken respectievelijk over 1.944 en 10.316 personen.5 In de strijd tegen dak- en thuisloosheid willen we hier graag melding maken van de ‘Housing First’ projecten. “Als je geen geld hebt dan ben je op de woonmarkt vaak aangewezen op de huur van een ‘krot’. Je leeft dan in onveilige omstandigheden en dat zorgt voor extra stress en bijkomende zorgen.” 32 Housing First: Bestrijding van dakloosheid en sociale integratie door huisvesting en begeleiding deze begeleidingsvorm reeds twintig jaar geleden werd ontwikkeld is dit voor vele landen nog steeds innovatief. Veel dak- en thuislozen vertonen veelvuldige, complexe en met elkaar verweven problemen. Deze kunnen door het gebrek aan een woonst veroorzaakt of verergerd worden. Wanneer toegang tot huisvesting mogelijk wordt gemaakt lossen de problemen zich niet vanzelf op. Gezien het slaagpercentage van de herhuisvestingen gemiddeld 80 % bedraagt wordt het Housing First Model als doeltreffend beschouwd. Bovendien is de verhouding kosten – baten hoger in vergelijking met de klassieke thuislozenzorg, waarbij het traject naar huisvesting pas wordt opgestart als andere levensdomeinen meer gestabiliseerd zijn. Een professionele, multidisciplinaire begeleiding kan bijdragen tot de ontwikkeling van gunstige omstandigheden voor het behouden van een woonst en sociale integratie. Dit is deels wat het Amerikaanse model Housing First voorstelt. De eigenschappen van Housing First zijn: • De toegang tot een individuele woonst (geen vorm van groepswonen); • De woningen liggen verspreid waardoor de integratie in de gemeenschap wordt bevorderd (maximum 20 % van de aan deze doelgroep toegekende woonplaatsen zijn in hetzelfde gebouw); • De doelgroep zijn dak- en thuislozen met een bewezen psychiatrische en / of verslavingsproblematiek; • De huisvesting wordt zonder behandelvoorwaarden gerealiseerd; • Er is sprake van een permanente huisvesting; • Er is een keuzevrijheid; • Intensieve ondersteuning van de huurders in hun leefomgeving door een multidisciplinair team (maatschappelijk werkers, verpleegkundigen, psychiaters, psychologen, arbeidsbemiddelaars, …) en dit minimaal 1 maal per week en 24h/24h bereikbaar. Het project Housing First Belgium beoogt het testen, over een periode van twee jaar, van zes begeleidingsexperimenten die geïnspireerd zijn door dit model maar aangepast zijn aan de specifieke realiteit van de 5 grootste Belgische steden. Het streefdoel is 100 daklozen opnieuw te huisvesten en te begeleiden. Op het einde van het experiment zal het evaluatieteam concrete aanbevelingen formuleren voor de uitvoering en verruiming van Housing First in België. Wat is Housing First? De idee Housing First werd door Dr. Sam Tsemberis in de jaren ‘90 ontwikkeld met de opstart van het “Pathways to Housing Program” in New York. Deze visie op herhuisvesting van dak- en thuislozen was toen zeer vernieuwend, meer bepaald het met prioriteit aanbieden van een woning, zonder behandelvoorwaarden vooraf aan dak- en thuislozen met een psychiatrische en / of verslavingsproblematiek. Niettegenstaande dat Alle informatie: www.housingfirstbelgium.be 33 b. De woonmarkt in Brussel Brussel kent een andere woningmarkt dan Vlaanderen: ‘slechts’ 39% woont in een eigen woning.6 De huurmarkt is hier dus veel groter, iets wat overigens geldt voor alle andere grote steden in ons land. Het percentage sociale huurwoningen ligt echter slechts op 7,3%.7 Dat betekent dus dat de private huurmarkt het grootste deel van de koek inneemt in Brussel. De Brusselse bevolking verschilt sterk van deze in Vlaanderen. Opvallend is de dualiteit. Dat merk je ook in de Brusselse huurmarkt. Langs de ene zijde is er een groep Brusselaars die huurt omwille van een tijdelijk verblijf in Brussel, zoals mensen uit het buitenland die hier als expat werken. Voor hen zijn de hoge huurprijzen minder problematisch en zij vullen een hoger segment van de private huurmarkt. Anderzijds is het aandeel mensen in armoede in Brussel veel belangrijker. Voor hen is de steeds langer wordende wachtlijst voor een sociale woning slecht nieuws. Hierdoor belanden zij in een te dure, vaak kwalitatief slechte woning op de private huurmarkt. “Mensen in armoede wonen in de minst kwalitatieve huizen, met de minste isolatie en de hoogste energiekost.” 34 3. Betaalbaar wonen Een eerste voorwaarde om je recht op wonen te kunnen uitoefenen is dat je een betaalbare woning hebt. Wat betaalbaar is hangt uiteraard af van je inkomen. Eigenaars hebben gemiddeld een hoger inkomen en staan sociaaleconomisch sterker dan huurders, zoals te zien is op figuur 2. Terwijl het gemiddeld inkomen van eigenaars met hypotheeklast rond de € 2.000 ligt, is dit slechts € 1.400 voor huurders. Bij de laatste groep blijkt dat sociale huurders (€ 1.187) een lager inkomen hebben dan private huurders (€ 1.482). De inkomenskloof tussen private en sociale huurders verkleint wel de voorbije jaren.8 Belangrijk is op te merken dat de huurprijs bij sociale huurders afhankelijk is van hun inkomen en gezinssamenstelling, bij private huurders is dit niet het geval. Hoewel de afbetaling van een hypotheek gemiddeld meer kost dan de gemiddelde huur, is het aandeel van huurders voor wie de betaalbaarheid een probleem vormt veel groter dan bij eigenaars. Dit weerspiegelt zich ook in de armoedecijfers die bij huurders veel hoger liggen (33,7% in België en 24% in Vlaanderen) dan bij eigenaars (8,7% in België en 7% in Vlaanderen).9 Figuur 2: Evolutie van het equivalent besteedbaar inkomen en de brutowoonuitgaven voor eigenaars met hypotheek en huurders, gemiddelden in euro/maand, in prijzen van 2013, Vlaanderen, 1976-2013.10 Bron: Sociaal-economisch panelonderzoek (SEP) 1976, 1985, 1992 en 1997, Woonsurvey 2005, SILC 2009, GWO 2013 35 Wat opvalt, is de verdeling van de eigenaars over de inkomensladder. Hierbij zie je dat mensen met een lager inkomen (1ste en 2de quintiel) minder vaak een eigen huis kunnen verwerven zoals je kan zien in figuur 3. Let wel, dit gaat over de -65 jarigen. Zoals we in 2012 al vaststelden in de campagne rond ouderen, zijn er wel nog heel wat ouderen die eigenaar zijn van een woning ondanks een laag inkomen. Dit hangt samen met de relatief lage pensioenen in ons land. Toch kon een grote groep onder hen wel een woning verwerven voor hun pensionering. Opvallend is dat de dualiteit op de woningmarkt de voorbije jaren sterk toeneemt. Ben je bij de laagste 2 inkomensquintielen (de onderste 40% van de inkomensladder dus) dan is de kans dat je een eigen woning verwerft sterk gedaald. Dit kan te maken hebben met de crisis, die vooral mensen met minder middelen voelen, als met de strengere voorwaarden bij banken om een lening te krijgen. Hierbij moeten we opmerken dat die toegenomen dualiteit de nood aan een beter woonbeleid extra onderlijnt, de middelen van de overheid worden nu te eenzijdig besteed: 12 Figuur 3: Evolutie van het aandeel eigenaars naar inkomensquintielen, voor huishoudens op actieve leeftijd, in %, Vlaanderen, 1976-2013.11 Bron: Socio-economisch panel '76, '85 en '97; Pannecoucke et al. (2001), Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 36 • De overheid zet vooral in op eigendomsverwerving. Meer dan 84% van de overheidsmiddelen ging in 2011-2012 naar eigenaars. • Slechts 13% werd besteed aan sociale huur. • De private huurmarkt is goed voor 2% van de overheidsmiddelen. Ondertussen zijn de bevoegdheden op het vlak van wonen flink verschoven, met zowel de woonbonus als de huurwetgeving die van het federale naar het regionale niveau verschoven zijn. Toch is het beleid niet fundamenteel veranderd. Zowel in Vlaanderen als in Brussel zijn er kleine aanpassingen aan de woonbonus beslist, dit omdat het systeem onbetaalbaar zou worden. Voorts snoeit Vlaanderen ook 15% in de middelen voor de sociale huurwoningen en stelt ze de eigen doelstellingen voor het bouwen van 43.000 sociale huurwoningen nog maar eens bij. Deze keer van 2023 tot 2025. (2020 was de oorspronkelijke doelstelling). Van een heroriëntering van het woonbeleid is echter geen sprake. Maar wat is betaalbaar wonen? Hoeveel gezinnen betalen te veel voor hun woning? Dat is niet eenvoudig te bepalen. Er zijn twee manieren om dit te berekenen: • De woonquote: De woonquote bekijkt hoeveel middelen mensen uitgeven aan wonen ten opzichte van hun inkomen. Dit kan je berekenen met de ‘naakte woonquote’: enkel de huur of afbetalingskost mag niet meer zijn dan 30% van het inkomen. Of met de woonquote inclusief bijkomende woonuitgaven (bv. energie). Deze mag niet meer zijn dan 40% van het inkomen. Figuur 4: Aandeel huishoudens met naakte woonquote boven de 30% naar eigendomsstatuut, in %, Vlaanderen, 2005-2013.13 De overheid ondersteunt in het woonbeleid dus vooral de gezinnen die bovenaan de inkomensladder staan. Wie een laag inkomen heeft, moet hopen dat men snel aan een sociale woning geraakt. Is dat niet het geval, dan is er, behalve een zeer beperkt systeem van huursubsidie, geen steun. Je kan stellen dat ons woonbeleid in de feiten één groot mattheüseffect is. 2005 51,7 2013 44,3 39,2 32,9 27,1 22,7 19,6 17,1 12,7 12,2 Eigenaar met hypotheek Private huur Sociale huur Alle huurders Bron: Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 37 Totaal Figuur 5: Aandeel huishoudens met woonquote (op basis van totale woonuitgaven boven de 40% naar eigendomsstatuut, in %, Vlaanderen, 2005-2013. 14 2005 Figuur 6: Aandeel onder de norm voor het resterend inkomen, naar eigendomsstatuut, in %, Vlaanderen, 2005-2013.16 2005 47,1 2013 2013 38,6% 35,6 34,5% 30,4% 27,2 27,4% 22,7 19 15,3 14 0,6 Eigenaar met hypotheek 13,6% 12,7 10,4% 6,5% 2 Eigenaar zonder hypotheek Private huurder Sociale huurder Totaal Eigenaar met hypotheek Bron: Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 4,7% Eigenaar zonder hypotheek Private huurder Sociale huurder Bron: Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 • Resterend inkomen: Hierbij kijkt men wat een gezin nog over heeft na het betalen van de woonkosten. Dit vergelijkt men met wat een gezin minimaal nodig heeft om rond te komen zoals berekend in de referentiebudgetten van Storms en Van den Bosch.15 Beide meetmethodes hebben hun voor- en nadelen. Bij de woonquote speelt de hoogte van je inkomen sterk mee in het al dan niet problematisch zijn van een woonquote boven de 30 of 40%. Een alleenstaande met een inkomen van € 2.000 en een huur van € 700, zit boven de 30%. Die heeft dan nog € 1.300 over. Dit zal waarschijnlijk weinig armoedeproblemen geven. Diezelfde alleenstaande met een inkomen van € 1.000 en een huur van € 330 zit onder de 30% maar heeft slechts € 670 over. Met alle andere kosten erbij zal dit een veel groter probleem geven om rond te komen. Je kan dus zeggen dat deze goed meet wanneer huisvesting eigenlijk te duur is, maar iets minder wanneer dit leidt tot armoede. Bij de methode met het resterende budget kan je zeer goed meten bij welke groepen er een sterk armoederisico is. Maar je kan daarom niet concluderen dat dit door een te hoge woonkost “Kiezen voor groene stroom is niet altijd het goedkoopste en bovendien kan je hier niet voor kiezen als je een budgetmeter hebt.” 38 13,5% 10% Totaal is. Sommige inkomens uit uitkeringen en vervangingsinkomens liggen echter onder de armoedegrens zodat zelfs een gratis woning of een zeer lage (sociale) huur nog te veel is. (Zie hiervoor bijvoorbeeld de 4,7% eigenaars zonder hypotheek in figuur 6). Algemeen stelt onderzoek vast dat de kost van wonen in de meeste gevallen gestegen is. In 2013 bedroeg de gemiddelde private huurprijs € 562, dit is 8% meer dan in 2005 en een sterkere stijging dan bij de afbetaling door eigenaars met hypotheeklening.16 De totale woonuitgaven (met o.a. energiekosten) stegen tussen 2005 en 2013 met 4% bovenop de inflatie.17 Omwille van de hierboven vermelde tekortkomingen is het goed om de meetmethodes naast elkaar te gebruiken. Het beeld is dan zeer duidelijk: • Huurders hebben het zeer moeilijk om rond te komen. 30 tot 51% afhankelijk van de meetmethode. • Sociale huur geeft in de berekening met de woonquote een duidelijk beter beeld. Toch zit ook hier nog een kwart van de huurders boven de woonquote, hoewel je huur op basis van je inkomen is. Bij het resterende inkomen zit meer dan 34% van de sociale huurders in de gevarenzone. Dit toont vooral aan hoe zwak deze groep staat wat betreft inkomenspositie. • Eigenaars zijn beter af dan huurders. Dit omwille van het hogere gemiddelde inkomen en de woonlast die meer op maat is. Toch geven de cijfers aan dat ook bij deze groep 10% te weinig inkomen overhoudt na het betalen van de hypotheek. Bij de woonquote zit zelfs 27% boven de 30%. Een beperktere groep heeft het dus erg moeilijk, bij anderen zal hun inkomen wel volstaan, maar is de buffer bij bijvoorbeeld jobverlies, niet zo groot. Een toekomst voor betaalbaar wonen De cijfers spreken voor zich. De woonkost stijgt voor zowat alle groepen en de betaalbaarheidsproblemen nemen eveneens toe. Vooral op de huurmarkt zijn de problemen zeer groot. Een deel van het probleem ligt in de te lage inkomens van heel wat mensen. Wanneer je inkomen onder de € 1.000 ligt, dan zal je op de private huurmarkt altijd in de problemen komen. Dit is dan niet noodzakelijk omdat er woekerprijzen gevraagd worden, maar simpelweg omdat het inkomen te laag is. Een toekomst voor betaalbaar wonen, betekent dus een toekomst met een leefbaar inkomen. 39 komt daar nog eens bij dat je bijna altijd maar je oude waarborg terugkrijgt nadat je een nieuwe hebt gestort. Een centraal huurwaarborgfonds zou hier een eenvoudige oplossing bieden, zowel voor dit overbruggingsprobleem, het betaalprobleem als voor de discriminatie tussen de verschillende waarborgvormen. Bij zo’n fonds betaalt iedereen zijn waarborg in dat fonds, eventueel geleidelijk. De verhuurder krijgt vanuit dat fonds de eventuele waarborg gestort bij schade, waardoor hij zeker is dat hij vergoed kan worden. Dit zowel door het verhogen van de uitkeringen en vervangingsinkomens als door een huursubsidie voor iedereen die op een sociale woning aan het wachten is. Deze veralgemeende huursubsidie moet gepaard gaan met richthuurprijzen om te vermijden dat de huurprijzen evenredig toenemen. Het huidige systeem met zeer strenge inkomenseisen én de voorwaarde dat je vier jaar op de wachtlijst staat, is onvoldoende. Mensen worden eerst in armoede geduwd voor ze geholpen worden. Een tweede aspect is de woonzekerheid. Eén van de grote voordelen aan het eigenaarschap is de zekerheid over je woning. Bovendien kan je ook je eventuele hypothecaire last goed inschatten. Voor wie als eigenaar een laag inkomen heeft, kunnen kosten aan het huis voor aanpassingen en renovaties echter wel zwaar doorwegen. Wie huurt op de private huurmarkt heeft veel minder die woonzekerheid. Een contract loopt niet oneindig en er zijn redenen voor de verhuurder om een contract vroegtijdig te beëindigen, bijvoorbeeld om zelf in de woonst te komen wonen. Bovendien is de private huurmarkt niet vrij van andere drempels. Discriminatie op basis van je afkomst of op basis van je vermogen is schering en inslag. Daarbovenop komt nog de huurwaarborg die een extra betaalbaarheidsdrempel vormt. Hoewel je via het OCMW of via een bankwaarborg, waarbij je geleidelijk aan je waarborg betaalt, wettelijke oplossingen hebt, blijkt dat in de praktijk niet of onvoldoende te werken. Zo’n waarborg van het OCMW of de bank bevat dan wel 3 maand huur (in tegenstelling tot de waarborg op een geblokkeerde rekening die 2 maand huur bedraagt), maar toch lijkt het een factor om huurders te weigeren. Wie een woning wil huren moet dus minstens 3 maal de huur in één keer kunnen betalen (2 maand waarborg en de eerste maand huur). Bij een verhuis Sociale huisvesting biedt (voorlopig?) meer woonzekerheid en zekerheid over de betaalbaarheid. Hoewel dit niet voor iedereen geldt. Grootste probleem bij de sociale huisvesting is het tekort aan voldoende woningen. Met zo’n 148.000 woningen in verhuur maar ook zo’n 107.000 gezinnen op de wachtlijst is het probleem direct duidelijk. Eenzelfde situatie zien we in Brussel. Daar waren er in 2012 zo’n 36.000 bewoonde sociale huurwoningen terwijl de wachtlijst meer dan 41.000 gezinnen telde.18 Bovendien staat de sector onder druk. Een eerder engagement van de Vlaamse regering om in 2020 43.000 extra sociale huurwoningen te realiseren werd al tijdens de vorige legislatuur uitgesteld tot 2023. De huidige regering heeft dit verder op de lange baan geschoven, 2025 is nu de richtdatum. Terzelfdertijd zijn ook de middelen voor de sociale huursector met 15% verminderd. Hiermee worden de kansen op een toekomst voor betaalbaar wonen gehypothekeerd. Een andere vorm van sociale huur is via de Sociale verhuurkantoren (SVK). 40 Wat doet een Sociaal Verhuurkantoor? 19 De Sociale Verhuurkantoren (SVK’s) bieden sociale huurwoningen en -appartementen aan die ze huren van een eigenaar-verhuurder. Het SVK biedt deze eigenaar een aantal stevige garanties en is als eerste huurder verantwoordelijk voor alle huurdersverplichtingen. Hiervoor wordt een puntensysteem gehanteerd met het inkomen en de verhuisnood als prioriteit.20 SVK’s kunnen zo de nood aan sociale woningen in landelijk gebied mee lenigen. Bovendien kunnen ze bijdragen tot het kwalitatief verbeteren van woningen die nu op de private huurmarkt zitten. De Sociale Verhuurkantoren zijn ontstaan uit de zorg om kwetsbare bewoners te steunen opdat zij ook gebruik kunnen maken van hun recht op wonen. Vele van deze mensen huren op de gewone woningmarkt. De SVK’s trachten de kwaliteit van het wonen van deze groep te verbeteren door zelf woningen op de private huurmarkt te huren om deze sociaal onder te verhuren. Aantal SVK-woningen in beheer van erkende SVK’s van 2009 tot en met 2013, opgesplitst per provincie. Jaar / Provincie 2009 2010 2011 2012 West-Vlaanderen 1.707 1.832 1.950 2.039 Oost-Vlaanderen 925 926 986 1.143 Vlaams-Brabant 568 588 652 763 Antwerpen 990 1.136 1.262 1.384 Limburg 723 813 900 1.072 In vergelijking met de Sociale Huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) is de SVKsector vrij jong en nog niet zo goed gekend. Op het einde van de jaren ‘70 ontstonden in Vlaanderen en Brussel ‘huurdersverenigingen’. Zij huurden voor hun leden woningen op de private markt om deze te kunnen onderverhuren. Later experimenteerden ook de thuislozenzorg en de OCMW’s met het idee van een ‘sociaal verhuurkantoor’, dit als een vorm van sociale dienstverlening. In 1985 telde Vlaanderen zeven SVK’s, vandaag zijn dit er 52. Vlaanderen 2013 2.238 1.198 831 1.570 1.188 4.913 5.295 5.750 6.401 7.025 Bron: SVK-jaarrapporten, VOB en gegevensverzameling VMSW op basis van de SVK-jaarverslagen 2013 Het aantal door SVK’s verhuurde woningen is in 2013 gestegen tot 7.025. Hiermee worden de groeidoelstellingen, die door de Vlaamse Regering bepaald zijn in het Grond- en Pandendecreet, gehaald. Wel blijft het onvoldoende om de bestaande woonnood teniet te doen. De huurder bij een SVK krijgt hierdoor een goede woning ter beschikking. Het SVK kan hem helpen met het wonen en hem bijstaan in zijn rechten en plichten. De grootste uitdaging van het SVK blijft echter de huurdersbegeleiding. De meest kwetsbare huurders hebben nood aan voldoende en goede begeleiding. Dit gaat zowel over zeer praktische vragen van kandidaat-huurders, afspraken met nieuwe huurders, als participatie van de huurders of begeleiding bij problemen. Binnen de SVK-sector gaat 36% van de personeelstijd naar huurdersbegeleiding. Bij de SHM’s is dit 26% 21. Hopelijk wordt deze met het nieuwe besluit versterkt en wordt dit een belangrijk evaluatiepunt. Met de Sociale Verhuurkantoren (SVK’s) is er een goed model om woningen uit de private huurmarkt kwalitatief te verbeteren en aan een sociale prijs te verhuren aan mensen met een laag inkomen. Hiermee vormt het een aanvulling op het aanbod van de SHM’s. Bovendien zorgt een toewijzingsreglement ervoor dat gezinnen met een grote woonnood voorrang krijgen. 41 onduidelijkheid en vooroordelen. Het zou goed zijn indien de inschrijvingen voor beiden op dezelfde plaats zouden verlopen, waar dan zowel SHM als SVK beschikbaar zijn. Ook zou in elke regio zeer duidelijk uitgelegd moeten worden wat precies de reglementen zijn, zowel de algemene als de lokale toewijzingsvoorwaarden. Zo kunnen frustraties, onduidelijkheden en misverstanden vermeden worden. Mensen in armoede klagen wel nog over de woonzekerheid via SVK’s. Omdat het gaat over private woningen, is er evenmin een absolute garantie op woonzekerheid. Bovendien komen ze niet noodzakelijk vooraan de wachtlijst terecht wanneer ze uit hun SVK-woning moeten. Aan dit laatste kan zeker gewerkt worden. Een ander werkpunt is de informatieverstrekking omtrent de sociale huur. Mensen snappen niet altijd het verschil tussen een SHM (Sociale huisvestingsmaatschappij) en een SVK. Evenmin is het altijd duidelijk waarom er twee wachtlijsten zijn, welke regels er spelen of welke stappen je nog moet nemen. Dit zorgt voor verwarring, Tenslotte herhalen we hier het pleidooi voor het heroriënteren van de woonbonus op Vlaams niveau en het afschaffen van de fiscale voordelen voor een tweede of derde woning op federaal niveau. Deze middelen moeten geïnvesteerd worden in een rechtvaardig woonbeleid: een substantiële huursubsidie, extra middelen voor de sociale huursector, ondersteuning van private verhuurders die in kwaliteitsvolle woningen voor de huurmarkt investeren … “Momenteel woon ik in een appartement waar ik zeer weinig voor betaal, maar er is bijna niets in orde (oud gebouw, problemen met boiler, schimmel …). Wanneer ik dit meld aan mijn huisbaas onderneemt hij niets.” 42 4. Kwaliteitsvolle woningen a. Staat van de woningen Het recht op wonen, een toekomst in een goede woning, betekent niet enkel dat je woning betaalbaar is. Dat betekent ook dat je woning van goede kwaliteit is. In de vele gesprekken met mensen in armoede die aan deze campagne voorafgingen, gaven ze aan dat dit niet altijd het geval is. Dat ze moeten kiezen tussen betaalbaarheid en kwaliteit, een keuze die ze niet willen maken en niet zouden moeten maken. Wat is een kwaliteitsvolle woning? In Vlaanderen bestaat er de ‘Vlaamse wooncode’. Zowel het decreet als de bijhorende regeringsbesluiten bevatten allerlei regelgeving en normering voor de Vlaamse woonmarkt.22 Ook Brussel kent een eigen huisvestingscode.23 Kwaliteitsvol wonen is deels objectief te meten, anderzijds is er altijd een aspect van persoonlijke voorkeur. We houden het hier op objectief meetbare zaken. Figuur 7: Evolutie van het comfort van de woningen, Vlaanderen, 1981-2013.26 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% In de kwaliteitsmeting levert het ‘Grote Woononderzoek’ ons nieuwe cijfers op. Zo zien we evoluties, gelukkig vooral positieve tendensen. Waar volgens de buurtatlas van Kesteloot in 2011 nog 6% van de woningen geen basiscomfort24 had (sanitaire voorzieningen in huis, warm en koud water, bad/ douche, gootsteen), is dit nu slechts 4%.25 1981 1991 2001 2005 2013 Middelmatig comfort of beter ✽ ✽ ✽ Klein comfort ✽ ✽ Geen klein comfort ✽ ✽ ✽ ✽✽ ✽✽✽ Geen klein comfort: een van de kenmerken van klein comfort ontbreekt. Klein comfort: stromend water in de woning, wc met waterspoeling, badkamer of douche. Middelmatig comfort of beter: klein comfort, centrale verwarming Bron: Goossens et al. (1997), Vanneste et al. (2007) Heylen et al. (2007) Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 43 Een andere vaststelling is dat de zeer grote, structurele problemen slechts zeer beperkt voorkomen. Zo kampt amper 1% van de woningen met structurele stabiliteitsproblemen (beperktere stabiliteitsproblemen bij 4% van de woningen).26 Verderop in dit hoofdstuk komen we nog uitgebreider terug op energie-, vocht- en verluchtingsproblemen. Wanneer alle elementen samengebracht worden, kan er een synthese gemaakt worden van de fysische staat van ons woonpatrimonium zoals te zien in figuur 8. Tellen we alle deelmarkten op, dan krijgt 70% van de woningen in Vlaanderen de score ‘goed’, in 2001 was dit nog maar 58%. Toch blijft de groep woningen die als ‘slecht’ of ‘zeer slecht’ gecatalogeerd staat aanzienlijk (10%). Meer zelfs, hier is het voorbije decennium geen vooruitgang geboekt.28 De onderkant van de woonmarkt blijft problematisch. Minder mooie cijfers zijn er te noteren wanneer verder ingezoomd wordt op de kwaliteit van de woningen. 10% van de woningen in Vlaanderen vertoont gebreken aan het raamwerk (4% groot gebrek, 6% beperkt gebrek), 21% van de woningen heeft problemen met de elektriciteit die een mogelijk veiligheidsrisico vormen voor de bewoners zoals loshangende stopcontacten, of slecht geplaatst toestel in de badkamer. Trappen zijn te steil (11%), het loopvlak is onveilig of stuk (4%), onveilige of ontbrekende borstweringen (20%).27 Figuur 8: Synthese index van de fysische staat van de woning naar deelmarkt, Vlaanderen, 2005 en 2013.29 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2005 2013 2005 Eigenaar Zeer slecht 2013 Huurder Slecht Matig 2005 2013 Private huurder Goed 2005 2013 Sociale huurder Bron: 2005: Woonsurvey 2005, Grote Woononderzoek 2013 44 De verschillen tussen de deelmarkten verbazen niet. Eigenaars hebben vaakst de beste woningen. Dit hangt samen met de financiële mogelijkheden, zoals hierboven al beschreven werd. Toch zijn er ook hier nog woningen die niet voldoen. Veel groter zijn de problemen met de kwaliteit op de huurmarkt. 16% van de huurwoningen zijn ‘slecht’ of ‘zeer slecht’, tegenover 2005 (17%) is er nauwelijks vooruitgang. Binnen de private huurmarkt is er wel een kleine vooruitgang, de sociale huurmarkt trappelt ter plaatse. De onderzoekers wijzen er wel op dat het niet vast te stellen is of de verbeteringen in de private huurmarkt overal te merken zijn, of enkel in het topsegment. Wel kon men vaststellen dat de woningen in de centrumsteden van mindere kwaliteit zijn dan daarbuiten. In centrumsteden zijn slechts 61% goede woningen, tegenover 73% elders. Het aantal ‘slechte’ of ‘zeer slechte’ woningen ligt op 12% in de centrumsteden en 9% daarbuiten.30 b.Vocht Eén van de opvallendste resultaten in het Groot Woononderzoek en tegelijk een van de meer verontrustende is de aanwezigheid van vocht. Eén op vijf van de huishoudens die geïnterviewd werden in het kader van het woononderzoek, geeft aan last te hebben van vochtproblemen in de woning. 16% van de huishoudens heeft het over vochtige muren of vloeren, bij 6% van de huishoudens gaat het over een lekkend dak of rottend raamwerk. Voor beide types vochtproblemen geldt ook dat ze dubbel zo vaak voorkomen op de huurmarkt dan bij eigenaars. Bovendien zijn, hoewel de onderzoeksmethodes verschillen, de vochtproblemen toegenomen tegenover 2005.31 Een vochtige woning is ongezellig, lelijke plekken op de muren, de geur van schimmel … zijn niet aangenaam. De gevolgen voor de gezondheid van de bewoners zijn niet te onderschatten, wanneer je zelf of je kinderen moeten slapen in een vochtige kamer dan zal dit gevolgen hebben. Vaak ziek zijn helpt vanzelfsprekend niet voor de kansen op werk of op school. Zo zijn we opnieuw bij het armoedeweb van de eerste pagina’s van dit dossier. “Ik ben lang dakloos geweest omdat ik geen appartement op de privémarkt kon huren. Gelukkig heb ik nu een appartement kunnen huren via een sociale huisvestingsmaatschappij. Maar dat heeft jaren geduurd en die onzekerheid was soms ondraaglijk.” 45 Bovendien wil je in zo’n woning niet graag vrienden of kennissen uitnodigen, een verjaardagsfeestje organiseren of klasgenootjes laten logeren. Het heeft een impact op de gezinssituatie en verder op het gehele sociale leven. De Vlaamse overheid heeft in het Pact 2020 de kwaliteit van de woningen en de bestrijding van de vochtproblemen als prioriteit naar voor geschoven: “Het percentage van de bevolking dat leeft in een woning met minstens één van de volgende problemen: lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht in de muren of vloeren, rottende ramen en deuren (=structurele problemen) of ontbreken van bad of douche, ontbreken van warm stromend water, ontbreken van toilet met waterspoeling in de woning zelf (=gebrek aan elementair comfort) of een gebrek aan ruimte.” Deze indicator zou tegen 2020 op 11,5% moeten liggen, in 2013 lag dit percentage op 23,8%, grotendeels te wijten aan de vochtproblemen.32 Over de toename van de vochtproblemen durven de onderzoekers nog geen definitieve uitspraken te doen. Er wordt gedacht aan de toegenomen isolatie van woningen als medeoorzaak. Dit lijkt voor de hand te liggen. Wanneer je een woning beter isoleert, dan moet je ook beter verluchten, anders krijg je vochtproblemen. Een andere oorzaak kan liggen in de toegenomen energie-armoede, waarover hieronder meer. Vochtproblemen hangen ook samen met de (on)mogelijkheid om je woning voldoende te verwarmen. Figuur 9: Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met gebrek aan elementair comfort, 1 of meer structurele problemen en/of gebrek aan ruimte in het Vlaamse gewest, 2004-2011.33 46 Zoals te zien in figuur 9 is er zelfs een lichte achteruitgang op deze indicator vast te stellen. Aangezien er wel vooruitgang is op aparte indicatoren zoals het basiscomfort, is actie tegen de vochtproblemen noodzakelijk. Zo’n actie moet verschillende elementen combineren. Enerzijds is er nood aan informatie, ook op maat van de meest kwetsbare bewoners. Zowel projecten zoals de energiesnoeiers34, de lokale overheden als het sociaal-culturele veld kunnen hier een belangrijke rol spelen. Hoe vochtproblemen te vermijden, hoe je woning goed verluchten, het belang van ventilatie … Kleine aanpassingen die mee het verschil kunnen maken kunnen op deze manier aangepakt worden. Daarnaast zullen er ook grotere aanpassingen aan woningen nodig zijn in de strijd tegen vocht. Hiervoor zullen de nodige middelen vrijgemaakt moeten worden in de ondersteuning van eigenaars, verhuurders en huurders. Een groot renovatiepact zal naast structurele problemen aan de woning, isolatie en energiezuinigheid een belangrijk aspect in de strijd tegen de vochtproblemen moeten bevatten. Brusselse woonkwaliteit Wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er erg weinig gegevens beschikbaar. Toch geeft de Brusselse Welzijnsbarometer een beeld van de ernst van de problematiek35: • 39% van de Brusselaars ondervindt problemen met één van volgende aspecten: luchtvervuiling, geurhinder (industrie, riolering, afval, bemesting), straatvuil, vochtproblemen, schimmels of zwammen, geluidshinder of trillingen. Bij de 20% laagste inkomens is dit 45%. • 34% van de huurders op de private huurmarkt is niet tevreden over de kwaliteit van de woning. • 25% van de huurders op de private huurmarkt heeft nood aan nieuwe ramen. • 17% van de private huurders heeft last van vochtproblemen. • Er is vooruitgang geboekt op het vlak van dubbele beglazing: 66% in 201 t.o.v. 54% in 2008. • Er zijn zeer grote verschillen afhankelijk van de buurt en ligging in het Brusselse gewest. Voor Brussel gelden dus zeker dezelfde aanbevelingen als voor Vlaanderen, zelfs nog versterkt. Niet alleen is de private huurmarkt veel groter dan in Vlaanderen, ook de problematiek is voor vele aspecten groter dan in Vlaanderen. Bovendien kampt Brussel met veel hogere armoedecijfers die de nood aan ondersteuning enkel vergroten. “In onze sociale woonwijk komt al het cement van tussen de stenen los. Ze hebben bij het bouwen te goedkoop gewerkt. Nu dragen we daar de gevolgen van. Er is meer nood aan kwaliteitswoningen.” 47 c.Ruimte Om kwaliteitsvol te wonen moet de woning ook voldoende groot zijn. Ruimte om te leven, te studeren, te spelen, te slapen … is onmisbaar voor een goede woning. De Vlaamse overheid heeft hiervoor bezettingsnormen vastgelegd (zie figuur 10). Figuur 10: Berekening bezettingsnorm Vlaamse overheid.36 Slechts 2,4% van de woningen voldoet niet aan deze bezettingsnorm. Bij sociale huurders is dit 4%, bij private huurders 5%, voor eigenaars is dit slechts bij 1% het geval.37 meting vindt ook 15% van de eigenaars de woning te groot, vooral de groep ouderen (26%) kampt met dit probleem. 38 Er zal verder onderzoek volgen naar de leefruimte van bewoners. Wanneer we de cijfers van het subjectieve onderzoek bij eigenaars bekijken, dan lijkt het te verwachten dat de problematiek op de huurmarkt veel groter zal zijn dan de relatief lage cijfers van de officiële meting doen vermoeden. Al bij al lage cijfers. Maar ook de norm ligt niet bepaald hoog. Zo is wonen met 4 personen op een oppervlakte van 50 tot 60 m² allesbehalve ruim. Dat blijkt ook uit een subjectieve meting (wat vinden de bewoners zelf) bij eigenaars. Daarvan geeft 7% aan dat ze de woning te klein vinden. In de leeftijdsgroepen van 18 tot 34 en 35 tot 44 loopt dit op tot respectievelijk 17 en 13%. Volgens die 48 Afvalbeleid • Containerpark: Naast de kostprijs, voor het binnenbrengen van bepaald afval, die soms erg hoog oploopt, is de bereikbaarheid van het containerpark een probleem voor mensen zonder eigen wagen. Niet iedereen heeft in zijn netwerk mensen met een grote wagen of aanhangwagen, om afval weg te brengen. Sommige gemeenten voorzien hiervoor een ophaaldienst waar inwoners gebruik van kunnen maken om jaarlijks een bepaalde hoeveelheid afval, zoals grof huisvuil, kunnen laten ophalen. Dit kan zeker een deel van de problemen verhelpen. • Kostprijs: Afval verwerken kost geld en het is goed om mensen te stimuleren om te sorteren of om afval te beperken. Voor mensen in armoede is de kostprijs van die afvalverwerking echter hoog. Een lokale overheid kan hieraan tegemoetkomen door vrijstellingen in gemeentebelastingen voor bepaalde kansengroepen. Ook om de zakken (of bakken) betaalbaarder te houden kan een gemeente initiatief nemen. Zo is het mogelijk om via bestaande initiatieven zoals de ‘sociale kruidenier’ ook vuilzakken aan een lagere prijs ter beschikking te stellen. Een ander, kosteloos initiatief is het verkopen van enkele zakken, zodat het aankopen van een volledige rol niet noodzakelijk is. • Met groenafval kan je composteren. Om dat te doen heb je nood aan een tuin, zowel voor het composteren als om daarna de compost te gebruiken. Daarnaast heb je ook de nodige kennis nodig (wat mag op de composthoop, welke hoeveelheden, hoe pak je zoiets aan …). Sommige gemeenten hebben hiervoor compostmeesters die mensen ondersteunen. Op andere plaatsen zijn er initiatieven van buurtcomposteren (een gezamenlijke plaats in de buurt waar groenafval tot compost wordt verwerkt), al dan niet gekoppeld aan volkstuintjes. Zo’n initiatieven zijn niet alleen een kans voor het milieu, maar nog meer een kans op ontmoeting en sociale contacten. Een gezin produceert afval. Bij de voorbereiding van deze campagne bleek in de gesprekken in lokale welzijnsschakelgroepen dat dit afval problemen veroorzaakt bij mensen in armoede. De lokale overheden zijn in hun afvalbeleid sterk verschillend, zowel wat betreft de soorten ophalingen of de beschikbaarheid van containerparken als voor de kostprijs. Vanuit milieuoverwegingen, het werken aan ecologische duurzaamheid, wordt meer en meer het principe toegepast van ‘de vervuiler betaalt’. Concreet betekent dit dat afvalverwerking minder via de algemene gemeentelijke middelen (en belastingen) wordt gefinancierd. Daarentegen betalen de gezinnen afhankelijk van de hoeveelheid afval die ze produceren en via zakken, bakken of het containerpark binnenbrengen. Dit zijn goede principes, dat geven ook de mensen in armoede zelf aan. Alleen worden zij daardoor geconfronteerd met verschillende problemen. • Sorteren: Afval sorteren volgens de regels is voor sommige mensen nog steeds een probleem. Zeker in de steden blijkt dit nog sterk aanwezig. De juiste informatie op maat van verschillende bevolkingsgroepen verstrekken blijft een werkpunt. Daarnaast vraagt sorteren ook ruimte. Verschillende zakken of bakken moeten een plaats vinden in de woning, op een terras of in de tuin. Wie klein gehuisvest is ondervindt hiervoor problemen. Bij gebrek aan ruimte niet sorteren is slecht voor het milieu en voor de portemonnee aangezien restafval doorgaans duurder is dan bijvoorbeeld PMD of groenafval. • Ophaling: Afval wordt gescheiden opgehaald. In een stad als Brussel is dit voor restafval zelfs tweemaal per week. Vaak is dit slechts wekelijks of tweewekelijks. Gescheiden fracties worden aan een lager ritme opgehaald. Ook dit levert problemen op voor wie klein gehuisvest is. Geurhinder en stockageproblemen zijn het gevolg. 49 5. Huishouden vraagt energie en water In 2005 voerde Welzijnszorg de campagne ‘Huishouden vraagt energie’. Toen werd er gepleit om de minimale levering voor elektriciteit op te trekken tot 10 ampère, wat gelukt is. Dit was een kleine vooruitgang voor mensen die in energiearmoede leefden. Ondertussen zijn we tien jaar verder en moeten we vaststellen dat meer mensen dan ooit kampen met energiearmoede. voor wie het moeilijk heeft? Hoe garanderen we het recht op energie van mensen in energiearmoede? Wat met de mattheüseffecten van ecologische maatregelen zoals zonnepanelen? Hoe maken we energiezuinige investeringen toegankelijk voor mensen in armoede? Kijken we nog wat verder in de toekomst, dan komen we bij wat men noemt ‘de energietransitie’. Hoe slagen we erin als samenleving om over te schakelen op duurzame energiebronnen? En hoe pakken we dit aan op een sociaal rechtvaardige manier? Eén van de campagnepartners van toen was Samenlevingsopbouw, zij startten met de werkgroep ‘Energie en armoede’, die tot op vandaag zeer actief is in de strijd tegen energiearmoede. Zij brachten in januari 2015 de inspiratiebundel ‘Wat kan ik doen aan energiearmoede?’ uit. Een zeer mooi overzicht van hun werking en kennis die de voorbije jaren opgedaan is, maar ook een bundel vol met aanbevelingen en suggesties om energiearmoede aan te pakken, waar we graag uit putten en meehelpen om deze ideeën te verspreiden.39 Het ‘transitienetwerk middenveld’ 40 bracht een bundel uit over de financiering van de energietransitie. Hierbij hebben ze aandacht voor ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en economische ontwikkeling. Ze geven 10 aanbevelingen om deze energietransitie tot een goed einde te brengen. Het hoeft niet te verwonderen dat het thema energie een plaats krijgt in dit dossier. Energie is bij uitstek een thema waarbij de verschillende aspecten van duurzaamheid samenkomen. Ons energiegebruik legt een grote last op de planeet, het leefmilieu in het algemeen, maar evenzeer bij de winning van fossiele brandstoffen op de lokale bevolking. Denk hierbij maar aan de olie-ontginning voor de kusten van West-Afrika. “Ik woon in een sociale woonwijk en daar wordt heel vaak ruzie gemaakt, de omgeving is er vuil, de hygiëne laat te wensen over en soms zijn er drugsproblemen. Er is een grote nood aan een maatschappelijk werker.” Maar ook het aspect van sociale rechtvaardigheid speelt een rol. Hoe blijft energie betaalbaar, ook 50 Financiering van de energietransitie 41 nieuwe regering ten koste zullen gaan van de huishoudens en willen dan ook dat het laatste herverdelende element tussen basisconsumptie en hogere consumptie van de stroom, de100 kWh gratis, niet afgeschaft wordt. 5. Rechtvaardige tarieven moeten ervoor zorgen dat alle actoren een billijke bijdrage leveren aan de energietransitie. Een billijke verdeling van de energiefactuur over alle actoren is, meer dan de hoogte van die factuur, de sleutel tot de energietransitie. Alleen zo kan een breed draagvlak voor de energietransitie tot stand komen. Blinde maatregelen zoals de energienorm moeten vermeden worden. 6. De Vlaamse industrie zal enkel overleven door in te zetten op energie-efficiëntie. Europa heeft steeds hoge energieprijzen gekend en is juist competitief dankzij een hoge graad van energie-efficiëntie. Dit moet dan ook het speerpunt vormen van het industrieel beleid. Grensverleggende innovaties veronderstellen meestal samenwerking tussen overheid en bedrijven, op Europees niveau. 7. Schaf de ondersteuning voor fossiele brandstoffen en kernenergie af. De vrijgekomen middelen moeten ingezet worden voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Ook de nucleaire rente die de producenten van kerncentrales opstrijken moet volledig afgeroomd worden en gebruikt worden voor de duurzame energietransitie. 8. Actieve participatie van burgers in hun eigen energievoorziening zal leiden tot een meer democratisch energiebeleid, bijdragen tot een groter draagvlak voor duurzame energie en zorgen voor een meer rechtvaardige 1. Ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en economische ontwikkeling moeten samen aangepakt worden in de transitie naar een duurzaam energiesysteem. Het middenveld moet, samen met alle andere maatschappelijke stakeholders, een energiepact afsluiten dat een antwoord biedt op de uitdagingen van de toekomst. 2. Om de klimaatopwarming tot 2°C te beperken moet de energiesector tegen 2050 volledig koolstofvrij zijn. De elektriciteitsproductie moet daartoe al een stuk vroeger koolfstofvrij zijn. De plannen en scenario’s voor een koolstofarme economie liggen op tafel en moeten uitgevoerd worden. 3. Een Europese en internationale aanpak is noodzakelijk om de deregulering ten koste van het klimaat en het sociaal beleid te stoppen. Geen opeenstapeling van vrijstellingen en subsidies voor internationaal concurrerende bedrijven, maar regelgeving die een gelijk speelveld schept en klimaatbescherming en tewerkstelling garandeert. 4. Energie besparen is dé garantie voor een betaalbare energiefactuur en de meest effectieve maatregel in de strijd tegen energiearmoede. Een sociaal rechtvaardig energiebeleid is gebaseerd op doeltreffende maatregelen tegen energiearmoede, voortdurend getoetst aan mensen die in armoede leven. Energiearmoede in een rijke regio zoals Vlaanderen is onaanvaardbaar. We pleiten voor een op kWh verbruik gebaseerd, progressief tarief dat sturend is voor het verbruik. De tarieven moeten het verbruik afremmen zonder de armsten te treffen. We betreuren dat de plannen van de 51 financiering. In het bijzonder voor huishoudelijke energievoorziening hebben meer participatieve modellen, zoals coöperatieven, een groot potentieel. De overheid moet een sterkere rol krijgen inzake controle, regulering en door investeringen in de energietransitie actief mogelijk te maken. Door de baten van de energiebronnen van de toekomst over zoveel mogelijk mensen te spreiden – via coöperaties of democratisch aangestuurde overheidsbedrijven – kunnen we ook iets doen tegen de toenemende inkomensongelijkheid. 9. Het tewerkstellingspotentieel van de energietransitie moet maximaal uitgebouwd worden. Het huidige energiebeleid is nefast voor de tewerkstelling o.a. omdat de traditionele productie onder druk staat en daarnaast hernieuwbare energie nog onvoldoende stabiele en kwalitatieve banen levert en er te weinig geïnvesteerd wordt in energie-efficiëntie. Het aantal banen dat gecreëerd zal worden in de energietransitie is nochtans aanzienlijk indien het doordacht ondersteund wordt. Investeringen in klimaatmaatregelen, energiebesparing, hernieuwbare energie, aangepaste netten … betalen zich op termijn terug en stimuleren de economie. Overheden kunnen hiervoor goedkoop geld lenen en ter beschikking stellen. 10. Inzetten op slimme meters om de factuur betaalbaar te houden dreigt enkel mogelijk te zijn voor beter gegoeden en hoog opgeleiden. Het kan niet dat enkel diegenen die kunnen investeren in slimme elektrische toestellen en een goede kennis hebben van de werking van de elektriciteitsmarkt hun factuur omlaag kunnen brengen en alle andere in de kou blijven staan met hoge stroomfacturen en opdraaien voor de financiering van het net. Slimme meters kunnen wel om ecologische redenen, waar ze helpen het verbruik te sturen, het net slimmer te beheren en de integratie van meer hernieuwbare energie mogelijk te maken. Dus niet als ze enkel gericht zijn op het optimaliseren van de facturatie van de distributienetbeheerders. “Onze woonwijk heeft een heel slechte naam. Dat komt omdat dit een wijk is met allemaal sociale woningen. Ik zou liever in een sociale woning wonen tussen andere huizen. Nu krijg ik onmiddellijk een stempel als ik vertel waar ik woon.” 52 We proberen hieronder om enkele aspecten van energiearmoede te koppelen aan het duurzaamheidsverhaal. Wat kan er op korte, middellange of lange termijn zoden aan de dijk brengen om ervoor te zorgen dat we evolueren naar een ecologisch verantwoord gebruik van energie en water, maar er ook voor zorgen dat de strijd tegen energiearmoede opgevoerd wordt? vaste bijdrage (abonnementsgeld) voor de levering van leidingwater door de watermaatschappij, de variabele vergoeding voor de levering van leidingwater door de watermaatschappij, het bedrag voor de afvalwaterzuivering (bovengemeentelijke saneringsbijdrage) op het leidingwater geleverd door de watermaatschappij en het bedrag voor de afvoer van het regen- en afvalwater.42 Een belangrijke factor is dus je woonplaats. Niet alleen omwille van de gemeentelijke bijdragen, maar ook omdat de prijzen van de verschillende watermaatschappijen sterk verschillen. a.Water Water(voorziening) was tot voor enkele jaren een thema dat nauwelijks aan bod kwam. De voorbije jaren is dit thema meer op de voorgrond gekomen, omdat de problematiek van mensen die problemen hebben om hun waterfactuur te betalen toenam. De prijs van drinkwater is de voorbije jaren fors gestegen. Belangrijk is hierbij dat de drinkwaterfactuur in Vlaanderen uit verschillende componenten bestaat: het totaal waterverbruik, de gratis waterlevering (elke gedomicilieerde heeft recht op 15m³ gratis levering van leidingwater per jaar, wordt afgeschaft op 1 januari 2016), de De integrale waterfactuur, het gehele bedrag dat de consument moet betalen, bedroeg voor het gemiddeld gezin (2,33 personen en een verbruik van 84m³/jaar) € 357/jaar in 2014. Hoewel de factuur sinds 2010 min of meer gelijk stijgt met de index, is de factuur sinds 2000 meer dan verdrievoudigd.43 De sterke stijging gedurende het eerste decennium van deze eeuw leidde tot een steeds groter aantal mensen die hun rekening niet konden betalen. In een parlementaire vraag van 23 maart 2011 verklaarde de minister dat er in 2009, 791 gezinnen afgesloten werden van water, in 2010 waren dat er 2.362. Dit werd geweten aan de sterke stijging van afsluitingen bij twee Antwerpse maatschappijen (die voordien niet of nauwelijks afsluitingen deden).44 De laatste cijfers tonen een verdere stijging tot 3.801 in 2012 en 4.728 in 2013.45 Bij deze cijfers moet wel een belangrijke kanttekening geplaatst worden. De afsluitingen zijn niet altijd het gevolg van wanbetaling. Het is niet eenvoudig om een goed zicht te krijgen op het exacte aantal mensen dat omwille van betalingsmoeilijkheden afgesloten wordt van water, dit geldt ook in geval van gas of elektriciteit. 53 Procedure voor wanbetaling waterfactuur De exploitant factureert het waterverbruik en de kosten die ermee verband houden via de integrale waterfactuur. 1) De klant heeft de mogelijkheid om een uitstel van betaling aan te vragen bij de exploitant. 2) Als de klant na het verstrijken van de uiterste betaaldatum niet betaald heeft, stuurt de exploitant een herinneringsbrief. Daarin vermeldt de exploitant de procedure voor ingebrekestelling. 3) Als de klant na het verstrijken van de uiterste datum voor het treffen van een regeling voor de betaling van de openstaande rekeningen nog geen regeling getroffen heeft om de openstaande rekening te betalen, stelt de exploitant de klant in gebreke met een aangetekende brief. In de ingebrekestelling moet de exploitant uitleggen wat er gebeurt als de klant niet reageert op de brief. Er wordt ook gewezen op de mogelijkheid om een afbetalingsplan af te sluiten met de exploitant, via het OCMW of met een erkende instelling voor schuldbemiddeling. Als de klant ook daar niet op ingaat en niet betaalt, heeft de exploitant verschillende mogelijkheden: 1) De procedure via de rechtbank geeft de exploitant de mogelijkheid om de schuld die de klant opbouwt, in te vorderen; 2) Het afsluiten van de drinkwatertoevoer: • kan voor gedomicilieerde personen enkel wanneer de Lokale Adviescommissie (LAC) haar akkoord geeft om af te sluiten; • voor huishoudelijke klanten die op het leveringsadres niet gedomicilieerd zijn, kan de exploitant overgaan tot afsluiting zonder verdere procedures te volgen. 15% tegenover het jaar voordien. 31.351 dossiers werden aan het LAC overgemaakt, daarvan werden er 19.049 behandeld (wanneer er in tussentijd een oplossing is, bijvoorbeeld als de schuld wordt afgelost, dan komt dit dossier niet op het LAC). 946 maal adviseerde het LAC tot afsluiting, 3.865 maal werd dit geweigerd, in 14.102 gevallen kwam er een voorwaardelijk advies (er worden voorwaarden opgelegd zoals het naleven van een afbetalingsplan).47 Deze cijfers tonen aan dat het gaat om tienduizenden gezinnen die in de moeilijkheden komen door de kost van de waterfactuur. Het behoeft weinig uitleg dat het afsluiten van water Hoe groot de problematiek is kan wel duidelijker worden door de cijfers voorafgaand aan een mogelijke afsluiting te bekijken. In 2013 waren er 69.452 aanvragen voor een betalingsuitstel, waarvan 97,9% is toegestaan, een toename van het aantal aanvragen met 5,7% tegenover het jaar voordien.46 Er werden in 2013 50.245 afbetalingsplannen aangevraagd (de vergelijking met het jaar voordien is onvolledig omdat er voor enkele maatschappijen in 2012 geen gegevens beschikbaar waren). Ook hier werden deze bijna allemaal aanvaard (98,3%). In 8.155 gevallen werd er een gerechtelijke invorderingsprocedure opgestart. Een daling met 54 dramatisch is voor elk gezin. Dit maakt je leven onleefbaar. Water mag enkel afgesloten worden in bepaalde gevallen: gevaar voor de volksgezondheid of geen gedomicilieerde klant meer op het leveringsadres. Hiervoor moet men niet via het LAC (zie kader). Wanneer water wordt afgesloten omwille van fraude of klaarblijkelijke onwil, moet men wel naar het LAC. In theorie zouden dus enkel in het tweede geval mensen omwille van betalingsmoeilijkheden kunnen zitten, fraude werd in 2013 nooit ingeroepen als reden. Het begrip klaarblijkelijke onwil is wel voor interpretatie vatbaar, het gaat hier over mensen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Hoewel een goed werkend LAC er zou moeten in slagen om dit correct te beoordelen, blijken, net zoals bij energie, vooral mensen in armoede afgesloten te worden. Ook in Brussel is er een sterke stijging in de waterproblematiek. 7,6% van de huishoudens heeft een afbetalingsplan lopen. Hierbij kan een beroep gedaan worden op een sociaal waterfonds om te helpen bij de afbetalingen. De verschillende OCMW’s die dit beheren en toekennen besteedden hieraan 1.9 miljoen euro in 2013. Wanneer afbetaling niet lukt dan is het de vrederechter die beslist over een eventuele afsluiting. Dit gebeurde in 494 huishoudens.48 55 LAC (Lokale adviescommissie)49 De netbeheerder of waterleverancier die een verbruiker wil afsluiten, moet in bepaalde gevallen eerst advies vragen aan de Lokale Adviescommissie (LAC) van de gemeente. In die commissie zitten mensen van het OCMW, de netbeheerder of waterleverancier, en eventueel de schuldbemiddelaar van de verbruiker. • als de verbruiker weigert om met de waterleverancier een regeling uit te werken voor de betaling van openstaande facturen of de regeling niet nakomt • als de waterleverancier geen toegang krijgt tot de ruimte van de watermeter om de aansluiting of die watermeter te controleren • als de verbruiker weigert om de procedures te volgen voor de overname van de waterlevering of voor een vernieuwde indienststelling van de waterlevering. Het OCMW onderzoekt dan eerst de situatie van de verbruiker. Als het probleem niet opgelost kan worden, bespreekt de LAC het dossier op een vergadering. Ook de verbruiker wordt uitgenodigd op de vergadering om zich te verdedigen. De LAC beslist dan over afsluiting of heraansluiting van elektriciteit, aardgas of water. Ook de verbruiker kan de LAC een verzoek sturen om heraangesloten te worden. Dan kan alleen als de reden voor afsluiting niet langer geldt en de netbeheerder of waterleverancier een verzoek tot heraansluiting toch heeft geweigerd. Voorwaarden De netbeheerder moet de Lokale Adviescommissie (LAC) toestemming vragen om de verbruiker af te sluiten van elektriciteit en/of aardgas: • als de verbruiker een afbetalingsplan weigert of niet naleeft • als de netbeheerder geen toegang krijgt tot de ruimte van de meter of budgetmeter voor plaatsing, inschakeling, controle van de meter of opname van de meterstand • als de netbeheerder geen toegang krijgt tot de ruimte van de budgetmeter om de stroombegrenzer te kunnen uitschakelen • als het leveringscontract werd opgezegd om een andere reden dan wanbetaling en de verbruiker geen leveringscontract met een andere energieleverancier heeft gesloten. Procedure • Brief naar de LAC De netbeheerder of waterleverancier stuurt een brief naar de Lokale Adviescommissie (LAC) met het verzoek om de verbruiker te mogen afsluiten. Ook de verbruiker kan naar de LAC een brief sturen met een verzoek tot heraansluiting als de reden voor de afsluiting niet langer geldt en de netbeheerder of waterleverancier een heraansluiting toch heeft geweigerd. De LAC neemt dan contact op met de netbeheerder of waterleverancier. • Sociaal onderzoek Het OCMW neemt contact op met de verbruiker. Als het probleem nog opgelost raakt vóór de LACvergadering, dan moet de verbruiker niet naar de vergadering komen. De waterleverancier moet de Lokale Adviescommissie (LAC) toestemming vragen om de verbruiker (van water voor huishoudelijk gebruik) af te sluiten: • Uitnodiging De LAC stuurt de verbruiker een brief met een 56 Bedrag De bemiddeling door de LAC en eventuele begeleiding door het OCMW is gratis voor de verbruiker. Kosten voor afsluiting of heraansluiting zijn altijd voor de klant. uitnodiging om naar de LAC-vergadering te komen. De verbruiker mag zich op de vergadering laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand anders (familielid, raadsman, buurtwerker of andere vertrouwenspersoon). • LAC-vergadering Op de LAC-vergadering wordt de situatie besproken. De verbruiker heeft het recht om gehoord te worden op de vergadering. Op de vergadering nemen de leden van de LAC een beslissing. Alle leden moeten het eens zijn over de beslissing. Zolang er geen unanieme beslissing is, mag de netbeheerder of waterleverancier niet afsluiten. Vaak geldt de beslissing alleen onder bepaalde voorwaarden. Er zijn vier beslissingen mogelijk. - De netbeheerder of waterleverancier mag de verbruiker niet afsluiten. - De netbeheerder of waterleverancier mag de verbruiker afsluiten. De netbeheerder mag de elektriciteit echter niet afsluiten in de winterperiode, die normaal loopt van 1 december tot 1 maart. Op basis van de weersvoorspellingen besliste de minister van Energie om deze periode in 2015 te verlengen tot en met 15 maart 2015. - De netbeheerder of waterleverancier moet de verbruiker heraansluiten. - De netbeheerder of waterleverancier moet de verbruiker niet heraansluiten. Uitzonderingen In deze gevallen kan de netbeheerder de verbruiker afsluiten zonder advies te vragen aan de LAC: • als de woning niet bewoond is • als de verbruiker fraude heeft gepleegd en niet toelaat dat de situatie wordt rechtgezet • als de toestand onveilig is (gevaar voor brand, elektrocutie, …) • als de verbruiker verhuisd is en zijn verhuis niet goed geregeld heeft. In deze gevallen kan de waterleverancier de verbruiker afsluiten zonder advies te vragen aan de LAC: • als de woning niet bewoond is • als de verbruiker of eigenaar fraude heeft gepleegd • zodra en zolang als er gevaar is voor de volksgezondheid (en er een bevel tot afsluiting is van een toezichthoudende ambtenaar) • als de verbruiker geen keuring, inventarisatie, controle of onderhoud toelaat van het huishoudelijk leidingnet (en er een bevel tot afsluiting is van een toezichthoudende ambtenaar) • als bij keuring blijkt dat het huishoudelijke leidingnet niet volgens de regels is (en er een bevel tot afsluiting is van een toezichthoudende ambtenaar). • Brief met beslissing De verbruiker en de netbeheerder/waterleverancier krijgen een brief waarin staat wat de LAC beslist heeft. 57 Veel hangt af van de al dan niet goede werking van de LAC. Hier zijn zeer sterke lokale verschillen. Een goede LAC-werking is afhankelijk van veel factoren. Hoe worden mensen uitgenodigd voor de LAC, worden de dossiers goed voorbereid, hoe verloopt het sociaal onderzoek, hoe wordt de zitting van de LAC aangepakt … Hiervoor verwijzen we graag naar de brochure van Samenlevingsopbouw provincie Antwerpen die met de steun van de afdeling Welzijn en Samenleving van de Vlaamse Gemeenschap is opgesteld. Je kan deze gratis downloaden.50 Deze brochure is zowel voor een lokale overheid als voor lokale verenigingen een must om samen er voor te zorgen dat de LAC-werking in de gemeente optimaal verloopt. “Eigenaars-verhuurders zorgen niet altijd voor herstellingen in huis of lossen het probleem slechts voorlopig op.” 58 Systeem beschermde klant & sociale vrijstellingen water 51 vrijstellingsattest, ten laatste op 31 december van het jaar waarvoor het attest geldig is, opsturen. Je kan om sociale redenen een vrijstelling krijgen voor een deel van je factuur. Je valt dan onder de categorie ‘beschermde klant’. Je moet dan het abonnement en de bovengemeentelijke saneringsbijdrage niet betalen. In de meeste gemeenten krijg je ook een (gedeeltelijke) vrijstelling van de gemeentelijke saneringsbijdrage of een andere sociale correctie. Je hebt recht op deze sociale vrijstelling als je voldoet aan volgende voorwaarden: Het vrijstellingsattest is een attest afgeleverd door de bevoegde instanties waarmee je de vrijstelling of compensatie kan aanvragen. Bijvoorbeeld: • een jaarlijks afgeleverd attest van de Rijksdienst voor Pensioenen, waaruit blijkt dat men als bejaarde van een gewaarborgd inkomen of van de inkomensgarantie voor ouderen genoot; • een attest van het OCMW waaruit blijkt dat men een leefloon of een levensminimum ontving; • het jaarlijks afgeleverd attest van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, waaruit blijkt dat men als gehandicapte genoot van een inkomensvervangende tegemoetkoming, de tegemoetkoming ‘hulp aan bejaarden’ of de integratietegemoetkoming. • Je hebt recht op één van de volgende tegemoetkomingen: - personen met een handicap die genieten van de integratietegemoetkoming, de inkomensvervangende tegemoetkoming of de tegemoetkoming hulp aan bejaarden; - personen met een door het OCMW toegekend leefloon of levensminimum; - bejaarden en oudere personen die genieten van het gewaarborgd inkomen of de inkomensgarantie. - de waterfactuur staat op jouw naam, of op naam van een gezinslid dat op hetzelfde adres woont (hier gedomicilieerd). Je kan als beschermde klant ook andere voordelen krijgen: • een kosteloos plaatsbezoek voor opname van de jaarlijkse meterstand (op aanvraag) • informatie indien je verbruik verhoogt met minstens 25% en met minstens 50m³ • maandelijkse facturen (op aanvraag) • afbetalingsplan op maat (uitgewerkt in onderling overleg) • kosteloze aanmaning en ingebrekestelling • gratis waterscan van de woning. In de meeste gevallen krijg je die vrijstelling automatisch toegekend door je watermaatschappij. Is dat niet het geval, en denk je dat je wel in aanmerking komt omdat je aan de voorwaarden voldoet, dan moet je de vrijstelling aanvragen bij je watermaatschappij. Daarvoor moet je het 59 Het nieuw waterverkoopreglement heeft de openbare dienstverplichting voor water aangepast. Ook is er een sterke stijging in het aantal gemeenten waar een LAC-werking voor water actief is. De komende jaren zal uit de evolutie van de cijfers duidelijker worden in hoeverre deze regeling adequaat werkt en waar er nog moet bijgestuurd worden. Verder wil de minister overschakelen op een model waarbij het verbruik sterker doorweegt in de facturatie. Opnieuw geldt hier het principe van de ‘vervuiler/gebruiker betaalt’. Mits sociale correcties is dit een verdedigbaar principe. Toch moet ook hier opgelet worden voor mattheüseffecten. Zo is gebruik van regenwater een grote besparing op de factuur. Alleen moet je dan wel een regenwaterput en pomp hebben die voorziet dat je dit water kan gebruiken voor toilet en wasmachine. Iets wat voor mensen in armoede zelden haalbaar is. In januari 2016 zouden deze wijzigingen van kracht worden. Welzijnszorg zal de komende maanden alvast pleiten voor een duurzame oplossing waarbij ecologische argumenten hand in hand gaan met sociale rechtvaardigheid. Wijzigingen op komst Bij het schrijven van dit dossier (mei 2015) zijn er verschillende wijzigingen aangekondigd wat betreft die factuur. De gratis m³ water wordt afgeschaft vanaf januari 2016. Dit heeft een invloed op het gezinsbudget. Decenniumdoelen 2017 berekende dat dit gemiddeld € 90 zou kosten voor een gezin met 2 kinderen.52 Wel heeft de bevoegde minister Schauvliege aangekondigd dat hiervoor een compensatie zal voorzien worden voor mensen met een laag inkomen. De modaliteiten hiervan zijn nog niet bekend. Welzijnszorg rekent erop dat al wie het moeilijk heeft door deze regeling geen verhoging van de factuur zal kennen. Deze doelgroep zal verder moeten gaan dan enkel de beschermde klanten. Deze nieuwe regeling zal ook moeten voorzien in een compensatie voor mensen met een gemeenschappelijke watermeter, zoals dit in appartementen vaak voorkomt. 60 b.Energie Een goede woning heeft nood aan energievoorzieningen. Je woning goed en energiezuinig kunnen verwarmen is goed voor je leefkwaliteit en voor het milieu. Een warme douche, een warme maaltijd, de wasmachine … het vraagt allemaal energie. er na advies van het LAC 1.695 gezinnen afgesloten van aardgas en 1.150 van elektriciteit.55 In Brussel bestaat het systeem van de LAC’s niet en zijn er evenmin budgetmeters. Hier kan de leverancier een stroombegrenzer plaatsen. 21.007 gezinnen hadden in 2013 zo’n stroombegrenzer. Afsluiten kan in Brussel enkel na een bevel van de vrederechter.56 Voor wat betreft de problematiek van energiearmoede, de sociale openbare dienstverplichting voor energie zullen we het in dit dossier kort houden. De bundel ‘Wat kan ik doen aan energiearmoede?’ geeft een volledig overzicht over de problematiek. Je kan deze hier downloaden: http://samenlevingsopbouw-antwerpenprovincie. be/nl/nieuws/inspiratiebundel-energiearmoede_81. aspx. Om te vermijden dat mensen afgesloten worden van energie, bestaan er verschillende sociale maatregelen zoals een statuut beschermde klant, sociale tarieven voor beschermde klanten, hogere premies … Ook het gebrek aan duidelijke informatie zorgt er soms voor dat mensen in de problemen komen. De Vlaamse overheid heeft samen met Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie en de Hogeschool Kempen hiervoor een brochure opgesteld. Ook deze brochure kan je downloaden: http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/ c1-sociale-maatregelen-voor-wie-elektriciteiten-aardgas-koopt. Niet alleen vind je hierin een overzicht van de sociale maatregelen, ook vind je duidelijke schema’s wat er gebeurt wanneer je betalingsmoeilijkheden hebt en waar je terechtkunt voor klachten. Daarnaast staan er ook nog enkele tips in om energie te besparen. Deze brochure kan je raadplegen als aanvulling op dit dossier. Dit wil geenszins zeggen dat de problematiek van energiearmoede minder prangend is. Volgens de meest recente cijfers (2013) liepen er in Vlaanderen 109.220 afbetalingsplannen. Voor elektriciteit waren in Vlaanderen 80.295 gezinnen klant bij de netbeheerder, voor gas 58.42153. In Brussel ging het over 5.937 leveringspunten.54 Je wordt slechts klant bij de netbeheerder (Eandis of Infrax in Vlaanderen, Sibelga in Brussel) wanneer je geen openstaande schulden hebt staan. Op 31 december 2013 hadden 42.891 gezinnen in Vlaanderen een budgetmeter voor elektriciteit, voor aardgas waren dat er 27.554. Overigens valt op dat meer dan een kwart van de budgetmeters zogenaamde ‘naakte budgetmeters’ zijn, waarbij er geen minimale levering meer mogelijk is. Ook zijn er nog 2.175 gezinnen met een stroombegrenzer, die wordt geplaatst wanneer het plaatsen van een budgetmeter technisch niet mogelijk is. Zij krijgen dan slechts 10 ampère stroom. Uiteindelijk werden 61 c. Ecologisch en betaalbaar? Investeren in kennis van mensen Hoe kan je energie besparen, waar heb je recht op, welke premies en tegemoetkomingen bestaan er …? Vaak een hele hoop informatie en een doolhof aan regelgeving om je weg in te zoeken. Eenvoudigere regelgeving helpt altijd, maar er is nood aan vorming en informatie op maat, ook voor kwetsbare doelgroepen. De goedkoopste energie is de energie die je niet verbruikt. Een waarheid als een koe. Maar dit mag niet gelezen worden als een pleidooi om aan elementair comfort en levenskwaliteit in te boeten. Hetgeen vaak de realiteit is van mensen in energiearmoede. Probeer maar eens te leven met 10 ampère elektriciteit of helemaal zonder water of gas wanneer die afgesloten zijn. Dit leidt tot besparingskeuzes die een invloed hebben op de gezondheid (te weinig verwarming, geen warme maaltijd, vochtige kledij) en andere levensdomeinen zoals sociale contacten (je nodigt geen gasten uit in een koud huis). De energiesnoeiers proberen op deze vragen een antwoord te bieden. Zij voeren onder meer de energiescans uit die onder de sociale openbare dienstverplichting vallen, maar zijn actief op nog meer vlakken: • Energiescans57 De distributienetbeheerders voor elektriciteit (Eandis en Infrax) hebben een aantal sociale openbare dienstverplichtingen. Eén daarvan is het (laten) uitvoeren van huishoudelijke energiescans. Energie besparen is goed en duurzaam wanneer dit zowel je verbruik als je kwaliteit van leven ten goede komt. Maar je moet ook de kennis en de mogelijkheden hebben om dat te doen. 62 - De huurder een actieve budgetmeter voor elektriciteit of aardgas heeft; - De huurder behoort tot de doelgroep van de meest behoeftigen van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) - De woning verhuurd wordt via een sociaal verhuurkantoor, OCMW of lokaal bestuur; - Er voor de huurder een verzoek tot afsluiting van gas of elektriciteit werd ingediend bij de Lokale Adviescommissie. - De geregistreerde huurprijs van de woning niet meer is dan € 450 (of € 500 in centrumof grootsteden of vlabinvestgebied). Om van deze premie te kunnen genieten, begeleidt een projectpromotor het hele proces. In heel wat gemeenten kan je hiervoor terecht bij de Energiesnoeiers. Zij zorgen voor alles: afspraken met de huurder en de eigenaar, aanstellen van een vakbekwame aannemer, aanvragen van de premie ... In ruil voor de begeleiding en de extra hoge premie engageert de eigenaar zich om: - De huurprijs niet te verhogen als gevolg van de isolatiewerken; - Het huurcontract niet op te zeggen voor het einde van de contractueel bepaalde huurperiode; - Een eventueel restbedrag voor de uitvoering van de werken te financieren. • Energieconsulent: consulenten die in samenwerking met andere huisvestingsactoren en het lokaal beleid advies geven aan mensen in armoede over energiebesparende maatregelen en de steun die ze kunnen krijgen. • Pakket kleine energiebesparende maatregelen uitvoeren: Dit initiatief wordt meestal gelinkt aan het lokaal sociaal beleid in de gemeente. De energiesnoeiers gaan met een pakket bij de mensen thuis om zo kleine energiewinsten te boeken. In heel wat gemeenten doen ze hiervoor beroep op de energiesnoeiers. Voor volgende doelgroepen is de energiescan helemaal gratis: - Wie recht heeft op de sociale maximumprijs voor elektriciteit en aardgas; - Wie een actieve budgetmeter voor elektriciteit of aardgas heeft; - Wie behoort tot de doelgroep van de meest behoeftigen van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) - Wie een woning huurt van een sociaal verhuurkantoor of sociale huisvestingsmaatschappij; - Wie een woning huurt bij een OCMW of lokaal bestuur; - Wie een woning huurt op de private huurmarkt met een geregistreerde huurprijs van max. € 450 (of € 500 in centrum- of grootsteden of vlabinvestgebied). - Voor wie een verzoek tot afsluiting van gas of elektriciteit werd ingediend bij de Lokale Adviescommissie. Om deze energiescans uit te voeren werken de Energiesnoeiers samen met het OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen en tal van andere toeleiders/intermediairen. • Isolatie plaatsen, eventueel in samenwerking met reguliere aannemers. • Promoten van het project dakisolatie: Eigenaars die een woning verhuren die geen dakisolatie heeft kunnen hiervoor vanaf 2015 strafpunten krijgen. Vanaf 2020 is het verhuren van die woningen zelfs verboden. Daarom geeft de overheid een extra hoge premie van 23 euro per m² voor dakisolatie in woningen op de private huurmarkt, op voorwaarde dat: - De huurder recht heeft op de sociale maximumprijs voor elektriciteit en aardgas; 63 Het project ‘energiesnoeiers’ stond de voorbije maanden onder druk van besparingen. Er was sprake van het verdwijnen van het project. Uiteindelijk beloofde minister voor energie Turtelboom dat dit project behouden zal blijven en de taken zelfs uitgebreid zouden worden.59 We rekenen erop dat de minister zich houdt aan haar belofte en ook de nodige middelen voorziet voor dit initiatief. Een initiatief dat bovendien nog een ander aspect van duurzaamheid koppelt aan haar ecologische doelstellingen. Niet alleen richten ze zich specifiek op maatschappelijk kwetsbare doelgroepen, er wordt ook gewerkt met sociale economieprojecten waarbij diezelfde groepen kansen op een duurzame tewerkstelling wordt geboden en waar ze heel wat kennis kunnen opdoen om later eventueel door te stromen naar de reguliere economie. Om verdere vooruitgang te realiseren zal vooral werk gemaakt moeten worden van de huurmarkt. Op de sociale huurmarkt kan dit door extra investeringen in de renovatie van sociale huurwoningen. Zoals eerder uit de kwaliteitsstatistieken bleek is hier nog een heel grote nood. Anderzijds is er de private huurmarkt. De moeilijkheid daar bestaat erin om de eigenaarverhuurder te stimuleren om aanpassingen te doen aan de woning, zonder dat de huurprijs zodanig stijgt dat deze woningen nog duurder worden voor gezinnen met een laag inkomen, die sterk vertegenwoordigd zijn op de huurmarkt. Investeer in energiezuinige woningen voor iedereen Eerder in dit deel hadden we het al over investeringen in de kwaliteit van woningen. Ook energiebesparende investeringen vallen hieronder. Via het project ‘Energie en woonkwaliteit’, van samenlevingsopbouw Antwerpen provincie, vind je fiches terug over de meeste maatregelen: http://samenlevingsopbouw-antwerpenprovincie. be/nl/programmas-en-projecten/recht-openergie/energie-en-woonkwaliteit-provincie-envlaanderen_83.aspx. “Door een te laag inkomen moet je soms besparen op warmte en energie en gaat ook een stuk gezelligheid verloren.” Minister Turtelboom heeft aangekondigd dat ze in de toekomst allerlei premies sterker wil toespitsen op kwetsbare doelgroepen. Er is een energielening aan 0% intrest voor mensen met een laag inkomen. Dit is een goede maatregel, maar vooral toegespitst op woningeigenaars. 64 Een deel van de moeilijkheden hangt samen met het profiel van de private huurmarkt en de private verhuurder. De krapte op de markt maakt dat de noodzaak om een goede, energiezuinige woning aan te bieden klein is. Een sterkere private huurmarkt zou hieraan verhelpen, waarbij vraag en aanbod meer in evenwicht zijn. De private verhuurder, meestal eigenaars van één of twee huurwoningen, zien op tegen de kostprijs en de nodige inspanningen, omwille van ouderdom, omwille van gebrek aan informatie of omdat ze het nut niet inzien van die investeringen tegenover de opbrengst. die vanaf 2020 verplicht zal zijn voor alle huurwoningen en waarvoor nu premies bestaan. Zoals hierboven te lezen zijn deze premies hoger voor wie verhuurt aan kwetsbare huurders en zich engageert om dit verder te doen in de toekomst. Naast dakisolatie zijn er nog heel wat andere infrastructuurwerken die hun nut hebben: raamen deurwerk, muur-, vloer- of leidingisolatie … en toestellen zoals de verwarmingsketel en witgoed. Hiervoor kan eenzelfde systeem uitgewerkt worden als voor dakisolatie, waarbij gericht sterke stimulansen gegeven worden en middelen ter beschikking gesteld worden. Ook de stimulansen voor eigenaars om hun woning via een SVK te verhuren zijn een goed instrument om te werken aan de kwaliteit van woningen en tegelijk de betaalbaarheid te verzekeren. We pleiten hier voor een beleid met de wortel en de stok: maximaal stimuleren en ondersteunen van energiebesparende renovaties en aanpassingen met op langere termijn sancties wanneer dit niet gebeurd is. Een voorbeeld hiervan is de dakisolatie Overzicht energiepremies: www.energiesparen.be voor Vlaanderen http://www.leefmilieu.brussels/themas/ energie/energiepremies-2015 voor Brussel Energiezuinige toestellen voor mensen met een laag inkomen Al enkele jaren pleit Welzijnszorg in verkiezingsmemoranda voor een systeem om energiezuinige toestellen betaalbaar te maken voor mensen in armoede. Een oud toestel verbruikt erg veel energie. Dit terwijl een nieuw toestel met een laag verbruik zeer snel terugbetaald zou zijn door de besparingen op de energiefactuur. In Brussel krijg je hiervoor een premie, afhankelijk van je inkomen 50 tot 200 euro per toestel (tot maximaal 50% van het aankoopbedrag). Dit verlaagt de drempel gedeeltelijk, aangezien de eigen investering verlaagd kan worden. 65 Welzijnszorg pleitte voor een rollend fonds, waarbij mensen de aankoop van hun toestel terugbetalen afhankelijk van de gerealiseerde besparing. Dit fonds kan in samenwerking met de overheid, producenten en distributeurs opgesteld worden. Dit kan zorgen voor een vernieuwing van deze toestellen, wat goed is voor de verkoop, een milieubesparing en een financiële besparing voor de gebruikers. Recent kondigde minister Turtelboom aan dat de energielening ook beschikbaar zal worden voor de aankoop van huishoudtoestellen, met name wasmachine, ijskast en diepvriezer met een A+ energielabel. Mensen met een laag inkomen, een verhoogde tegemoetkoming, mensen in schuldbemiddeling, mensen in energiearmoede en eigenaars die hun woning via het SVK verhuren komen in aanmerking60. Deze renteloze lening zou gekoppeld worden aan een energiescan door de energiesnoeiers. Welzijnszorg is blij met dit initiatief van de minister en de experimenten vanuit Samenlevingsopbouw. In de uitwerking van de energielening voor huishoudtoestellen moet de administratieve drempel zo laag mogelijk zijn. Aangezien het gaat over relatief kleine bedragen (de energielening kan voor andere doeleinden tot € 10.000 bedragen) moet de administratie beperkt worden. Andere systemen, zoals het rollend fonds of het leasesysteem, moeten bij succes ingepast worden in een algemeen Vlaams (en Brussels) beleid. Samenlevingsopbouw test zo’n rollend fonds in twee gemeenten (Beerse en Turnhout) in de provincie Antwerpen met 60 toestellen in 2015. Tegen 2019 willen ze dit project over de hele provincie uitrollen en de kaap van 1.000 toestellen halen. In de provincie West-Vlaanderen experimenteert men met een lease-systeem, waarbij mensen in armoede bij de producent een energiezuinig toestel huren aan een voordelige prijs. Ook hier starten ze in twee gemeenten met 60 toestellen en willen ze tegen 2019, 500 toestellen laten leasen in de hele provincie. 66 6. Een leefomgeving met toekomst De woonkwaliteit wordt niet alleen bepaald door je eigen woning en de kwaliteit daarvan. Ook de omgeving waarin je woont, speelt een rol. Is er voldoende groen, is het een veilige omgeving, is er veel geluidshinder, zijn er speelen ontspanningsmogelijkheden, hoe zit het met winkels en openbare diensten in de buurt? van groene vrije ruimte. (Kruize, 2007) - In Frankrijk bleek dat sociaal kwetsbare groepen meer blootgesteld worden aan luchtvervuiling en geluidsoverlast onder meer omwille van vervuilende en gevaarlijke industrie in hun omgeving. (Diebolt en Helias, 2005) - In Duitsland vond men een verband tussen sociale ongelijkheid en de aanwezigheid van schadelijke stoffen in de lucht in en om het huis. (Heinrich, Mielck, Schäfer en Mey, 2000) Voor de gevolgen van het ontbreken van dienstverlening in de buurt verwijzen we naar het Welzijnszorgdossier bij de campagne ‘Armoede (op den) buiten’ van 2013, te bestellen via www.welzijnszorg.be. De link met het deel rond mobiliteit in dit hoofdstuk is onmiskenbaar. Een gebrek aan mobiliteit beperkt de grootte van je leefomgeving. Verder onderzoek wijst op verschillende oorzaken van die vaststellingen, die eigenlijk voor de hand liggen, zeker wanneer de marktwerking op de huisvestingsmarkt zeer sterk is. Woningen die in een minder goede omgeving liggen zijn minder waard. Zowel de aankoop- als de huurprijzen zullen lager liggen. Die goede omgeving wordt uiteraard niet alleen bepaald door milieufactoren. Bereikbaarheid, ligging ten opzicht van omringende attractiepolen en de woning zelf spelen een rol. Soms zelfs tegengesteld. Zo zal een woning midden in de stad, ondanks geluidsoverlast die er kan opduiken, gemiddeld duurder zijn dan een woning op het platteland. Anderzijds zijn woningen in de groene stadsrand vaak zeer duur. Maar wanneer een grote verkeersas, spoorweg of vervuilende industrie in de buurt zijn, is het logisch dat de waarde lager is. Jammer genoeg betekent dat ook dat mensen met een lager inkomen in deze woningen terechtkomen. a.Milieuongelijkheid Internationaal onderzoek naar milieuvervuiling in woonbuurten spreekt van een dubbele milieuongelijkheid: mensen onderaan de sociale ladder worden meer blootgesteld aan schadelijke stoffen en ze zijn er gevoeliger aan. Dit omwille van de buurten waarin zij wonen en een zwakker immuunsysteem door hun armoedesituatie.61 Verschillende onderzoeken in onze buurlanden kwamen tot dezelfde bevindingen:62 - In Nederland stelde men vast dat gebieden met een lager inkomensniveau een mindere milieukwaliteit hebben dan deze met een hoger niveau. Dit zowel op het vlak van luchtverontreiniging als qua beschikbaarheid 67 De andere factor van de dubbele milieuongelijkheid ligt in de gezondheidskloof tussen rijk en arm. Mensen in armoede zijn gevoeliger voor ziektes en vervuiling. Naast de woonomstandigheden spelen ook de werkomstandigheden een rol. Andere aspecten van hun leven zoals het gebrek aan gezonde voeding, een ongezonde woning of te veel stress van een leven in armoede zorgen voor een minder lang leven en een minder goede gezondheid. De aanwezigheid van groen en open ruimte geeft de kans om te spelen en is goed voor de luchtkwaliteit. Een goede inrichting van de openbare ruimte, met goed onderhoud en netheid zorgt voor een aangename omgeving en een gevoel van veiligheid. Het is niet altijd evident voor een overheid om prioriteit te geven aan minder gegoede buurten. De inwoners van die buurten zijn minder mondig of weten hun weg naar de officiële instanties of media moeilijker te vinden. Hun stem klinkt minder luid in het maatschappelijk debat, terwijl leefbaarheidsproblemen een grotere impact hebben op hun leven. b. Leefbaarheid verzekeren Om voor iedereen een leefbare buurt te verzekeren moeten er zo veel mogelijk van bovenstaande milieuproblemen weggewerkt worden. Tevens moet de overheid investeren in minder aantrekkelijke buurten en werk maken van een goede ruimtelijke planning. Het is belangrijk dat ook deze buurten een stem krijgen. Daarvoor is het sociale middenveld in zijn geheel en verenigingen van en voor mensen in armoede of opbouwwerk in het bijzonder, noodzakelijk. 68 Ieder kind een sint – kwb De afgelopen jaren organiseerde kwb de actie ‘Ieder kind een sint’. Overal in Vlaanderen werd aan de kinderen gevraagd om niet enkel speelgoed te vragen aan de sint maar ook om een stuk (kwalitatief) speelgoed te schenken. Via Welzijnsschakels, armoedeverenigingen, opvangcentra of het OCMW werd het speelgoed herverdeeld onder kinderen uit gezinnen die het wat moeilijker hebben. Lokaal ontstonden ook een aantal samenwerkingen tussen kwb en armoedeverenigingen of Welzijnsschakels. In Zemst werd een gezamenlijk sinterklaasfeest georganiseerd. In Mariakerke schonken meer dan 50 gezinnen een grote hoeveelheid mooi speelgoed tijdens hun sintstoet en sinterklaasfeest voor vzw De Tinten, een organisatie die zich inzet voor vluchtelingen en asielzoekers en waarmee kwb Mariakerke sindsdien al meermaals samenwerkt. Ondertussen blijven heel wat kwb-afdelingen deze activiteit op hun programma plaatsen. Zo krijgt het ingezamelde speelgoed een 2de leven en krijgen nieuwe samenwerkingen een kans. Koen Schoutteten (kwb): “De actie ‘Ieder kind een sint’ draait om speelgoed en er duurzaam mee omgaan, maar ook om gezinnen tot een gesprek aan te zetten: over arm of rijk zijn, veel of weinig hebben, kansen krijgen of niet. Zijn we in staat om met onze (klein)kinderen ook te praten over armoede? Was jouw (klein)kind sint, wat zou hij/zij aan de andere kindjes willen geven? Kwb reikt gezinnen een methode aan om dit gesprek te voeren via een sintverhaal en een aantal vragen.” Gsm-actie – kwb Na het succes van vorig jaar zet kwb ook dit werkjaar in op de gsm-actie. Eind 2014 werden in 2 weken tijd maar liefst 1.800 kg aan oude gsm’s en gsm-laders opgehaald in 180 afdelingen. Dit is het equivalent van 13.000 gsm-toestellen of heel wat kostbare en zeldzame grondstoffen zoals indium, kobalt, goud, palladium en platina die opnieuw gebruikt kunnen worden. Het ontginnen van deze grondstoffen gaat niet enkel gepaard met onherroepelijke milieuschade, maar ook met diepgaande sociale conflicten, uitbuiting en kinderarbeid. Toch liggen per gezin nog altijd 2 tot 4 (oude) gsm-toestellen ongebruikt in de schuif terwijl het technologisch perfect mogelijk is om bijna alle grondstoffen uit een gsm te recupereren. “Door oude gsm’s en laders op te halen en hier te laten verwerken, draagt kwb bij tot een duurzamere wereld waar verstandig met materialen en grondstoffen wordt omgesprongen. Naast het ophalen wil kwb ook mensen informeren en ertoe 69 aanzetten om in de toekomst sneller hun oude elektrische en elektronische apparaten naar het containerpark, de kringwinkel of elektrohandel te brengen”, aldus Wim Verlinde, algemeen voorzitter van kwb. Bij de (handmatige) ontmanteling van vele toestellen wordt veelal een beroep gedaan op sociale werkplaatsen, een belangrijke deelsector van de sociale economie. Sociale werkplaatsen geven mensen opnieuw zin en een plaats in de maatschappij.” “In Vlaanderen zijn we wereldleider als het gaat over recyclage van elektrisch en elektronisch afval. Iets waar we terecht fier op mogen zijn. We beschikken namelijk over een aantal gespecialiseerde en hoogtechnologische bedrijven die hiervoor instaan maar ook heel wat lagere geschoolde jobs worden hierdoor gecreëerd. Help daarom mee aan een duurzamere wereld en breng je oude gsm’s en gsm-laders naar de verschillende inzamelpunten tussen 18 en 31 januari 2016. Meer info op www.kwb.be/gsmactie. 70 Projecten Community Land Trust een nieuw huisvestingsmodel De meerwaarde wordt op deze manier eigenlijk opgeslagen en verankerd in de grond. Daarmee gaan CLT’s in tegen het speculatieve aspect van de vastgoedmarkt. Een viertal jaar geleden deed een nieuw begrip zijn intrede in het debat rond betaalbaar en sociaal wonen in België. Community Land Trust (CLT). Een breed huisvestingsmodel, overgewaaid uit de VS, om betaalbare woningen op de markt te brengen en op lange termijn betaalbaar te houden. Dat gebeurt via een hybride eigendomsformule, ergens tussen huren en kopen in. Geert De Pauw van Community Land Trust Brussel legt uit wat het is. De basisfilosofie achter CLT’s is het idee dat de grond gemeenschappelijk goed is. Hij moet beheerd worden in het belang van de gemeenschap, en niet als iets waarmee diegenen die het zich kunnen veroorloven speculeren om meer geld te verdienen. De meerwaarde die vastgoed genereert, is trouwens meestal het gevolg van openbare investeringen. De bakstenen van een gebouw verliezen alleen maar aan waarde hoe ouder ze worden. Gebouwen winnen aan waarde dankzij investeringen in openbare ruimte en dienstverlening. Het CLT-systeem houdt die meerwaarde binnen de gemeenschap. Het debat over huisvestingspolitiek wordt beheerst door de tegenstelling tussen twee polen: steun voor eigendomsverwerving tegenover steun voor sociale huurwoningen. Enkele verenigingen gingen zo’n vijf jaar geleden op zoek naar alternatieven in de ruimte tussenin: formules die, net zoals sociale huurwoningen, blijvende betaalbaarheid garanderen, maar die aan de bewoners de voordelen bieden van het huiseigenaarschap: kapitaalopbouw, woonzekerheid, zeggenschap en onafhankelijkheid. Een zoektocht langs verschillende vormen van collectieve eigendom leidde naar de CLT’s. Open ledenorganisaties CLT’s zijn open ledenorganisaties die zijn samengesteld uit alle bewoners van de CLTwoningen. Daarnaast kan iedereen die woont of werkt in het werkingsgebied van de CLT lid worden en mee beslissen. Deze twee groepen, bewoners en buren, maken elk een derde van het bestuur uit. Het laatste deel is samengesteld uit vertegenwoordigers van het algemeen belang. De meerwaarde van de grond Community Land Trusts zijn door de gemeenschap bestuurde organisaties die, op gemeenschapsgrond, betaalbare woningen creëren voor mensen met een laag inkomen. De trust blijft eigenaar van de grond, maar de bewoners worden, via erfpacht, eigenaar van de woning. Wanneer die eigenaar zijn woning wil verkopen kan dat, maar de oorspronkelijke subsidie blijft binnen de trust. De verkoper zal slechts een gedeelte van de eventuele meerwaarde, zo’n 25 %, kunnen ontvangen. Zo kan de trust ervoor zorgen dat de woning betaalbaar blijft voor de volgende koper, zonder extra subsidie. Deze evenwichtige verdeling zorgt er enerzijds voor dat bewoners betrokken worden bij het bestuur. Anderzijds biedt ze een garantie dat de belangen van de omwonenden en het algemeen belang gerespecteerd worden. Naast koopwoningen realiseren CLT’s ook huurwoningen, winkels of ontmoetingsruimtes, en bieden zo de kans aan de buurt om mee te beslissen over wat er zal worden gebouwd. 71 Projecten Blijvende verantwoordelijkheid Een laatste kenmerk is wat men in de VS ‘stewardship’ noemt: de CLT neemt de blijvende verantwoordelijkheid op voor het land waarvan ze eigenaar is. Ze begeleidt de bewoners die daar nood aan hebben bij het eigenaarschap van hun woning. Het resultaat van die politiek is dat CLT’s het uitstekend gedaan hebben tijdens de vastgoedcrisis in de VS. Onderzoek toont aan dat CLT-eigenaars tijdens de crisis nauwelijks het slachtoffer werden van foreclosures (gedwongen beëindiging van de hypotheek), ondanks het feit dat het meestal om gezinnen met lage inkomens gaat. voorbereiden is. Ook in Gent worden er, op initiatief van Samenlevingsopbouw, soortgelijke projecten voorbereid. Overal in Vlaanderen en Wallonië zijn groepen aan het nadenken over de mogelijkheden van het model. Emancipatie-instrument De wooncrisis verplicht ons op zoek te gaan naar nieuwe formules. CLT’s hebben elders al bewezen een belangrijke aanvulling te kunnen zijn op bestaande vormen van woonpolitiek. Ervaringen in Brussel met de voorlopers van het CLT-project, zoals eerdere spaargroepen en woonprojecten als L’Espoir in Molenbeek, bewezen al hoe groot de meerwaarde is wanneer bewoners zelf de kans krijgen om in groep mee te werken aan de voorbereiding van hun woningen. Een internationaal model Het CLT-model is ontstaan in de Verenigde Staten, eind jaren ‘60. De eerste CLT werd opgericht in het zog van de zwarte burgerrechtenbeweging. New Communities Inc., in de zuidelijke staat Georgia, gaf aan zwarte landarbeiders de toegang tot land om te bewerken en om op te wonen. Vanuit dit eerste experiment ontwikkelde zich langzaam het model zoals we dat vandaag kennen. De nadruk ligt meer op wonen, de verkoopsformules en de bestuursvorm werden verder op punt gesteld. CLT’s kregen recent veel belangstelling omdat zij de vastgoedcrisis zo goed konden doorstaan. Daardoor zit het model de laatste jaren in de lift. Meer en meer lokale overheden starten ermee. En vanuit de VS wordt nu ook langzaamaan de rest van de wereld veroverd. In Schotland wordt al lang met de formule gewerkt, en in Engeland is het CLT-model de laatste jaren aan een steile opmars bezig. België is de voorloper voor het Europese continent. De Brusselse regering ging in 2012 met een aantal basisorganisaties in zee voor de oprichting van een Community Land Trust, die nu de eerste twee projecten aan het 72 Een innoverend project met steun van de werknemers van de petroleumsector CLT’s vormen zo een krachtig emancipatieinstrument. Ze bieden de kans aan arme bewoners om een kapitaaltje op te bouwen, maar ze bieden hen ook een plek waar ze samen met hun buren zelf kunnen meebouwen aan een betere buurt. CLT’s gaan daarmee radicaal in tegen de heersende visie op stadsvernieuwing, als zou het nodig zijn om meer gegoede gezinnen aan te trekken om bepaalde stadswijken uit het slop te trekken, waarbij de armen dan maar elders moeten gaan wonen. CLT’s bieden immers een plek waar ook wie het niet zo breed heeft kan groeien, om zo de buurt op te tillen. Tegelijk zorgen ze ervoor dat deze plek betaalbaar blijft, ook voor de volgende generaties. Woonwagenbewoners gaan ‘wonen’ Steeds minder woonwagenbewoners trekken rond. Opbouwwerkers en hulpverleners met contacten bij deze bevolkingsgroep stellen vast dat een aantal gezinnen van woonwagenbewoners de overgang naar het ‘vaste’ wonen in een huis niet menswaardig kunnen maken: het is te duur, ze voelen er zich niet helemaal thuis, enz. Het beleid van onze overheden houdt geen rekening met de woonnoden van deze mensen. Een kleinschalig project in Aarschot wil in overleg met woonwagenbewoners zelf een andere vorm van wonen ontwikkelen die beantwoordt aan hun noden en vereisten én beantwoordt aan alle regelgeving. Daardoor kan dit project navolging krijgen binnen de sociale huisvesting. CLT Vlaanderen CLT’s kunnen een aanvulling vormen op onze woonmarkt, zoals hierboven beschreven. Zo’n nieuwe vorm heeft echter nood aan een kader op maat van onze woonmarkt en woonwetgeving. Hiervoor is het platform CLT Vlaanderen opgericht in het voorjaar van 2014. Op de website www.CLTGent.be vind je alle informatie over het platform en over de oprichting van een CLT in Gent. Welzijnszorg verleent steun aan CLT Vlaanderen als pilootproject. Hierdoor willen we bijdragen aan de ontwikkeling en bekendmaking van het CLT-model in Vlaanderen. Woonwagenbewoners zijn sterk onbekend. Ze omschrijven zichzelf als Rom, Manoesj of Voyageur. Woonwagenbewoners zijn, met andere woorden, geen homogene groep. De herkenning en erkenning door de andere Roms, Manoesjen of Voyageurs, is voor hen het belangrijkste. Dat gebeurt op basis van sociale en culturele kenmerken. Het wonen in een woonwagen, vroeger of nu, is een element dat meespeelt. Sommige mensen beschouwen zichzelf als woonwagenbewoners, hoewel ze in een huis wonen. Ze hebben een nomadische herkomst en onderhouden nauwe banden met woonwagenbewoners die wel in een woonwagen wonen. 73 Projecten Er wonen volgens de laatste schattingen zo’n 10.000 woonwagenbewoners in Vlaanderen. Een deel van hen woont nog in een caravan of woonwagen. De anderen wonen, soms noodgedwongen in een huis. Exacte cijfers verzamelen over woonwagenbewoners is niet eenvoudig, want juridisch-administratief staan ze niet als woonwagenbewoners geregistreerd, maar gewoon als Belgen. De woonbehoefte van woonwagenbewoners is in volle evolutie. We kunnen ze niet langer nostalgisch vastpinnen in hun traditionele woonvorm (rondtrekkend wonen). Maar het ‘vast permanent wonen’ blijkt ook geen alternatief. Men houdt immers vast aan een vorm van verplaatsbaarheid. verplaatsbaar wonen met recreatieve stacaravans. De oude stacaravans verkrotten dus verder. RISO Vlaams-Brabant, de stad Aarschot en de provincie besloten het goede voorbeeld te geven: er worden 5 kleine (40m²), verplaatsbare (gebouwd op een chassis), betaalbare (max. € 40.000) én duurzame (energiezuinig) constructies ontworpen. Deze constructies zijn bijna passiefwoningen. De eerste 3 constructies moeten intussen ongeveer klaar zijn. Voor de 2 volgende constructies wil men bouwtechnisch en financieel leren uit de 3 eersten. Hoewel er op woonwagenterreinen door de overheid gemeenschappelijk sanitair is, zal er in deze constructies, anders dan in “gewone” woonwagens, sanitair in de woonruimte zelf zijn. Daardoor voldoen de constructies aan de normen van de Vlaamse Wooncode. Sanitair binnen is immers een noodzakelijke voorwaarde om een attest te krijgen als een conforme woning. En zo wil men bewijzen dat dit een volwaardige woonvorm kan zijn die ook een plek verdient in het sociaal woonbeleid. Via Welzijnszorg neemt het Sociaal Fonds van de petroleumsector de financiering van dat sanitair op zich én de inrichting van de woonomgeving op het terrein. Welzijnszorg vzw zal met RISO Vlaams-Brabant de opvolging doen van de beleidsmatige inbedding van het project. Wij zetten onze politieke contacten in om de mogelijkheden van dit project voor de rest van Vlaanderen te bepleiten, ondersteunen RISO Vlaams-Brabant bij het aankaarten van het dossier bij de bevoegde instanties en maken het project ruimer bekend. De meerderheid blijft in familieverband samen staan op private of openbare woonwagenterreinen. Deze laatste vallen onder het integratiebeleid dat subsidies voorziet voor staanplaatsen met sanitaire voorzieningen. De bewoners voorzien zelf in de woongelegenheid. Maar door hun economische situatie en lage scholing sluipt ook hier de armoede binnen. Gezinnen in armoede kunnen geen verplaatsbare constructies verwerven die voldoen aan de minimale kwaliteitseisen om er permanent in te wonen. Dit project is er gekomen omdat we door de werking op meerdere terreinen merkten dat een aantal gezinnen de overgang naar het ‘vaste’ wonen niet menswaardig kunnen maken. Deze groep valt door het beleidsmatig hokjesdenken tussen twee stoelen: de subsidiëring van de woonwagenterreinen zit bij het inburgeringsbeleid, een vraag naar tussenkomst rond de woonkwaliteit schuiven ze door als een opdracht van sociale huisvesting. Binnen sociale huisvesting is er pleinvrees rond sociale woonprojecten met kleine verplaatsbare constructies, men associeert de vraag naar 74 Eindnoten 1 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.28. 2 https://steunpuntwonen.be/Documenten/ Onderzoek_Werkpakketten/gwo-volume-1-eind. pdf 3 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.28. 4 Idem, p.28-29. 5 http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_ daklozen.htm 6 http://census2011.fgov.be/data/fresult/ buildingsownerliving_nl.html 7 Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium, berekeningen Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel (cijfers 2012) 8 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.31. 9 Dierckx, D., Coene, J., & Raeymaeckers, P., (red.) (2014). Armoede en Sociale Uitsluiting - Jaarboek 2012. Acco, p.360. 10 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.31. 11 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.32. 12 Heylen, K., & Winters, S. (2012). De verdeling van de subsidies op vlak van wonen in Vlaanderen. Steunpunt Wonen, p.11. 13 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.64. 14 Idem, p.65. 15 http://www.menswaardiginkomen.be/ 16 http://annemieturtelboom.be/energieleningvoortaan-ook-voor-installatie-van-zonnepanelen/ 17 Idem, p.61. 18 Observatorium voor gezondheid en Welzijn Brussel, Welzijnsbarometer 2014, Brussels armoederapport, p.46. 19 www.vmsw.be/nl/particulieren/huren-via-eensvk/wat-is-een-svk20 http://www.vmsw.be/nl/particulieren/huren-viaeen-svk/informatie-voor-de-huurders/wie-komtin-aanmerking21 Winters, S., De Coninck, A., Tratsaert, K., & Heylen, K. (2011). De uitvoering van basisbegeleidingstaken in de sociale huisvesting. Steunpunt Ruimte en Wonen, p.95. 22 http://codex.vlaanderen.be/Zoeken/Document. aspx?DID=1005498&param=inhoud 23 http://www.huisvesting.irisnet.be/wie-doet-wat/ de-brusselse-huisvestingscode 24 Kesteloot, C., & Meys, S. (2008). Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. KULeuven, p.41. 25 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.71. 26 Idem, p.72. 27 Idem, p.69. 28 Idem, p.78. 29 Idem, p.80. 30 Idem, p.80-81. 31 Idem, p.77. 32 Idem, p.77-78. 33 Pact 2020, kernindicatorenmeting 2013, Vlaanderen in actie, p.199. 34 http://www.energiesnoeiers.net/ 35 Observatorium voor gezondheid en Welzijn Brussel, Welzijnsbarometer 2014, Brussels armoederapport, p.46-47. 36 Winters, S., et al. Wonen in Vlaanderen anno 2013, De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Garant, Antwerpen, 2015, p.90. 37 Idem. 38 Idem. 39 Je kan deze bundel hier downloaden: http:// samenlevingsopbouw-antwerpenprovincie.be/nl/ 75 76 nieuws/inspiratiebundel-energiearmoede_81.aspx 40 Voor meer informatie over dit netwerk www. transitienetwerkmiddenveld.be 41 Transitienetwerk middenveld, Een rechtvaardige financiering van de energietransitie. Oktober 2014, p.2-3. 42 https://www.vmm.be/data/bereken-jewaterfactuur 43 Vlaamse milieumaatschappij, Watermeter 2014, Drinkwaterproductie en –levering in cijfers, 2015, p.40. 44 https://www.vlaamsparlement.be/plenairevergaderingen/620257/verslag/623775 45 Vlaamse milieumaatschappij, Statistieken toepassing algemeen waterverkoopreglement jaar 2013, 2014, p.14. 46 Vlaamse milieumaatschappij, Statistieken toepassing algemeen waterverkoopreglement jaar 2013, 2014, p.10. 47 Idem, p.11-12. 48 Observatorium voor gezondheid en Welzijn Brussel, Welzijnsbarometer 2014, Brussels armoederapport, p.51. 49 http://www.vlaanderen.be/nl/bouwen-wonenen-energie/elektriciteit-aardgas-en-verwarming/ advies-van-de-lokale-adviescommissie-lac-overafsluiting-heraansluiting-van-elektriciteit-aardgas 50 http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/ leidraad-voor-een-goede-praktijk-van-de-lokaleadviescommissie-lac 51 https://www.vmm.be/water/waterfactuur/ vrijstelling 52 http://www.decenniumdoelen.be/ documenten/150107_besparingen_mensen_in_ armoede_studie_en_tabellen.pdf 53 http://www.vreg.be/sites/default/files/ samenvatting_sociaal_rapport_via_infographics.pdf 54 Observatorium voor gezondheid en Welzijn Brussel, Welzijnsbarometer 2014, Brussels armoederapport, p.50. 55 http://www.vreg.be/sites/default/files/ samenvatting_sociaal_rapport_via_infographics.pdf 56 Observatorium voor gezondheid en Welzijn Brussel, Welzijnsbarometer 2014, Brussels armoederapport, p.51. 57 http://www.energiesnoeiers.net/es/ energiescans_42.aspx 58 http://www.energiesnoeiers.net/es/sociaaldakisolatieproject_110.aspx 59 http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/ politiek/1.2132602 60 http://annemieturtelboom.be/energieleningvoortaan-ook-voor-installatie-van-zonnepanelen/ 61 Morrens, B. e.a. Hoe milieuongelijkheid op zich ongelijk kan zijn: blootstelling aan milieuvervuilende stoffen bij buurtbewoners van industriezones. In: Dierckx, D., Coene, J., & Raeymaeckers, P., (red.)(2014). Armoede en Sociale Uitsluiting - Jaarboek 2014. Acco, p.231. 62 Idem, p.230. 63 http://www.samenlevingsopbouw.be/e-dossiers/ anders-wonen/clt-huisvestingsmodel 77 78 HOOFDSTUK 3 Een toekomst met en voor mobiliteit 79 1. Supermobiel of vervoersarm eigen wagen1. Dit zowel uit eigen keuze (niet nodig, ecologische argumenten, autodelen …) als omwille van de hoge kost die eraan vasthangt. De wereld is ons dorp, hoor je vaak. Mensen kunnen zich veel eenvoudiger verplaatsen over de hele planeet, een vliegreis is al een hele tijd niet alleen meer voor enkelingen. Die mobiliteit op wereldschaal merk je ook in je eigen stad of dorp. Mensen van allerlei herkomst leven met of soms alleen naast elkaar. Toch is dat geen evidentie. De verschillen tussen culturen en mensen kunnen voor spanningen zorgen, maar legt vaker het verschil tussen arm en rijk bloot. Er worden muren gebouwd om je eigen stuk land af te schermen en te zorgen dat anderen die grens niet kunnen overschrijden. Binnen Europa kennen we dan wel open grenzen, maar die zijn niet absoluut, niet voor mensen van binnen Europa en al zeker niet voor wie vanuit een ander werelddeel komt. Denken we maar aan de vele vluchtelingen die hun leven riskeren tijdens de lange reis om hier een beter leven op te bouwen. Op wereldschaal zien we dat wie geld heeft inderdaad van de wereld zijn dorp kan maken, en bijna overal met open armen als toerist ontvangen wordt. Wie weinig heeft kan zich al veel moeilijker verplaatsen en voor hen blijven de grenzen veel vaker gesloten. In de super mobiele regio waarin we leven, en waarin de afstanden eigenlijk relatief klein zijn, zijn er mensen die leven met vervoersarmoede. Wanneer je niet geraakt waar je wil zijn op een relatief vlotte en betaalbare manier, kan je spreken van een vorm van vervoersarmoede. Bij veel mensen is dit slechts tijdelijk: een gebroken been, een wagen die enkele dagen in de garage staat voor een herstelling … Niet geraken waar je wilt zijn of erg lang onderweg zijn voor een verplaatsing ergert ons allemaal. Denk maar aan een stakingsdag van de NMBS, lange files of een sneeuwdag. Op zo’n moment is er plots erg veel aandacht voor mobiliteitsproblemen. We vergeten echter dat een grote groep mensen elke dag last heeft van een beperkte mobiliteit. Mensen met vervoersarmoede hebben problemen om zich te verplaatsen voor dagelijkse bezigheden zoals werk, onderwijs, zorg, diensten … Verschillende factoren spelen een rol in het al dan niet vervoersarm zijn: • Armoede: Een leven in armoede betekent een leven met minder financiële mogelijkheden. Het hebben van een eigen auto is niet altijd mogelijk voor gezinnen in armoede. Wanneer ze deze wel hebben weegt dit zwaar op hun budget. Toch kiest men soms voor een eigen wagen omdat het niet anders kan gezien de plek waar ze wonen. Andere vervoersmiddelen kosten te veel: een Als we inzoomen op ons eigen land dan zien we ook een ‘supermobiele’ regio. Twee wagens op de oprit lijkt wel de standaard te zijn en Vlaanderen wil een economisch en logistiek knooppunt zijn in Europa wat impliceert dat onze regio ook een mobiel knooppunt moet zijn. De mogelijkheden zijn niet voor iedereen gelijk. Zo bezit bijna 19% van de gezinnen in Vlaanderen geen 80 weinig gebruikt worden en de kostprijs te hoog is. Het klopt dat er lijnen of belbusgebieden zijn die minder gebruikt worden. Jammer genoeg voorziet het openbaar vervoer niet in een alternatief. Dit zorgt ervoor dat de gebruikers in die gebieden geen opties meer hebben voor hun verplaatsingen. kaartje voor de trein of zelfs de bus is een extra kost die niet altijd in het gezinsbudget past. Daarnaast kenmerkt armoede zich door een zwak netwerk. De kans dat je familie en vrienden hebt die je met hun wagen uit de nood kunnen helpen is kleiner. Tenslotte is armoede vaak een gebrek aan administratieve vaardigheden en kennis. Hoe moet je een belbus reserveren, hoe lees je een vertrekschema van trein of bus? • Fysieke mogelijkheden: Je moet fysiek in staat zijn om je te verplaatsen. De afstanden die je te voet of met de fiets kan afleggen maken deel uit van je mobiliteit. Maar ook andere fysieke beperkingen spelen mee. Zo zijn te lage perrons letterlijk een te hoge drempel. Wie in een rolwagen zit ondervindt nog meer moeilijkheden en een alleenstaande moeder met jonge kinderen kan vaak fysiek niet ver en veilig raken op eigen kracht. • Landelijk gebied: Een landelijk gebied is meer uitgestrekt. Een gemeente waarbij de deelgemeenten enkele kilometers uit elkaar liggen is geen uitzondering. De afstand tot de stad is meestal nog groter. Daarnaast is er minder infrastructuur aanwezig dan in steden. Je hebt geen metro of tram, bussen rijden minder frequent op minder lijnen, er is enkel een belbus, het dichtstbijzijnde treinstation vraagt al een reis op zich om er te geraken … Diensten en voorzieningen trekken zich terug en vestigen zich in de centrumgemeente of de dichtstbijzijnde stad waardoor inwoners van landelijke gebieden meer noodzakelijke verplaatsingen moeten doen. • Verminderd aanbod: Er wordt gesnoeid in het openbaarvervoersaanbod. Begin 2015 werden heel wat (bel)bussen geschrapt en werden verbindingen in het weekend en buiten de spits teruggedrongen. Het argument is dat ze te De Niet-mobiel-top 9 2 1 Kostprijs (ticket openbaar vervoer, eigen vervoermiddel, rijopleiding,...) 2 Geen openbaar vervoer (te weinig aanbod, slechte verbindingen, ver van bushalte) 3 Fysieke of conditionele beperkingen (rugproblemen, rolstoelafhankelijk) 4 Gebrek aan vaardigheden (niet kunnen fietsen of autorijden) 5 Psychologische drempels (niet durven bijv. angst om bus te nemen) 6 Cognitieve barrières (niet kunnen lezen, niet alle informatie kunnen verwerken) 7 Gebrek aan kennis (gebruik van tijdstabel, vastleggen abonnement,...) 8Gebrek aan infrastuctuur (bijv. geen fietsenstalling) 9 Discriminatie (bijv. niet geholpen worden omwille van huidskleur of gebrekkige kennis Nederlands) 81 2. Ik geraak er niet! Hoe groot is de vervoersarmoede? Welzijnszorg nam al in 2013 het thema mobiliteit onder de loep. Mobiel 21 vzw is samen met het Netwerk tegen Armoede volop bezig met het actieprogramma Mobikansen3, waarin men zoekt naar duurzame mobiliteitsoplossingen voor mensen in armoede. De eerste resultaten van een bevraging bij 150 organisaties (OCMW’s, CAW’s, Verenigingen Waar Armen Het Woord Nemen, sociale economieprojecten …) geven duidelijk aan waar de problemen liggen en hoe belangrijk deze zijn. vervoersarmoede en terugtrekkende diensten en voorzieningen, versterkt in landelijk gebied de armoedeproblematiek. “Als je boodschappen moet doen en je hebt rugproblemen… probeer dat maar eens thuis te krijgen als je aangewezen bent op het openbaar vervoer.” (Getuigenis Welzijnsschakels) Figuur 1: Waarvoor ben je beperkt in de mobiliteit? (Mobikansen) Beperkt o.w.v. mobiliteit (%) vrije tijd medische zorg 46 31 boodschappen bezoek familie werk 36 31 67 De cijfers spreken voor zich. 67% van de ondervraagden zegt dat mensen in armoede, door mobiliteitsbeperkingen, moeilijkheden hebben om naar hun werk te gaan of werk te vinden. Zorg, vrije tijd, boodschappen en familiebezoek worden door meer dan 30% als problematisch gezien. De combinatie van 82 De recente bevraging van het project ‘Ik geraak er niet’ (zie kaderstuk) peilde naar de gevolgen van mobiliteitsarmoede. Hier werd niet enkel gepeild in landelijk gebied. Ook hier was het topantwoord de plaats van tewerkstelling met 22,6%. (figuur 2). Zij peilden ook naar het moment van de dag wanneer mensen op hun desbetreffende bestemmingen moeten geraken. (figuur 3) Opvallend hierbij is dat vooral verplaatsingen tijdens de werkuren en de ochtendspits het hoogst scoren. Figuur 3: Op welk moment van de dag zou je op je bestemming moeten geraken? - Powerpoint voorstelling ‘Ik geraak er niet’ resultaten – dialoogavond Welzijnsschakels – Mobiel 21, 4 mei 2015 Tussen 7 en 9 uur 's morgens (ochtendspits) 37,9 Figuur 2: Waar geraak je niet? Powerpoint voorstelling ‘Ik geraak er niet’ resultaten – dialoogavond Welzijnsschakels – Mobiel 21, 4 mei 2015 Tijdens de werkuren (van 9 tot 16 uur) 58,9 Tussen 16 uur en 19 uur (avondspits) 24,2 's Avonds (tussen 19 en 23 uur) 22,6 's Nachts (tussen 23 en 7 uur) 9,7 De oplossingen voor deze problemen kunnen werken in twee richtingen. Enerzijds mensen meer mobiliteitskansen geven zodat ze wel in staat zijn om hun werk, familie, diensten en voorzieningen te bereiken, en anderzijds diensten zo veel mogelijk outreachend te laten werken zodat mensen de verplaatsing niet moeten doen. Op het werk of op een sollicitatie Op de opvang of school van de kinderen op bezoek bij familie of vrienden In de winkel om boodschappen te doen Bij de dokter of andere medische zorg (ziekenhuis, kinesist,...) Op school of op een opleiding Op een plek voor sport, hobby, ontspanning of cultuur Andere bestemming Meerder bestemmingen “Voor wie in armoede leeft is de kostprijs van een rijbewijs vaak niet haalbaar. Sommigen OCMW’s komen tussen in de prijs, maar dat is lang niet overal het geval.” 83 Ik geraak er niet, naar meer mobiliteit voor mensen in armoede “Je kan dit thema toch niet loslaten, vervoersarmoede heeft zo’n impact op je hele leven. Daar moet verder rond gewerkt worden”. Deze opmerking werd al te vaak gehoord bij Welzijnsschakelgroepen naar aanleiding van de campagne “Armoede (op den) buiten”. Welzijnsschakels, Mobiel 21, en het Netwerk tegen Armoede namen deze vraag ter harte en onderzochten via de campagne ‘ikgeraakerniet’ en het actieprogramma Mobikansen hoe vervoersarmoede wordt ervaren door mensen in armoede. ‘Ikgeraakerniet’ stelt vast dat “er geraken” een basisvoorwaarde is om te kunnen deelnemen aan de samenleving. Naar school, op het werk, naar het dienstencentrum, naar de dokter, naar een theatervoorstelling … Je moet er geraken en dat is niet voor iedereen even vanzelfsprekend. Vervoersproblemen hebben een grote invloed op het leven van mensen in armoede. Ze beïnvloeden hun kans op werk, op gezondheidszorg, op een schoolloopbaan, kortom op hun deelname aan de samenleving. Na de problemen en oplossingen die mensen in armoede formuleerden in verband met vervoersarmoede kwam ‘Ikgeraakerniet’ tot drie sleutelbegrippen: informatie, betaalbaarheid en bereikbaarheid. Bij de aanpak van vervoersarmoede stellen ze twee principes centraal: • Bij het idee van basisbereikbaarheid vertrekt het beleid vanuit de behoeften van mensen om zich te verplaatsen • Het idee van participatie, waarbij voorgestelde oplossingen worden afgetoetst en vormgegeven door mensen die uitgesloten worden door een gebrek aan mobiliteit Ze trekken de boer op met hun beleidsaanbevelingen naar iedereen die naar hen wil luisteren en samen met hen wil werken aan oplossingen zodat in de toekomst iedereen er wel geraakt! Meer informatie: www.ikgeraakerniet.be 84 3. Belang van mobiliteit Ongeveer alle studies over plattelandsarmoede geven te kennen dat een gebrek aan transportmogelijkheden een van de belangrijkste factoren is van sociale uitsluiting. Een onderzoek van de Koning Boudewijnstichting uit 2003 spreekt over 45.000 huishoudens met vervoersarmoede.4 De toegang tot vervoer hangt samen met de toegang tot werk, opleiding, gezondheidszorg, vrije tijd, sociale contacten …5 Bovendien blijkt dat privévervoer noodzakelijk is als aanvulling op het niet adequate openbare vervoer6. Dit komt overeen met wat in lokale Welzijnsschakels aangegeven werd en in eerdere onderzoeken zoals deze van Samenlevingsopbouw Vlaanderen en Cera. De bereikbaarheid van de werkplek kan echter ook dichter bij huis problematisch zijn: gebrek aan openbaar vervoer dat de industrie- of KMO-zone bedient, slechte verbindingen, geen aanbod … En we hebben het dan nog niet gehad over arbeid in een ploegensysteem, met nacht- of weekendwerk. Naast een betere beschrijving van een goede baan, die rekening houdt met de mobiliteitsmogelijkheden van de individuele werkzoekende, moet bekeken worden waar de ontsluiting van werkplekken beter kan. Naast het klassieke aanbod zijn er de alternatieven: fiets, vervoer door de werkgever, carpool of shuttlediensten … Willen we meer mensen aan de slag helpen dan moeten we zorgen dat ze hun woon-werkverkeer binnen een redelijke tijdspanne en tegen een redelijke kostprijs kunnen realiseren. a. Werk Een goede baan is een belangrijke buffer tegen armoede. Gezinnen waar niemand werkt zijn al jaren een van de grootste risicogroepen op armoede.7 Een goede baan sluit aan op je competenties, geeft je een goed loon en is bereikbaar. In ons land is dit volgens de overheid een job tot 60 km van je woonplaats of met een maximum reistijd van 4 uur. Hier zijn grote bedenkingen bij te formuleren. Zo’n grote afstand is voor veel mensen niet haalbaar. Denk maar aan een alleenstaande moeder die, als ze al kinderopvang zou vinden, een werkdag heeft van 8 uur aangevuld met 4 uur verplaatsingstijd. Daar moet je nog de tijd bij optellen die ze nodig heeft om haar kinderen naar de opvang te brengen en terug te halen, het huishouden in orde te houden enzovoort. Het lijkt quasi onmogelijk. b. Gezondheid Gezondheidszorg is een basisrecht. Eerder in dit dossier hadden we het al over een toegankelijke en outreachende eerstelijnszorg. Vanzelfsprekend is het voor het geheel van gezondheidszorg niet mogelijk om steeds outreachend te werken of sterk verspreid aanwezig te zijn. Mensen in armoede ondervinden dit aan den lijve wanneer ze naar het ziekenhuis moeten voor een consultatie, een opname of een bezoek aan anderen. Sommige meer gespecialiseerde zorgen zijn slechts in een beperkt aantal ziekenhuizen beschikbaar, wat het nog ingewikkelder maakt. Ziekenhuizen zouden voor iedereen goed bereikbaar 85 “Ik zit in schuldbemiddeling bij het OCMW en moest daardoor mijn auto afstaan. Daardoor kwam ik in een isolement terecht en ook werk vinden werd daardoor extra bemoeilijkt. Jammer dat het OCMW geen alternatief aanbiedt. Het zou veel interessanter zijn mochten ze effectief samen met de klant zoeken naar het beste vervoersalternatief.” moeten zijn met het openbaar vervoer. Bijkomende initiatieven zoals de Minder Mobielen Centrale, ziekenvervoer door organisaties zoals ziekenzorg …zijn een welkome hulp. Het is wel absoluut noodzakelijk dat deze diensten betaalbaar zijn voor mensen in armoede. Dikwijls wordt voorbijgegaan aan familie en vrienden. Iemand die in het ziekenhuis ligt, krijgt graag bezoek. Mensen in armoede hebben in hun eigen netwerk veelal andere mensen die lijden onder vervoersarmoede. Ook zij moeten in staat zijn om een bezoekje te brengen. Dit zijn vaak vergeten neveneffecten van vervoersarmoede. Hetzelfde geldt wanneer men thuis herstelt en zowel de patiënt als vrienden en kennissen niet zo mobiel zijn. “Als het goed weer is kan ik nog naar de postbus en terug.” (Getuigenis Welzijnsschakels) d. Kinderopvang en onderwijs c. Diensten en voorzieningen De hectische ochtend in een gezin: alle kinderen moeten zich wassen, aankleden, ontbijten, boterhammen smeren voor ‘s middags, tanden poetsen … Elke ouder kent het fenomeen. Het vervolg is bij sommige families nog moeilijker: via kinderopvang en/of één of meerdere scholen, richting werk. Soms word je geholpen door een schoolbus die aan huis komt. Soms is de fiets een goede oplossing. Wanneer het verkeer echter onveilig is, of de afstand te groot, rij je je ook hier vast. En als je dan te laat bent op je werk, de Mensen in armoede doen net zoals iedereen beroep op allerlei diensten en voorzieningen: de werkwinkel, het OCMW, Kind en Gezin, de sporthal, het jeugdhuis … Helaas worden deze meer en meer gecentraliseerd in stedelijke centra. Die zijn redelijk goed bediend door het openbaar vervoer maar vanuit de omliggende gebieden is het voor mensen in armoede niet evident om er op een efficiënte manier te geraken. 86 “Fietsen is voor mensen in armoede een valabel alternatief maar het feit dat je moet betalen om een fiets te huren, blijft voor velen een drempel.” kinderen net na de bel aankomen op school of je al eens buiten de uren in de kinderopvang aankomt, krijg je opmerkingen. bereikbaar met de belbus maar waar je niet terug naar huis raakt na de voorstelling, een jeugdhuis waar jongeren niet naartoe kunnen als hun ouders liever hebben dat ze ’s avonds niet alleen de fiets nemen, de sporthal … Het recht op vrije tijd geldt echter wel voor iedereen. “De bus is een groot probleem. Als mijn kinderen de bus willen nemen om op tijd op school te zijn, kan dit enkel met de bus van 07u10 ’s morgens. Dat is te vroeg.” (Getuigenis Welzijnsschakels) “Tijdens de week is de bus oké. In het weekend moet je je plan trekken. Enkel ’s morgens vroeg en ’s avonds laat is er dan een bus. Als onze zoon in Antwerpen zit, dan is die pas om 23u30 thuis.” (Getuigenis Welzijnsschakels) e. Vrije tijd Iedereen heeft nood aan ontspanning. Een vaak gehoorde klacht bij mensen in armoede is de bereikbaarheid van vrijetijdsinitiatieven. Een speelpleinwerking in de centrumgemeente zonder vervoersondersteuning, een cultureel centrum 87 4. Duurzame mobiliteit Gezien ze veel minder de auto gebruiken zijn mensen in armoede de facto veel duurzamer in hun mobiliteit dan de gemiddelde Vlaming. Op zich prima, maar enkel als hun mobiliteit ook verzekerd is. Op het platteland is het niet altijd makkelijk om je op een betaalbare en efficiënte manier te verplaatsen. Opvallend is het grote gebruik van het openbaar vervoer en de fiets. De wagen wordt door 39% gebruikt. Onderzoek naar het verplaatsingsgedrag van de Vlaming uit 2000-2001 kwam uit op meer dan 60% van de bevolking die de wagen als hoofdvervoerswijze gebruikt.8 Een groot verschil met mensen in armoede. Gezien de kostprijs is dat niet verwonderlijk. Maar het niet gebruiken van de wagen betekent wel dat andere vervoersmiddelen geschikt moeten zijn om hun vervoersvragen te beantwoorden. Mobikansen peilde naar de vervoersmiddelen die mensen in armoede gebruiken. Figuur 2: Welke vervoersmiddelen worden gebruikt? (Mobikansen) “Duurzame mobiliteit is meer dan een modewoord. Het is de ontwikkeling waarin de eis vervat zit om een evenwicht tussen deze drie basisconcepten te vinden. Het omvat alle ontwikkelingen – op technisch, economisch, ecologisch of sociaal vlak die bijdragen tot een mobiele wereld die efficiënter, zuiniger en op lange termijn meer continu omgaat met de aarde. De aarde, dat is natuurlijk abstract, maar deze ontwikkelingen hebben ook te maken met onze leefwereld om de hoek, wat dan weer heel concreet is: het dorpsplein, een stadspark, een fietsnetwerk, bushokjes, parkeerplaatsen ...” 9 elektrische fiets 2 auto 39 trein 46 metro 12 tram 20 bus 84 fiets 41 te voet 16 88 Vuistregels voor een duurzame mobiliteit Mobiliteit is pas duurzaam als het verplaatsingssysteem werkt en betaalbaar, ecologisch verantwoord, veilig én rechtvaardig is. Duurzame mobiliteit kan samengevat worden in de volgende vuistregels, die in deze volgorde gehanteerd moeten worden. Mobiel 21 vzw geeft volgende vuistregels voor een duurzame mobiliteit voor iedereen: 1 Mensen moeten in principe aan zoveel activiteiten kunnen deelnemen als ze willen, ook als dit verplaatsingen impliceert. Die vrijheid is een voorwaarde voor een kwaliteitsvol leven. 2 Maar die verplaatsingen moeten zo weinig mogelijk kilometers, en zeker een minimum aan gemotoriseerde kilometers produceren. Nabijheid en concentratie van de activiteiten en functies, zijn hiervoor de voorwaarde. Nabijheid als beste mobiliteit dus. Dat wil zeggen dat we prioriteit moeten geven aan kwaliteitsvolle (netwerk)verplaatsingen voor voetgangers en fietsers binnen verblijfsgebieden. 3 Indien er toch grotere afstanden overbrugd moeten worden, dan liefst collectief. Goed stads- en streekvervoer, verplaatsen met de bus, de tram en/of de trein. Op (middel)lange termijn helpt goed locatiebeleid de mobiliteitsafwikkeling te beïnvloeden. Plaatsen die dichtbij stations en andere stoppunten van het openbaar vervoer liggen, produceren meer duurzame vormen van verkeer. Zeker als ze naast een goed netwerk ook een goede intermodale dienstverlening hebben. 4 En pas dan de auto, als het echt niet anders kan. De auto opnieuw op de juiste manier gaan gebruiken, dus voor de verplaatsingen op middellange en lange afstanden waarvoor geen degelijk alternatief bestaat. Omdat de bestemmingen te afgelegen zijn, het verbindingsnet te dun, of omdat de verbindingen te weinig frequent zijn. stappen of te fietsen dan om de wagen te nemen. Wat telt is dat de basismobiliteit van iedereen gegarandeerd kan worden. De principes en vuistregels van duurzame mobiliteit zijn een goede basis om mee aan de slag te gaan, ook voor mensen in armoede. Het STOP-principe uit de mobiliteitsdiscussie verwijst daarbij naar Stappen, Trappen, Openbaar vervoer en Privévervoer. Het houdt in dat je zo veel mogelijk stapt, trapt, het openbaar vervoer gebruikt en pas dan een beroep doet op individueel gemotoriseerd transport. Dit principe heeft een voornamelijk ecologische achtergrond. Maar ook vanuit een visie op armoedebestrijding kan je dit principe toepassen. Het is nu eenmaal goedkoper om te a. Stappen Te voet gaan is de meest eenvoudige vorm van mobiliteit en bovendien de goedkoopste. Voor korte afstanden is dit een optie voor al wie de lichamelijke mogelijkheid heeft. Dit is meteen de eerste beperking. Ouderen zijn, zeker op het platteland, een grote risicogroep voor armoede 89 b. Trappen en isolement. Voor hen is soms een relatief kleine afstand, bijvoorbeeld naar een bushalte, al te ver. Ook mensen met een handicap kunnen beperkt zijn in de afstand die ze te voet of met een rolwagen moeten afleggen. Met de fiets kan je grotere afstanden afleggen dan te voet, weliswaar opnieuw afhankelijk van je fysieke mogelijkheden. Meer dan de helft van de mensen in armoede gebruikt de fiets als vervoersmiddel. Voor een groot stuk gelden dezelfde moeilijkheden als met verplaatsingen te voet. Aangepaste fietsinfrastructuur ontbreekt nog op vele wegen. Wanneer mensen zich onveilig voelen, dan zullen ze de fiets laten staan. Ook goede fietsstallingen om je fiets veilig en in goede staat achter te laten maken deel uit van een goede fietsinfrastructuur. “Vroeger had ik een fiets. Nu moet ik voor mijn benen naar de kinesist. Het huishouden kan ik nog wel doen, een beetje stappen ook. Voor de rest ben ik niet meer mobiel.” (Getuigenis Welzijnsschakels) Ouderdom of handicaps zijn niet te vermijden. Wel moet de infrastructuur aangepast zijn om verplaatsingen maximaal te voet te kunnen afleggen: goede voetpaden, voldoende breed, geen te hoge stoep, extra voorzieningen voor rolwagens … Onderhoud is ook in wintermaanden noodzakelijk. In afgelegen gebieden of straten duurt het soms langer vooraleer er gestrooid wordt bij sneeuw of let men minder op de staat van wegen en voetpaden. Slechte of niet onderhouden voetpaden houdt sommige mensen echter binnen en kan hen in een isolement duwen, zeker in landelijke gebieden. “De straat is een ramp. We wachten tot ze inzakt.” (Getuigenis Welzijnsschakels) Fietsen is echter niet evident voor iedereen. Sommige mensen hebben nooit leren fietsen, bezitten geen fiets of zien dit niet als gepast vervoersmiddel. Er zijn al enkele projecten actief met fietsscholen voor volwassenen, waarbij zowel het leren fietsen als het overtuigen om te fietsen van belang zijn. Ook voor woon-werkverkeer kan de fiets het geschikte vervoersmiddel zijn, al dan niet in combinatie met het openbaar vervoer. Een dure plooifiets behoort niet voor iedereen tot de mogelijkheden. Gerichte projecten werken wel. Fietsen beschikbaar stellen, gekoppeld aan de opleidingsplek of de plek van tewerkstelling is een mogelijkheid. Andere bestaande modellen om fietsen te huren aan stations zoals de fietspunten en blue-bikes zijn eveneens inzetbaar om de mobiliteit van mensen in armoede te verhogen. Maar zowel de bekendheid, de kostprijs en de toegankelijkheid van het systeem als de beschikbaarheid in meerdere stations zullen “Fietsen is voor mensen in armoede een valabel alternatief maar het feit dat je moet betalen om een fiets te huren, blijft voor velen een drempel.” 90 een eerste drempel. Afhankelijk van de regio is een station soms veraf en moeilijk te bereiken. Niet alle verbindingen zijn even goed en de frequentie in het weekend is soms erg laag. Dit zijn geen problemen die enkel mensen in armoede ondervinden, maar zij kunnen minder voor een alternatief kiezen. De kostprijs voor een treinticket is relatief hoog. Wel zijn er voordeeltarieven voor diverse groepen. Ouderen en jongeren kunnen standaard goedkoper reizen en ook de kortingskaart voor grote gezinnen is bekend. Daarnaast reizen mensen met een verhoogde tegemoetkoming aan halve prijs.13 Welzijnszorg pleit al jaren voor de automatische toekenning van de verhoogde tegemoetkoming. Ook in de bestrijding van vervoersarmoede zou dit een belangrijke stap vooruit zijn. De NMBS heeft een speciaal tarief voor werkzoekenden. Zij kunnen voor € 2 een retourbiljet naar een sollicitatie kopen, mits de nodige attesten.14 moeten verbeteren11. De elektrische fiets is aan een opmars bezig. De huidige kostprijs is veel te hoog. Elektrische fietsen, ook een in uitleenformule, zouden in de toekomst wel haalbaar kunnen zijn voor middellange afstanden en zouden zeker in landelijk gebied een aanvulling zijn in de mobiliteit. c. Openbaar vervoer De bus, tram, trein en metro zijn belangrijke schakels in de mobiliteit. Zeker voor mensen in armoede. Figuur 2 toont dat ze allemaal veel gebruikt worden: tussen de 12 en 84%. Dit in vergelijking met slechts 1,6% als hoofdvervoermiddel bij de gemiddelde Vlaming.12 We laten hier de tram en metro verder buiten beschouwing aangezien ze (voorlopig) niet beschikbaar zijn op het platteland. Trein en (bel)bus echter wel. De trein kan gebruikt worden voor langere afstanden en alle grote steden beschikken over een station. Op het platteland is dat “Hier is geen station, in de buurgemeente wel. Er is wel elk uur een bus.” (Getuigenis Welzijnsschakels) 91 d. De auto (individueel personenvervoer) Het meest gebruikte vervoersmiddel bij mensen in armoede is de bus. 84% van hen maakt hier gebruik van. De prijs van de bus is lager dan van de trein en al zeker van de wagen. Er zijn voordelige abonnementsformules voor jongeren, voor mensen met een leefloon, inkomensgarantie ouderen of jongeren begeleid door de bijzondere jeugdzorg (€ 40) en mensen met een verhoogde tegemoetkoming (€ 50)15. Voor wie solliciteert of een opleiding volgt via VDAB worden de buskosten vergoed. De relatief lage kostprijs zorgt voor een verhoogde toegankelijkheid, hoewel occasionele gebruikers in armoede soms nog problemen ondervinden met de prijs van een ticket. Mijn auto, mijn vrijheid. Een principe dat voor velen van ons geldt. Toch moeten we met z’n allen ons autogebruik beperken, voor het milieu, tegen de files, voor de veiligheid op de weg … Voor mensen in armoede is het beperken van het autogebruik geen keuze, maar een noodzaak of is autogebruik gewoon onmogelijk wegens de kostprijs. Anderen moeten toch die zware kost dragen omdat ze anders niet kunnen werken, hun gezin niet kunnen onderhouden of in isolement belanden. Wanneer het niet kunnen hebben van een wagen kansen ontneemt tot een volwaardige deelname aan de samenleving dan is dat voor deze persoon en het gezin een schending van het recht op mobiliteit. Carpoolen, je auto delen om samen naar een bepaalde bestemming te rijden, bespaart kosten en is goed voor het milieu. Uiteraard moet je dan iemand hebben die over een wagen beschikt en dezelfde richting uit moet. Carpoolen kan een oplossing zijn bij vrijetijdsactiviteiten zoals een bezoek aan het cultureel centrum of voor woonwerkverkeer. Voor mensen in armoede is het niet evident om dit zelf te regelen. Ondersteuning door de werkgever, de lokale overheid of andere diensten kan deze drempel mee verlagen. Mensen in armoede opteren soms toch voor een eigen wagen, ondanks de hoge kost. Het is jammer dat dit noodzakelijk blijkt. De wagen of tenminste een rijbewijs blijft echter een troef op de arbeidsmarkt. Heel wat vacatures vragen dat de kandidaat beschikt over een rijbewijs. Maar een rijbewijs halen is duur. “Bij de inplanting van een sociale woonwijk worden er te weinig linken gelegd met het openbaar vervoer.” 92 Deelauto’s Wat betreft deelauto’s zijn er twee soorten deelauto’s: particulier autodelen en commercieel autodelen. De koepel Autopia biedt alle informatie op dat gebied. www.autopia.be Kunnen deelauto’s een oplossing zijn voor de vervoersarmoede van mensen in armoede? Een voordeel aan autodelen is dat je geen grote aanschafkost voor een wagen hebt. Je betaalt op basis van je verbruik. Daarnaast komen er soms nog abonnementskosten bij, of een bijdrage voor de vloot die een soort waarborg is. Dat laatste is uiteraard een drempel voor wie weinig middelen heeft. Een andere financiële drempel (die geldt ook bij particulier autodelen) is de kost van autorijden. Dat blijft duur voor mensen in armoede en is bijgevolg niet voor iedereen haalbaar. Particulier autodelen kan nog goedkoper zijn. Dit houdt in dat je samen met buren, kennissen een wagen deelt. Aangezien er geen (of zeer weinig) overheadkost is, zoals logischerwijs wel bestaat bij een bedrijf als Cambio, zal dit iets goedkoper zijn. De beperking is dan wel dat je reservaties, facturatie, verzekering, afspraken … zelf moet regelen. Dit kan kansen bieden voor mensen in armoede, maar evident is het zeker niet. Zo is er een eigenaar van de wagen, die graag wil dat de gebruikers stipt betalen. Voor mensen in armoede is dat niet altijd vanzelfsprekend. Evenmin bijvoorbeeld het bijtanken van de wagen wanneer de tank bijna leeg is. Ook al wordt dit later verrekend, praktisch is dit voor mensen in armoede vaak onmogelijk. Autopia, de koepel van autodeelinitiatieven, is volop aan de slag om te bekijken hoe autodelen beschikbaar kan gemaakt worden voor mensen in armoede. In het najaar van 2015 zouden ze komen met voorstellen en proefprojecten. Deelfietsen en deelwagens als oplossing? We hadden het eerder in dit dossier al over de deeleconomie. Op het vlak van mobiliteit zijn er verschillende vormen van deeleconomie, zowel voor de fiets als voor wagens. Deelfietsen Er zijn verschillende systemen voor deelfietsen. In de grote steden zoals Brussel en Antwerpen zijn er systemen met heel wat stations in de stad. Mensen kunnen zo gebruik maken van de fietsen en ze nemen en terugbrengen in een willekeurig station in de stad. Andere systemen zoals Blue-bike van de NMBS of Fietspunten zijn gekoppeld aan één afhaalen terugbrengpunt waar je een fiets huurt voor een bepaalde periode. Het voordeel van zo’n systemen is dat de prijs vaak relatief laag is, zeker in abonnementsformules. Hoewel het niet meer het geval is wanneer je bijvoorbeeld zo’n fiets zou gebruiken van het station naar je werk en terug. Aangezien je dan telkens een hele dag zo’n fiets huurt zou de kost zeer hoog oplopen. Voor andere verplaatsingen zijn deze wel financieel toegankelijk. Wel kan er nog werk gemaakt worden om ook andere drempels weg te werken, zoals gratis info- en klachtennummers, langdurige abonnementen ook gratis verspreiden via organisaties van mensen in armoede, fietscursussen en vorming in het gebruik van de systemen … Het zou zeer handig zijn als bijvoorbeeld een abonnee uit Antwerpen ook in Brussel de deelfietsen kan gebruiken en omgekeerd. 93 Enerzijds is er het theoretische gedeelte, wat relatief weinig kost tegenover het praktijkgedeelte en waarvoor via de centra basiseducatie ook aangepaste cursussen voorzien worden. Anderzijds is er de praktijk. Hier kan je kiezen tussen ‘vrije begeleiding’ en een opleiding via de rijschool. Wie voor vrije begeleiding kiest, kan besparen op de opleiding. Maar dan moet je natuurlijk wel beschikken over je eigen wagen of iemand kennen die z’n wagen ter beschikking wil stellen. Bovendien moet je in je kennissenkring of familie een goede begeleider vinden. Een opleiding met de rijschool is ook mogelijk, maar heeft dan weer een hoge kostprijs. Laagdrempelige rijopleiding, waarbij eventueel ook gebruik gemaakt wordt van deelwagens of rijopleidingen in een traject naar werk moeten bekeken worden als alternatief.16 “Ik vind het zeer moeilijk om zonder auto te leven. Zo moet ik steeds al mijn boodschappen doen met mijn fiets of moet ik het op de bus meenemen. Zo kan ik enkel kleine verpakkingen meenemen, wat dan ook weer duurder uitkomt. Gelukkig kan ik soms met een buurvrouw meerijden naar de winkel en dan kan ik grote boodschappen doen. Maar ik kan dat toch niet elke week vragen?” 94 5. Hoe vervoersarmoede aanpakken? Vervoersarmoede is net zoals alle aspecten van armoede een complex probleem. Op middellange en lange termijn moet de koppeling tussen mobiliteit, diensten, woon- en werkzones verbeteren. Niet alleen om het autogebruik van de gemiddelde Belg te laten dalen en zo de druk op het leefmilieu te verminderen, maar ook om mensen in armoede, die niet de luxe hebben om over een eigen wagen te beschikken, te verlossen uit hun vervoersarmoede. individuele vragen en vanuit bestemmingen. Wanneer dit dossier geschreven wordt18, is er nog geen duidelijkheid hoe de Vlaamse regering dit begrip zal invullen. Wel zijn er al maatregelen genomen die de basismobiliteit in het gedrang brengen. Niet alleen zijn er tariefverhogingen doorgevoerd (o.a. het gratis openbaar vervoer voor 65-plussers is afgeschaft), her en der worden lijnbussen en belbussen geschrapt omwille van besparingen. Voorlopig komt er nog geen alternatief in de plaats. a. Van basismobiliteit naar basisbereikbaarheid Besparingen mogen wat ons betreft niet leiden tot een verminderde mobiliteit van kwetsbare groepen. Welzijnszorg pleit voor extra vervoersoplossingen waar nodig en het aanpassen van bestaande diensten aan de realiteit van mensen in armoede. Exit basismobiliteit De Vlaamse regering besliste in 1999 om ‘basismobiliteit’ te erkennen als een sociaal recht voor iedereen17. Er is sindsdien heel wat gebeurd. Het meest bekend was waarschijnlijk het gratis openbaar vervoer voor 65-plussers, maar in de praktijk werd basismobiliteit ingevuld met een concrete normering. Afhankelijk van het gebied (stedelijk, platteland …) werd de maximale afstand tot een halte bepaald. Zo moest in een plattelandsgebied elke 750 meter een halte zijn, waar er dan ook regels stonden op de minimale frequentie. Een gevolg van het decreet rond ‘basismobiliteit’ was de ‘belbus’, als sluitstuk voor de mobiliteit in meer landelijk gebied. “Voor mij is de trein of het openbaar vervoer hier niet goed. (…) Je zit hier op een eiland.” (Getuigenis Welzijnsschakels) Basisbereikbaarheid Het is geen goede manier van werken om diensten af te schaffen voor er een alternatief beschikbaar is. Dit is jammer genoeg wat gebeurt in Vlaanderen op het vlak van mobiliteit. Nochtans liggen er heel wat kansen in een beleid dat de bereikbaarheid centraal stelt. Welzijnszorg heeft samen met de ‘supporters van het openbaar vervoer’19 zelf een aanzet gegeven voor de invulling van het begrip ‘basisbereikbaarheid’. De huidige Vlaamse regering besliste om het concept van basismobiliteit te hervormen naar ‘basisbereikbaarheid’. Hierbij zou niet langer de rigide norm van nabijheid van haltes gehanteerd worden, maar wordt vertrokken vanuit de 95 Definitie basisbereikbaarheid:20 Bij basisbereikbaarheid ligt de nadruk op de bereikbaarheid (het doel) en niet op mobiliteit (het middel). Basisbereikbaarheid vertrekt vanuit de noden van elke burger om volwaardig te kunnen participeren aan het maatschappelijk leven. Dit impliceert dat ze vanuit hun woning aan een betaalbaar tarief bepaalde bestemmingen kunnen bereiken waar in hun noden kan voorzien worden en dat ze terug thuis raken. Onvoldoende bereikbaarheid kan leiden tot sociale uitsluiting. Bij basisbereikbaarheid gaat het niet om hoeveel kilometer iemand kan afleggen, wel over welke bestemmingen en activiteiten iemand kan bereiken. • • • Uitgangspunten basisbereikbaarheid:21 • De noden en behoeften van mensen om volwaardig te kunnen participeren aan het maatschappelijk leven zijn het uitgangspunt van • 96 basisbereikbaarheid. Deelnemen in het maatschappelijk leven is meer dan deelnemen in het economische leven. Ook het sociale aspect is hierbij zeker van groot belang. Basisbereikbaarheid houdt rekening met de verschillende vervoersnoden om deze bestemmingen te bereiken. Deze verschillende vervoersnoden evolueren naargelang de verschillende doelgroepen (jong, oud, beperkt mobiel), verschillende verplaatsingsmotieven (werk, school, winkel, recreatie, zorgvoorziening …). Basisbereikbaarheid vertrekt vanuit deze benadering niet enkel vanuit potentieel, maar vooral vanuit noden. Uit deze evoluerende vervoersnoden vloeien afdwingbare individuele rechten voort. Deze rechten worden verankerd in een decreet op basisbereikbaarheid. Zo moet basisbereikbaarheid de bereikbaarheid van bepaalde bestemmingen garanderen en b. Zes beleidsaanbevelingen van ‘Ikgeraakerniet’ 22 zorgen voor een betere afstemming tussen bestemmingen en openbaar vervoer door middel van een locatiebeleid. Basisbereikbaarheid zal dwingen tot een reflectie over omgaan met ruimte (inplanting van woonwijken, bedrijventerreinen, …). Daarbij gaat het niet enkel over bereikbaarheid van bestemmingen, maar ook over de bereikbaarheid van vertrekpunten. Mensen moeten immers terug thuis geraken. • Sociale uitsluiting kan verholpen worden door niet alleen gelijke kansen voorop te stellen, maar ook toegang tot die kansen te garanderen. Voor mensen in de laagste inkomensklassen, zeker in de buitengebieden, is openbaar vervoer essentieel omdat ze zich anders gewoonweg niet kunnen verplaatsen. • Er is nood aan een betere onderlinge afstemming tussen het aanbod en de vervoersbewijzen van de NMBS, De Lijn, andere operatoren (MIVB, TEC en operatoren uit buurlanden) en andere mobiliteitsaanbieders (zoals Cambio, Blue-Bike, ...). Dit verbetert de attractiviteit voor de gebruiker en brengt tegelijk belangrijke efficiëntiewinsten met zich mee. • De gemeenten zijn een belangrijke gesprekspartner van de regisseur die basisbereikbaarheid uitwerkt. De gemeente is het best geplaatst om het openbaar vervoer af te stemmen op de lokale noden van al hun inwoners, dat kan door een sterke inbedding in de gemeentelijke mobiliteitsplanning. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het locatiebeleid. De gemeente is als wegbeheerder een belangrijke actor in het garanderen van de betrouwbaarheid van het openbaar vervoer. Daarbij is het garanderen van een minimale doorstroming voor het openbaar vervoer een belangrijk element. 1.Zet vervoersarmoede op de agenda Vervoersarmoede heeft zowel raakvlakken met mobiliteit, welzijn, sociale economie als met ruimtelijke ordening. Een betere samenwerking tussen de verschillende relevante beleidsdomeinen, op verschillende beleidsniveaus en met verschillende partners is cruciaal om vooruitgang, letterlijk en figuurlijk, te maken. • Maak mensen bewust van de impact van vervoersarmoede Maak werk van een betere bewustmaking van vervoersarmoede bij relevante beleidsdomeinen en partners. Plaats het thema op de agenda van intern overleg tussen gemeentediensten, bedrijventerreinen of verengingen en ga in dialoog met vervoersaanbieders. Op lokaal niveau kan de gemeentelijke begeleidingscommissie (GBC) een plaats zijn waar die samenwerking en participatie vorm kan krijgen. • Verbeter de samenwerking tussen de verschillende vervoersmodi Een verbeterde coördinatie van de verschillende vormen van openbaar vervoer zou een eerste stap in de goede richting betekenen (afstemming dienstregelingen, overstaptijden ...) . Daarnaast is ook een betere samenwerking nodig tussen het openbaar vervoer en andere modi zoals deelfietsen of deelauto’s. • Stimuleer de samenwerking met derden Een structureel antwoord kan pas compleet zijn mits samenwerking met andere spelers, zowel op lokaal als op Vlaams niveau. Zo komt 97 de bestemming ‘werk’ steeds naar voren als belangrijkste knelpuntbestemming. Een beter aanbod voor het woon-werkverkeer kan pas efficiënt zijn als naast beleidsmakers ook (lokale) werkgevers, VDAB en interimkantoren deelnemen. Figuur 3: Ik zou er kunnen geraken met het openbaar vervoer als …(%) er een bushalte dichtbij mijn bestemming zou zijn 18,5 de verbindingen (bus-bus of bus-trein) beter op elkaar afgestemd zouden zijn 33,1 er meer bussen zouden rijden 29 de buslijnen directer zouden zijn er vroeger of later bussen rijden 14,5 de (bel)bus kon gereserveerd worden 22,6 9,7 de informatie over bus-en/of treinmogelijkheden duidelijker waren 2,4 de trein goedkoper zou zijn 9,7 er meer treinen zouden rijden 8,1 openbaar vervoer is geen oplossing 16,9 98 2. Verlaag de financiële drempels van mobiliteit zijn voor kleine doe-het-zelf herstellingen of werkcreatie. Fietspunten spelen al deze dubbele rol. Eenzelfde systeem is mogelijk voor scooters of elektrische fietsen. De kost van mobiliteit is voor mensen in armoede te hoog: de kost van een buskaartje, een treinticket, een goede fiets en van een telefoongesprek naar de belbuscentrale. Het wegwerken van deze financiële hordes moet dan ook meteen het prioritaire actiepunt op de agenda van vervoersarmoede zijn. • Werk naar sociale tarieven en/of derde betalersystemen voor alternatieve vervoersvormen Het gebruik van de mindermobielencentrale kan beter, maar enkel als het prijskaartje omlaag gaat. Het delen van auto’s en fietsen kan vergemakkelijkt worden door de bestaande tarieven te differentiëren, op maat van de doelgroep. • Zorg voor eenduidige, betaalbare en uniforme tarieven voor openbaar vervoer De verschillende tarieven en reducties van openbaar vervoer vormen zo’n groot doolhof dat het bijhorend opzoekingswerk mensen laat afhaken of mogelijke kortingen doet mislopen. Een automatische toekenning van sociale tarieven complementair aan de mogelijkheid van gespreide betalingen van abonnementen lost vele financiële knelpunten op. 3.Zorg voor voldoende aanbod en stimuleer alternatieve vormen van mobiliteit • Richt een gratis infonummer op voor informatie en reservatie voor alle vormen van openbaar en/of collectief vervoer Mensen in armoede zijn vaak aangewezen op betalende telefoonnummers omdat online opzoekwerk niet mogelijk is. Deze telefonische kost komt bovenop de reële mobiliteitskost waardoor deze precaire doelgroep in feite dubbel betaalt. Naast het optimaliseren en beter afstemmen van het openbaar vervoer, moet er ook aandacht gaan naar het uitgebreid ondersteunen van alternatieven. Fietsen, buurtbussen, sociale taxi’s, mindermobielencentrales en andere alternatieven vormen mee een deel van het antwoord. Wel moet men blijven waken over de kwaliteit van het aanbod. Alternatieve vervoersmodi moeten bekeken worden vanuit de nood aan een kwaliteitsvollere, betaalbare en meer toegankelijke dienstverlening, niet vanuit een besparingslogica. • Stimuleer fietsen De fiets blijft met voorsprong de meest goedkope en meest duurzame vorm van mobiliteit voor kleine afstanden. Via huurof lease- systemen kan een eenvoudige oplossing worden geboden voor de aankoop van kwaliteitsvolle fietsen. Een sociale fietsherstelplaats kan dan weer een plaats • Denk ruim Voldoende aanbod is meer dan voldoende bussen, treinen, trams en belbussen. Er zijn de alternatieve bussen (bv. buurtbussen), taxi’s en verschillende vormen van aangepast vervoer. Nieuwe vormen van bezit (lenen/leasen/delen), het inzetten van het gemeentelijk wagenpark en sociale economie initiatieven (fietspunten, 99 communicatie voor de reiziger verdwijnen of zijn niet up-to-date. Door deze digitalisering dreigen mensen in armoede opnieuw uit de boot te vallen. buurtwerkplaatsen) verdienen hier speciale aandacht. • Denk verder dan enkel het financiële plaatje Niet enkel de financiële toegankelijkheid van alternatieven is van belang, maar ook de promotie en verspreiding van het bestaan en het gebruik van deze alternatieven en dit op maat van de doelgroep. • Vergroot de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van informatie De digitale kloof is een realiteit: niet iedereen is mee. Zet dus niet enkel in op digitale informatieverspreiding (routewijzigingen, vertragingen, real-time informatie) en op digitale toegang tot alternatieven (reservatie van deelfietsen ...), maar zorg voor een toegankelijk alternatief. Een gratis telefoonnummer, waar accurate, verstaanbare en correcte informatie wordt gegeven. Of een centraal aanspreekpunt zoals de mobiliteitscentrales aangepast vervoer (MAV) voor persoonlijk en gratis advies op maat. • Denk eveneens aan tewerkstelling Alternatieve vervoersmodi kunnen de deur openen naar werk voor kwetsbare groepen in een constructief verhaal. Zo kan het inschakelen van Art.60 werknemers in collectief georganiseerd vervoer een piste zijn. 4. Verbeter informatieverstrekking en dienstverlening • Werk aan leesbare en toegankelijke informatie offline en op maat van de doelgroep Zorg voor leesbare en actuele reisinformatie aan haltes en in lijnboekjes. Maak communicatie op maat van de doelgroep in brochures of nieuwsbrieven. Bereikbaarheidskaarten kunnen vervoersmogelijkheden duidelijk in beeld brengen, in functie van relevante bestemmingen. Een informatieavond over alternatieven zoals deelsystemen verbreden de kijk én de mogelijkheden. De huidige digitalisering van het informatieaanbod rond vervoer biedt veel mogelijkheden, maar vormt tegelijk een grote valkuil. Alles moet online of via automaten: loketten en personeel verdwijnen, informatiepunten zijn slechts beperkt geopend. Traditionele vormen van informatieverstrekking en • Vereenvoudig het huidige belbus-systeem Zorg voor een gratis reservatienummer, duidelijke informatie over de route en de duur van de rit en de verwachte aankomsttijd. Maak het systeem ook flexibeler: kort de reservatietijd in, of zorg ervoor dat men ook zonder reservatie de belbus op kan. 100 6. Verbeter de ruimtelijke ordening met het oog op mobiliteit 5. Zet in op persoonlijke vaardigheden Kennis en vaardigheden spelen een cruciale rol om mensen in armoede een rol te laten spelen in de maatschappij en de mobiliteitswereld. Kansengroepen kunnen hier zelf het voortouw nemen, niet alleen als toeleider of opleider, maar door een signaalfunctie op te nemen om knelpunten aan te geven. Onze manier van vormgeven aan ons samenleven creëert vervoersarmoede. ‘Bereikbaarheid’ is immers een criterium dat niet altijd wordt meegenomen bij de inplanting van nieuwe bedrijvenzones, winkelcentra, sportinfrastructuur, zelfs niet voor woonzones. Diensten en (welzijns) voorzieningen concentreren zich meer en meer in centrumgebieden en trekken weg uit het platteland. • Organiseer (elektrische) fietslessen voor volwassenen De organisatie van fietslessen voor volwassenen heeft een belangrijk integratie –element en leent zich uitermate voor lonend vrijwilligerswerk. In aanvulling waarborgen een les fietsonderhoud en/of fietsuitstappen in duo-formaat (leerling/vrijwilliger) een effect op lange termijn. • Zet in op nabijheid van diensten Nabijheid is de beste mobiliteit. Dit uit zich in de eerste plaats in een goede locatiekeuze van specifieke welzijnsdiensten, sociale woonzones en bedrijventerreinen. Verplaatsingen vermijden kan dan weer via outreachend werken, lokale zittingsdagen of mobiele winkels. • Optimaliseer (bel)busroutes in functie van basisbestemmingen en tijd Denk daarbij aan bedrijventerreinen en ziekenhuizen en hou rekening met de natuurlijke bewegingen van mensen. Optimalisatie in functie van de tijd sluit hier dan bij aan: in functie van schooluren, ploegendiensten … • Plan een workshop rond het openbaar vervoer Het gebruik van ons openbaarvervoersysteem is niet eenvoudig. Een workshop ‘openbaar vervoer’ met praktijkgerichte insteek en kennis van een OV-ambassadeur maakt mensen wegwijs in het gebruik van trein, bus, tram en metro. • Verlaag de (financiële) drempels voor het halen van een rijbewijs Een rijbewijs is dikwijls een vereiste in vacatures terwijl het halen geen evidentie is. Hou bij de inrichting van rijlessen rekening met een aantal drempels voor mensen in armoede, zoals de kost van de rijopleiding en het gebrek aan een netwerk om te oefenen. • Investeer in fietsinfrastructuur Een betere fietsinfrastructuur is een belangrijke randvoorwaarde voor het vervullen van het vastgestelde fietspotentieel. We denken hierbij aan het verbeteren en verder uitbreiden van lokale en regionale fietsnetwerken, fietssnelwegen en veilige fietsenparkings. 101 Projecten Protestants Sociaal Centrum – Wie ben je morgen? Wijkpartenariaat De Schakel We zetten in op sociaal kapitaal. Armoede is een ingewikkeld kluwen dat op alle vlakken bestreden moet worden. In De Schakel zetten we vooral in op het sociale aspect van armoedebestrijding omdat wie deelneemt aan het verenigingsleven minder negatief en minder angstig in het leven staat. Wanneer mensen in armoede elkaar ontmoeten, kunnen ze een netwerk uitbouwen. Ze ontdekken dat ze er niet alleen voor staan en ze voelen zich sterker. Onze bezoekers krijgen de kans zich sociaal te ontplooien, een netwerk op te bouwen en hun vaardigheden bij te schaven. De mensen in armoede die we bereiken, voelen zich beter in hun vel en zijn ook beter gewapend tegen de moeilijkheden die ze in hun alledaagse leven ondervinden. Troeven die ze kunnen inzetten om hun persoonlijke situatie aan te pakken. Dit noemen we armoedebestrijding met toekomst. Vluchtelingen een toekomst geven. Daar gaat het om bij ons. Jonge vluchtelingen die bij ons terechtkomen, dragen vaak een geladen verleden met zich mee. Ze hebben al (te) veel meegemaakt. In het Protestants Sociaal Centrum (PSC) mogen ze op verhaal komen en kijken we naar de toekomst. Wat heeft ons land hen te bieden? Het traject dat de overheid voor deze jongeren uittekent (blijven of terugkeren) hebben we niet in de hand. We zetten volop in op de kwaliteit van dat traject. Wat heeft deze jongere nodig om zijn plaats te vinden in onze samenleving? We bieden handvatten zodat hij zijn leven terug op de sporen kan zetten. Andere jongeren bereiden we voor op hun terugkeer. Welke bagage (figuurlijk!) kunnen we hen meegeven? Hoe kunnen ze de periode in ons land zinvol en menswaardig leven? Het is een uitdagende maar boeiende zoektocht. Het zijn allemaal jonge mensen. De toekomst ligt voor hen open. We willen dat ze ook echt perspectieven zien en volop zin hebben om erin te stappen. Niet achterblijven door de digitale kloof. We kunnen er niet naast kijken: de digitale kloof wordt steeds groter. Omdat ook onze mensen deel zijn van de digitale samenleving en om te vermijden dat ze helemaal de boot missen, werken we rond de digitale kloof. We geven eenvoudige computerlessen én bieden de mogelijkheid om een computer in huis te halen. Zo kunnen ze volwaardig deelnemen aan de samenleving. Een venster op de wereld. De deuren bij PSC draaien in twee richtingen. Iedereen is welkom bij ons maar wij komen ook naar buiten. Niet alleen present zijn, ook present stellen. Mensen komen bij ons op verhaal. Deze verhalen geven we terug aan de samenleving en de overheid. We leggen ons niet neer bij hoe het in de samenleving en de politiek nu eenmaal altijd gaat! Wijkpartenariaat De Schakel vzw, Brussel PSC Antwerpen vzw – Toekomstoriëntatie: wie ben je morgen?, Antwerpen www.pscantwerpen.be 102 Sociale moestuin De Lochting Onze moestuin smaakt naar meer. In onze sociale moestuin De Lochting werken we aan armoedebestrijding én aan duurzaamheid. We zetten in op een ‘korte voedselketen’, dus geen lange afstanden tussen de kweker en de eter. Daarnaast maken we verse, biologisch geteelde groenten voor iedereen toegankelijk. We kregen enkele gronden in bruikleen. Samen met mensen in armoede kweken we daar groenten in volle grond. De opbrengst van de moestuin wordt gebruikt in de kooklessen of mogen de deelnemers meenemen naar huis. Als het nodig is geven we extra uitleg over tuinieren en over het verwerken van groenten. Het goed klaarmaken of bewaren van verse producten is immers niet altijd vanzelfsprekend. Wat doe je met vijf kilo boontjes als je geen grote kookpotten hebt? En hoe bewaar je rode kool zonder diepvriezer? Soms een echte uitdaging. We werken nu ook aan het kweken van groenten in bakken. Hiervoor heb je minder ruimte en materiaal nodig. Wie het tuinieren in de vingers heeft, kan dan ook thuis aan de slag. Heel wat mensen hebben de smaak te pakken. En het smaakt naar meer… De Vrolijke Kring, Sociale moestuin De Lochting, Ronse www.cawoostvlaanderen.be/sociale-moestuin-de-lochting 103 104 Eindnoten 1 Janssens, D., Declercq, K., Wets, G. (2013) Onderzoek verplaatsingsgedrag in Vlaanderen. IOB, p.94. 2 Mobiel 21, Dossier vervoersarmoede vandaag, 2015, p.24. 3 Het project Mobikansen wordt ondersteund door de Vlaamse overheid. 4 Meert, H., Bourgeois, M., Van Hoof, K., & Asperges, T. (2003). Immobiel op het platteland. Omtrent rurale vervoersarmoede op het platteland. Koning Boudewijnstichting, p.60. 5 Marissal, P., May, X., & Lombillo, D.M. (2013). Stedelijke en Plattelandsarmoede. Steunpunt Armoedebestrijding en Federaal wetenschapsbeleid, p.11. 6 Marissal, P., May, X., & Lombillo, D.M. (2013). Stedelijke en Plattelandsarmoede. Steunpunt Armoedebestrijding en Federaal wetenschapsbeleid, p.11. 7 Dierckx, D., Oosterlynck, S., Coene, J., & Van Haarlem, A. (2012). Armoede en Sociale Uitsluiting - Jaarboek 2012. Acco, p.432. 8 Debusscher, M., & Glorieux, I. (2009). De sociale effecten van basismobiliteit in niet-stedelijke gebieden. VUB, p.25. 9 Mobiel 21 (2012). Duurzame mobiliteit, voorbij het modewoord. Inzicht, p.1. 10 Mobiel 21 (2012). Duurzame mobiliteit, voorbij het modewoord. Inzicht, p.1-2. 11 Meer informatie: www.blue-bike.be en www. fietspunten.be/ 12 Debusscher, M., & Glorieux, I. (2009). De sociale effecten van basismobiliteit in niet-stedelijke gebieden. VUB, p.25. 13 www.nmbs.be 14 www.vlaanderen.be/nl/economie-en-werk/werk/ tewerkstellingsmaatregelen-voor-werknemers/ tegemoetkoming-de-verplaatsingskosten-voorwerkzoekenden 15 www.delijn.be/vervoerbewijzen/types/ abonnement/korting/korting.htm 16 Het idee van rijopleidingen voor mensen in armoede met Cambio werd eerder geopperd door Manuël Chiquero van de Chez Nous - Bij Ons vzw. 17 Debusscher, M., & Glorieux, I. (2009). De sociale effecten van basismobiliteit in niet-stedelijke gebieden. VUB, p.9. 18 Mei 2015 19 De ‘supporters van het openbaar vervoer’ is een samenwerking tussen: ABVV Senioren, ACLVB, ACOD Senioren, ACV Openbare Diensten, beweging.net, BTB Bus & Car, Climaxi, Federatie Onafhankelijke Senioren, Hart boven Hard, Links Ecologisch Forum, Netwerk Duurzame Mobiliteit, OKRA, S-Plus vzw, TBM De Lijn, Trage Wegen vzw, TreinTramBus, Verkeersplatform Klein Brabant/ Vaartland, Vlaams ABVV, Vlaams ACV, Vlaamse Ouderenraad, Welzijnszorg, Welzijnsschakels en Vlaamse Jeugdraad 20 Supporters van het openbaar vervoer, conceptnota mei 2015, p.5. 21 Idem, p.5-6 22 Mobikansen en ‘Ikgeraakerniet’, Beleidsaanbevelingen, Naar meer mobiliteit voor mensen in armoede, 28 april 2015, p.2-4. 23 Mobiel 21, Dossier vervoersarmoede vandaag, 2015, p.21. 105 106 HOOFDSTUK 4 Een toekomst in goede gezondheid 107 In het eerste deel hadden we het over het begrip duurzaamheid. Eén van de sleutelfactoren was de lange termijn. Om te kunnen spreken van een duurzame armoedebestrijding, moeten de effecten op lange termijn merkbaar zijn. Ze moeten mee het probleem van armoede bij de wortel aanpakken. In een duurzaam armoedebestrijdingsbeleid zorgen we ervoor dat iedereen evenveel kansen krijgt en de mogelijkheden om die kansen te benutten. Hoe diep de ongelijkheid soms zit, en hoe verregaand de symptomen van een leven in armoede kunnen doorwerken, zien we in het levensdomein gezondheid. In dit dossier gaan we het niet hebben over het grote systeem van onze gezondheidszorg en ziekteverzekering. Hiervoor verwijzen we naar onze campagne van 2014 ‘Iedereen beschermd tegen armoede’ en de campagne van 2008 ‘Armoede schaadt de gezondheid’. Vanzelfsprekend blijft de nood op een betaalbare en toegankelijke zorg hoog. Wanneer u dit dossier leest zou het recht op de sociale derdebetalersregeling van kracht moeten zijn. We blijven meewerken aan een automatisering van dit recht zodat de patiënt er niet langer zelf moet om vragen. Ook de automatisering van de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming (het vroegere OMNIOstatuut), de beperking van ereloonsupplementen in ziekenhuizen, voldoende hoge uitkeringen voor wie ziek of invalide is … In dit dossier willen we dieper ingaan op een gezonde levensstijl. Hoe kan je, ondanks een armoedesituatie, een gezonde levensstijl aannemen en waar zitten de drempels die dat verhinderen? Drempels die mee leiden tot een grote ongelijkheid in gezondheidstoestand tussen rijk en arm: de gezondheidskloof. Figuur 1: Vereenvoudigd diagram ter illustratie van de intermediaire factoren tussen socio-economische status en gezondheid.1 Materiële factoren Socio-economische status Gedragingen Gezondheid Psychosociale factoren Zoals te zien op figuur 1 spelen verschillende factoren een rol voor de gezondheidstoestand, maar worden ook al deze factoren beïnvloedt door de socio-economische positie van de persoon in kwestie. 108 1. De gezondheidskloof De gezondheidskloof en meer bepaald de sociale gezondheidskloof in ons land is een vaststaand feit. Mensen met een lagere opleiding, een lager inkomen, verkeren vaak in slechtere gezondheid dan zij die hoger opgeleid zijn en een hoger inkomen hebben. Mensen in armoede leven minder lang én leven minder lang in goede gezondheid. Figuur 2: Levensverwachting in goede en slechte gezondheid op 25 jaar naar geslacht en opleidingsniveau.2 Mannen Vrouwen Geen diploma of lager onderwijs Hoger onderwijs Geen diploma of lager onderwijs Hoger onderwijs Levensverwachting in goede gezondheid 29,8 45,2 28,8 43,3 Levensverwachting in slechte gezondheid 18,3 8,1 26,2 14,5 Totale levensverwachting 48,1 53,3 55 57,8 Figuur 2 geeft een beeld van de resultaten van de gecumuleerde effecten van de psychosociale factoren, de materiële factoren en de gedragen uit figuur 1. Het resultaat is schokkend. 15 gezonde levensjaren verschil tussen een laag- en een hooggeschoolde, 5 jaar minder lang leven… de gevolgen van een leven in armoede worden zo zeer tastbaar. Voor laaggeschoolden blijkt de pensioenleeftijd halen in goede gezondheid vaak niet mogelijk. Ook de subjectieve gezondheidsstatus (wat vinden mensen zelf van hun gezondheid) verschilt sterk tussen mensen met een lage of hoge opleiding. Zo geeft 38,7% van de laaggeschoolden aan zich in een slechte gezondheid te bevinden, bij hooggeschoolden is dit 13,5%.3 Een slechte gezondheid heeft een weerslag op je levenskwaliteit in het algemeen maar ook op je kansen op tewerkstelling, je inkomensniveau, je kansen op sociaal contact … Niet voor niets wensen we elkaar elk Nieuwjaar of elke verjaardag een goede gezondheid toe. Een goede gezondheid is één van de belangrijkste aspecten in ieders leven. 109 De sociaal economische factoren hebben een invloed op het gebruik van gezondheidszorgen, ze leiden meer bepaald tot een ondergebruik. In de gezondheidsenquête van 2013 geeft 25,9% van de gezinnen aan dat de uitgaven voor gezondheidszorg moeilijk om dragen zijn. 8,4% geeft aan dat ze medische consumptie (doktersbezoeken, medicijnen …) uitstellen omwille van financiële problemen.4 “De goedkoopste voedingswaren zijn het meest verpakt, wat veel afval oplevert. De goedkoopste voeding is het meest ongezond. Hoe doe je dat: gezonde voeding op tafel zetten met een beperkt budget?” In dit dossier willen we bekijken hoe bepaalde gedragingen en de toegang tot preventie en een gezonde levensstijl bemoeilijkt worden voor mensen in armoede. Deels hangen deze samen met de toegang tot onze gezondheidszorg, denk bijvoorbeeld aan preventieve tandzorg, deels hangen ze samen met de toegang tot gezonde voeding, sport en beweging, geestelijk welzijn … 110 2. Een gezonde geest a. Psychisch (on)welzijn volledig bij het individu leggen, geven mensen een gevoel van falen. Het fysieke en psychische aspect van gezondheid staan niet los van elkaar, het een heeft een invloed op het andere. Datzelfde gevoel wordt ervaren wanneer het gaat over onderwijs met het watervalsysteem en schooluitval, maar evengoed wanneer je je kind niet kan laten meegaan op schooluitstap omwille van de kostprijs. Mensen horen er niet bij wanneer ze niet meekunnen in een wereld die ons voorgehouden wordt door reclame en door statussymbolen rondom ons. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft een goede geestelijke gezondheid als volgt: “Een toestand van welzijn waarin een individu zich bewust is van zijn of haar bekwaamheden, de gewone stress van het leven aankan, productief en renderend kan werken en in staat is een bijdrage te leveren tot zijn of haar gemeenschap.”5 Daarnaast is er de stress van het leven in armoede. Wanneer je elke dag moet overleven, heeft dat een onmiskenbare invloed op je geestelijk welzijn. De gezondheidsenquête van 2013 stelt vast dat: “Voor elke indicator van onwelbevinden is het verschil tussen de laagst geschoolden en de andere opleidingsniveaus significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Deze resultaten geven aan dat, onafhankelijk van de leeftijd en het geslacht, personen uit minder begunstigde sociale milieus kwetsbaarder zijn bij tegenslag in het leven.” 8 Je geestelijk welzijn, je goed voelen hangt af van veel factoren. Jammer genoeg vinden we veel van die factoren ook terug in het armoedeweb. Het zijn met andere woorden domeinen waarin mensen in armoede uitsluiting ondervinden. Het Netwerk tegen Armoede en Cera schreven een brochure ‘Oog voor elkaar, ook met elkaar. Over armoede en geestelijke gezondheid’ 6. Hierin situeren ze ruimer de link tussen geestelijk welzijn en armoede. Als eerste halen ze algemene maatschappelijke oorzaken aan. Onze samenleving legt steeds meer druk op mensen en is complexer geworden. Daarnaast staan informele netwerken onder druk.7 “Ik betaal € 7 voor een consultatie bij de psychiater, maar ook dit kan ik soms niet betalen. Dan bel ik mijn afspraak maar gewoon af.” Mensen in armoede ondervinden deze druk zeer sterk. Wanneer je geen (vaste) job hebt, word je voortdurend gewezen op je falen of tekortkoming. Uitspraken die de verantwoordelijkheid daarvoor 111 b. Hoe onwelzijn voorkomen? Dat onwelbevinden van mensen in armoede vertaalt zich ook in concrete mentale problemen: • 27% van de laaggeschoolden heeft last van depressieve gevoelens, bij hooggeschoolden is dit 10%9. 15% van hen stelt een depressie vast bij zichzelf tegenover 4%.10 • 20% van de laaggeschoolden heeft last van angststoornissen, bij hooggeschoolden is dit tussen de 7 en 10%.11 • 31 tot 43% van de laaggeschoolden kampt met slaapproblemen, bij hooggeschoolden is dit 26%.12 • 33% van de laaggeschoolden neemt psychotrope geneesmiddelen (slaapmiddelen, kalmeermiddelen, antidepressiva), bij hooggeschoolden is dat 11%.13 • … De cijfers over geestelijk onwelzijn zijn hoog. En de gezondheidskloof in onwelzijn is zeer groot. Dat betekent dat we naast een algemeen beleid rond de verschillende aspecten van geestelijk welzijn sterk moeten inzetten op een beleid en maatregelen die specifiek de meest kwetsbare groepen in onze samenleving ondersteunen. Dit moet een aandachtspunt zijn in alle mogelijke campagnes rond geestelijk welzijn. Telkens moet gekeken worden hoe deze specifiek kunnen georiënteerd worden zodat ze ook de meest kwetsbare groepen bereiken. Hiervoor is de ervaringskennis van mensen in armoede en de kennis in hun organisaties onontbeerlijk. Maar dan moeten specifieke doelstellingen ingeschreven worden bij het opstellen van elke campagne en het gezondheidsbeleid in het algemeen. Een armoedetoets bij deze initiatieven moet standaard uitgevoerd worden. Voor wie jammer genoeg een psychisch probleem heeft moet de geestelijke gezondheidszorg toegankelijk zijn en op maat, ook van mensen in armoede. We gaan hier niet verder in op de curatieve zorg, maar sommen wel graag de elementen die Cera en het Netwerk tegen Armoede in hun onderzoek naar voor schoven: 14 • Geestelijke gezondheidszorg aanbieden in de nulde en eerste lijn; • Een groepsaanbod op maat; • Vanuit geestelijke gezondheidszorg naar andere organisaties stappen; • Toenadering zoeken en samenwerking; • Dankzij toenadering een juister beeld krijgen; • Kruisbestuiving op basis van verschillende expertises; 112 • • • • waargenomen bij bijvoorbeeld hoogopgeleiden dit onder schaarste van tijd beslissingen moeten nemen. Ook bij hen verkleint de bandbreedte op dezelfde manier en dat zorgt ervoor dat ze plots een groot deel van hun capaciteiten verliezen.15 Betrokkenheid van mensen in armoede; Werken op maat van mensen in armoede; Vorming; Geen financiële drempel Wie meer wil lezen kan het onderzoek downloaden via http://www.netwerktegenarmoede.be/ standpunt--dossier/gezondheid/geestelijkegezondheid Een adequaat inkomen zou heel wat stress wegnemen en mensen opnieuw de kans bieden om vooruit te gaan in hun leven, om perspectief te hebben. Het zou hun kansen in andere levensdomeinen (werk, onderwijs, gezondheid …) aanzienlijk verhogen. Geestelijk onwelbevinden wordt beïnvloedt door de verschillende levensdomeinen. Op elk van die domeinen kan dan gewerkt worden aan de maatschappelijke voorwaarden om dat geestelijk onwelbevinden te voorkomen. Werk Een goede baan zorgt niet alleen voor een inkomen. Het zorgt ook voor sociale contacten, het geeft het gevoel om iets nuttig te doen, van erbij te horen. Mensen in armoede hebben minder kansen op de arbeidsmarkt en komen vaker in jobs terecht waarin je minder invloed hebt op de invulling van de job. Dit geeft meer stress en geeft aanleiding tot depressieve gevoelens. Inkomen Een te laag inkomen zorgt voor stress, je weet niet hoe je het einde van de maand moet halen of wat er vanavond op tafel zal staan. Schuldeisers belagen je en wijzen op je onmacht om te betalen. Een gebrek aan geld zorgt ervoor dat je jezelf en je gezinsleden voortdurend dingen moet ontzeggen, ook noodzakelijke behoeftes. Het heeft een invloed op je mobiliteit, op je vrijetijdsmogelijkheden … Zowel het hebben van een minder goede baan als het niet hebben van een job leiden tot onwelbevinden. In het tewerkstellingsdebat moet dit meer aandacht krijgen. Werk is niet alleen een manier om onze economie te laten draaien. En tewerkstellingsbeleid gaat om meer dan mensen vanuit een uitkering naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Een goede, duurzame baan die naast een inkomen dat je uit de armoede haalt of houdt, moeten mensen ook voldoening kunnen halen uit hun werk. Dat ook de fysieke omstandigheden belangrijk zijn voor de gezondheid staat buiten kijf. Voor meer informatie over tewerkstelling en armoede verwijzen we naar de campagnedossiers ‘Werk armoede weg’ uit 2009 en 2010. Mensen met een laag inkomen, die schaarste ondervinden, worden belet in hun mogelijkheden. Schaarste heeft een invloed op je eigen capaciteiten, zo werd in 2013 ruimschoots aangetoond door Mullainathan en Shafir, respectievelijk een psycholoog van Princeton universiteit en een econoom van de Harvard Universiteit. Ze stellen dat schaarste je mentale bandbreedte verkleint. Armoede zorgt ervoor dat je denkvermogen beperkt wordt en de kans dat je adequate oplossingen vindt of op langere termijn denkt sterk verkleint. Dit is echter niet te wijten aan het individu zelf. De effecten van schaarste worden evengoed 113 Onderwijs Je goed voelen op school is primordiaal. Het zorgt voor betere schoolresultaten en net als tewerkstelling, voor een stijging in je welbevinden. Hoe beter je scholing, hoe lager je kansen op armoede en hoe hoger je kansen op zowat alle andere aspecten in het leven. Maar, de andere kant van de medaille is dat zich niet goed voelen op school, nefast kan zijn. Het welbevinden van leerlingen moet dus voor het hele onderwijs een aandachtspunt zijn. Soms zorgt ons onderwijssysteem voor mogelijkheden. Het watervalsysteem geeft leerlingen het gevoel van meer of minder getalenteerd te zijn dan anderen. Zittenblijven wordt als een falen aanzien. De uitval in het onderwijs heeft vaak te maken met jongeren die zich helemaal niet goed voelen op school (en/of in de rest van hun leefomgeving), eerder dan met talenten. Voor kinderen in armoede en hun ouders, duiken er nog meer problemen op die stress en onwelbevinden veroorzaken. Rekeningen niet kunnen betalen, niet kunnen meegaan op schooluitstap, niet al het nodige of gevraagde extra materiaal kunnen aankopen, met een lege boterhammendoos in de refter zitten … Gelukkig word je daar niet van. Soms ontstaat er daardoor ook nog eens pest- en uitsluitingsgedrag. Vrije tijd Om je goed te voelen moet je je kunnen ontspannen op een fijne manier. Hoe mensen ontspannen is voor iedereen verschillend. Ook mensen in armoede hebben nood aan vrije tijd. Het kan een ogenblik zijn om te ontsnappen aan die armoedesituatie, om er even niet aan te denken. Vrije tijd is nodig om de batterijen weer eens opladen. Maar ook hier spelen uitsluitingsmechanismen. Niet zelden kost vrijetijdsbesteding geld. Of het nu de deelname aan het verenigingsleven is, een glas drinken met vrienden, een toeristische of culturele uitstap, sport, cinema … Overal zal je in min of meerdere mate toch je geldbeugel mogen bovenhalen. Aandacht voor betaalbare initiatieven en de uitrol van de ‘Uitpas’ 16 zouden hieraan tegemoet kunnen komen. De rol van het verenigingsleven is ook groot. Het reguliere verenigingsleven kan werken aan een verhoogde toegankelijkheid, maar ook de specifieke verenigingen van en voor mensen in armoede verdienen meer dan hun plaats. De sterke toename van lokale Welzijnsschakels groepen, ondertussen al meer dan 150, is daar een getuige van. “Gezondheidszorg kost veel geld. Ik neem veel medicatie en voor sommige krijg ik amper iets terug van de ziekenbond! Ik betaal nu ongeveer € 200 per maand aan medicatie. Sommige maanden kan ik dit niet betalen, omdat ik voorrang moet geven aan eten kopen. Daardoor heb ik die maand wel meer klachten.” Gelukkig bestaan er verschillende mogelijkheden om vrije tijd toch wat toegankelijker te maken voor mensen in armoede. Het Fonds Vrijetijdsparticipatie, 114 Samenleving Welbevinden wordt beïnvloed door hoe de rest van de samenleving naar ons kijkt. Als je je bekeken voelt, dan zal je je niet goed voelen en afhaken of dat nu op school, in de sportclub, op de werkvloer, in een vereniging …is. De algemene kijk van de samenleving op mensen in armoede geeft aanleiding tot onwelbevinden. Het individueel schuldmodel (je hebt zelf schuld aan je armoede) heeft een opmars gemaakt in onze samenleving. Mensen in armoede beginnen dat soms zelf te geloven of worden door mensen in hun omgeving op die manier benaderd. Evengoed gaan sommige beleidsmaatregelen uit van het individueel schuldmodel. Uitkeringen die mettertijd onder de armoedegrens duiken (want als je lang werkloos bent is het je eigen schuld), doorgeslagen controle op alle aspecten van je leven (want je profiteert van de samenleving), de controle over je leven moeten afgeven aan allerlei hulpverleners… Het draagt allemaal bij aan een mentale gezondheidskloof. de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie of het fonds vakantieparticipatie, proberen tegemoet te komen aan de nood aan betaalbare vrije tijd17. De stijgende populariteit van deze initiatieven (en dus de grote nood eraan) leidde in het verleden tot een gebrek aan middelen. Hieraan moet verholpen worden. Vrije tijd is geen luxe, maar een noodzaak voor iedereen. De deelnameprijs of het inschrijvingsgeld is niet de enige belemmering. Je moet ook tijd voor jezelf kunnen maken, zonder je schuldig te voelen. Het aspect mobiliteit, dat hier al aan bod kwam speelt eveneens een rol. Zo is het goed dat je met een Uitpas aan een betaalbaar tarief naar een cultureel centrum kan. Wanneer je echter na de voorstelling niet meer thuis raakt zal dat weinig zoden aan de dijk brengen. Dit terwijl we mensen moeten versterken, doen geloven in de eigen krachten en mogelijkheden. 115 3. In een gezond lichaam Mensen in armoede lopen meer gezondheidsrisico’s, ook door hun levensstijl. Dit wil echter niet zeggen dat al die aspecten van hun levensstijl eigen keuzes zijn, zoals verder zal blijken. Daarnaast zijn er aspecten zoals roken, die vanzelfsprekend wel eigen keuzes inhouden, maar die sterk mee bepaald zijn door de omgeving waarin je opgroeit (veel rokers in de omgeving) of een gebrek aan andere afleiding (de sigaret als laatste pleziertje omdat men zoveel andere dingen moet missen). Dikwijls ontbreekt de ondersteuning op maat en de randvoorwaarden om iets te veranderen aan hun levensstijl. Daaraan tegemoetkomen kan mensen helpen om gezonder te kunnen leven. Naast geestelijk welzijn, is lichamelijk welzijn een essentieel onderdeel van je gezondheid. De gezondheidskloof bestaat ook op dit niveau. Ziek zijn, uitstel van zorg, grotere blootstelling aan gezondheidsrisico’s, een minder gezonde levensstijl … maken spijtig genoeg deel uit van het leven in armoede van vele mensen. Lichamelijke problemen kunnen aan de basis liggen van een armoedesituatie. Wie vaak ziek is heeft minder kansen op werk en kan met een te laag inkomen kampen. Voor mensen met een invaliditeitsuitkering en chronisch zieken is het moeilijk om rond te komen met een lage uitkering en hogere gezondheidskosten. Chronische aandoeningen komen meer voor bij mensen die lager op de sociaaleconomische ladder staan18. Door een leven in armoede heeft deze groep bovendien meer last van mogelijke chronische aandoeningen. 84,3% van de laagopgeleiden rapporteert een beperking ten gevolge van een chronische aandoening, bij hoogopgeleiden is dat 58,3%19. Opnieuw een aanzienlijk verschil. Toch moet opgelet worden om in clichés te vervallen wat betreft het gezondheidsgedrag van mensen in armoede. Het beeld van de rokende, drinkende arme met overgewicht als algemeen beeld klopt niet. De BMI waarde van mensen met een lage opleiding is gemiddeld hoger dan van mensen met een diploma hoger onderwijs. (27,4 t.o.v. 24,5). Een significant verschil. Ook wanneer specifiek gekeken wordt naar de personen met overgewicht (een BMI boven 25) of zwaarlijvigheid (een BMI boven 30), scoren mensen met een laag opleidingsniveau aanzienlijk slechter. 64% van hen lijdt aan overgewicht en 25% aan zwaarlijvigheid. Bij de gehele Belgische bevolking is dat respectievelijk 48% en 14% 20. Naast een te laag inkomen blijft de toegankelijkheid van de zorg een groot probleem. Wie dagelijks moet vechten om rond te komen en zelfs zorgen uitstelt wanneer men ziek is, zal bovendien nog minder vaak preventief aan de gezondheid werken. Een combinatie van een te hoge kostprijs, een gebrek aan kennis en informatie en drempels die aanwezig zijn bemoeilijken een gezonde levensstijl. 116 a. Preventieve medische zorg Ook het rookgedrag is merkelijk verschillend naargelang de socio-economische klasse. Meer laaggeschoolden roken. Laaggeschoolden roken meer. Meer laaggeschoolden roken dagelijks. (18 tot 26% tegenover 19% gemiddeld)21. Naast de belangrijke rol van de ‘nietmedische preventie’ die een verbetering van levensomstandigheden beoogt, speelt de ‘medische’ preventie, de preventie via het gezondheidssysteem een rol om in goede gezondheid te blijven, via vaccinaties, opsporing van bepaalde ziektes... In bepaalde omstandigheden kan preventie echter de sociale ongelijkheden nog vergroten en dit om zeer uiteenlopende redenen: de ‘controle’-visites bij de dokter kosten veel geld, de aangewende middelen zijn vaak onvoldoende om de armsten te bereiken... De Gezondheidsenquête 2013 toont aan dat ondanks een nationaal programma voor vroegtijdige opsporing van borstkanker, er belangrijke socio-economische verschillen blijven bestaan in het domein van vroegtijdige opsporing van borstkanker: bij hoger opgeleiden liggen de percentages hoger. Bij vrouwen van 50-69 jaar, neemt het percentage toe van 56% bij de vrouwen zonder diploma of hoogstens een diploma lager onderwijs tot 82% bij vrouwen met een diploma hoger onderwijs. Belangrijke socio-economische ongelijkheden worden ook vastgesteld bij het laten uitvoeren van een baarmoederhalsuitstrijkje in het kader van een vroegtijdige opsporing van baarmoederhalskanker. Het percentage neemt toe van 51% bij vrouwen van 20-69 jaar met hoogstens een diploma lager onderwijs of geen diploma tot 77% bij vrouwen met een diploma hoger onderwijs. Dikkedarmkanker behoort tot de meest frequent voorkomende kankers in België, zowel bij mannen als bij vrouwen. Het percentage personen bij wie een fecaal occult bloedtest (FOBT) werd uitgevoerd, varieert niet in belangrijke mate in functie van het opleidingsniveau. Dit is daarentegen wel het geval voor wat betreft de colonoscopie: deze werd Voor wat betreft alcoholgebruik zien we een tegenovergesteld beeld. Dat is bij laagopgeleiden (55%) merkelijk lager dan bij hoogopgeleiden (90%). Bij laagopgeleiden zijn meer geheelonthouders (34%) dan bij hoogopgeleiden (7%). Wel ligt het percentage mensen dat overmatig alcohol gebruikt hoger bij de lagere opleidingsniveaus. Voor problematisch alcoholgebruik is er geen verschil tussen sociaaleconomische klassen22. 117 uitgevoerd bij 17% van de bevolking van 50 tot 74 jaar met een laag opleidingsniveau, tegenover 28% van diegenen met een hoog opleidingsniveau.23 jonge kinderen, zijn de financiële drempels weggewerkt. Toch blijkt dat mensen in armoede hier niet altijd van op de hoogte zijn. De juiste informatie op een goede manier tot bij hen brengen, intermediairen kunnen hierbij helpen, is belangrijk. Algemene campagnes schieten hier vaak tekort. • Toegankelijke eerstelijnszorg: De inrijpoort, ook voor preventieve medische zorg, is de eerstelijnsgezondheidszorg. De toegang tot die eerste lijn verbeteren heeft automatisch een positief effect op de preventieve zorg. Een huisarts die op een goede manier doorverwijst, die de tijd wil en kan nemen om dat woordje uitleg extra te geven is een goed begin. Multidisciplinaire praktijken, waar een doorverwijzing kan op eenzelfde locatie, werkt meestal nog beter voor kwetsbare groepen. Vergeten we hier evenmin de vervoersarmoede, waardoor mensen om gezondheidsvoorzieningen te bereiken hinder ondervinden qua bereikbaarheid en betaalbaarheid. • Een beter betaalbare zorg na de preventie: Eén van de redenen waarom mensen afhaken voor preventief onderzoek is het vervolg dat er bij negatief nieuws aankomt. Als je weet dat je bij slecht nieuws de nodige zorg toch niet kan betalen, dan weet je liever niet wat er aan de hand is. Zo speelt de betaalbaarheid van de gezondheidszorg in het algemeen een rol in het kader van preventie. • Ambitieuze doelstellingen voor preventief onderzoek bij kansengroepen: Mensen in armoede en andere kansengroepen zijn vaak het moeilijkst bereikbaar voor preventieve zorg. Wanneer er doelstellingen opgesteld worden binnen regionale of federale gezondheidsplannen, dan dienen er specifieke Preventie is uiterst belangrijk. De ernst van vele ziektebeelden valt al bij al mee als je er op tijd bij bent. Dit geldt evenzeer voor een hoestje, een gaatje in je tanden als voor ernstige aandoeningen zoals kanker. Je gebit is een kostbaar goed. Letterlijk. Regelmatige controle door de tandarts voorkomt hoogoplopende kosten voor bijvoorbeeld protheses. De cijfers: 36%van de laaggeschoolden heeft het afgelopen jaar een bezoek aan de tandarts gebracht (al dan niet preventief). Hooggeschoolden komen aan 72%24 Wie niet verder kijkt dan zijn neus lang is, zou in deze cijfers een bevestiging kunnen zien van enkele clichés. De gezondheidskloof lijkt grotendeels te wijten aan eigen keuzes zoals roken, lichaamsbeweging en gebruik van gratis preventie. Dit is echter manifest onjuist, de gezondheidskloof is enerzijds maar voor de helft te verklaren door de gedragsmatige elementen van de leefstijl. (Mackenbach 2005)25 Willen we mensen in armoede hun kansen op een toekomst in goede gezondheid vergroten, dan moet het gebruik van preventieve zorg omhoog: • Financiële drempels wegwerken: Preventie is op lange termijn goedkoper voor mensen in armoede zelf, voor de samenleving en voor de ziekteverzekering. Daarom is het nuttig om alle mogelijke financiële drempels naar preventieve medische zorg weg te werken. • Informatie op maat over preventieve zorg: Voor sommige zaken, zoals tandzorg voor 118 doelen voor het bereik van kansengroepen opgenomen te worden. Anders dreigen deze zich steeds te focussen op de grootste gemene deler in de samenleving. niet zo’n hoge kosten. Voor wie in armoede leeft, is de kost voor een paar goede loopschoenen (een noodzaak wil je je knieën in orde houden) en wat sportkledij een grote investering die uitgesteld wordt omdat er meer dringende noden zijn. Initiatieven om de financiële drempel naar de sportclub te verlagen kunnen helpen. Zowel het lidgeld als de uitrusting zijn kosten die zwaar om dragen zijn. Maar de drempels zijn niet beperkt daartoe. Ook de club zal bijvoorbeeld over het wassen van de ploeguitrusting (een kost, zeker als je zelf geen wasmachine hebt) of de impliciete verwachting dat ouders het vervoer op verplaatsing zelf regelen (zonder wagen kan je dat niet) een echt toegankelijkheidsbeleid moeten voeren b. Sport & beweging In een gezonde levensstijl hebben beweging en sport hun plaats. Voldoende bewegen heeft een goede invloed op het algemeen welbevinden, maar ook op het gewicht en op algemene lichamelijke fitheid. Eerder zagen we al dat bijvoorbeeld overgewicht en zwaarlijvigheid vaker voorkomen bij mensen in armoede, hoewel we gerust van een algemeen maatschappelijk probleem kunnen spreken. Voldoende beweging is een van de voorwaarden om hier iets aan te kunnen doen. De cijfers tonen aan dat beweging een sociaaleconomische factor heeft. Dagelijks een half uur matig tot intensief bewegen wordt als maatstaf genomen. Bij laaggeschoolden voldoet slechts 20% van de bevolking daaraan, bij hoger geschoolden is dat 38% of bijna het dubbele. Slechts 15% van de laaggeschoolden heeft voldoende lichaamsbeweging om een positief gezondheidseffect te veroorzaken.26 Heel wat sociaal-culturele organisaties, zoals onze campagnepartners KWB en KVLV organiseren regelmatig sport- en bewegingsactiviteiten. Vaak is de ‘sportieve drempel’ lager bij deze groepen. Ook de deelnameprijzen zijn meestal lager. Toch speelt hier nog steeds een financiële drempel en de toegankelijkheid van de groep een rol. Ook in de sociaal-culturele sector blijft het een werkpunt om mensen in armoede te betrekken in de werking. • Informatie op maat: We krijgen pakken informatie binnen over sport en beweging. Hoe goed het wel niet is, dat het soms gevaarlijk kan zijn, denk maar aan ongevallen of plotse overlijdens van sporters. Daarnaast word je overstelpt met reclame over sport en bewegen. Het is niet gemakkelijk om in die informatiestroom de juiste informatie terug te vinden. Bovendien zullen aspecten zoals de • Financiële drempels wegwerken: Sporten kost redelijk veel geld. Een abonnement in de fitness, het lidmaatschap van de sportclub. De juiste schoenen of kledij die noodzakelijk is om te sporten … Voor sommige sporten is de kostprijs zeer hoog, zelfs voor wie een modaal inkomen heeft. Maar ook minder dure sporten vormen een financiële drempel voor mensen in armoede. Om te joggen bijvoorbeeld, heb je 119 kostprijs of de bereikbaarheid, minder vaak aan bod komen (tenzij in reclameboodschappen waarbij de kleine lettertjes niet altijd duidelijk zijn). Er is een grote nood aan informatie en begeleiding op maat, zo bleek uit de gesprekken in Welzijnsschakelgroepen. Er moet meer ingezet worden op die begeleiding. Hiervoor kan opnieuw de eerstelijnszorg een rol spelen, maar evengoed kan er in multidisciplinaire praktijken, zoals wijkgezondheidscentra, ingezet worden op bewegingscoaches die zich specifiek met deze problematiek bezighouden. Hiervoor kan samengewerkt worden met andere actoren zoals de Logo’s of de mutualiteiten. De drempel kan verder verlaagd worden door samen te werken met verenigingen die mensen in armoede bereiken. Binnen zo’n begeleiding kan er voldoende aandacht gegeven worden aan de dingen die voor mensen in armoede extra belangrijk zijn om een haalbaar plan te hebben. Kostprijs is hier het meest voor de hand liggend, maar het gaat verder dan dat. De bereikbaarheid is eveneens een voorwaarde. Je kunt natuurlijk ook bewegen binnen je eigen omgeving, bijvoorbeeld gewoon thuis, als je weet wat dan precies goed is. Wat gezond bewegen is hangt immers af van je fitheid, eventuele lichamelijke problemen … Ook de opbouw is belangrijk. Het is niet gezond om je vanaf dag één helemaal af te peigeren, maar geleidelijk opbouwen is primordiaal. Hoe lang je moet bewegen, hoe intensief en welke zaken in aanmerking komen, kan best door iemand met de nodige kennis van zaken samen met jou besproken worden. Daarnaast kunnen best ook de randvoorwaarden bekeken worden. Gepaste kledij en de manier waarop beweging ingepast kan worden in je dagschema en gezinssituatie. Als alleenstaande ouder van jonge kinderen kan je niet zomaar een uurtje joggen ’s avonds. • Ambitieuze doelstellingen beweging: Mensen in armoede en andere kansengroepen zijn voor de promotie van sport en beweging het moeilijkst bereikbaar. Net zoals met preventieve zorg zijn specifieke doelstellingen en actiepunten nodig om volop deze groep te betrekken. 120 c. Voeding Om een gezonde levensstijl te hebben is voeding een belangrijk onderdeel. Een gezond en gevarieerd dieet zonder overmatige suikers en vetten, met voldoende vitamines, groenten en fruit … je kent het wel. Hoewel? Soms denken we te weten wat gezond is of wat niet, maar zitten we ernaast: “Dat industrieel verwerkte groenten minder gezond zijn, is een hardnekkig misverstand. Door de snelle verwerking, kunnen diepgevroren groenten zelfs meer vitamine C bevatten dan hun ‘verse’ soortgenoten die pas enkele dagen na de oogst in de winkel belanden. Tijdens de verwerking gaan weliswaar vitaminen, mineralen en voedingsvezels verloren. Maar dat is eveneens het geval als men verse groenten thuis klaarmaakt.”27 Een weetje dat voor sommige mensen het verschil kan maken. Diepvriesgroenten zijn dikwijls goedkoper en eenvoudiger om te doseren (je kan een deel nemen en de rest in de vriezer laten), wat zorgt voor minder overschot. Om die goedkopere diepvriesproducten te kunnen bewaren moet je wel zelf over een diepvriezer beschikken. Net zoals het gaat met beweging en sport stellen we ook op het vlak van voedingsgewoonten een gezondheidskoof vast. Mensen met een lagere opleiding eten minder vaak de dagelijks aanbevolen hoeveelheid groeten en fruit dan hooggeschoolden. 26% tegenover 34% voor fruit en 31 tegenover 44% voor wat betreft groenten.28 Dagelijkse consumptie van suikerhoudende frisdranken komt meer voor bij de laagst geschoolden (23%) dan bij hooggeschoolden (19%). 121 Opvallend hier is dat de categorie ertussen, mensen met een diploma lager of hoger secundair het slechtst scoren (32%).29 Dit kan te maken hebben met de oververtegenwoordiging van ouderen bij de groep laagst geschoolden, terwijl jongere mensen vaak wel een diploma lager secundair onderwijs hebben. Zij behoren tot de generaties die opgegroeid zijn met alomtegenwoordige frisdranken. Gezonde voedingsgewoonten aannemen of ongezonde voedingsgewoontes afleren is niet eenvoudig. Sommige producten zoals suiker werken zelfs verslavend. Eens je de gewoonte hebt dan zal je er niet zo eenvoudig vanaf geraken. • Financiële drempels wegwerken: Gezonde voeding hoeft niet duur te zijn. Maar er is wel meer kennis nodig om én gezond én goedkoop te koken. Diepvriesgroenten, seizoensgebonden groenten of rechtstreeks bij de producent aankopen is goedkoper en duurzamer. Toch blijft het een uitdaging om een betaalbaar gevarieerd en gezond menu samen te stellen. Bovendien is het niet voor iedereen mogelijk om steeds op zoek te gaan naar de goedkoopste producten of goedkopere winkels. Ze zijn te ver en/of niet bereikbaar met het openbaar vervoer. Een andere manier waarop financiële drempels weggewerkt worden is onder allerlei vormen van voedselhulp. Dit gaat van de voedselbank, over de sociale kruidenier tot sociale restaurants waar mensen in armoede terechtkunnen. Jammer genoeg moeten in ons land meer dan 122.000 mensen een beroep doen op voedselhulp30. De voorbije jaren dook verschillende malen de idee op van een ‘vettaks’, wat erop neerkomt dat ongezonde producten hoger belast zouden worden en dus duurder uitvallen. Zo zouden mensen ontmoedigd moeten worden. Het klopt dat sommige ongezonde producten zeer goedkoop zijn en veel calorieën bevatten. Dit kan een snel en eenvoudig alternatief zijn, ook voor mensen in armoede, om snel je maag te vullen. Dit terwijl een gezonde maaltijd koken duurder lijkt en meer tijd vraagt. “Als ik veel stress heb ga ik sporten. Dan kan ik even alles vergeten. Het lidgeld van sportclubs is echter aan de hoge kant, waardoor ik enkel op mijn eentje kan gaan sporten. Dit zou wat toegankelijker mogen.” 122 Noodhulp onder protest • Vanuit de noodhulp signalen geven van structurele oorzaken waaruit de nood ontstaat en deze in dialoog brengen. • De kennis en ervaring van mensen in armoede gevaloriseerd worden en participatie een essentieel kenmerk moet zijn. Welzijnszorg verzet zich tegen een overheid die een beleid van noodhulp laat uitschijnen als structureel in plaats van een beleid te voeren dat erop gericht is oorzaken van armoede en nood systematisch weg te werken. Armoede is een structureel gegeven in onze samenleving. Welzijnszorg toont dit jaarlijks aan op verschillende levensdomeinen via haar campagnes en ijvert voor een beleidsmatige oplossing binnen de structuren van de samenleving, van de overheid, instellingen en organisaties. We moeten vaststellen dat ondanks de inspanningen van vele organisaties en vele vrijwilligers, armoede structureel aanwezig blijft in onze samenleving. De broodnodige beleidskeuzes om armoede echt uit te sluiten worden niet genomen. De meest elementaire zaken zoals voedsel kunnen kopen, zijn voor mensen in armoede niet evident. Meer dan 122.000 mensen moeten een beroep doen op voedselhulp. Een ontstellend aantal in een welvaartsstaat. Vanuit die optiek is het voor Welzijnszorg belangrijk om ook in dit dossier aandacht te besteden aan die voedselhulp. Gelukkig kan dankzij de inzet van velen de ergste nood van mensen in armoede gelenigd worden. Toch zijn er verschillende aandachtspunten: Welzijnszorg waardeert dan ook de maatschappelijke betrokkenheid van organisaties en vrijwilligers in noodhulpinitiatieven. In samenwerking met Welzijnsschakels biedt ze hen ondersteuning om voorbij de directe hulp aandacht op te brengen voor volgende aspecten: • De kwaliteit van de geleverde noodhulp getuigt van respect ten aanzien van de ontvanger. • Noodhulpinitiatieven moeten zich steeds inschakelen in een netwerk om mensen juist en tijdig in staat te stellen hun rechten uit te oefenen. • Zorg ervoor dat er een ruim assortiment is om een gezond menu te kunnen samenstellen. • Allerlei initiatieven om voedseloverschotten te beperken door middel van schenkingen aan noodhulpinitiatieven zijn op zich niet slecht. De strijd tegen voedseloverschotten en de wegwerpcultuur, is echter een strijd die we met de hele samenleving moeten voeren • We mogen nooit aanvaarden dat noodhulp en voedselhulp normale verschijnselen zijn in onze samenleving. Ons doel moet zijn om mensen structureel uit armoede te halen. 123 Bovendien zal er ook moeten ingezet worden op de praktijk: samen koken, cursussen gezond en goedkoop koken, kunnen meehelpen om gezonde voeding toegankelijker te maken. Overigens gaat het over het veranderen van soms hardnekkige gewoontes en voedingspatronen, dat vraagt tijd en doorgedreven inspanningen. Het valt echter te vrezen dat het invoeren van zo’n vettaks vooral een aanslag is op het al beperkte budget van mensen in armoede. Zeker wanneer gezonde voeding niet automatisch goedkoper zou worden. Denemarken die in 2011 zo’n vettaks invoerde, is daar snel van teruggekomen. De bureaucratie die ermee gepaard ging (wat is ongezond, hoe taks heffen …) woog niet op tegen eventuele voordelen. • Juiste informatie op maat: Over voeding krijgen we zeer veel informatie. Maar die informatie is niet altijd juist of op maat van mensen in armoede. Eigenlijk is het probleem nog een stuk groter, voor de meeste mensen is de informatie over voeding onduidelijk, of ken jij al die ingrediënten die je aantreft op een verpakking? Ook word je overstelpt door gekleurde informatie. Reclamecampagnes maken handig gebruik van het gezondheidsargument. Allerlei moeilijke namen, geleerd klinkende bacteriën of zelfs namen van artsen(verenigingen) worden gekoppeld aan producten. Vaak zeggen die eigenlijk niets over het al dan niet gezond zijn van een product, of waarom dat dat product dan wel zoveel gezonder zou zijn dan een goedkopere tegenhanger. Voor veel mensen in armoede is de boodschap echter duidelijk: ik kan onmogelijk een gezonde levensstijl volgen, want ik kan me al die dingen niet permitteren. Waar we wel moeten op inzetten is juiste informatie op maat van mensen in armoede. Net zoals bij beweging moet het gaan over praktische informatie over wat gezond is en wat niet, welke hoeveelheden van vlees of vis bijvoorbeeld aan te raden zijn, dat ook die yoghurt of margarine van de witte producten even (on)gezond is als die van dat merk … 124 Opnieuw is er hier een plaats weggelegd voor de eerstelijnszorg en voor het middenveld. Plaatsen waar mensen komen met gezondheidsproblemen in het eerste geval, in het tweede geval plaatsen waar mensen zich goed voelen. Het zou goed zijn moest er op beide plaatsen deskundigheid over voeding kunnen aangeboden worden. Een fijne cursus met gezonde goedkope voeding, waarbij op het einde een gastronomisch diner aan vrienden, partners en kennissen aangeboden kan worden is een beproefd recept. Ook voor mensen in armoede kan dit zeer goed werken. Iedereen vindt het leuk om samen aan de slag te gaan. Als het resultaat dan iets is waarmee je fier kan uitpakken en complimenten in ontvangst neemt, dan vergroot de kans dat je dit meeneemt in je dagelijks leven. • Ambitieuze doelstellingen: Op het vlak van voeding moeten we ambitieuze doelstellingen formuleren waarbij we ons specifiek richten op de gezondheidskloof. Hier blijkt dat algemene campagnes niet altijd terechtkomen bij de mensen die er het meeste nood aan hebben. Cursussen en vormingen over gezonde voeding richten zich vaak op middenklassegroepen. Duidelijke doelstellingen om de gezondheidskloof op vlak van voedingsgewoonten te bestrijden, met de nodige middelen om die deskundigheid tot bij mensen in armoede te brengen zijn noodzakelijk. “Om de stress te verminderen is yoga een heel goede bezigheid. Maar helaas kan ik dit niet betalen omdat deze cursussen te duur zijn. Die zouden goedkoper moeten kunnen worden aangeboden.” Voedselteams Een voedselteam is: een groep mensen uit eenzelfde buurt die samen groenten, fruit, zuivel en eventueel andere producten rechtstreeks bij lokale producenten aankopen. De voedselteams willen hiermee werken aan een duurzame landbouw en een duurzame samenleving. Een fijn initiatief. Net zoals bij heel wat andere voorbeelden die zich in het veld van duurzaamheid en transitie bevinden, kan hier de brug geslagen worden naar mensen in armoede. Hen betrekken bij zo’n voedselteam zal echter enkele aanpassingen of inspanningen vragen, zoals de kostprijs om deel te nemen. Kunnen de producten aan een voor hen aanvaardbare prijs beschikbaar zijn? Maar ook andere randvoorwaarden verdienen aandacht. Soms zitten er bij de producten heel wat ‘vergeten groenten’. Hoe maak je die klaar? Welke mogelijkheden zijn er? Werken met seizoensgebonden groenten betekent meestal een overvloed aan bepaalde producten tijdens bepaalde maanden. Deze verwerken en bewaren behoort niet tot ieders mogelijkheden. Toch lijkt hier samenwerking tussen voedselteams en (verenigingen van) mensen in armoede mogelijk. Wanneer zij samen bekijken wat mogelijk is, kan er een mooie samenwerking ontstaan die gezonde voeding oplevert, een duurzame landbouw bevordert én sociale contacten met zich meebrengt. www.voedselteams.be 125 4. Een toekomst in goede gezondheid Een toekomst in goede gezondheid is een complex proces. Niet alleen de voorgaande thema’s zoals beweging, voeding en preventieve zorgen zullen hiertoe bijdragen. Het gaat verder dan de hele gezondheidszorg die er is wanneer we ziek worden en zorgen nodig hebben. Een gezond leven kan je maar leiden, als je voldoende ruimte hebt in je leven en in je hoofd om hierin te investeren. Een toekomst in goede gezondheid is daarom het resultaat van gerichte acties die de gezondheidskloof bestrijden en van algemene structurele armoedebestrijding. Het gaat over een toegankelijke vrijetijdsbesteding, over waardig en gezond werk, over goede kwaliteitsvolle huisvesting … Je gezondheid is eigenlijk een soort barometer van wat er in de rest van je leven gebeurt. Daarom dat de gezondheidskloof een soort barometer is voor de armoede en ongelijkheid in ons land. Een barometer die op zwaar bewolkt staat. Welzijnszorgs’ eindejaarscampagne is de periode van het jaar waarin we iedereen die goede gezondheid toewensen. Wij wensen die ook toe aan mensen in armoede. Deel je die wens? Denk dan ook eens aan hun gezondheid bij je eindejaarswensen en –voornemens. 126 Samentuinen: De tuinfluiter (Welzijnsschakel ’t Kiertje, Vorselaar) situatie van mensen in kansarmoede te verbeteren. Op 26 mei 2013 werd de tuin officieel geopend. ’t Kiertje droomde allang van een tuin waar mensen samen tuinieren. Waar het gezellig is, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De gemeente Vorselaar had een aanvraag lopen bij het Europees programma voor plattelandsontwikkeling. De droom van ’t Kiertje en de plannen van de gemeente overlapten elkaar, en binnen de projectmiddelen plattelandsontwikkeling kon het idee samentuin concreet vorm krijgen. Struikelen en toch doorgaan De samentuin is een proces van struikelen en weer doorgaan. Sommige buren houden niet van een gemeenschapsproject in hun achtertuin. Er moet tijd vrijgemaakt worden voor overleg en goede afspraken. De gemeente vervult hier een brugfunctie. Andere buren zijn dan weer wel betrokken bij de tuin. Zo zette de schapenboer/ buur de schutting tussen de tuin en de schapenwei open zodat de tuiniers schapenmest konden halen voor hun tuintje. En bij een andere buur mogen de tuiniers elektriciteit gebruiken als dat nodig is. De tuiniers onderling moeten elkaar leren kennen en elkaars werkwijze leren appreciëren. Zo is er die Afrikaanse die het onkruid op haar perceel laat groeien omdat dat een goede bodembedekker is die de bodem vochtig houdt. Ze begrijpt echt niet waarom de anderen zoveel tijd steken in onkruid wieden. Terwijl de anderen niet begrijpen waarom ze haar tuintje er zo slordig laat bijliggen. Maar met dromen en projectmiddelen heb je nog geen tuin. Er gaat nog heel wat voorbereiding aan vooraf. En dat bracht in Vorselaar een waterval van samenwerkende diensten op gang. De gemeente stelt de grond ter beschikking. De groendienst maakt het perceel tuinrijp, levert het compost, en onderhoudt het gezamenlijke grasveld. De milieudienst beheert de Europese projectmiddelen en organiseert voor de tuiniers de mogelijkheid om bruikbare materialen uit het containerpark te recupereren. De dienst Ruimtelijke Ordening zet alle stappen voor het aanvragen van een vergunning voor een tuinhuis/ontmoetingsruimte op het terrein. Het OCMW ten slotte is betrokken vanuit haar begeleidingsfunctie voor ’t Kiertje. Zij zorgen voor de logistieke ondersteuning: vergaderlokalen, verspreiden van verslagen… De gemeente is ook de bemiddelaar tussen de tuiniers en de buren. Naast de gemeente en ’t Kiertje werd Velt (Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren) betrokken als partner in de tuin. Met deze partners samen ontstond De Tuinfluiter, niet zomaar een samentuin maar een sociaalecologisch project met als doelstelling de solidariteit tussen bevolkingsgroepen in Vorselaar te verhogen en de Het weer zat niet mee in het opstartjaar. Een slecht voorjaar en een hete zomer zijn niet bevorderlijk voor de groei en maken het werken in de tuin veel intensiever. Toch kon er al veel geoogst worden. Er konden zelfs al zaden worden geruild. Een tuin onderhouden vraagt redelijk wat engagement en niet iedereen kan er evenveel tijd en energie in stoppen. Sommige mensen hebben een extra duwtje nodig om het vol te houden. De winter nadert en het einde van het tuinjaar komt in zicht. Een aantal mensen in armoede haken af. Door een 127 zijn een belangrijke meerwaarde voor de tuiniers. Een mooi voorbeeld hiervan is de toegankelijkheid van het containerpark. Bijna al het tuingerief en het materiaal om perceeltjes af te boorden, kleine serretjes te maken… werd gerecupereerd uit het containerpark. Dat scheelt een paar honderd euro’s aan investeringskosten. verhuizing, omdat ze werk vonden, of misschien omdat net dat duwtje ontbreekt. Daarom denkt de gemeente erover om een buddysysteem op te zetten. Mensen zonder armoede-ervaring die net die extra stimulans kunnen geven. Een telefoon of sms’je: ‘Ik ga naar de tuin, kom je ook? Kom ik je halen?’ Er moet nog geïnvesteerd worden in een betere organisatie van de samenwerkdag. De tuin, met de oudste eik van Vorselaar, heeft alles in zich om een fijne plek te worden waar mensen met groene vingers elkaar ontmoeten, samenwerken, groenten kweken… En bovendien is er nog niet echt een gemeenschapsgevoel omdat er nog geen ruimte is om samen te zitten. Dat wordt vast veel beter als het tuinhuis is geïnstalleerd. De samenwerking met de gemeente en vooral de praktische en logistieke ondersteuning door de gemeentelijke diensten Je kunt de Tuinfluiter volgen via hun facebookpagina: https://www.facebook.com/detuinfluiter 128 Projecten HumanaTerre: Een vrije ruimte voor initiatief voor de gewassen en de aarde waarop ze groeien vormen de basis voor HumanaTerre.” De zorg die de mensen aan de aarde en de gewassen geven, vloeit ook naar hen terug, vervolgt Kimo: “Vele van onze mensen leven in erg precaire omstandigheden. Werken in deze groene oase werkt therapeutisch. Het helpt hen beter voor zichzelf te zorgen. Onze visie is dat iedereen recht heeft op levenskwaliteit en dat ieder van ons veel te bieden heeft als men hiervoor de kans krijgt. Ons doel is mensen op onze eigen bescheiden manier zulke kansen te geven.” Brussel is de meest ongelijke stad van het land. Er zijn veel rijken maar ongeveer een derde leeft onder de armoedegrens. Niet meegerekend in deze cijfers zijn de vele duizenden mensen zonder papieren. Twee jaar terug startten een kleine tien van hen een eigen moestuinproject. Ze waren het beu om zich bij hun uitzichtloze situatie neer te leggen. Men wou niet langer ‘niemand’ zijn en het gevoel krijgen om ‘niets te betekenen’ in onze samenleving. HumanaTerre was geboren. In het begin nog met de steun van de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Brussel. Nu draait het initiatief volledig op vrijwilligers. Kimo Williame, een van de trekkers van het initiatief legt uit: “Het project is het resultaat van vele gesprekken met mensen zonder wettig verblijf in het Brusselse. Gesprekken over de schrijnende situatie waarin ze moeten overleven. Maar ook over hun dromen, verlangens, wensen …” … om van en in te leven HumanaTerre zorgt op die manier dat mensen zonder papieren de mogelijkheid krijgen hun situatie even opzij te schuiven. Ze kunnen gewoon doen waar ze goed in zijn of wat ze leuk vinden. Ze mogen immers niet werken, ze mogen niet naar school gaan en zelfs geen Nederlands leren. Hobby’s zijn meestal te duur. Een eigen plek Met de steun van de Vlaamse Universiteit Brussel (VUB) en Jeugdbond Natuur en Milieu werd een oude boomgaard aan de VUB gevonden. Het terrein van ongeveer een hectare was in de vergetelheid geraakt en volledig overwoekerd. Samen met de universiteit werd beslist de boomgaard in zijn oude glorie te herstellen in samenwerking met mensen zonder papieren. Sindsdien gonst het van de bedrijvigheid in dit stukje groen in Jette. Het ligt er verzorgd bij en er wordt aan biologisch tuinieren gedaan. Kimo: “We verbouwen groenten en bloemen en we verzorgen de oude appel-, peren- en pruimenbomen. De zorg 129 Projecten (W)arm-kracht vzw, duurzame dialoog in Vilvoorde Naast het invullen van een nuttige en gezonde dagbesteding wil men via het project de doelgroep decriminaliseren en destigmatiseren. Het project toont dat de Jetse tuiniers mensen zoals jij en ik zijn. Omdat men is uitgesloten van onderwijs organiseren ze zelf vorming, nemen ze deel aan debatten … Maar er is meer: “We willen tonen dat duurzaamheid geen elitair thema hoeft te zijn, maar een thema dat eerst en vooral broodnodig is voor mensen in armoede.” De oogst wordt gedeeld onder elkaar. Ook degenen die niet sterk genoeg zijn om mee te werken, krijgen hun deel. Welzijnszorg ondersteunt dit prille vrijwilligersinitiatief. Dankzij de vele fondsenwervende acties die vrijwilligers organiseren en de giften die overgemaakt worden, kan Welzijnszorg HumanaTerre financieel een duwtje in de rug geven om haar werking verder te verankeren en uit te bouwen. Wil je zelf een bezoek brengen aan dit groene stukje Brussel? Bij HumanaTerre ben je zeker welkom na een seintje vooraf via het emailadres [email protected]. Je kan ook via het internet de evolutie van dit initiatief volgen via www.humanaterre.be. Ingezoomd op (W)arm-kracht (W)arm-kracht is een vereniging in Vilvoorde waar mensen met en zonder armoede-ervaring elkaar ontmoeten. Zo kunnen ze elkaar leren kennen, ondersteunen en vooral van elkaar leren. (W)arm-kracht is lid van Welzijnsschakels. Elke maandag komen vrijwilligers en bezoekers samen in Vilvoorde om een stem te geven aan mensen in armoede. Ze bereiden jaarlijks een activiteit voor in het kader van de dag tegen armoede op 17 oktober, organiseren infoavonden en koken en tafelen gezellig samen. Maar daar blijft het niet bij. Naast een jaarlijks paasontbijt, kaftmomenten en een spelotheek wil (W)arm-kracht lokaal de dialoog aangaan. Een duurzame toekomst voor iedereen In 2015 voert Welzijnszorg campagne rond duurzaamheid. Om de inhoud van de campagne vorm te geven, spelen de Welzijnsschakels een cruciale rol. Zo ging ook (W)arm-kracht het afgelopen jaar de uitdaging aan om rond dit thema te werken met mensen met een armoede-ervaring. Tijdens die dialoog gingen ze op zoek naar wat dit thema voor hen betekent, met welke drempels ze geconfronteerd worden, en waar het wel goed loopt. Dat (W)arm-kracht zich negen avonden engageerde voor dit dialoogproces mag ons niet verbazen. “Het duurzaamheidsverhaal zit al langer verweven in de werking van (W)arm-kracht. Denk maar aan de ‘repair cafés’ die we elke tweede zaterdag van de maand organiseren,” verduidelijkt Luk Hollebecq. “En dat zal ook in de toekomst zo blijven. De eerste dialoogmomenten waren vooral interessant om 130 hen begeleidt om het stoppen met roken te vergemakkelijken. na te denken wat duurzaamheid nu juist voor ons betekent. Je kan het breder bekijken dan alleen ecologische duurzaamheid en dat deden we ook!” Na deze eerste dialoogronde kregen ze de smaak te pakken bij (W)arm-kracht. Naast het traject over roken, wilden ze eveneens iets doen aan de dagdagelijkse stress die velen onder hen ervaren. Prompt organiseerden ze twee meditatieavonden. Tibetaanse experts kwamen concrete tools aanbieden om zonder stress door het leven te gaan. “Het effect is er wel degelijk,” bevestigt Luk. “Ik hoor onze mensen nog steeds vertellen hoe ze de dag nu in alle rust proberen te starten. Even tijd nemen voor wat ademhalingsoefeningen kan een boost geven aan de rest van de dag. En het vermindert de stress meteen.” Naar een concrete invulling Tijdens de eerste gesprekken werden verschillende pistes gevolgd. De discussies gingen over duurzaamheid in het algemeen en wat de verschillende deelaspecten zijn volgens de deelnemers aan deze dialoog. “Dat was heel belangrijk,” legt Luk uit. “Op die manier konden we zelf kiezen met welk subthema we concreet aan de slag gingen. Het was vooral het proces dat belangrijk voor ons was.” Uit deze oriënterende gesprekken kwamen de thema’s die Welzijnszorg tijdens deze campagne extra onder de aandacht wil brengen naar voor. Ook gezondheid, wonen en mobiliteit maken deel uit van armoedebestrijding die een duurzame toekomst voor iedereen garandeert. Na een stemming besloten ze bij (W)arm-kracht verder te gaan met het thema gezondheid. Een vervolg in de maak? En neen, daar blijft het niet bij. Samen met de dialoogondersteuners en Welzijnsschakels gaat (W) arm-kracht op zoek naar een volgend onderwerp dat ze willen aansnijden. “Dat hoeft niet per se over gezondheid te gaan,” zegt Luk. “Uit de oriënterende gesprekken aan het begin van dit proces werd duidelijk dat ook thema’s als wonen en mobiliteit heel wat vragen doen rijzen.” In afwachting van een concreet plan zet (W)arm-kracht in ieder geval verder in op de ‘repair cafés’. Bovendien kwam de lokale huisvuilmaatschappij uitleg geven over hoe je kan besparen door minder afval te verbruiken en zorgvuldig te sorteren. Tijdens dit dialoogproces ontdekte (W)arm-kracht meer dan ooit het belang van duurzaamheid in armoedebestrijding. Ook tijdens de jaarlijkse ‘signaaldag’, waar verschillende projecten de nodige input gaven voor de Welzijnszorgcampagne van dit jaar, kwam deze conclusie sterk naar voor. Meer informatie: www.warmkracht.be In samenwerking met het wijkgezondheidscentrum zoomden ze verder in op de rookproblematiek bij enkele mensen in hun groep. Uit de onderlinge gesprekken werd duidelijk dat het vooral belangrijk is om mensen die roken niet te veel met de vinger te wijzen. Sommigen redeneerden dat hen al zoveel dingen afgepakt waren en dat roken niet een van die dingen zou worden. Vanuit het wijkgezondheidscentrum ging men bovendien op zoek naar manieren om ook mensen die nog geen patiënt bij hen zijn te kunnen laten deelnemen. Zo worden er nu groepsactiviteiten georganiseerd waarbij ook die mensen aanwezig kunnen zijn. Daarnaast kunnen mensen die dat willen terecht bij een rookconsulent die 131 Eindnoten 1 Van Oyen, H., Deboosere, P., Lorant, V., Charafeddine, R., Sociale ongelijkheden in gezondheid in België. Samenleving en toekomst, Federaal wetenschapsbeleid – Academia Press, Gent, 2011, p.3. 2 NAPincl 2006-2008, indicatoren, p.98. 3 WIV, Gezondheidsenquête 2013, Rapport 1 – Gezondheid en Welzijn. p.51. Deze cijfers zijn gecorrigeerd naar geslacht en leeftijd zodat de verschillen voor die factoren in de steekproef niet meespelen. 4 WIV, Gezondheidsenquête 2013, Rapport 3 – gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten. Samenvatting van de onderzoeksresultaten, p.36. 5 www.who.int 6 http://www.netwerktegenarmoede.be/standpunt-dossier/gezondheid/geestelijke-gezondheid 7 Cera en Netwerk tegen Armoede, Oog voor elkaar ook met elkaar, over armoede en geestelijke gezondheid. 2014, p.35. 8 WIV, Gezondheidsenquête 2013, Rapport 1Gezondheid en Welzijn, Geestelijke gezondheid. p.812. 9 Idem, p.828. 10 Idem, p.841. 11 Idem, p.832. 12 Idem, p.837. 13 Idem, p.856. 14 Cera en Netwerk tegen Armoede, Oog voor elkaar ook met elkaar, over armoede en geestelijke gezondheid. 2014, p.20. 15 Mullainathan, S. en Shafir, E., Schaarste, Hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag bepalen. Maven Publishing, 2013. 16 www.uitpas.be 17 www.vakantieparticipatie.be – www. fondsvrijetijdsparticipatie.be 18 WIV, Gezondheidsenquête 2013, Rapport 1Gezondheid en Welzijn, Geestelijke gezondheid. p.75. 19 Idem, p.81. 20 WIV, Gezondheidsenquête 2013 – Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl, p.425-429. 21 Idem. p.159. 22 Idem. p.40, 49 & 63. 23 http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_ gezondheid.htm#Medische preventie 24 WIV, Gezondheidsenquête 2013 – Rapport 3: Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten. p.295. 25 Vranken Jan, e.a. “Armoede en sociale uitsluiting. Jaaarboek 2007”, p 159 26 WIV, Gezondheidsenquête 2013 – Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl, p.348 & 353. 27 http://www.cm.be/gezond-leven/voeding/ voedingswaren/groenten/blik-endiepvriesgroenten.jsp 28 WIV, Gezondheidsenquête 2013 – Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl, p.502 en 506. 29 Idem, p.525. 30 Dierckx, D. e.a., Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2014, Acco, 2014. P.358. 132 133 Politieke eisen Politieke eisen: Een toekomst zonder armoede Een toekomst zonder armoede! Daar willen wij aan werken: de toekomst biedt veel kansen. Wij pleiten voor een toekomst waarin die kansen ook door mensen in armoede met beide handen kunnen gegrepen worden. Een toekomst waarbij iedereen op een kwaliteitsvolle manier zijn leven kan opbouwen. Een toekomst waar aan duurzame armoedebestrijding wordt gedaan. De veranderingen die in onze samenleving plaatsvinden, nieuwe ideeën op het vlak van stadsplanning, samenlevingsvormen waarbij mensen ruimte en kosten delen, initiatieven uit de deeleconomie die ontmoeting mogelijk maken en ook de toekomst van de planeet voor ogen houden. Zo dragen die evoluties bij in de strijd tegen armoede en ongelijkheid. Mensen in armoede zijn het eerste slachtoffer wanneer het openbaar vervoer niet voldoet. Je toekomst mag niet bepaald worden door het al dan niet bezitten van een eigen wagen, een goede fysieke conditie of het wonen in de stad. Iedereen heeft recht op een duurzame mobiliteit. Daarom vragen wij dat ‘basisbereikbaarheid’ een afdwingbaar individueel recht wordt dat decretaal verankerd is. Daarin wordt aan iedereen gegarandeerd dat bepaalde bestemmingen van sociaal, economisch en maatschappelijk belang bereikbaar zijn op een betaalbare en toegankelijke manier. De overheid vult deze basisbereikbaarheid maximaal in met een performant openbaarvervoersnet en waar nodig nieuwe vervoersmodi die hierbij aansluiten. 1 Een toekomst met en voor mobiliteit: betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer 2 Om volwaardig aan de samenleving te kunnen participeren is een duurzame mobiliteit noodzakelijk. Werk, school, vrije tijd, familie, zorg, dienstverlening. Om deel uit te maken van het maatschappelijk leven, moeten we ons kunnen verplaatsen. Een goede ruimtelijke ordening, waarbij de bereikbaarheid al van bij de planningsfase een voorwaarde is, moet in de toekomst gehanteerd worden. (KMO-zones, (sociale) woonwijken, dienstverlening …) Een toekomst in goede gezondheid: middelen voor bewegings- en voedingsdeskundigheid op maat van mensen in armoede Een goede gezondheid betekent niet alleen dat je naar je huisarts kan wanneer nodig (met een derdebetalersregeling en verhoogde tegemoetkoming voor iedereen die er recht op heeft). Het is ook een kwestie van je goed voelen in je hoofd, van gezonde voeding, van voldoende beweging en van een gezonde leefomgeving. Het middenveld kan en wil zeker een rol spelen om mee deze kansen te bieden. 136 Goede informatie en hulp zijn onontbeerlijk, zeker als je financiële mogelijkheden beperkt zijn. Hiervoor vragen we dat er middelen vrijgemaakt worden voor bewegings- en voedingsdeskundigheid in multidisciplinaire eerstelijnspraktijken en bij (boven)lokale actoren, waardoor mensen in armoede advies en begeleiding op maat kan aangeboden worden. Het bestrijden van de gezondheidskloof moet een prioriteit zijn in de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. 3 Pact 2020 vooropgezet wordt. Binnen dit renovatiepact zijn er zowel extra middelen nodig voor een versnelde renovatie binnen de sociale huisvestingssector, stimulerende maatregelen met bijhorende verplichtingen voor de private huisvestingssector, informatie en vorming voor bewoners en waar mogelijk een rol voor sociale economie-initiatieven zoals energiesnoeiers. Een toekomst in een thuis: een ambitieus renovatieprogramma voor de private- en sociale huurmarkt Een goede woning is voor mensen in armoede vaak beperkt tot een woning die min of meer betaalbaar is. Met alle gevolgen van dien. De energiekosten lopen hoog op, er zijn vochtproblemen of andere ernstige gebreken. Meestal is de totale woonkost te hoog om dragen. Dit heeft gevolgen voor de mensen hun budget, voor hun gezondheid, sociaal leven én voor de hele samenleving en ons leefmilieu. De voorbije jaren is er vooruitgang merkbaar in de energiezuinigheid van de woningen. Toch blijft de gehele huurmarkt achterop hinken. Bovendien blijkt de vochtproblematiek daarentegen toegenomen. We vragen dat een groot renovatiepact wordt afgesloten waarbinnen de indicator uit het 137 NATIONAAL Welzijnszorg Huidevettersstraat 165 1000 Brussel T 02 502 55 75 E [email protected] www.welzijnszorg.be Openingsuren: 9u tot 12u30 en 13u30 tot 16u30 Gesloten op woensdag, zaterdag en zondag REGIONALE DIENSTEN Antwerpen Rolwagenstraat 73 2018 Antwerpen T 03 217 24 90 E [email protected] Brussel Huidevettersstraat 165 1000 Brussel T 02 213 04 73 E [email protected] Limburg Tulpinstraat 75 3500 Hasselt T 011 24 90 20 E [email protected] Oost-Vlaanderen Sint-Salvatorstraat 30 9000 Gent T 09 269 23 40 E [email protected] Vlaams-Brabant/Mechelen Varkensstraat 6 2800 Mechelen T 015 29 84 58 E [email protected] West-Vlaanderen Sint-Jorisstraat 13 8800 Roeselare T 051 26 08 08 E [email protected] Openingsuren: 10u tot 12u30 en 13u30 tot 16u30 Gesloten op maandag, zaterdag en zondag 140