Elisa Ostet Kunst en Techniek K1C Project Media Orientatie Waarnemen Inhoudsopgave Deel 1 Inleiding blz. 3 Deel 2 Theorie blz. 4 Hoofdstuk 2.1 Psychologie blz. 4 Hoofdstuk 2.2 Het gezichtsvermogen 2.2.A Zien 2.2.B De ontwikkeling van het zien 2.2.C Aanleg voor waarnemen blz. 4 blz. 4 blz. 5 blz. 5 Hoofdstuk 2.3 De ontwikkeling van kind en kunst 2.3.A Kindertekeningen 2.3.B Beïnvloede ontwikkelingen 2.3.C Cultuur en perceptie 2.3.D Parallellen blz. 6 blz. 6 blz. 6 blz. 7 blz. 7 Hoofdstuk 2.4 De waarneming 2.4.A Beïnvloede waarneming 2.4.B Beperkende waarneming 2.4.C Waarneming in de schilderkunst blz. 8 blz. 8 blz. 8 blz. 9 Hoofdstuk 2.5 De beeldvorming 2.5.A Constructivistische theorie 2.5.B Gestalt theorie 2.5.C Ecologische theorie blz. 10 blz. 10 blz. 10 blz. 11 Hoofdstuk 2.6 Observeren 2.6.A Observeren van kunst blz. 12 blz. 12 Hoofdstuk 2.7 De waarnemingspsychologie 2.7.A Behaviorisme 2.7.B Cognitieve Psychologie 2.7.C Neo-Behaviorisme blz. 13 blz. 13 blz. 13 blz. 14 Hoofdstuk 2.8 De cognitie 2.8.A Cognitieschema 2.8.B Cognitieve dissonantie 2.7.C Adaptatie blz. 14 blz. 14 blz. 15 blz. 15 Deel 3 Paardenmusical Goa blz. 16 Hoofdstuk 3.1 Goa 3.1.A Het verhaal van Goa 3.1.B De musical Goa blz. 16 blz. 16 blz. 17 Hoofdstuk 3.2 Goa en de waarnemingspsychologie 3.2.A De invloed op onze waarnemig 3.2.B Goa en de constructivistische theorie 3.2.C Goa en de waarnemingspsychologie 3.2.D Goa en de cognitie blz. 18 blz. 18 blz. 19 blz. 19 blz. 20 Deel 4 Bijlage blz. 21 Deel 5 Reflectieverslag blz. 22 3 Deel 1 Inleiding Waarnemingspsychologie; wat is dat? Dat vroeg ik mij af aan het begin van de lessen Waarneming. Het werd al snel duidelijk dat het tot een interessante en ook boeiende tak van de psychologie behoort. Je komt dingen te weten wat je niet eerder beseft had, maar toch een hele belangrijke invloed heeft op je leven. In dit verslag wordt duidelijk wat zien nou eigenlijk inhoud. Ook komen verschillende stromingen binnen de waarnemingspsychologie aan bod. Er is namelijk nog steeds een discussie over de vraag wat wij nou eigenlijk precies waarnemen en hoe dat beeld tot stand komt. Ik vroeg me eerst af hoe ik de theorie kon terug vinden in de praktijk. Ik wilde hiervoor naar het Natuurdiorama op de Holterberg in Holten. Het leek me interessant om uit te zoeken hoe de diorama’s inspeelden op de manier van kijken van de mens. Echter, op een zaterdagavond ging ik naar de paardenmusical GOA. In deze musical zag ik zoveel aspecten van de waarnemingspsychologie, dat ik dit een veel interessanter onderwerp vond om over te schrijven. Ik hoop dat dit een goede keuze was en dat het me gelukt is om duidelijk te maken dat de waarnemingspsychologie ook in een kunstdiscipline zoals musical zeer zeker een rol speelt. Elisa Ostet 4 Deel 2 Theorie Hoofdstuk 2.1 Psychologie Psychologie behoort tot de menswetenschappen. Het bestudeert het menselijk gedrag. In de psychologie beschrijft men het gedrag van de mens en probeert het vervolgens te verklaren aan de hand van een theorie. Aan de hand van het ontwikkelen van de theorie probeert men gedrag te voorspellen.Gedrag is afhankelijk van verschillende factoren. Daarin maken we een onderscheid tussen aangeboren gedrag en gedrag dat is aangeleerd. Hoofdstuk 2.2 Het gezichtsvermogen Waarneming speelt een belangrijke rol in het gedrag. Kijken is een middel om dingen te leren. Bij dieren zijn zintuigen als het gehoor en de reuk belangrijker dan het zien. Zij communiceren vaker via geluidssignalen. De mens kent daarbij nog eens een kunstmatig communicatiesysteem; de afgeleide media. Afgeleide media zijn bijvoorbeeld tekeningen en het schrift. Het is grafische communicatie. Het is niet beperkt aan de tijd en de ruimte. Door grafische symbolen kunnen hele complexe boodschappen zoals emoties worden doorgegeven. 2.2.A Zien Mensen zien dingen doordat er lichtenergie van objecten afstraalt. Die energie passeert de ooglens. Het beeld valt op de achterwand, de retina ook wel netvlies, van het oog en ook nog eens op zijn kop. De lichtgevoelige cellen, fotoreceptoren, nemen de prikkels van de energie waar en geven een elektrische signaal door naar de hersenen. Fotoreceptoren zijn cellen die kegelvormig of staafvormig zijn. De kegeltjes zorgen voor waarneming bij daglicht en voor het zien van kleuren. De staafjes helpen bij het zien in de schemering en ’s avonds. In ons zenuwstelsel zijn miljarden zenuwcellen, oftewel neuronen. Deze neuronen zien er allemaal anders uit maar hebben twee dingen gemeen. Ze hebben de eigenschap prikkelbaar te zijn en ze kunnen zenuwimpulsen geleiden. Een neuron bestaat uit een cellichaam, een axon en dendrieten. Dendrieten zijn korte uitsteeksels. Een axon is een lange streng die met een andere neuron verbinding maakt. Dit kontact tussen de neuronen noemen we een synaps. Door de synaps kan een neuron bij een zenuwimpuls een chemische reactie doorgeven aan een andere neuron. Deze kan dan op zijn beurt weer een zenuwimpuls produceren of de reactie afremmen. De fotoreceptoren zijn verbonden met neuronen achter het oog. Deze neuronen heten ganglioncellen. Via axonen worden de elektrische signalen naar de hersenen geleid. Maar eerst vindt er een uitwisseling plaats in het optisch chiasma. 5 Aangezien wij twee ogen hebben, worden de linkerhelften en de rechterhelften van het netvlies van beide ogen samengenomen. Via een linker en rechter optisch kanaal wordt de informatie in elektrische signalen in de visuele cortex (hersenschors) omgezet in beeld en nemen wij dus waar. 2.2.B De ontwikkeling van het zien Tijdens de ontwikkeling van het embryo is er een grote groei in het aantal neuronen. Slechts 30% van die neuronen redt door gebrek aan voedende substanties het eindstadium. De hersenen van een kind blijven zich nog ontwikkelen tot het 11e levensjaar. Als gevolg van deze ontwikkelingen, is het waarnemingsvermogen van een pasgeborene nog niet volgroeid. De ogen groeien nog iets door na de geboorte. De neurale componenten worden op die manier ontwikkeld. De contacten tussen neuronen nemen dan explosief toe in het eerste jaar. Echter tot het 11e jaar nemen ze weer af om vervolgens constant te blijven. De baby is optisch wel in staat om beelden op het netvlies te zien, maar heeft een geringere onderscheidend vermogen. Een kind kan dan nog niet scherp waarnemen. De bewegingen van het oog zijn ongecontroleerd. Het scherpstellen moet nog worden geperfectioneerd. Dingen die dichtbij staan hebben de voorkeur om naar te kijken. Pas later krijgt het kind oog voor perspectief en kan ook dan pas dingen op grotere afstanden onderscheiden. Ook heeft de baby een chromatisch gezichtsvermogen. Dit betekend dat het zien van kleuren nog niet goed ontwikkeld is. De baby ziet kleuren als rood, geel, groen en blauw wel wanneer het onderscheid groot is. Er kan nog geen diepte worden waargenomen. Dit ontwikkeld zich pas in de 4e maand. Wel is er een reactie op bewegingen van objecten. Dit is waarschijnlijk uit verdediging. Een baby reageert wel op een groter wordende schaduw, maar niet op een schaduw dat kleiner wordt. Ook word er in deze maanden veel naar gezichten gekeken door de baby. Het krijgt een emotionele waarde. Het kind gaat dan lachen. Ook worden er gezichten herkend op foto’s. Rond de 7e en 8e maand herkent het kind ook gezichten vanuit andere hoeken, bijvoorbeeld van opzij, achteren etc. 2.2.C Aanleg voor waarnemen Een baby heeft bij de geboorte al aanleg om dingen te kunnen waarnemen. Het is echter wel zo dat deze aanleg maar een klein gedeelte bepaalt van onze waarneming. Visuele ervaringen zijn belangrijk om het gezichtsvermogen verder te ontwikkelen. Gebeurt dit niet, dan zal er een andere ontwikkeling van het zenuwstelsel plaatsvinden. In de cortex (hersenschors) zal er minder ontwikkeling plaats vinden in het visuele gedeelte. 6 Hoofdstuk 2.3 De ontwikkeling van kind en kunst 2.3.A Kindertekeningen Wanneer kinderen beginnen met dingen op papier te zetten, zie je over het algemeen een ontwikkeling die voor elk kind gelijk is. Kinderen beginnen op een leeftijd van 1 à 2 jaar met het krabbelen op papier. Het gaat dan om een motorische uiting, het gebaar van een armbeweging maken met iets in de hand. Dan komt de fase van het toevallige realisme. Het kind geeft een interpretatie aan de eigen tekening. De eigen bewegingen zijn steeds beter onder controle te krijgen. Er worden vooral objecten met ronde vormen getekend. Pas bij het 3e levensjaar kan een kind zich figuratief uitdrukken. Stereotype figuren zoals in de tekening links (koppoter), worden dan getekend. Voor dat het intellectueel realisme inzet, komt er een overgangsfase. Aan de koppoters worden nieuwe details toegevoegd die niet altijd op de juiste plek zitten en het kind gaat tekenen wat het wil. Pas in het intellectueel realisme rond het 5e levensjaar worden de details van objecten gebruikt om aan te duiden wat het voorstelt. Bij een kat worden bijvoorbeeld snorharen getekend. Er is echter nog geen sprake van een poging om dingen in een bepaalde ruimte te plaatsen. De laatste fase is het visueel realisme. In deze fase worden er ruimtelijke dimensies en dynamische figuren getekend. Ook geometrische figuren komen aan bod. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen open en gesloten vormen. Een open vorm is bijvoorbeeld een kruis. Gesloten vormen zijn regelmatig rond, dit geldt voor driehoeken en vierkanten. Pas later krijgen deze vormen ook daadwerkelijk hoeken. Rond het 8e levensjaar krijgt het kind inzicht in het perspectief. 2.3.B Beïnvloede ontwikkelingen De ontwikkeling naar het visueel realisme verloopt niet in alle culturen gelijk. In onze westerse cultuur tekenen kinderen koppoters, maar in sommige delen van Afrika zijn de menselijke figuren ‘speldeknop’-figuren. In enkele andere culturen is er zelfs sprake van een soort ketenfiguur. In China is er een snellere ontwikkeling in deze fases te zien. Waarschijnlijk komt dit doordat er in China meer belang wordt gehecht aan de grafische kunst dan in het Westen. Men kan dus concluderen dat er sprake is van culturele invloeden op de ontwikkeling van het kind. Het is met name verantwoordelijk voor de ontwikkelingssnelheid en de stereotype figuren dat getekend wordt. Verder zijn ook omgevingsinvloeden van belang. Er moet sprake zijn van een mogelijkheid om te tekenen. Een volwassene die nog nooit heeft getekend maakt in het begin net zulke tekeningen als kinderen in hun beginjaren. Ook voor geometrische figuren verzinnen ze dezelfde oplossingen. Persoonlijke en lichamelijke factoren spelen ook een rol. Een blind kind kan wel degelijk tekenen wanneer het gestimuleerd wordt. Ook bij deze kinderen is er sprake van een ontwikkeling in het tekenvermogen. Wel kan de positie van objecten in een beeld anders zijn, bijvoorbeeld op de kop. 7 2.3.C Cultuur en perceptie De oudste tekening van de mens dateert van 30.000 jaar geleden. Dat is 5.000 jaar nadat de huidige mens op de aarde kwam. In de Vezère (Dordogne) zijn tekeningen gevonden die met diepe krassen in de rotsen zijn gemaakt. Hierbij werden stenen gebruikt die natuurlijk pigment bevatten zoals oker. Er worden vrouwen en mannen getekend. Hierbij zijn de geslachtsdelen de belangrijkste onderwerpen. Daarbij worden de geslachtsdelen van de vrouw vaker afgebeeld dan die van de man. Dit had een symbolische waarde, net zoals de vruchtbaarheids,- of Venusbeeldjes die uit de zelfde tijd stammen. In heel Europa werden de zelfde soort beeldjes gevonden. De borsten, buik en geslacht werden allen binnen een cirkel getekend. De benen en het hoofd kwamen in twee symmetrische driehoeken. Uit de tekeningen en de beeldjes blijkt dat voor die mensen toen der tijd de jacht en de voortplanting de belangrijkste hoofdzaken waren. Aangezien schilderen en beeldhouwen een taal van de handen is, kun je concluderen dat men dingen maakt naar aanleiding van de gedachten en interessen in een periode. Toen de jacht niet meer het belangrijkste was om te overleven, werden onderwerpen als religie en oorlogsvoering belangrijk. Verder is men ook afhankelijk van de middelen waarmee uiting kan worden gegeven aan visuele beelden. Wat opvalt is dat in het algemeen nieuwe technieken eerst worden afgewezen. Dit was bijvoorbeeld het geval met de fotografie. Men vond het raar en onbegrijpelijk. Tegenwoordig is de fotografie een algemene visuele taak geworden in onze maatschappij. 2.3.D Parallellen Het is wetenschappelijk bewezen dat de ogen en de anatomie van het visuele systeem in al die jaren niet is veranderd. Wel is aannemelijk dat de manier van kijken naar objecten anders is. We hebben al gezien dat de cultuur van een bepaalde periode en land van invloed is op de ontwikkeling van het kind. Dit geld ook voor de ontwikkeling in de kunst. De cultuur is van invloed op de structuur en het functioneren van de hersenen. Iedere ervaring die een mens meemaakt zorgt voor een verandering in de hersenen. Het verschil met toen en nu is de manier waarop informatie wordt beoordeeld en reacties opwekt. Het Venusbeeld riep bij de voorouders van de mens gevoelens van verering op. Tegenwoordig voelen wij dat niet meer bij het zien van een Venusbeeld. Wel kunnen sommige Christenen gevoelens van verering krijgen bij het zien van een Christusbeeld. De huidige Westerse cultuur heeft een hoger verwerkingsniveau van de hersenen. Wij zijn in staat meer dingen te begrijpen en te beoordelen dan vroeger. Dit uit zich ook in de kunst. Wij hebben bepaalde dingen geleerd over wat wij zien en passen dat toe in onze visuele beelden. Mensen die niet hebben geleerd foto’s te interpreteren, zullen bij hun eerste blik ook niet zien dat het een afbeelding van de werkelijkheid betreft. 8 Er nog steeds culturen die nog in de kinderschoenen van de visuele informatie staan. Zij kunnen niets herkennen in een foto. Ook niet als het een afbeelding betreft dat hen zeer nabij staat. Ze geven een verkeerde interpretatie van de ruimtelijke dimensie op een tweedimensionaal beeld. Zij moeten net als baby’s en kinderen nog leren hoe zij visuele beelden moeten interpreteren. Hun kunstuitingen zijn net zo primitief als die van 30.000 jaar geleden. 2.4 De waarneming Er zijn zoveel zintuiglijke prikkels dat er een selectie gemaakt wordt in het aanbod van prikkels. De selectie gebeurd door ervaring en kennis over bepaalde dingen. Ook behoeften spelen een grote rol. Als je bijvoorbeeld opzoek bent naar een leuke trui, zul je in een winkelstraat ook alleen maar kijken naar truien. De rest laat je buiten beschouwing en valt dus minder op. Referentiekaders kunnen ook van invloed zijn op onze waarneming. 2.4.A Beïnvloede waarneming Er zijn hierbij ook factoren die onze waarneming beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan fysieke factoren als vermoeidheid, oogkwalen, drugs en medicijngebruik. Ook psychologische factoren kunnen een rol spelen. Ervaring en kennis zijn belangrijke dingen hierbij. Je moet weet hebben van de grootteconstantie om alles in een goed perspectief te kunnen zien. Als je niet weet dat een mens op 200 meter afstand even groot is als op 2 meter afstand, kun je flink schrikken als die persoon dan ineens bij je is. Op de foto links zien we wat het resultaat is, wanneer we denken dat de man op de achtergrond ook zo klein is zoals we hem in de verte zien. Een hoepel is rond, maar vanuit een ander gezichtspunt gezien, kan een hoepel ook op een ovaal lijken. Door de vormconstantie weten we dat de hoepel niet van vorm is veranderd. Op de foto van het meisje met de hoepel zien we dat heel duidelijk. De hoepel lijkt op een ovaal door het standpunt waarin de foto is genomen. Wij weten echter dat het een ronde hoepel is. 2.4.B Beperkende waarneming Daarbij is ons waarnemen ook beperkt. Dit komt doordat we globaal kijken naar dingen en geen oog hebben voor details. Hele kleine geleidelijke veranderingen zien wij niet. Dit heet change-blindnes. Verder zijn wij afhankelijk van de interne representatie van begrippen. Er moet een voorstelling zijn van een begrip om het te kunnen herkennen. 9 Hersenen worden zodoende gevormd door de waarneming, terwijl begrippen worden gevormd door voorbeelden van anderen. Door Top-downsturen geven mensen aandacht aan wat ze willen zien. Als ze daar geen invloed op hebben en aandacht dus wordt opgedrongen spreekt men van Bottum-up. 2.4.C Waarneming in de schilderkunst In de schilderkunst kwam men er al gauw achter dat onze waarneming zeer relatief is. Het zien van contrasten is met name afhankelijk van de context waarin het geplaatst is. Een lichte kleur op een donkere kleur oogt lichter dan een lichte kleur op een lichte kleur. Bijvoorbeeld geel op blauw doet het blauw donkerder voorkomen dan zwart op blauw. Ook is het zien van contrasten afhankelijk van de wijze waarop voorwerpen het licht terugkaatsen. Lichtweerkaatsing is in het donker veel sterker dan in het licht. Wat helderheid betreft, geldt de regel dat het witste gedeelte, andere delen minder helder maakt. In schilderijen zie je dat bijvoorbeeld terug in de ‘Nachtwacht’ van Rembrandt. Uitsluitend door contrasteffecten kon hij een illusie van licht geven. Verder zijn vooral schaduwen van belang in de schilderkunst. Door middel van schaduwen kan met een illusie van vormen geven. Een cirkel kan hol of bol lijken door schaduwen. Een afwisseling van licht en donker geeft een illusie van een tastbare vorm. Het kan zijn dat men zich moet afvragen of het een schaduw of een donker gedeelte van de figuur betreft. De ervaring bepaald wat er geïnterpreteerd wordt. Hiermee kunnen er optische trucjes worden uitgehaald. Hiernaast is er een voorbeeld van. Je kunt hierin een kwaadaardig mannengezicht zien of meerdere vrouwen. Ook kan men door schaduwen vorm en positie bepalen van een object. Er wordt een diepte gesuggereerd door een toevallige interpretatie van licht en donker. Galileo Galilei paste dit voor het eerst toe in een tekening van het maanlandschap. Eerst had men gedacht dat de maan een gladde vlak moest zijn. Door een telescoop zag Galileo echter allerlei lichte en donkere vlekken. Door zijn kennis van de schaduwen in de schilderkunst kon hij de conclusie trekken dat er op de maan kraters en bergen moesten zijn. Verder kan men door schaduwen een suggestie opwekken van lijnen of van onderdelen die niet getekend zijn. Op het plaatje links ziet men in de vlekken een hond die drinkt. 10 2.5 De beeldvorming Iemand kan hetzelfde zien als een ander, maar kan het gebeuren heel anders interpreteren. Onze hersenen nemen de wereld waar. Ons zien is het resultaat van een transformatie van de reële wereld in die van een perceptuele wereld. Wat wij zien is niet zo zeer de echte werkelijkheid, maar een constructie van die werkelijkheid. In feite zien wij wat wij zelf willen zien. Hierdoor ontstaat de discussie over onze beeldvorming. Wat is het daadwerkelijk zien? Er zijn hierbij verschillende theorieën in de psychologie die hier een antwoord op proberen te gegeven. De Constructivistische theorie zegt dat het beeld stukje voor stukje wordt opgebouwd in onze hersenen. De Gestalt theorie gaat echter uit van zogenaamde ‘Schemata’ die zijn aangeboren. Een derde is de Ecologische theorie van Gibson. Deze theorie gaat uit van het principe dat objecten niet los kunnen worden gezien van hun achtergrond. 2.5.A Constructivistische theorie Bij deze theorie speelt ervaring een grote rol. Een baby zal volgens deze theorie minder dingen herkennen omdat het geen weet heeft van wat iets is. Men moet leren om te kunnen zien. De theorie gaat ervan uit dat wanneer wij prikkels ontvangen, onze hersenen een theorie verzinnen over een object. Vervolgens gaan we kijken of onze theorie klopt, of datgene wat we zien ook echt datgene is wat we meenden te zien. Behoeften en verwachtingen spelen bij deze theorie een grote rol. Er worden dingen geassocieerd met elkaar. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de zintuiglijke informatie en dat wat opgeslagen ligt in het geheugen. 2.5.B Gestalt theorie De Gestalt theorie gaat uit van aangeboren factoren. Hierbij worden stalt(vorm)wetten gebruikt voor het structuren van prikkels. De eerste wet gaat over het ordenen van informatie. We maken gebruik van een voorgrond of figuur en een achtergrond. Op het plaatje hiernaast zie je of een man die op een instrument blaast of een vrouwengezicht. Je kunt ze niet allebei te gelijk zien, omdat het ene als achtergrond voor het andere dient. Datgene wat je op de voorgrond zet, zie je. Aangezien je hier twee dingen kunt zien, wisselen ze elkaar iedere keer af. De tweede wet is die van de nabijheid. Dingen die bij elkaar staan horen ook bij elkaar. Daarom zien we hier rechts eerst stippen in een verticale rij en daarna stippen in een horizontale rij. Dit geldt ook voor de gelijkheid; wat het zelfde is hoort samen. Wat je in het plaatje links ziet, is dat de wet van de gelijkheid de wet van de nabijheid overheerst. Hoewel de stippen horizontaal elkaar meer nabij zijn, zien we toch horizontale lijnen doordat we de stippen rangschikken op de kleur. 11 Vervolgens zijn er een wetten over de continuïteit en de geslotenheid. We zien dingen als een geheel. Lijnen lopen door in plaats van dat ze afgebroken worden en een andere richting uitgaan. Dingen die niet volledig zijn, maken we in onze hersenen wel volledig. Dit is goed te zien bij het plaatje hiernaast. We maken de cirkels rond en we nemen een driehoek waar. Onze hersenen zijn geneigd om niet drie cirkels te zien waar een hap uitgehaald is, maar drie zwarte cirkels waar een witte driehoek over heen is gelegd. Als laatst is er een wet over de veldafhankelijkheid. Onze omgeving speelt een rol in wat wij waarnemen. Aan de hand van de grote en vorm van objecten in een blikveld, kunnen wij de positie en grote van andere objecten inschatten. Schemata’s kunnen elkaar dus overheersen. Wij zien de afbeelding dat het meest stabiel, eenvoudig en gewoonweg het best is. Dit heet de pregnantiewet. 2.5.C Ecologische theorie Bij deze theorie kijkt men naar de invloed van de omgeving op de waarneming. Men gaat ervan uit dat een object niet los kan worden gezien van de achtergrondstructuur. Hierbij kijkt men naar de dichtheidsgradiënt van de elementen in een beeld. Hoe dichterbij iets wordt waargenomen, hoe groter de onderlinge afstand tussen de elementen. Hierbij kun je denken aan grassprietjes. In de verte zie een grasveld als een aaneengesloten vlak. Bij je voeten zie je echter elk individueel grassprietje. Iets wat op een hellend vlak staat, wordt niet geïsoleerd van de achtergrond zodat het in de lucht lijkt te zweven, maar wordt als een rechtopstaand object gezien. Dit komt omdat de dichtheidsgraad van de achtergrond wordt bedekt. Ook wordt met de Ecologische theorie de suggestie van beweging verklaard. Als we van een punt afrijden, lijkt alles zich naar een punt toe te bewegen. Als we echter ergens naar toe rijden, wordt onze blik wijder en lijkt alles achter ons te schieten. 12 Hoofdstuk 2.6 Observeren Observeren is iets anders dan waarnemen. Bij observeren ga je systematisch en methodisch te werk. Daar zitten bepaalde eisen aanvast. Je moet je openstellen voor signalen van buitenaf. Je zintuigen moeten bewust worden gebruikt; je gaat dus gericht naar dingen kijken en luisteren. Daarbij is concentratie, geduld en rust nodig. Dit vraagt soms veel tijd. Bij het observeren moet je ontvankelijk zijn voor achterliggende betekenissen van dingen. Een hond in een schilderij kan een betekenis hebben van trouw. Dit geeft je meer informatie over het schilderij. Je probeert een structuur in een observatie te ontdekken. Daarbij moet je echter details en nuances niet achterwege laten om het beeld compleet te laten. Je kunt op twee manieren observeren. De ene manier is subjectief, de andere manier objectief. Bij een subjectieve observatie geef je een mening of betekenis aan wat je ziet. Het is een interpretatie over wat iets zou kunnen zijn of zou kunnen betekenen. Een subjectieve observatie van een beeld kan voor iedereen anders zijn. De een kan iets prachtig vinden, terwijl een ander hetzelfde beeld afschuwelijk vindt. Het is dus vaak persoonsgebonden. Bij een objectieve observatie ben je meer beschrijvend bezig. Je omschrijft nauwkeurig wat je echt ziet. Je geeft geen mening of betekenis aan het beeld. 2.6.A Observeren van kunst Mensen die kunst observeren, kunnen verschillend denken over een bepaald kunstwerk. Dit verschil komt door onder andere de culturele ontvankelijkheid van een persoon. Iemand die kunst waardeert zal op een andere manier naar een kunstwerk kijken dan iemand die er totaal niet in geïnteresseerd is. Ook kan de kunstenaar expres iets van vaagheid in zijn werk aanbrengen om op die manier verschillende reacties uit te lokken. Kunst kan dus verschillende waarderingen krijgen. Het hangt van de observator af hoe hij tegen een kunstwerk aan kijkt. Het kan iets persoonlijks zijn zoals kennis en ervaring over een bepaald werk. Ook wat je hebt meegemaakt in je leven kan een rol spelen bij de beoordeling van een werk. Iemand die de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt, zal anders tegen een propagandawerk van Hitler aankijken dan iemand die niets van die oorlog afweet. Waarderingsverschillen kunnen ook ontstaan door de culturele tijdsgeest waarin je leeft. Tegenwoordig weten we vaak niet meer de achterliggende betekenissen van objecten in bijvoorbeeld een schilderij uit de Renaissance. De mensen uit die tijd wisten echter precies wat een hond of een oester in een schilderij betekende. In de loop van de tijd is men door inzicht en het werk van voorgangers van schema’s veranderd. Schema’s waren regeltjes die bepaalden hoe de werkelijkheid moesten worden verbeeld. Met name in de perspectief is er heel veel veranderd. 13 Verder was er vaak ook de vraag wat er nou belangrijk was in een schilderij. Daardoor kan het komen dat in de ene periode de anatomie van de mens perfect moest worden uitgebeeld, terwijl in een andere periode het verhaal belangrijker was. Ook dit kan zorgen voor waarderingsverschillen in kunstwerken. Hoofdstuk 2.7 De waarnemingspsychologie In de psychologie zijn verschillende stromingen. Op sommige vlakken zijn ze het met elkaar eens, op andere vlakken zijn er weer verschillende ideeën. Soms reageren de stromingen op elkaar. Dit is ook zo bij de Cognitieve psychologie. Deze kwam in de jaren ’60 op als een reactie op het Behaviorisme. De belangrijkste vertegenwoordigers van de Cognitieve psychologie zijn Piaget en Chomsky. Zij ontwikkelden invloedrijke theorieën over de cognitieve ontwikkeling en de taalontwikkeling van de mens. 2.7.A Behaviorisme Het Behaviorisme gaat uit dat de mens bij de geboorte een tabula rasa is; een onbeschreven blad. Door de omgeving wordt het gedrag van de mens bepaald. De behavioristen hebben een “Black Box” visie. Dit houdt in dat alles wat niet observeerbaar is, zoals emoties, achterliggende motieven en herinneringen, buiten beschouwing wordt gelaten bij wetenschappelijk onderzoek. Deze dingen zijn niet wetenschappelijk, omdat niet kan worden aangetoond in welke mate ze een rol spelen bij gedrag. Mensen als Pavlov, Watson en Skinner waren typische behavioristen. De behavioristen volgen de theorie van de Klassieke Conditionering. Dit is een leertheorie dat zegt dat gewoonten zoals angst voor dingen aan en af te leren is. Het gaat uit van de manier van straffen en belonen. Dit houdt in dat er eerst sprake is van een ongeconditioneerde, automatische Respons op een Stimulus. Een Stimulus is een zintuiglijke prikkel, bijvoorbeeld licht of smaak. Een Respons is de reactie op de prikkel. Die reactie zou je ook gedrag mogen noemen. Als we vanuit het donker in eens in een fel licht komen, knijpen we automatisch onze ogen dicht. Door associatie met een andere Stimulus kan men een gerichte Respons oproepen. Je kunt bijvoorbeeld een hond door een belletje speeksel laten vormen. Dit kan wanneer je telkens wanneer je de hond voedsel aanbiedt, een belletje te laten rinkelen. De Stimulus is in het eerste geval het voedsel. De Respons op het zien van voedsel uit zich in het vormen van speeksel. De hond ontwikkeld nu een associatie van het geluid van een bel met het krijgen van voedsel. Op een gegeven moment is de Stimulus het belletje en krijgt de hond al speeksel in de bek zonder het voedsel te zien. De automatische of ongerichte Respons is nu veranderd in een gerichte Respons op de Stimulus. Dit principe geldt volgens de behavioristen voor mens en dier. 2.7.B Cognitieve Psychologie In tegenstelling tot de behavioristen gaan aanhangers van deze stroming ervan uit dat mensen aanleg hebben voor bepaalde cognitieve vermogens. De mens is dus geen onbeschreven blad. Ervaring en de omgeving bepalen echter in welke mate die vermogens tot ontwikkeling komen. 14 Hierbij kan de mens zelf sturing geven aan zijn gedrag. Wat ook anders is dan bij de behavioristen, is dat de inhoud van de “Black Box” wel dergelijk meetelt. Volgens de Cognitieve psychologie is dat zelfs het uitgangspunt voor het begrijpen van menselijk gedrag. Daarmee maken ze direct een onderscheid tussen mensen en dieren. Het model dat bij de Cognitieve psychologie hoort gaat als volgt: Een Stimulus of gebeurtenis zorgt voor een Cognitie (denkproces) bij de mens. Men gaat na over wat men weet van de Stimulus, ervaring en kennis spelen dus een rol evenals emoties. Dit denkproces leidt tot een bepaalde Respons (gedrag) bij de mens. Dit gedrag kan bepaalde gevolgen hebben, wat opnieuw een prikkel kan zijn voor ander gedrag. 2.7.C Neo-Behaviorisme Het Neo-Behaviorisme is weer een reactie op de Cognitieve psychologie. De neobehavioristen houden wel weer rekening met de invloed van de “Black Box”. Naar aanleiding van dit is er een zogenaamd Neo-Behavioristisch model opgezet. De behavioristen gingen uit van een Stimulus – Respons model. De neo-behavioristen voegen daar nog twee elementen aan toe. Het Organisme oftewel het geven van een betekenis aan de prikkel en de Consequentie oftewel de gevolgen van de Respons op de Stimulus. Hoofdstuk 2.8 De cognitie Cognitie is een samenspel van denkprocessen die een rol spelen bij het opnemen, verwerken, opslaan en toepassen van informatie. Bij het opnemen van informatie worden er dingen waargenomen. Vervolgens verwerkt men de informatie door te denken over de informatie. De gedachten, kennis en emoties die bij de verkregen informatie behoort wordt vervolgens opgeslagen in de hersenen. Die informatie kan tenslotte toegepast worden bij het uitvoeren van een bepaalde handeling. 2.8.A Cognitieschema Er ontstaat een cognitief,- of geheugenschema. Verkregen informatie wordt een persoonlijke representatie van een stukje kennis. Een schema kan zich voortdurend ontwikkelen. Nieuwe inzichten kan een bestaand schema doen veranderen. De inhoud van een cognitief schema verschilt per persoon en is cultuurgebonden. Het is dus afhankelijk van de waarneming, wat er geleerd is en de ervaringen daarbij. Culturele normen en waarden kunnen een waarneming ook beïnvloeden. De waarneming wordt zodoende een wisselwerking tussen cognitieve schema’s en de informatie uit de omgeving. Daarbij doorloopt het drie fasen; de waarnemingscyclus van Bruner. De eerste fase is die van de hypothese. Bij de eerste waarneming gaat men uit van een veronderstelling of bepaalde verwachting over wat men waar neemt. In de tweede fase verzamelt men de informatie over de hypothese en stelt men zich onderzoekend op. In de confirmatiefase wordt de hypothese getoetst aan de informatie. Daarbij wordt gekeken of de veronderstelling juist is. Zo niet, dan moet de hypothese worden aangepast en opnieuw worden getoetst totdat de veronderstelling juist is. 15 2.8.B Cognitieve dissonantie Het kan zijn dat bepaalde cognities in hetzelfde cognitieve systeem niet bij elkaar passen. Ze spreken elkaar tegen of zijn niet met elkaar in overeenstemming. Dit leidt tot verwarring, doordat het cognitieve systeem uit evenwicht is. Er is sprake van cognitieve dissonantie. Het geeft een gevoel van onrust of spanning. Dit is onprettig, het cognitieve systeem zal dan gedrag motiveren dat leidt tot vermindering van die dissonantie. Bij rokers zie je veel van dit reductie gedrag. De cognitie dat roken leidt tot longkanker is dissonant met de cognitie dat zij roken. Je ziet dat rokers de dissonantie proberen te reduceren door de cognitie te ontkennen of in twijfel te trekken. Ze zeggen dan bijvoorbeeld dat het wel mee valt of dat het niet bewezen is. Ook kan men manipuleren met de relevantie van een cognitie. Rokers geven bijvoorbeeld toe dat roken slecht is, maar zeggen ze, andere dingen zijn veel gevaarlijker. Tenslotte hoor je veel dat ze zeggen dat ze zich door ’t roken rustiger voelen, dat ze het gezellig vinden etc.. Ze voegen dus cognities toe en manipuleren zo met het aantal cognities. 2.7.C Adaptatie Er is sprake van een wisselwerking tussen een persoon en zijn omgeving. Dit kan leiden tot een wijziging in een cognitief schema. Adaptatie vindt plaats op twee manieren; bij assimilatie en bij accommodatie. In het geval van assimilatie wordt een bestaand geheugenschema toegepast op een nieuwe situatie. Dit kan leiden tot het maken van fouten. Grammaticaregels kunnen foutief worden toegepast. Er wordt dan gezegd dat de verleden tijd van lopen, loopte is in plaats van liep. Het is namelijk ook ren – rende en lach – lachte. Bij kinderen is er in de assimilatiefase sprake van intellectueel realisme in tekeningen. Hierbij worden ook dingen getekend die in de werkelijkheid niet te zien zijn. Het wordt ook wel doorzichtig tekenen genoemd. Je ziet hierbij de buitenkant van een huis, maar tegelijkertijd ook de tafel en het bed binnen. Het kind denkt hierbij zeer egocentrisch en kan zich niet verplaatsen in de waarneming van een ander. Bij accommodatie wordt een geheugenschema aangepast aan nieuwe ervaringen. Er kunnen wijzigingen optreden in een schema, maar er kunnen ook nieuwe schema’s ontstaan. Dit uit zich in het visueel realisme bij kinderen. Het kind tekent hierdoor vanuit het standpunt van een toeschouwer. Het kan zich verplaatsen in een ander. Het kind komt dus los van het egocentrisch denken. Adaptatie kan leiden tot het ontwikkelen van een psychologische set. Dit kan worden uitgelegd aan de hand van een wiskundige oefening. Er staan 11 wiskundige vergelijkingen onder elkaar. De eerste vergelijking is makkelijk op te lossen. De tweede eveneens. Bij de derde vergelijking merk je dat de oplossing gelijk is aan die van de tweede vergelijking. Het blijkt dat alle vergelijkingen tot en met de 8e dezelfde uitkomst hebben. Bij de 9e vergelijking loop je echter vast. De eerder toegepaste oplossing schijnt hier niet te werken. Doordat je bij de eerste opgaven elke keer weer dezelfde oplossing kreeg, ontwikkelde je een psychologische set voor die opgaven. Dit leidt tot een beperkt referentiekader dat je in de weg staat bij het ontwikkelen van een andere (creatieve) oplossing. 16 Deel 3 Paardenmusical Goa Hoofdstuk 3.1 Goa Goa is een musical waarbij paarden en mensen samen de hoofdrollen vertolken. Het is een musical met elementen van de circus erin. Het optreden vindt plaats in een grote circus tent. In de ‘arena’ speelt het verhaal zich af. Op de achtergrond wordt gebruik gemaakt van een groot scherm waarop beelden worden geprojecteerd. Net als bij een gewone musical, is er ook voor Goa speciaal muziek gecomponeerd. Er worden liederen gezongen en verder wordt geluid gebruikt om gebeurtenissen te ondersteunen. Dit werd gedaan door Christian Hein. Hij componeerde naast deze musical ook muziek voor films. Het idee voor deze musical komt van Franz Althoff. Hij is een bekend man in de show business. Voor elk onderdeel in de musical is er een specialist. De paarden worden getraind door vakkundig mensen. Acrobaten uit verschillende landen laten hun kunsten zien op de rug van het paard. En de clowns worden gespeelt door een beroemd Russisch echtpaar Olga en Alexei Bobylev. Dit alles komt naar voren in een ruim twee uur durende show. 3.1.A Het verhaal van Goa Een paar jaar geleden was de musical Goa ook in Nederland. Zij bracht toen het eerste deel van Goa ten tonele. In dit deel was de fantasie van de mensen in gevaar door de kracht van kwade personen. De fantasie in het Zauberwalt (toverbos) werd uiteindelijk weer in veiligheid gebracht door fee Angie. In het tweede deel de musical die nu vertoond wordt, blijkt dat de boze krachten weer vrijgekomen zijn. Joey, de leider van een straatbende in een buitenwijk van een grote stad, krijgt als erfgoed een ring met een kristal van zijn grootvader Pedro. Hij wordt nog gewaarschuwd door de clowns Zick en Zack uit het toverbos, maar het kwaad is al geschied; de vorstin van de hel is weer vrij en wil zich wreken. Joey komt in een draaikolk terecht die hem bij Angie in het toverbos brengt. Hij moet haar helpen in de strijd om de fantasie te behouden. Hij begrijpt niet wat er met hem gebeurt. Hij wil weer terug naar huis. Dan spreekt Diadora, de godin van de fantasie tot hen. Zij zit gevangen in een tijdblaas van nevel. Die nevel wordt alsmaar dikker en daarmee verdwijnt ook geleidelijk de fantasie in het toverbos. Fee Angie moet haar helpen door overal ter wereld de splinters van een bijzonder kristal bij elkaar te brengen. Dit is geen gemakkelijke opgave, omdat de eigenaars van die splinters grote macht daarvan kregen. Die macht willen ze niet afstaan. Maar wanneer de zielen van alle paarden door het kwade is gestolen, zal het kwade ook over de mensen kunnen heersen. Want zonder fantasie hebben de mensen geen dromen meer. 17 Angie moet dus al haar krachten bundelen om dat te voorkomen. Als dat lukt, wint het goede de strijd tegen het kwaad en worden alle dromen van deze wereld gered. 3.2.B De musical Goa In het begin van het stuk stonden er al toneelstukken in de piste. Het licht ging uit en de musical kon beginnen. In de spotlichten zag je dat men een stuk muur en een trap uit een stadswijk had nagebouwd. Door het licht leek het alsof de graffiti op de muren licht uitstraalden net als bij fietsreflectoren. Op de achtergrond zag je een (computergetekende) stad. De acteurs vormden een straatbende die onrust stookten. Tijdens het zingen van het introlied kwamen er agenten op zwarte Friese hengsten de piste binnenrijden. Op het moment dat de hoofdrol speler Joey de ring in bezit had en daarmee een zwarte geit aanraakte, verscheen er in de rook op de muur de godin van het kwaad. Op het scherm stond de stad in brand. In de piste werd het geluid harder en kwamen ruiters van het kwaad hun godin ophalen. Ondertussen vloog de straatbende uiteen. Op het scherm veranderde de stad in een draaikolk en kwam uit in het Toverbos. Joey maakt dan kennis met Angie. De godin van de fantasie komt dan op het scherm te zien in een nevel. Zij vertelt dat ze gevangen zit in een nevel en dat de fantasie van de mensen afneemt. Op dat moment rijdt er ook een vrouw rond op een wit Andalusiërs paard. Zij stelt de godin voor. De teugels van het paard zitten vast aan haar middel, haar armen zijn met doeken tot vleugels gemaakt. Vervolgens speelde het stuk zich af in het Midden Oosten. Op het scherm was een stuk woestijn te zien en een typisch Arabisch stadje met gesluierde mannen en een vliegend tapijt. Ook de ruiters waren in die kledij en reden op Arabische hengsten. Er was met decorstukken een soort markt opgesteld, waar buikdansers dansten. Er was veel wisseling van plaats. Men kwam in het rijk van de kwade krachten. In een grijs kasteel bepaalden de kwaden het lot van de mensen. Men maakte gebruik van een soort bad met daarin een hoger gelegen plateau. Daarop vertoonde een jongen kunsten met zijn lenige lichaam. Ondertussen veranderde het bad in een fontein. In de Kaukassus was alles bevroren. Ook in de piste was een flinke nevel. Mannen deden acrobatische toeren op de ruggen van galopperende paarden. In de fantasiewereld waren wonderlijke huisjes op het scherm te zien en artiesten liepen in de meest vreemde kledingstukken. 18 Er was een act waarin de koningin van de fantasie in een koepel van stof reed. Door het licht zag je de schaduwen van het paard en de amazone. Dat gaf een effect van een soort droomwereld. Je zag ze niet direct, maar door de schaduwen waren ze er wel. Op het laatst waren alle stukken van het kristal bijeen en kon het kwade worden uitgeschakeld door de fee Angie. Alle artiesten kwamen nog even de piste in voor het applaus. Hoofdstuk 3.2 Goa en de waarneming 3.2.A Goa en de invloed op onze waarneming In Goa waren er veel acts die gebruik maakten van de beperkingen van onze waarneming. Zo was er een act van twee mensen die iedere keer van kleding wisselden. Ze stapten in een stoffen koker, deden dat omhoog en weer omlaag en kwamen met andere kleren er weer uit. Een keer wisselden ze zelfs van persoon. Ik had niet in de gaten hoe ze dat deden. Mijn waarneming was beperkt omdat ik die snelle veranderingen niet opmerkte. Ik wist dat er wat zou gaan gebeuren en was helemaal gefixt op dat eindresultaat. Doordat ik mijn aandacht daarop richtte, en met mij vele andere toeschouwers, zagen wij niet wat er in die luttele seconde gebeurde. Daar maakten ze in de act gebruik van. Goochelaars weten de aandacht van de mensen te richten op wat er komt en niet hoe het gebeurt. Ook met licht werd onze waarneming beïnvloed. Doormiddel van spotlichten werden lichte en donkere ruimtes gecreëerd. De lichte gedeelten vroegen de aandacht van de toeschouwer. Daardoor zag men niet, of had met het niet zo in de gaten, dat er in de donkere gedeelten decorstukken werden verplaatst of dat er mensen in en uit liepen. In een scène waarin een zeer groot decorstuk naar beneden moest worden gelaten, liepen de acteurs zelfs uit de piste. Zij stapten tussen de mensen in om de aandacht van de piste af te leiden. Je merkte pas op wat daar gebeurde wanneer je aandacht voor die acteurs verslapte. Het bottum-up effect was dus weg. In de musical was soms zoveel te zien dat je je aandacht moest verdelen. Dit hing af van je zitplaats. Datgene wat vlak voor je neus afspeelde, viel het meest op. Daarnaast keek je naar dingen dat je zelf wilde zien. Dus dingen die je het leukst, mooist of interessantst vond. Voor mij was dat bijvoorbeeld een bijzonder paard dat steigerde, voor een ander misschien de clownsact. 19 3.2.B Goa en de constructivistische theorie De constructivistische theorie zegt dat ervaring een grote rol speelt bij wat wij waarnemen. Dat was in deze musical ook erg van belang. Men maakte veel gebruik van achterliggende betekenissen, met name op het grote scherm. Er was een brandende stad. Dit stelde de hel voor waar dromen geen kans krijgen. Verder was de associatie van goed en kwaad heel scherp. De acteurs die ‘het kwaad’ moesten spelen, droegen donkere kleren en maskers. Ze hadden kwaadaardige gezichten en deden gemeen. De ‘goeden’ droegen witte of felgekleurde kleding. Met die figuren leefde je mee. Dat men zag dat het de ‘goeden’ of de ‘kwaden’ waren, heeft men waarschijnlijk geleerd uit films, boeken en andere toneelstukken. Het goede en het kwade zijn daarbij vaak stereotypen met daarbij horende kleding. Dit gold ook voor de achtergrond op het scherm. De huisjes kwamen zo uit een sprookjesboek. Je herkende dingen er in en door het verhaal kwam je er achter dat het juist was wat je veronderstelde wat het was. De decorstukken waren echter niet altijd even duidelijk. Een fontein is makkelijk te herkennen, maar er was ook een grote koepel waar ik niet van wist wat dat moest voorstellen. Ik kreeg geen associatie met wat ik eerder had gezien. Het was iets totaal nieuws. 3.2.C Goa en de waarnemingspsychologie In de musical werd er veel gebruik gemaakt van de kennis van de klassieke conditionering. Met name om de dieren kunstjes te laten doen. Door middel van straffen en belonen leerden ze de dieren te doen wat ze moesten doen, bijvoorbeeld knielen en steigeren op commando. Het straffen gebeurde door middel van een zweep en het belonen door voedsel. Er was een pony die een opgerold kleed uit moest rollen met zijn neus. Hij had dit waarschijnlijk geleerd door iedere keer wat voer op het kleed te leggen. Als hij dan met zijn neus het kleed weg duwde om bij het voer te kunnen, vond de pony nog meer voer. Dit ging zo door tot dat het kleed helemaal uitgerold was. Vervolgens legde men in het begin geen voer meer, maar net ietsje verder op. Uiteindelijk is het niet meer nodig om elke keer voer te strooien. De pony heeft in de gaten dat als hij het kleed uitrolt, dat hij dan uiteindelijk zijn beloning vindt. De stimulus van voer is dus gedeeltelijk vervangen door het opgerolde kleed. Verder was er ook sprake van een neo-behavioristisch model. Dit was met het applaus van de toeschouwers. De stimulus was in dit geval een act van een artiest of paard. Het organisme is de betekenis dat de toeschouwer er aan gaf. In de meeste gevallen zal dit een stukje show zijn, een muziekscène of een (clowns) act. 20 De cognitie van de toeschouwer is dat wat men ziet erg knap, bijzonder, grappig of mooi is. Zelf kan de toeschouwer het misschien niet of de toeschouwer weet hoe moeilijk het is om zoiets te kunnen vertonen. Het respons op zo’n act was vaak een applaus, of een ‘oh!’ geroep. De consequentie was dat de toeschouwer in spanning of met bepaalde verwachtingen zat te kijken naar andere acts. Het applaus kan ook een stimulus zijn voor de artiest in de piste. Zijn organisme van applaus is waarschijnlijk waardering voor datgene wat hij net heeft vertoond. Zijn cognitie is dat de mensen de act goed, mooi of leuk vonden. Het geeft een fijn gevoel. De respons van de artiest op het applaus is bijvoorbeeld een hoofdknik naar het publiek. Op het einde ging met naar de toeschouwers zwaaien en buigen. De consequentie van dit gedrag was vaak dat de toeschouwer nog meer applaus gaf en dat dit de artiest(en) doorslag gaf om door te gaan met de voorstelling. 3.2.D Goa en de cognitie Tijdens de voorstelling had ik bepaalde cognitieschema’s over paardrijden. Aangezien ik zelf jaren heb paardgereden, wist ik dat een paard in volle galop behoorlijke snelheden haalt. De hoeven van een paard bewegen zich dan snel onder de buik. En ik wist dat hoeven hard waren en dat een trap van een paard hard aan komt. Daarbij wist ik dat het dan best moeilijk was om in evenwicht te blijven. Tijdens de voorstelling gingen acrobaten echter hele toeren doen op de rug van hetpaard. Dat was tegenstrijdig met wat ik dacht over het rijden op de rug van een paard. Op een gegeven moment ging een ruiter zelfs in volle galop onder de buik van een paard door. Dit was voor mij een moment van cognitieve dissonantie. Mijn kennis van het paardrijden was in tegenspraak met wat die man deed. Dit gaf bij mij een gevoel van spanning. Dit reduceerde ik met de gedachten dat die man een ervaren ruiter en acrobaat is en dat hij weet wat hij doet, omdat hij het veel geoefend heeft. 21 Deel 4 Bijlage 1. Geef het verschil aan tussen abstracte en figuratieve kunst. Bron: http://www.kunstbus.net Antwoord: Bij de abstracte kunst is een voorstelling aanwezig die door middel van kleuren, vormen en lijnen een andere realiteit van de werkelijkheid wil weergeven. In de figuratieve kunst wordt de voorstelling in meer of mindere mate realistisch nageschilderd van de werkelijkheid. Objecten in de voorstelling zijn,anders dan bij de abstracte kunst, makkelijk te herkenen. 2. Welke Gestaltwetten ken je? Bron: Beeldende kunst en onze hersenen Lamberto Maffei en Adriana Fiorentini Blz. 9 t/m 11 Antwoord: Nabijheidsprincipe, gelijkheidsprincipe, continuïteitsprincipe, sluitingsprincipe en de pregnantie wet. 3. Geef een definitie van leerpsychologie. Bron: Onderwijs en leerpsychologie verkenning van leerpsychologische theorieën en hun toepassing in de klas. Jur Molter Blz. Antwoord: 4. Wat is kunstfilosofie Bron: http://kubnw16.kub.nl/~ljansen/filosoof/watis/esthetic.htm Antwoord: Kunstfilosofie is een breed begrip. Men maakt een onderscheid tussen de filosofie van de esthetische ervaring (esthetica) en de eigenlijke kunstfilosofie. De kunstfilosofie filosofeert over de schoonheid, de waarde van het esthetische oordelen, en de mogelijkheid - of onmogelijkheid – om kunstwerken te interpreteren. 22