Het weer, kijkdoos nummer 66. 1. blz. 4 en 5: Bekijk de plaatjes eens goed en wijs aan. Welke plaatjes horen bij de herfst? Welke plaatjes horen bij de winter? Welke plaatjes horen bij de zomer? 2. blz. 6 en 7: zon. Waar of niet waar? De zon schijnt elke dag Als er wolken voor de zon zijn, kun je de zon zien Als het warm is gaan veel mensen naar buiten Te veel zon op je huid is goed Je huid wordt rood en doet dan pijn Je kunt dan beter in de schaduw spelen waar/ niet waar waar/ niet waar waar/ niet waar waar/ niet waar waar/ niet waar waar/ niet waar 3. blz. 8 en 9: warm. Vul het goede woord in. Bij een hittegolf is het erg ------------------Zelfs de ------------------------------- is warm. De mensen hebben ----------------------- kleren aan. Ze drinken ---------------------------------- 4. blz. 10 en 11: onweer. Maak de zin af. Bij onweer zie je eerst de ----------------------------- Daarna hoor je een harde ------------------------------ Drie tellen na de bliksem, dan is het onweer ----------------------------- Duurt het langer? Dan is het onweer -------------------------------------- 5. blz. 12 en 13: regen. Wat weet je van de regen? In ons land regent het ----------------------- Regen komt uit --------------------- in de lucht Soms is er motregen met hele --------------- Van een plensbui kun je snel ---------------druppeltjes worden Voor de ---------------------------- is regen erg goed Planten hebben -------------------- nodig om te groeien 6. blz. 14 en 15: regenboog. Teken en kleur je mooiste regenboog! 7. blz. 16 en 17: wind. Goed of fout? Wind is lucht die beweegt Bij storm is er weinig wind Met veel wind kun je goed vliegeren Als er geen wind is, is het windstil goed/fout goed/fout goed/fout goed/fout 8. blz. 18 en 19: mist. Bekijk de foto. Kun jij zien welke dieren er in de wei staan? ----------------------------------- 9. blz. 20 en 21: ijs en dooi. Vul het goede woord in. Als het erg koud is kan het gaan ---------------------Als het ijs op de sloot dik genoeg is kun je gaan -------------------- 10. blz. 22 en 23: sneeuw. Maak met watjes een mooie sneeuwpop