Begrippenlijst voor de belegger van A tot Z Aandeel: Bewijs van deelname in het kapitaal van een onderneming. Aandeelhouder: Mede-eigenaar van een onderneming. ABS : Staat voor Asset Backed Securities. Dit zijn producten die beleggen in een aantal verschillende objecten zoals hypotheken, creditcard leningen, studentenleningen, autofinancieringen etc. Achtergestelde obligaties: Bij een faillissement van een onderneming zijn de bezitters van deze obligaties pas aan de beurt als aan alle andere verplichtingen is voldaan. Houders van deze obligaties worden in zo een geval gelijkgesteld aan aandeelhouders. Activa: Bezittingen en vorderingen van de onderneming. ADR: American Depository Receipt. Een ADR wordt op Amerikaanse beurzen verhandeld en vertegenwoordigt een of meerdere aandelen van een niet-Amerikaans bedrijf. Zo zijn er bijvoorbeeld ADR’s op Aegon, Vodafone en Sony. AEX index: Belangrijkste graadmeter voor de Amsterdamse beurs, bevat de 25 meest verhandelde fondsen van Euronext Amsterdam. Afloopmaand: Ook wel expiratiemaand genoemd: de maand waarin (op de derde vrijdag) het optierecht vervalt. AFM: Autoriteit Financiële Markten, toezichthouder op de financiële sector in Nederland. Agio: Positief verschil tussen uitgiftekoers van een effect en de nominale waarde. Tegenovergestelde: disagio. Agioreserve: Deel van het eigen vermogen dat is ontstaan door uitgifte van aandelen boven pari. AMX index: Amsterdam Midkap index, bevat de 25 fondsen die op Euronext Amsterdam het meest verhandeld worden ná de 25 fondsen die al in de AEX index zitten. De AMX bevat dus de nummers 26 tot en met 50. At-the-money:Optieterm: de uitoefenprijs van de optie is gelijk aan de beurskoers van het onderliggende product. Baissier: Iemand die er met zijn handelen op de beurs van uitgaat dat de koersen zullen dalen. Balans: Onderdeel van de jaarrekening, waarop alle bezittingen en schulden (activa en passiva) van de onderneming zijn staan. Bear: Belegger die gelooft dat de koersen zullen gaan dalen. Bearmarket: Een markt waarin de prijzen dalen. Ook wel: Baissemarkt Beleggen: Het omzetten van geld in bepaalde vermogensbestanddelen met de bedoeling een inkomen te verwerven of het vermogen in stand te houden of te vergroten. Beleggingsfonds: Een door derden beheerd vermogen ten behoeve van deelnemers. Ook wel beleggingsdepot of beleggingstrust genoemd. Beleggingsmaatschappij: Instelling die een vermogen beheert en dat door vermogensspreiding tracht minimaal in stand te houden en te laten groeien. Benchmark: Graadmeter voor beleggingsresultaten. Bijvoorbeeld de AEX index voor Nederlandse aandelenbeleggingen of de MSCI wereldindex voor internationale aandelenbeleggingen. Bestens-order: Een koop- of verkooporder waarbij geen limiet wordt opgegeven. Boekwaarde: Het eigen vermogen van de onderneming, ofwel bezittingen minus schulden; wordt ook wel intrinsieke waarde genoemd. Blue chips: Uit de Verenigde Staten overgewaaide term voor effecten van hoge kwaliteit. Bodem: Term uit de technische analyse: tijdelijk of absoluut dieptepunt in een koersgrafiek. Langs verschillende bodems in de koersgrafiek kan een steunlijn worden getrokken. Broker: Engelse term voor makelaar. Bull: Belegger die gelooft dat de koersen zullen gaan stijgen. Bullmarket: Markt waarin de prijzen stijgen. Calloptie: Het recht tot koop van een bepaald goed, gedurende een bepaalde periode en tegen een vooraf overeengekomen prijs. CBO Emerging Markets: CBO staat voor Collateralized Bond Obligation. Dit zijn gestructureerde producten die beleggen in portefeuilles die bestaan uit in de markt verhandelde obligaties. CLO : Staat voor Collateralized Loan Obligation. Dit zijn gestructureerde producten die beleggen in portefeuilles die bestaan uit bankleningen. Converteerbare obligatie: Obligatie die tegen bepaalde voorwaarden in aandelen kan worden verwisseld (Eng: convertible). Conversiekoers: Prijs waartegen de converteerbare obligatie kan worden verwisseld in aandelen. Coupon: Een bewijs behorende bij een obligatie waartegen, bij inlevering, couponrente kan worden geïnd. Couponrendement: Rentevergoeding (coupon) gedeeld door het geïnvesteerde bedrag per obligatie x 100%. Crediteur: Schuldeiser, kredietverlener. Cum-dividend: De koers van het aandeel wordt inclusief het voorgestelde dividend op de beurs genoteerd. Cumulatief preferente aandelen: "Cumprefs" bieden een vast dividend percentage per jaar. Als er geen dividend op de gewone aandelen wordt uitgekeerd, dan behouden de houders van deze cumpref-aandelen toch het recht op de uitkering over de voorgaande jaren. Cyclische aandelen: Aandelen die gevoelig zijn voor conjunctuurbewegingen. Debiteur: Schuldenaar, kredietontvanger. Deflatie: Daling van het algemene prijspeil, waardevermeerdering van geld. Deposito: Het bedrag op deze rekening is gedurende een afgesproken termijn niet opeisbaar. De rentevergoeding is echter hoger dan op een gewone rekening waarvan het bedrag direct opeisbaar is. Devaluatie: Officiële waardeverlaging van de waarde van een geldsoort ten opzichte van een andere geldsoort. Deviezen: Buitenlandse betaalmiddelen, vorderingen en geldswaardige papieren. Dividend: Winstuitkering aan aandeelhouders. Dividendbelasting: Ingehouden belasting over het uitgekeerde dividend die bij de Nederlandse belastingaangifte kan worden verrekend met de verschuldigde belasting in box 3. Dow Jones-index:Koersgemiddelde van 30 fondsen, genoteerd aan de New York Stock Exchange, de voornaamste beurs van de Verenigde Staten. Effecten: Verhandelbare papieren, die een geldswaarde vertegenwoordigen, zoals aandelen, obligaties, pandbrieven, optierechten, oprichtersbewijzen etc. Effectenbeurs: "Marktplaats" waar zelfstandige handelaren, commissionairs en effectenhuizen waardepapieren verhandelen. Effectenclausule: Voor het einde van de looptijd van een deposito kunnen effecten worden gekocht voor het bedrag dat uitstaat op de depositorekening, zonder boetebetaling. Effectief rendement: Het couponrendement plus het koersresultaat van obligatieleningen berekend tot de datum van aflossing. Eigen vermogen: Aandelenvermogen van een onderneming plus vrije reserves. Emissie: Uitgifte van nieuwe aandelen of obligaties. Eurobonds: Obligatieleningen die in verschillende Europese landen worden verhandeld. Euronext: Grootste beurs van het Europese vasteland, opgericht in 2000 door een fusie van de beurzen van Amsterdam, Brussel en Parijs. Later sloten diverse Europese beurzen zich aan. Euronext 100: Belangrijkste aandelenindex van Euronext, samengesteld uit de belangrijkste 100 aandelen. Ex-dividend: De koers van het aandeel noteert ex-dividend op de dag nadat het dividend is uitgekeerd. Kopers van het aandeel hebben van deze dag af geen recht meer op het dividend over het laatste afgesloten boekjaar. Expiratiedatum: Datum waarop een optie afloopt. Ook wel uitoefendatum genoemd. Fed: Federal Reserve Board. De centrale bank van de Verenigde Staten. FTI-contract: Een termijncontract (future) op de AEX index. Fund: Engelse term voor beleggingsfonds -of instelling. Fundamentele analyse:Wijze van beoordeling van beleggingsobjecten waarbij vooral wordt gekeken naar de intrinsieke waarde, toekomstige winstverwachtingen en dividenduitkeringen. Tegenhanger: technische analyse, waarbij vooral naar koerspatronen wordt gekeken. Future: Verhandelbaar termijncontract met gestandaardiseerde onderliggende hoeveelheid en een vaste looptijd. Geldmarkt: De markt, waarop geld met een looptijd van korter dan 1 jaar wordt geleend of uitgeleend. Giraal betalingsverkeer: Betalingen en ontvangsten van geld worden geregeld door bij- en afboekingen van een rekening. Groeiaandelen: Aandelen in bedrijven met een duidelijke groeidoelstelling. Keren doorgaans weinig dividend uit. Het verwachtingspatroon is vaak hoog; tegenvallers zijn niet uitgesloten. Haussier: Iemand die er met zijn handelen op de beurs van uitgaat dat de koersen zullen stijgen. Hedging: Risicoafdekking van voorraden of andere zakelijke waarden door transacties op de termijnmarkt of optiemarkt. IMF: Internationaal Monetair Fonds Inflatie: Stijging van het algemeen prijspeil, waardevermindering van geld. Institutionele belegger: Financiële instelling die op professionele wijze en (vaak) op grote schaal geld belegt, bijvoorbeeld pensioenfondsen, beleggingsfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Interimdividend: Een tussentijds dividend, uitgekeerd als voorschot op het totaal uit te keren dividend over enig boekjaar. In-the-money: Optieterm: bij een calloptie: de uitoefenprijs ligt lager dan de beurskoers van het onderliggende product, bij een putoptie: de uitoefenprijs ligt boven de beurskoers. De optie heeft dus reële waarde. Intrinsieke waarde: De theoretische waarde van het bezit minus de schulden van de onderneming, ofwel het eigen vermogen van de onderneming vermeerderd met de reserves. Een andere benaming is boekwaarde. Joint venture: Samenwerkingsverband tussen twee of meer bedrijven. Een joint venture heeft vaak een zekere mate van zelfstandigheid. Junk bonds: Obligaties van weinig kredietwaardige bedrijven waaraan een hoog risico is verbonden. Kapitaalmarkt: De markt, waarop geld met een looptijd van 1 jaar en langer wordt geleend of uitgeleend. Keuzedividend: Dividenduitkering naar keuze van de aandeelhouder in contanten of geheel of deels in aandelen. Koers: Prijs van een effect, uitgedrukt in geld of in procenten van de nominale waarde. Koers-winstverhouding: De verhouding tussen de koers van het aandeel en de (verwachte) winst per aandeel. Dit getal geeft aan hoe een aandeel wordt gewaardeerd. (Engels: price/earnings ratio) K-stukken: Klassieke, fysieke effecten die een dividend of couponblad hebben. Verdwijnen langzaam uit het effectenverkeer maar zijn wel een gewild verzamelobject. LEAPS: Long Term Equity Anticipation Securities. Langlopende opties op aandelen die in New York worden verhandeld. Limiet: Hoogste koers, waartegen men wil kopen, of laagste koers waartegen men wil verkopen. Liquide middelen: Kasmiddelen en bank- en girosaldi. Liquiditeit: Het vermogen om te allen tijde aan de kortlopende verplichtingen te kunnen voldoen. Looptijd: De periode tot de expiratie- of aflossingsdatum. Majoreren: Bij een emissie inschrijven op een groter aantal effecten dan gewenst om zich tegen een verwachte geringe toewijzing van stukken in te dekken. Mantel: Omslag van het coupon- of dividendblad, dat het feitelijke eigendom vertegenwoordigt. Margin: Een bedrag dat moet worden aangehouden als zekerheid indien termijncontracten of ongedekt geschreven optieposities bij een broker worden afgesloten. (Nederlands: depôtverplichting) Marketmaker: Iemand die voor eigen rekening handelt op de optiebeurs. Hij is ook verplicht een markt te "maken" in de hem toegewezen optieklassen. Mutatiekosten : Dit zijn kosten die beheerders en/of vermogensbanken u doorberekenen voor het muteren in uw portefeuille. De percentages kunnen per partij sterk variëren. Naamloze vennootschap (N.V.): Een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal, waarin vennoten deelnemen. De vennoten zijn niet persoonlijk aansprakelijk. De N.V. is verplicht tot openbaarmaking van de jaarrekening. Alle Nederlandse beursgenoteerde bedrijven zijn N.V.’s. Nasdaq: Amerikaanse beurs zonder fysieke beursvloer, waar aandelen uitsluitend via computers worden verhandeld. Op de Nasdaq staan vooral technologieaandelen genoteerd. Notering: De koers waarop gehandeld is in een bepaald effect, de prijs die tot stand kwam door vraag en aanbod. Obligatie: Een schuldbewijs van de overheid of een onderneming die geld heeft geleend. Officiële prijscourant: Hierin staan alle koersen vermeld, die op een bepaalde dag tot stand zijn gekomen op de Amsterdamse Effectenbeurs. Tevens staan o.a. de hoogste en laagste koers van het jaar, de dagomzet, het dividend en de successiekoers van elk fonds hierin vermeld. Onderhandse lening: Lening die buiten de beurs om wordt afgesloten. Optie: Gestandaardiseerd koop- of verkooprecht, overdraagbaar en verhandelbaar. Optieklasse: Alle call- en putopties van dezelfde onderliggende waarde. Optiebeurs: Beurs waar in opties wordt gehandeld. Order: Opdracht tot aan- of verkoop van effecten, waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden. Out-of-the-money: Optieterm. Bij een calloptie: de uitoefenprijs ligt hoger dan de beurskoers van het onderliggende product, bij een putoptie: de uitoefenprijs ligt onder de beurskoers. De optie heeft dus geen reële waarde. De koers wordt uitsluitend bepaald door verwachtingswaarde. Outsourcing: Het onderbrengen van activiteiten bij een ander bedrijf die niet tot het kernterrein van een onderneming behoren. Pandbrieven: Obligaties die door hypotheekbanken worden uitgegeven. Pari: Nominale waarde van een obligatie, ook aangegeven als 100%. Boven pari houdt in dat de koers hoger is dan de nominale waarde. Bij een lagere koers spreekt men van beneden pari. Pay-out-ratio: (Dividend per aandeel : nettowinst per aandeel) x 100% Preferent aandeel: Aandeel dat bepaalde voorrechten geeft die veelal betrekking hebben op dividendbetaling. Preferente schuldeisers: Bij een faillissement heeft deze groep voorrang op andere schuldeisers bij het innen van hun vordering. Primaire markt: Markt voor emissies van nieuw uitgegeven effecten. Prioriteitsaandeel: Aandeel dat voorkeursrechten biedt bijv. bij benoeming van directieleden en commissarissen. Prospectus: Wettelijk vereiste documentatie bij elke emissie en/of beursintroductie. De voorwaarden van de emissie en een uiteenzetting over de onderneming staan erin ver- meld. Provisie: De verschuldigde kosten bij aan- en verkoop van effecten. Putoptie: Het recht tot verkoop van een bepaald goed gedurende een bepaalde periode en tegen een vooraf overeengekomen prijs. Rekening-courant: Het geld op deze rekening is dagelijks opvraagbaar. De rentevergoeding is laag Rendement: (Opbrengst : belegde som) x 100% Rente: Percentage vergoeding voor het uitlenen van geld, prijs van geld, interest. Reserve: Een surplus van het eigen vermogen boven het aandelenkapitaal. Revaluatie: Officiële waardeverhoging van een geldsoort ten opzichte van een andere geldsoort. Secundaire markt: De handel in reeds uitgegeven, bestaande effecten. Short gaan: Effecten, opties of valuta’s verkopen die men niet bezit. Shortpositie: Verkooppositie in beleggingen zonder de beleggingen te bezitten. Slotdividend: Het totaal uit te keren dividend minus het interim dividend. Solvabiliteit: Het vermogen om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Vaak uitgedrukt in eigen vermogen als percentage van het totaal vermogen. Speculatie: Het trachten te profiteren van op korte termijn optredende prijsverschillen. Split: Een splitsing van de aandelen, waarbij doorgaans de nominale waarde van het aandeel wordt verlaagd. Spread : Het verschil tussen de biedprijs en de laatprijs. De laatprijs is altijd hoger dan de biedprijs. De spread verkrijgt u door de bid van de ask af te trekken. Standard & Poor 500: Belangrijkste graadmeter van de Amerikaanse aandelenbeurzen, bestaande uit 500 Amerikaanse fondsen. Steun: Term uit de technische analyse: koersniveau waarop een dalend aandeel de neiging heeft om niet verder te zakken. Langs verschillende bodems in de koersgrafiek kan een steunlijn worden getrokken. Stockdividend: Uitkering van dividend in de vorm van aandelen. Stop-loss order: Een order die bij het doorbreken van bepaalde limieten moet worden uitgevoerd en tot doel heeft het verlies te beperken. Syndicaat: Combinatie van banken die bemiddelen bij een emissie van aandelen of obligaties. Technische analyse: Wijze voor de beoordeling van beleggingsobjecten waarbij vooral wordt gekeken naar de koerspatronen en ontwikkeling van de handelsvolumes. Tegenhanger: fundamentele analyse, waarbij vooral naar de huidige waarde en de verwachtingen wordt gekeken. Top: Term uit de technische analyse: tijdelijke of absolute piek in de koersgrafiek. Langs verschillende toppen in een koersgrafiek kan een weerstandslijn worden getrokken. Tradingrange: Term uit de technische analyse: een koersgrafiek die zich gedurende langere tijd zijwaarts tussen twee niveaus beweegt, bevindt zich in een tradingrange. De onderkant fungeert dan als steun, de bovenkant als weerstand. Uitnemen: Term uit de technische analyse: een steunniveau of een weerstandsniveau wordt uitgenomen als dit niveau significant doorbroken wordt. Een significante doorbraak is daarbij niet voor iedere technische analist hetzelfde, in sommige gevallen moet de koers bijvoorbeeld meerdere dagen boven het niveau in kwestie blijven of erboven sluiten voordat er sprake is van het uitnemen van het weerstandsniveau. Uitoefendatum: De datum, waarop het optiecontract afloopt. Ook wel expiratiedatum genoemd. Uitoefenprijs: Vooraf vastgestelde prijs, waarop een optierecht kan worden uitgeoefend. Valuta: Aanduiding van een geldsoort van een bepaald land. Valutarisico: Het risico dat ontstaat op bezit in een buitenlandse geldsoort door wijzigingen in wisselkoersen. Vereniging voor de effectenhandel: Nederlandse vereniging die de Amsterdamse Effectenbeurs beheert en daarin verschillende taken en functies heeft. Volatiliteit: Beweeglijkheid van de koersen. Vreemd vermogen: Het totaal van de kort- en langlopende schulden van een bedrijf. Warrant: Recht, uitgegeven door een onderneming, dat binnen een bepaalde periode recht geeft op de aankoop van aandelen tegen een bepaalde koers. Weerstand: Term uit de technische analyse: koersniveau waarop een stijgend aandeel de neiging heeft om niet verder te stijgen. Langs verschillende toppen in de koersgrafiek kan een weerstandslijn worden getrokken. Winst per aandeel: Winst na belastingen en uitkeringen: het aantal uitstaande aandelen. Winstmarge: Winst als percentage van de omzet. Wisselkoers: De prijs van een geldsoort uitgedrukt in de geldsoort van een ander land. Zero-coupon obligatie: Nul-coupon obligatie: obligatie waarop geen rente wordt uitgekeerd. (Ook wel kortweg ‘zerobond’ of ‘zero’ genoemd).