Beleggen

advertisement
Beleggen
Les 1
Over sparen, obligaties,
aandelen, rendement en
risico
Inleiding
Wat is beleggen?
Van jongs af aan weten we dat we geld kunnen sparen. Als we nog maar nauwelijks
geboren zijn, openen opa en oma al een spaarrekening, storten er een bedrag op en krijgen
als aardigheidje een leuke knuffel of een mooie spaarpot. De geldelijke presentjes die we
dan vervolgens krijgen op onze verjaardagen gaan netjes in de spaarpot, en als de
spaarpot vol is brengen we het geld naar de bank en storten het bedrag op de rekening.
Daar moeten we niet te lang mee wachten, want we weten ook dat het geld in de spaarpot
niet meer waard wordt. En bij de bank krijgen we tenslotte rente!
Maar wat is rente nu eigenlijk? In ieder geval iets waardoor je geld meer waard wordt. Je
brengt 100 gulden naar de bank, en een jaar later kun je 103, 104 of 105 gulden op gaan
halen. Dat is mooi. Waarom is de bank eigenlijk zo vriendelijk om ons meer terug te
geven dan we ingelegd hebben? Een bank is een instelling die graag winst wil maken, en
hoewel de bankmedewerkers doorgaans erg vriendelijke mensen zijn, geven ze ons dat
extra geld niet omdat ze ons zo aardig vinden. Blijkbaar vindt de bank het aantrekkelijk
om geld van ons te krijgen, want ze stellen ons een vergoeding in het vooruitzicht als we
hen een tijdlang ons geld beschikbaar stellen. De oplossing van dit raadsel is natuurlijk
simpel: de bank doet andere dingen met ons geld, leent het bijvoorbeeld uit aan iemand
die geld nodig heeft voor een nieuwe auto. En vraagt daarvoor dan op haar beurt weer een
vergoeding, die doorgaans wel hoger is dan wat de bank aan ons aan vergoeding betaalt.
Op dit moment krijg je bij een bank ongeveer 3 procent rentevergoeding op je spaargeld,
maar als je geld leent voor een auto kost dat al snel 8 procent per jaar aan rente. De bank
betaalt ons dus na 1 jaar 103 gulden terug, krijgt echter 108 gulden van degene die het
geld heeft geleend, en steekt zodoende dus 5 gulden in haar eigen zak. Een aardige winst,
en niet verwonderlijk dus dat de bank bereid is ons een kleine vergoeding te geven.
Sparen is ons dus met de paplepel ingegoten. Het wordt aangemoedigd door onze ouders,
grootouders, ooms en tantes. “Stop maar in je spaarpot”, horen we als we met een goed
rapport komen en daar wat geld voor krijgen. Je kunt je afvragen waarom we zo graag
sparen, af en toe kriebelt dat geld toch ook wel en willen we er liever iets voor kopen. Het
aantrekkelijke van sparen is natuurlijk dat we, door de rente, sneller in staat zijn om onze
wensen in vervulling te laten geraken. Sparen kan erg snel gaan, vooral als we het geld
wat langer bij de bank achterlaten. Stel de rente is 5 procent, en we leggen 100 gulden in.
Na 1 jaar krijgen we van de bank 5 gulden rente, en staat er dus 105 gulden op onze
spaarrekening. Omdat we dat volledige bedrag aan de bank lenen, krijgen we het jaar erna
natuurlijk rente over de gehele 105 gulden, zijnde een bedrag van fl. 5,25. Met behulp van
een simpel spreadsheet-modelletje (Excel) kunnen we eens nagaan hoe hard dat wel niet
kan gaan:
Begin
Na 1 jr
Na 2 jr
Na 3 jr
Na 4 jr
Na 5 jr
Na 6 jr
Na 7 jr
fl 100,00 fl 105,00 fl 110,25 fl 115,76 fl 121,55 fl 127,63 fl 134,01 fl 140,71
Na 8 jr
Na 9 jr
Na 10 jr
Na 11 jr
Na 12 jr
Na 13 jr
na 14 jr
Na 15 jr
fl 147,75 fl 155,13 fl 162,89 fl 171,03 fl 179,59 fl 188,56 fl 197,99 fl 207,89
We zien dat reeds na 14 jaar het oorspronkelijk ingelegde bedrag vrijwel is verdubbeld,
zonder dat we er iets voor hebben hoeven doen. Nu zal niet iedereen 14 jaar willen
wachten alvorens het geld weer van de bank te halen, maar het voorbeeld toont wel aan
dat sparen lucratief kan zijn. Het zou zelfs nog lucratiever kunnen zijn, als de rente hoger
zou zijn. Hetzelfde tabelletje, maar nu met een rentepercentage van 10 procent:
Begin
Na 1 jr
Na 2 jr
Na 3 jr
Na 4 jr
Na 5 jr
Na 6 jr
Na 7 jr
fl 100,00 fl 110,00 fl 121,00 fl 133,10 fl 146,41 fl 161,05 fl 177,16 fl 194,87
Na 8 jr
Na 9 jr
Na 10 jr
Na 11 jr
Na 12 jr
Na 13 jr
na 14 jr
Na 15 jr
fl 214,36 fl 235,79 fl 259,37 fl 285,31 fl 313,84 fl 345,23 fl 379,75 fl 417,72
Nu hebben we al na 7 jaar nagenoeg een verdubbeling van ons spaargeld, en na 15 jaar
zelfs een verviervoudiging! Dat klinkt nog veel aantrekkelijker. Helaas zijn banken
meestal niet zo gek om ons 10 procent rente te vergoeden op onze spaarrekening, we
zullen dus naar andere mogelijkheden moeten omkijken om dergelijke rendementen te
kunnen behalen. De vraag is of het überhaupt wel mogelijk is om dat te behalen. De
kranten doen ons de laatste jaren geloven dat het inderdaad mogelijk is, namelijk door ons
geld te gaan beleggen. Sparen kan ook gezien worden als een vorm van beleggen, feitelijk
een van de simpelste vormen. Beleggen kun je in alles wat waarde heeft en wat in waarde
kan stijgen (maar ook: dalen!). Je kunt beleggen in obligaties, in aandelen, maar
bijvoorbeeld ook in postzegels, munten, flessen wijn of schilderijen. Wat te denken van
de immense bedragen die tegenwoordig voor een schilderij van Rembrandt of Van Gogh
betaald worden? Het kan erg lucratief zijn zo’n schilderij te kopen, een paar jaar op
zolder te laten liggen (bij wijze van spreken, niet echt aan te raden), en vervolgens weer
te verkopen. Het verkoopbedrag zou het oorspronkelijke aankoopbedrag wel eens
gigantisch kunnen overtreffen. Nu is zo’n belegging in schilderijen, en bijvoorbeeld ook
in munten of wijn, niet voor iedereen weggelegd. Het is een moeilijke markt, en men
moet er verstand van hebben. Voor obligaties en aandelen geldt dit natuurlijk ook wel,
toch ligt dit dichter bij onze mogelijkheden. In deze eerste les zullen we ons dan ook
bezig gaan houden met deze beleggingsmogelijkheden. Alvorens daar aan te beginnen,
echter nog een aantal algemeenheden over het verschijnsel beleggen.
Rendement en risico
Bij beleggen staan er twee factoren centraal. De eerste factor zijn we al tegengekomen:
rendement. Natuurlijk willen we een zo hoog mogelijke opbrengst als we ons geld
beleggen, ofwel we willen een zo hoog mogelijk rendement. Als sparen slechts 4 procent
oplevert, dan is het aantrekkelijk om te proberen op andere manieren meer rendement te
verkrijgen. Misschien zegt je buurman wel: “Kun je mij 100 gulden lenen, ik heb
dringend geld nodig, ik betaal je over 1 jaar 110 gulden terug.” Dit klinkt erg
aantrekkelijk. Maar je vraagt je dan wel af: “Is die buurman eigenlijk wel betrouwbaar,
zal hij me volgend jaar wel 110 gulden terug kunnen betalen?” Hoe aantrekkelijk die
belegging dus ook klinkt, er zit een zeker risico aan. Bij sparen op de bank zal niemand
aan risico denken (hoewel dat er theoretisch wel is natuurlijk), bij het uitlenen van geld
aan je buurman wel. De twee factoren die bij beleggen een grote rol spelen zijn dus:


Rendement
Risico
We zullen hier later nog uitgebreider op terugkomen. Wat we al wel kunnen zeggen is dat
deze factoren niet los staan van elkaar. Vaak is het zo dat, als het rendement hoger is, het
risico ook hoger is. Zie het voorbeeld van de buurman. Is men bereid meer risico te
nemen, dan kan men als beloning hiervoor misschien wel een hoger rendement
ontvangen. Anderzijds, als men te gretig en hebberig is en uit is op een zeer hoog
rendement, dan kan men de kous op de kop krijgen omdat het aangegane risico achteraf
onaanvaardbaar hoog bleek te zijn. Het is dus belangrijk om een goede afweging te
maken, en misschien zelfs wel het beschikbare geld over verschillende beleggingen te
spreiden. Een deel van het geld beleggen met een gering risico, maar daarnaast een klein
deel risicovol beleggen zodat het totale resultaat gunstiger uitpakt. We moeten dan wel
weten wat de risico’s zijn van de diverse mogelijke beleggingsvormen zoals obligaties en
aandelen. Daarom gaan we nu eerst wat dieper in op deze beide beleggingsvormen, en
komen daarna weer terug op risico en rendement.
Obligaties
Wat is een obligatie?
Zoals we daarstraks al zagen worden we al vroeg bekendgemaakt met het begrip sparen,
en we weten daardoor al op jonge leeftijd wat rente is. Rente krijg je dus door geld op een
spaarrekening te zetten. Maar in plaats van je geld uit te lenen aan de bank, kun je ook
geld uitlenen aan een bedrijf. Een bedrijf heeft misschien geld nodig om investeringen te
doen, en is bereid om een iets hogere vergoeding dan de bank te betalen teneinde het
benodigde geld te kunnen inzamelen. Degene die het geld uitleent wil wel garanties dat
het geld eens terug zal komen, er zal dus een contractje opgemaakt dienen te worden om
dat te garanderen. Omdat deze situatie (van bedrijven die geld lenen) vaak voorkomt, is
het begrip obligatie in het leven geroepen. Het woord zelf zegt het al: het houdt een
verplichting in, een verplichting om het geleende geld terug te betalen. En daarnaast ook
een verplichting om de afgesproken vergoeding (rente) te betalen. En wellicht nog andere
verplichtingen die afgesproken zijn ten tijde van het afgeven van de obligatie.
Er is ook een precieze definitie van wat een obligatie is:
Een obligatie is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder voor een bepaald
bedrag, de zogenaamde nominale waarde.
De nominale waarde staat op de obligatie vermeld. Vaak wordt een hele serie obligaties
uitgegeven, omdat er meerdere beleggers nodig zijn om de totale som geld die het bedrijf
nodig heeft te verzamelen. Daarom is de nominale waarde van een obligatie vaak een
kleiner bedrag, bijvoorbeeld 1000 gulden, en kunnen beleggers 1, 10, 100, of een ander
aantal, obligaties aanschaffen. Obligatieleningen behelzen in totaal vaak tientallen of
honderden miljoenen guldens, zodat het aantal obligaties doorgaans ook erg groot is.
Wat zijn de kenmerken van een obligatielening? De volgende kunnen we onderscheiden:



De te vergoeden rente is van tevoren bekend
Uitgifte van de obligatie vindt plaats door een bepaalde instelling of bedrijf in een
bepaald jaar
Terugbetaling van het geleende bedrag vindt plaats op een van tevoren vastgestelde
datum of gedurende een van tevoren vastgelegde periode
Wat betreft dit laatste punt: meestal worden de geleende gelden in 1 keer aan het einde
van de zogenaamde looptijd terugbetaald. Met een duur woord heten deze
obligatieleningen ook wel bulletleningen. Maar er zijn ook nog wel obligatieleningen die
in gelijke termijnen jaarlijks worden afgelost, bovendien kan het zijn dat middels loting
wordt bepaald welke obligaties worden terugbetaald en welke (nog) niet. Last but not
least zijn er ook nog steeds obligatieleningen waarbij het geleende bedrag nooit wordt
terugbetaald, dit zijn dan zogenaamde perpetuele of eeuwigdurende leningen.
In de definitie van obligatie zagen we ook staan dat het een verhandelbare
schuldbekentenis aan toonder is. Dit betekent dat degene die de obligatie kan tonen, ook
de rente en het geld kan incasseren. Vergelijkbaar in feite dus met gewoon geld, wat ook
aan toonder is. Feitelijk is het wel handig dat een obligatie verhandelbaar is, mocht ik
namelijk op een bepaald ogenblik onverhoopt toch het geld nodig hebben wat in de
obligaties is geïnvesteerd, dan kan ik dat geld terugkrijgen door de obligatie te koop aan
te bieden. Dat roept echter wel de vraag op, hoeveel ik er voor kan ontvangen. Stel ik heb
een obligatie van 1000 gulden gekocht, met een afgesproken looptijd van 5 jaar en een
overeengekomen rentepercentage van 5 procent. Zou ik deze obligatie willen verkopen,
dan zou ik er 1000 gulden voor kunnen vragen, zijnde het belegde bedrag. Er zit hier
echter een adder onder het gras. Degene die mijn obligatie koopt, zit ten eerste vast aan
een restant van de rentevaste periode. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de rente op
het tijdstip van verkoop nog precies 5 procent zal zijn. Als de rente bijvoorbeeld op dat
tijdstip opgelopen is tot 6 procent, dan zal de koper van mijn obligatie niet blij worden
van het rentepercentage van 5 procent, en dus bedingen dat hij mijn obligatie voor minder
dan die 1000 gulden zal mogen kopen. Anderzijds, als de rente juist gedaald is naar
bijvoorbeeld 4 procent, dan heb ik een extra aantrekkelijke obligatie in de aanbieding, en
zou ik gek zijn niet meer te vragen dan 1000 gulden. Een ander aspect wat een rol speelt
is de betrouwbaarheid van de instelling of het bedrijf wat de obligatielening heeft
uitgegeven. Misschien is er in dat eerste jaar wel van alles gebeurd, en is het bedrijf
nagenoeg failliet. Dan zal men niet staan springen om de obligatie van mij over te nemen.
Al met al zijn er dus diverse aspecten die een rol spelen bij de prijsstelling van een
obligatie. We onderscheiden de volgende factoren:






De actuele rentestand
De couponrente van de obligatielening
De soliditeit van de uitgevende instantie
De resterende looptijd
De courantheid van de lening (hoe vaak wordt er in gehandeld)
De valutasoort waarin de obligatie is genoteerd
De belangrijkste factor is toch wel de actuele rentestand. Als de couponrente van de
obligatie (dus de afgesproken rente) gelijk is aan de actuele, nu geldende, rente, dan is de
zaak eenvoudig. Men betaalt dan simpelweg 1000 gulden, zijnde de nominale waarde. Dit
wordt ook wel pari genoemd. Is de actuele rente echter 6 procent en de couponrente 5
procent, dan zal de waarde van de obligatie lager zijn dan 1000 gulden, en wel zodanig
lager dat dat lagere bedrag uiteindelijk ook weer 1000 gulden zal opleveren tegen het
einde van de looptijd. Immers, aan het einde van de looptijd wordt de lening a pari
afgelost en krijg je er precies 1000 gulden voor terug. Niemand is zo gek, zowel de koper
als de verkoper niet, om de andere partij hier een voordeeltje uit te laten slepen. Het voert
te ver om de berekening van de waarde van een obligatie hier uit de doeken te doen, dit is
een gecompliceerde berekening. Bovendien wordt de koers van een obligatie iedere dag
in de krant gepubliceerd. Men dan dan het volgende lezen:
vk
slot
aab 8½ 91
106,85 106,90
aab 6 ¾ 86-06
103,85 103,50
aab 4 ¾ 99-09euro 93,85 93,90
rend
4,41
5,61
5,59
Alledrie de obligatieleningen zijn door ABN-Amro uitgegeven, dus dat is de instelling
waarover we het in het bovenstaande hadden. Dit wordt aangegeven met de afkorting
‘aab’. Vervolgens ziet men de couponrente, en de afgesproken duur van de lening. Zo
loopt de tweede obligatielening van 1986 (het jaar van uitgifte) tot 2006. Het is dus een
obligatielening waarbij oorspronkelijk een termijn van 20 jaar is afgesproken. Bij de
derde obligatie staat nog de toevoeging ‘euro’, wat inhoudt dat de valutasoort daar de
Euro is, men heeft dan als extra risico-factor de schommelingen van de Euro ten opzichte
van de gulden. Omdat recent deze wisselkoers een vaste waarde heeft gekregen, is dit
risico vanaf die tijd niet meer een factor om rekening mee te houden, maar voorheen was
dat natuurlijk wel het geval.
Nu we weten om welke obligatieleningen het gaat, kunnen we eens verder kijken in het
tabelletje. Boven de tabel staan de termen ‘vk’, ‘slot’ en ‘rend’. Met ‘slot’ wordt
aangeduid de laatste koers van gisteren, terwijl ‘vk’ de vorige koers aangeeft, zijnde de
laatste koers eergisteren. Overigens dient men ‘gisteren’ en ‘eergisteren’ eigenlijk te
interpreteren als ‘laatste handelsdag’ en ‘voorlaatste handelsdag’, en dat kan inderdaad
gisteren/eergisteren zijn afhankelijk van het tijdstip van verschijnen van de krant en
eventuele feestdagen. Voor de eerste 2 leningen zien we dat de koersen hoger zijn dan
100, en voor de derde onder de 100. Men dient hierbij in aanmerking te nemen dat ‘100’
de neutrale stand is. Dat wil zeggen: als een lening a pari zou noteren, dan zou de koers
100 zijn. In het tabelletje zien we dus meteen terug wat we eerder al aangaven: als de
rente hoger is dan de actuele rente, dan zal men geneigd zijn meer te betalen voor de
obligatie, en dus is de koers ook hoger dan 100. Voor de derde obligatie is dit juist
omgekeerd, daar is het rentepercentage lager dan de actuele rentestand, en dus betaalt
men voor deze lening een lager bedrag, onder 100 procent van de oorspronkelijke
nominale waarde.
Over de laatste kolom hebben we nog niets gezegd. ‘rend’ betekent eenvoudigweg
‘rendement’, om preciezer te zijn: effectief rendement. We hebben al eerder gezien dat
diverse factoren een rol spelen bij de waardebepaling van een obligatie, daarom bestaat
het rendement op een in guldens genoteerde obligatie dan ook uit twee bestanddelen:
Effectief rendement = couponrendement + aflossingsrendement
Het getal ‘rend’ geeft dus aan wat je effectief aan rente ontvangt als je geld in de
betreffende obligatielening stopt. Zoals we zien in het tabelletje is dit niet gelijk voor alle
obligaties. Weliswaar zal dit effectieve rendement bij de meeste obligaties in de buurt van
de actuele rente zitten, maar er zijn blijkbaar obligaties die aantrekkelijker zijn dan
andere, om allerlei redenen. Nu zou je in alle onschuld kunnen denken dat je dus enkel
naar het effectieve rendement zou behoeven te kijken: je kijkt in de krant, zoekt de
obligatielening uit met het hoogste effectieve rendement, en koopt op de beurs een aantal
obligaties van die betreffende lening. Helaas zit de wereld niet zo simpel in elkaar, want
de beide bestanddelen van het effectieve rendement worden door de belastingdienst
verschillend behandeld. We weten allemaal dat er over ontvangen rente belasting is
verschuldigd, en dat geldt ook voor het couponrendement wat men behaalt. Dit is
namelijk simpelweg rente die men ontvangt. Voor het aflossingsrendement is dit niet zo,
daar zit een zekere mate van risico in, en vaak is het in dat soort gevallen zo dat de fiscus
de heffing van belasting achterwege laat (tot nog toe). Immers, men kan meer dan het
ingelegde bedrag terugkrijgen op de datum van aflossing, maar ook minder. Het is dus
koerswinst of –verlies wat men maakt bij de aflossing, en dat is in Nederland (nog) niet
belast. Een belegger die voor de inkomstenbelasting in de hoogste schijf valt, zal dus bij
obligatieleningen die hetzelfde effectieve rendement hebben, meestal die lening kiezen
die het laagste couponrendement (en dus het hoogste aflossingsrdendement) heeft.
Al met al zijn er dus nogal wat aspecten die een rol spelen bij het aankopen van
obligaties. In eerste instantie is men geneigd te denken dat obligatieleningen veel gemeen
hebben met het sparen bij de bank, maar zoals we gezien hebben spelen er veel meer
aspecten een rol. Een aspect was we nog niet eerder genoemd hebben, is ook nog van
belang om zich te realiseren: terwijl men op zijn spaarrekening meestal rente over rente
krijgt (door de rente van het eerste jaar te laten staan groeit het bedrag waarover men de
rente ontvangt), is het bij obligaties zo dat de som gelds waarover men de rente ontvangt
constant blijft. De rente wordt uitgekeerd, en vergroot daarmee niet de totale som van
belegd geld. Natuurlijk kan men de rente wel weer aanwenden om nieuwe stukken van de
obligatie te kopen, maar men heeft dus zelf de keuze: wel of niet de belegde som geld
vergroten. Overigens zijn er bij de bank ook spaarrekeingen, vaak met een vaste termijn
van 5, 10 of 20 jaar, waarbij de rente op een andere rekening wordt gestort en men dus
niet rente over rente ontvangt.
Verschillende vormen van obligaties
Er zijn behoorlijk veel verschillende vormen van obligaties. In de loop der jaren zijn
allerlei constructies bedacht, sommige om de belastingdienst te omzeilen, anderen weer
bedacht om beleggers op de een of andere manier weer iets extra’s te bieden. Het voert
veel te ver om alle soorten te bespreken, bovendien zal een belegger zich pas gaandeweg
een weg weten te banen in dit woud van obligatieleningen. Daarom dus slechts een aantal
voorbeelden.
Staffelleningen
Feitelijk is dit een obligatie die we wel herkennen als we dit vergelijken met de
verschillende spaarvormen bij een bank. Bij bepaalde spaarrekeningen wordt de trouwe
spaarder beloond door een hoger rentepercentage in het vooruitzicht te stellen als men een
langere periode spaart. Zo ook bij de staffel-obligatieleningen: hierbij wordt de rente
tijdens de looptijd volgens een vooraf bepaald schema gewijzigd. Een voorbeeld:


Tijdens de eerste 5 jaar krijgt men 5 procent rente
Tijdens de volgende 5 jaar krijgt men 6 procent
Winstdelende obligaties
Bij deze obligaties kan men extra rendement behalen als de winst van de betreffende
uitgevende instantie dit mogelijk maakt.
Zero bonds
Het Engelse woord voor obligatie is bond. Men kan uit bovenstaande term dus
eenvoudigweg afleiden dat het hier wel om een obligatielening zal gaan die geen rente
uitkeert, en inderdaad, dat is het geval. Het is dus een obligatie zonder coupons
(overigens: de fysieke obligatie, dus het papiertje wat men of zijn bank in handen krijgt,
heeft vaak een aantal afscheurbare coupons die men in kan sturen teneinde de rente van
een bepaald jaar te kunnen incasseren). Nu kan men zich afvragen wat een belegger hier
mee aan moet, in eerste instantie lijkt dit dus heel erg op de bekende spaarpot waarin het
geld niet meer waard wordt. Het aantrekkelijke van deze zero bonds zit hem echter in het
feit dat deze ruim onder pari worden verkocht, men betaalt dus in eerste instantie een veel
lager bedrag dan de nominale waarde. Bij de aflossing van de lening, na de looptijd dus,
wordt de nominale waarde uitgekeerd en steekt men de winst in de zak. De
belastingdienst is echter ook niet van gisteren, en beschouwt deze winst niet als
aflossingswinst doch als gewone rente, en dus dient er belasting over betaald te worden.
Converteerbare obligaties
Een belangrijke soort obligaties vormt de klasse van de converteerbare obligaties. Bij het
aangaan van deze lening krijgt de koper het recht om de obligatie, als hij/zij dat wil, in te
wisselen tegen aandelen van de uitgevende instelling. Deze omwisseling dient plaats te
vinden binnen een vooraf vastgestelde periode, de conversieperiode. In de omgeving van
Eindhoven is men zeer vertrouwd met deze materie, iedereen die bij Philips werkt heeft
de mogelijkheid om zowel het vakantiegeld als zijn 13e maand geheel of gedeeltelijk in te
ruilen voor een converteerbare personeelsobligatie, en deze obligatie kan binnen 3 jaar
omgewisseld worden tegen aandelen Philips.
Op de eerste plaats heeft een converteerbare obligatie het karakter van een gewone
obligatie, met een vastgestelde looptijd en een vaste rente. Vaak is deze rente echter lager
dan bij een soortgelijke niet-converteerbare obigatie, omdat er als extraatje de
mogelijkheid is om om te wisselen tegen aandelen. Dit laatste zal men als belegger
slechts doen als het voordeel oplevert, dus is er sprake van extra rendement, en daarom
zal de uitgevende instantie geneigd zijn om minder rente te betalen op deze obligaties.
Voor de belegger in converteerbare obligaties spelen dus een aantal extra factoren een rol.
Een belangrijke is de conversieverhouding. Deze wordt bepaald door de nominale waarde
van de obligatie en de koers van het aandeel ten tijde van de uitgifte van de obligatie., de
zogenaamde conversiekoers. Stel de nominale waarde is 1000 gulden, en het aandeel
noteert 100 gulden. Dan wordt vastgesteld dat men de obligatie kan omruilen tegen 10
aandelen. Deze conversieverhouding wordt dus aan het begin van de conversieperiode
vastgesteld, en blijft geldig gedurende deze hele periode. Stel dat het aandeel in waarde
stijgt en op een gegeven ogenblik 150 gulden waard is. Dan zal men zich achter de oren
krabben en misschien besluiten om te gaan converteren. Immers, men kan dan 10
aandelen verwerven, en deze vervolgens op de beurs verkopen voor ongeveer 150 gulden
per stuk en in totaal 1500 gulden verkrijgen, een winst van 500 gulden (en, aangezien dit
koerswinst is, behoeft men er geen belasting over te betalen) Dit is veel aantrekkelijker
dan nog een aantal jaren de obligatie aanhouden en steeds ‘slechts’ 3 procent te
ontvangen. Natuurlijk kan het ook gebeuren dat het aandeel gedurende de
conversieperiode lager noteert dan de conversiekoers. In dat geval zal men niet snel
geneigd zijn de obligatie in te wisselen tegen aandelen, omdat men op de beurs de
betreffende aandelen goedkoper kan aanschaffen.
Als de koers van het onderliggende aandeel boven de conversieprijs noteert, dan kan de
houder van de obligatie twee dingen doen. Allereerst zou hij kunnen converteren naar
aandelen, en de aandelen zelf op de beurs verkopen. Een andere mogelijkheid is om de
obligatie zelf te verkopen. Aangezien de obligatie zeer aantrekkelijk is geworden
vanwege de hogere aandelenkoers, is het voor de hand liggend dat de koers van de
obligatie ook navenant is aangepast, en men er dus meer voor zal kunnen ontvangen dan
door de nominale waarde en het couponrendement wordt aangegeven. Hier komt dus het
obligatiekarakter om de hoek kijken: de koers zal hoger zijn, en men heeft extra
rendement. Dit alles is verdisconteerd in de koers die in de krant wordt gepubliceerd, en
men ziet dan ook vaak een aparte rubriek ‘converteerbare obligaties’ staan.
Risico en rendement bij obligaties
In het voorgaande hebben we gezien dat diverse factoren het rendement bepalen van
obligaties: de couponrente, koerswinsten- of verliezen, valutawinsten of –verliezen,
specifieke eigenschappen van de betreffende obligatie, belastingtechnische aspecten,
aandelenkoersen. Er zijn echter ook risico’s verbonden aan obligaties. Een van die
risico’s is natuurlijk de rente: men spreekt af dat de rente gedurende een bepaalde periode
vast zal staan, en dit kan goed of verkeerd uitpakken. De rente kan juist stijgen na
aankoop van de obligatie, en dan heeft men wellicht spijt dat men voor een vaste periode
van 5 jaar heeft gekozen. Anderzijds, als de rente daalt, dan zal men verheugd reageren
en melden dat het maar goed was dat de rentevaste periode zo lang is.
Een ander risico bij obligaties is de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling. Het
zou kunnen voorkomen dat deze in staat van faillissement geraakt gedurende de looptijd,
en afhankelijk van de hoogte van de schuldenlast zou men dan naast zijn ingelegde geld
kunnen grijpen. Immers, de belastingdienst, en wellicht andere schuldeisers, hebben
voorrang bij de verdeling van het nog beschikbare geld, en men zou dus het belegde geld
deels of geheel niet meer terug kunnen zien. Dit risico is vaak echter niet zo groot, en
bovendien heeft men als obligatiebezitter toch rechten die iets beter zijn dan van een
aandelenbezitter. Obligaties worden dan ook vaak gezien als een risicomijdende
belegging. Aangezien het risico echter toch iets hoger ligt dan bij spaarvormen, mag
verwacht worden dat het rendement ook hoger is dan bij sparen. Een belegging in
obligaties is dus in het algemeen geschikt voor beleggers die een hoger rendement
wensen dan op een spaarrekening en bereid zijn daarvoor een gering hoger risico te
aanvaarden.
Echt spectaculair zijn de winsten op obligaties meestal niet. Dit kan men zelf constateren
door de kranten eens een tijdje bij te houden. Men zal dan zien dat de rendementen van
obligaties in een jaar niet erg hard zullen fluctueren. Wil men hogere rendementen, dan
zal men dus zijn toevlucht moeten nemen tot meer risicovolle beleggingen, zoals
bijvoorbeeld aandelen.
Aandelen
Wat is een aandeel?
Ook voor aandelen kunnen we weer een precieze definitie geven:
Een aandeel is een bewijs van deelname in het kapitaal van een onderneming.
De houder van een aandeel is dus voor een deel mede-eigenaar van de onderneming
waarin hij zijn geld heeft geinvesteerd. Dit moet rechtstechnisch wel mogelijk zijn, en
kan dan ook alleen als de onderneming de juiste rechtsvorm heeft, zoals een naamloze
vennootschap (NV) of een besloten vennootschap (BV).
Er zijn nogal wat eisen waar aandelen aan dienen te voldoen, en dan doel ik met name op
de uiterlijke kenmerken, zoals de duurzaamheid van het stuk papier, de inkt, enzovoorts.
Het aandeel dient dus aan hoge kwaliteitseisen te voldoen. Daarnaast zijn er aanvullende
eisen, zoals het feit dat de naam van de uitgevende instelling er op vermeld dient te zijn,
alsmede de nominale waarde van het aandeel. Deze nominale waarde zal in het algemeen
(sterk) afwijken van de waarde van het aandeel op de effectenbeurs, want deze laatste
waarde wordt toegekend aan het aandeel op grond van winstontwikkeling van het bedrijf
en andere aspecten. Bovendien zijn aandelen, in tegenstelling tot obligaties, vaak erg oud,
dus vele jaren geleden uitgegeven, en daardoor kan het voorkomen dat de nominale
waarde op een aandeel 1 gulden is terwijl de beurskoers momenteel honderden guldens is.
De nominale waarde zegt dus niets over de waarde van het aandeel hedentendage.
Een aandeelhouder is mede-eigenaar van een bedrijf, en deelt als zodanig ook mee in de
lusten en lasten van de onderneming (tot maximaal het bedrag van het ingebrachte
kapitaal). De rechten die een aandeelhouder heeft zijn:


Recht op medezeggenschap
Recht op uitkeringen uit de winst
Deze rechten kunnen uitgeoefend worden, onder meer tijdens de Algemene Vergadering
van Aandeelhouders, die iedere onderneming jaarlijks bijeen roept. Hierop kan men zijn
grieven uiten over het management bijvoorbeeld, of suggesties doen ter verbetering van
de winstgevendheid van de onderneming. De directie zal de vragen en kritieken van de
aandeelhouders aanhoren en er zijn voordeel mee doen, of niet. Gedurende slechte tijden
kan het er nogal onstuimig toegaan op de aandeelhoudersvergadering, mogelijk zelfs met
dramatische gevolgen voor de onderneming of de directie. Overigens is de zeggenschap
van de aandeelhouders vaak nogal ingeperkt, zowel door de wetgever als door het bestuur
van de onderneming. Aandeelhouders zijn tegen deze inperking van hun rechten niet echt
op de barricaden gesprongen, waaruit men kan concluderen dat zij niet zo geinteresseerd
zijn in deze rechten. Vaak zijn zij meer geinteresseerd in de aardige presentjes die
worden uitgedeeld tijdens de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering (bij Philips was het
jarenlang gebruik om een CD-tje te schenken aan de aandeelhouders). Bovendien ligt,
vooral de laatste jaren, de nadruk grotendeels op de extreme koerswinsten die met
aandelen kunnen worden behaald, en beleggers nemen dan ook vaak snel afscheid van
een aandeel als het even wat minder gaat. Loyaliteit met de onderneming is tegenwoordig
vaak ver te zoeken, ondanks dat de term shareholder value (‘waarde voor de
aandeelhouder’) bij managers erg in zwang is, men probeert op allerlei manieren het de
aandeelhouder naar de zin te maken.
Aandelen kunnen op allerlei momenten worden uitgegeven. Soms gaat een onderneming
van start en geeft daarbij meteen aandelen uit om de benodigde investeringen te kunnen
doen. Het kan ook voorkomen dat een onderneming eerst wordt opgestart met kapitaal
van enige grote aandeelhouders, en dat pas na enige tijd men de markt op gaat en op zoek
is naar andere geldschieters. Het uitgeven van aandelen kan dan de verkoop van een deel
van de onderneming behelzen, of er worden aandelen uitgegeven om nieuwe
investeringen te kunnen bekostigen.
Dividend en koerswinst
In tegenstelling tot een obligatie krijgt een aandeelhouder zijn belegde geld niet op een
bepaalde datum weer uitgekeerd. Feitelijk heeft hij het ‘voor eeuwig’ in de onderneming
gestopt, en als hij het terug wil krijgen zal hij zijn aandelen moeten verkopen aan een
andere belegger, de onderneming zal de aandelen niet terugkopen (behalve in bepaalde
gevallen, waar we niet op in zullen gaan).
Een ander verschil met obligaties is dat er niet van tevoren is afgesproken welke
vergoeding een aandeelhouder krijgt op zijn ingelegde geld. Bij aandelen hangt dit
namelijk sterk samen met het reilen en zeilen van de instelling waarin hij aandelen heeft.
Wordt er veel winst gemaakt, dan kan de onderneming besluiten een deel van de winst uit
te keren aan de aandeelhouders. Dit is geen rente, maar wordt aangeduid met de term
dividend. Vaak is redelijk precies geregeld wanneer de onderneming tot uitkering van een
dividend zal overgaan. In de statuten is meestal vastgelegd dat een deel van de winst dient
te worden toegevoegd aan de algemene reserve van de onderneming. Het resterende deel
kan dan als dividend worden uitgekeerd, maar de directie kan ook voorstellen deze restwinst aan te wenden voor nieuwe investeringen in het bedrijf. Of voorstellen om de restwinst deels voor investeringen aan te wenden, en wat er daarna over is uit te keren in de
vorm van dividend. Een voorstel hiervoor wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering
besproken en in stemming gebracht. In de statuten staat hoe groot het dividend minimaal
moet zijn om daadwerkelijk uitgekeerd te mogen worden. We noemen dit minimaal uit te
keren dividend het statutair dividend ofwel het primaire dividend.
Dividend kan op twee manieren worden uitgekeerd aan de aandeelhouders:


In contanten
In aandelen
De Engelse term voor aandeel is stock, vandaar dat de laatste vorm van dividend ook wel
wordt aangeduid met stock dividend. Het bestuur van de onderneming doet tijdens de
aandeelhoudersvergadering dan ook niet alleen voorstellen betreffende de hoogte van het
dividend, maar ook over de manier van uitkeren. Soms wordt een mix van beide vormen
voorgesteld, dus een dividend wat deels bestaat uit contant geld, en deels uit stock
dividend. Wat ook vaak gebeurt is dat het dividend in meerdere termijnen wordt
uitbetaald, er wordt dan eerst een interim dividend uitgekeerd (na de halfjaar cijfers
bijvoorbeeld), en bij de publicatie van de jaarcijfers het resterende deel.
Dividend is iets anders als rente, maar toch weet de belastingdienst er wel raad mee.
Hiertoe is de zogenaamde dividendbelasting ingevoerd, welke in Nederland momenteel
25 procent bedraagt. Dit betreft een zogenaamde voorheffing, de uiteindelijke
verrekening vindt plaats middels de inkomstenbelasting. Het stock dividend wordt niet
altijd belast, daarvoor zijn speciale regels waar we hier niet op in zullen gaan.
Evenals bij obligaties kan men bij aandelen ook koerswinst maken. Als het erg goed gaat
met de onderneming, dan zal men op de effectenbeurs geneigd zijn om meer voor het
aandeel neer te tellen. Dit kan zelfs het geval zijn voor ondernemingen die verlies maken,
als de vooruitzichten maar gunstig zijn. Beleggers kijken wat verder vooruit, en proberen
een inschatting te maken van hoe het met de onderneming zal gaan in de nabije en iets
verdere toekomst. Een belegger zal dus proberen om bedrijven te selecteren die gunstige
vooruitzichten hebben, of solide zijn, of veel winst maken, en waarvan de aandelen
volgens hem op dit moment gunstig geprijsd zijn, met een potentieel vooruitzicht op een
aardige koerswinst. Dit is ter beoordeling van de belegger of zijn adviseur(s), en vaak
zullen de meningen hierover verdeeld zijn. Later komen we hier nog uitgebreider op
terug, als we de keuze van aandelen in de praktijk bespreken. Een ander aspect waar een
belegger op zal letten is of een belegging in aandelen wel te prefereren is boven een
belegging in bijvoorbeeld obligaties. Als obligaties aantrekkelijker zijn, dan heeft dat
natuurlijk invloed op de marktwaarde van een aandeel en dus de koers er van.
De koers van een aandeel hangt dus van een heleboel factoren af, en het is erg moeilijk
om ‘de juiste koers’ van een aandeel te bepalen. Het is zelfs de vraag of dit berekend zou
kunnen worden. Natuurlijk zijn er drommen economen en analisten die zich dagelijks
bezighouden met de waardebepaling van aandelen, maar er zijn vaak ook even zoveel
verschillende uitkomsten. Daardoor zien we dat op de beurs de waarde van een aandeel
ook gedurende de dag vaak schommelt, de prijs die er voor wordt betaald is feitelijk nooit
constant. Dit hangt niet alleen af van de verschillende inzichten die men heeft betreffende
een bepaald aandeel, maar ook van de rentestand (misschien zijn obligaties wel
aantrekkelijker, of zelfs een spaarrekening, of zelfs geld in de spaarpot stoppen of een
oude sok), de economische toestand van Nederland, Europa, de rest van de wereld, en
ook van psuchologische factoren. Als Irak Koeweit binnenvalt, dan worden beleggers
nerveus en zullen hun aandelen liever even van de hand willen doen, tenslotte weet men
maar nooit of dit kan leiden tot een grootser, wereldwijd conflict. Ook gretigheid speelt
een rol bij de waardebepaling van een aandeel op de beurs, soms rollen de beleggers over
elkaar heen om een bepaald aandeel zo snel mogelijk te kopen of misschien wel kwijt te
raken, en dan kan de prijs van het aandeel erg op en neer gaan.
Het is dus uitermate lastig om te bepalen hoeveel een aandeel werkelijk waard is, en men
zal zich dus moeten spiegelen aan hetgeen er op de beurs momenteel voor wordt betaald.
Later in deze cursus, als we de praktijk bespreken, zullen we dieper ingaan op waar deze
informatie vandaan gehaald kan worden. De rustige belegger kan vaak volstaan met het ’s
morgens openslaan van zijn krantje, want daarin staat een mooi overzicht van de
beurskoersen van de vorige dag voor zeer vele ondernemingen. Een voorbeeld:
slot
Aegon
Ahold
91,95
29,99
vk
op
la
ho
omzet
89,90
31,27
88,80
30,92
88,80
29,72
92,70
31,15
3275253
8623331
(overgenomen uit “de Volkskrant’ van woensdga 8 december 1999). We zien hier al
enige bekende kreten: ‘slot’ is het slot van gisteren, en ‘vk’ het slot van eergisteren.
Nieuw zijn ‘op’, ‘la’ en ‘ho’. Dit is vrij simpel echter: ‘op’ is de openingskoers, dus de
allereerste rpijs die voor het aandeel is betaald gisteren toen de beurs open was. ‘la’ is de
laagste prijs die er gedurende de dag voor is betaald, terwijl ‘ho’ de hoogste prijs
aangeeft. In totaal geven ‘op’, ‘la’, ‘ho’ en ‘slot’ dus een aardig idee van hoe het
koersverloop gedurende de dag is geweest. Het enige wat we niet uit deze informatie
kunnen halen is of de laagste koers eerder op de dag is betaald dan de hoogste koers, of
juist op een later tijdstip. Met andere woorden: is het aandeel eerst gestegen, en daarna
gedaald, of andersom? De laatste kolom geeft aan hoeveel aandelen er verhandeld zijn,
van eigenaar zijn verwisseld. Het gaat dus om enorme bedragen, want meer dan 3 miljoen
aandelen Aegon heeft toch betrekking op een bedrag van om en nabij de 300 milh=joen
gulden. Op slechts 1 dag! En voor slechts 1 bedrijf! Dagelijks gaan er dus enorme
sommen geld om.
Sommige kranten leveren nog meer informatie, zoals de hoogste en laagste koers van het
aandeel gedurende het afgelopen jaar, met daarbij de datum waarop deze koersen actueel
waren. Daarnaast publiceert men vaak het dividend wat is betaald de laatste maal, de
winst per aandeel en de zogenaamde koers/winst-verhouding. Vooral deze laatste
kentallen zijn van belang voor een belegger als hij een beslissing wil nemen over in welk
bedrijf hij zijn geld wil steken. Voor genoemde datum in het bovenstaande voorbeeld was
de k/w van Aegon gelijk aan 42,57 en die van Ahold 32,25. Voor een bedrijf als
Buhrmann echter slechts 10,17. De koers/winst-verhouding geeft een aardige indicatie
van hoe duur een aandeel eigenlijk is. Een k/w van 40 betekent dat de prijs die voor het
aandeel wordt betaald reeds 40 maal de winst per aandeel is. Ofwel, de winst is ‘slechts’
1/40 deel van het belegde geld, en aangezien de winst meestal niet volledig als dividend
wordt uitgekeerd, zal men op zo’n aandeel minder dan 2.5 procent aan dividend
ontvangen. Toch kan een belegging in zo’n aandeel nog lucratief zijn, want een k/w van
40 geeft aan dat beleggers veel vertrouwen hebben in het betreffende bedrijf, en het zou
dan ook best kunnen zijn dat de waarde van het aandeel elk jaar met een behoorlijk
percentage stijgt. De betreffende koerswinst kan men dan in de zak steken, en dat is op dit
moment nog onbelaste winst, terwijl het (magere) dividend slechts tot een klein bedrag
aan te betalen belasting leidt. Bij bedrijven met een lage k/w zou men kunnen denken dat
het bedrijf aantrekkelijk is, omdat het dividendrendement wellicht hoog is. Anderzijds zal
men zich achter de oren krabben en zich afvragen waarom de k/w relatief laag is, zou het
bedrijf misschien slechte vooruitzichten hebben?
Kranten bieden dus uitkomst als men van plan is in aandelen te gaan beleggen. Allerlei
kenmerken van de diverse aandelen worden gepubliceerd, en het is dan meestal niet nodig
om de jaarverslagen van een onderneming door te ploeteren. Grotere beleggers doen dat
laatste wel, zij doen een zogenaamde fundamentele analyse van bedrijven en proberen op
grond daarvan tot goed-gefundeerde beslissingen te komen. Voor particuliere beleggers is
dit vaak niet weggelegd, zij zullen zich vast moeten klampen aan gepubliceerde
gegevens.
Verschillende vormen van aandelen
We hebben gezien dat obligaties er zijn in een veelheid van verschijningen, en dit is ook
bij aandelen het geval. Hoewel de ‘wildgroei’ bij aandelen waarschijnlijk minder is dan
bij obligaties, het is dus wat overzichtelijker. We onderscheiden de volgende vormen:


Naar voorrang bij dividendbetaling (preferente aandelen)
Naar aard van zeggenschap
Preferente aandelen
Deze aandelen hebben voor een vast percentage voorrang bij de uitbetaling van het
dividend. Dit percentage staat vermeld op de aandelen. Als we bijvoorbeeld een 6
procents preferent aandeel hebben, dan betekent het dat de betreffende aandeelhouder in
ieder geval 6 procent van de nominale waarde van het aandeel uitgekeerd krijgt. Pas als
aan alle houders van preferente aandelen dit dividend is uitgekeerd, komen de overige
aandeelhouders aan bod. Mocht er zich bijvoorbeeld een situatie voordoen waarin de
winst slechts toereikend, of niet eens, is voor de uitbetaling van dit preferente dividend,
dan krijgen de overige aandeelhouders helemaal niets.
Cumulatief preferente aandelen
Dit zijn preferente aandelen, maar waarbij wordt bijgehouden of het dividend in
voorgaande jaren wel geheel is uitbetaald. Als bijvoorbeeld de winst niet toereikend was
om vorig jaar het 6 procents dividend geheel uit te keren, dan zal het restant van het
dividend van het voorgaande jaar (of zelfs voorgaande jaren) alsnog worden uitgekeerd in
een volgend jaar, plus het dividend voor dat volgende jaar. Men is dan dus als
aandeelhouder verzekerd van de volledige somma van 6 procent dividend, het kan echter
zijn dat men er jaren op moet wachten voordat men het uitgekeerd krijgt.
Prioriteitsaandelen
Sommige vennootschappen kunnen de zeggenschap van hun gewone aandeelhouders
beperken door het uitgeven van zogenaamde prioriteitsaandelen. De houders van deze
aandelen kunnen een voorstel doen voor de benoeming van een directielid, en dit voorstel
is dan bindend. Ook hebben houders van prioriteitsaandelen vaak een zeg in bepaalde
belangrijke beslissingen, zoals het uitgeven van nieuwe aandelen.
Certificaten van aandelen
Bij prioriteitsaandelen wordt de zeggenschap van gewone aandeelhouders beperkt, dit kan
echter ook op een andere manier bewerkstelligd worden. Daartoe worden de orginele
aandelen van de onderneming ondergebracht bij een administratiekantoor, wat op zijn
beurt weer evenveel certificaten uitgeeft. Zo’n certificaat heeft dezelfde rechten als het
aandeel, behalve het stemrecht. Dat laatste wordt dan namelijk door het
administratiekantoor uitgeoefend. Wel worden de dividenden op de aandelen
geincasseerd door het administratiekantoor en doorgegeven aan de houders van de
certificaten.
Risico en rendement bij aandelen
Bij aandelen bestaat het rendement, zoals we hebben gezien, uit een aantal bestanddelen.
Op de eerste plaats is er het dividend, wat wel of niet wordt uitbetaald, en wat belast is.
Daarnaast is er de koerswinst- of verlies, en, als er belegd wordt in aandelen in andere
landen, de winst of het verlies behaald met de schommelingen in de onderliggende
muntsoorten. Bij obligaties hebben we gezien dat een aantal van de bestanddelen van het
rendement vast staan, bij aandelen is geen van de bestanddelen vast en van tevoren te
bepalen. Dit betekent automatisch dat het beleggen in aandelen een hoger risico met zich
mee brengt. Een additioneel risico is dat, bij faillissement van een onderneming, de
aandeelhouders vaak het nakijken hebben, zowel de belastingdienst als de houders van
obligaties hebben voorrang bij de verdeling van de resterende gelden.
Aandelen mogen dan behept zijn met een hoog risico, zoals we in de inleiding al hebben
gezien gaat dit ook vaak wel gepaard met een hoog rendement. De afgelopen jaren
hebben aandelen beleggers dan ook geen windeieren gelegd, veel aandelen zijn zeer fors
gestegen. Sommige aandelen zijn verdubbeld, verdrievoudigd of zelfs verviervoudigd in
waarde. Andere aandelen hebben een respectabel rendement opgeleverd van percentages
die in de dubbele cijfers lopen, 20 of 30 procent per jaar is zeker geen uitzondering.
Omdat er heel erg veel aandelen zijn, heeft de belegger behoefte aan een samenvatting
van de performance van aandelenbeleggingen in het algemeen. Hiertoe zijn allerlei
instrumenten in het leven geroepen, maar de meest bekende zijn toch wel de diverse
indices of beurs-indexen. Deze pogen een beeld te geven van de aandelenmarkt, en in
slechts 1 getalletje dit weer te geven. De bekendste index van Nederlandse origine is wel
de AEX, ofwel de Amsterdam Exchanges Index. Dit is een gemiddelde van de
aandelenkoersen van de 25 grootste (dit is niet helemaal nauwkeurig gezegd) Nederlandse
beursfondsen, zoals bijvoorbeeld de grote banken (ABN-Amro, ING),
verzekeringsmaatschappijen (Aegon, Fortis), voedingsconcerns (Ahold, Unilever),
uitgevers (Elsevier, Wolters-Kluwer) en grote internationals (KLM, Philips, Koninklijke
Olie). De manier waarop de AEX wordt berekend wordt ieder jaar opnieuw weer
vastgesteld, maar waar het op neer komt is dat er van ieder van de 25 ondernemingen een
(ieder jaar opnieuw) vastgesteld aantal aandelen wordt opgenomen. De berekening van de
AEX is dan verder vrij simpel: vermenigvuldig het aantal aandelen van een onderneming
met de actuele waarde van het aandeel, en tel dit op voor alle 25 bedrijven. Men verkrijgt
dan een groot getal, dit wordt nog even door 100 gedeeld, en dat is dan de definitie van de
waarde van de AEX. Overigens wordt de waarde van de aandelen tegenwoordig in Euro’s
genoteerd, en dus is de AEX enige tijd geleden ook overgegaan van een notering in
guldens naar een notering in Euro’s. Waren we een aantal jaren geleden bezig met de
doorbraak van de 1300-grens voor de AEX, tegenwoordig praten we over de mogelijke
doorbraak van de 700-grens, maar dat zijn dus Euro’s. In de grafiek op de volgende
bladzijde zien we de AEX gedurende de afgelopen anderhalf jaar (overgenomen van de
website van Behr de Ruiter van het CWI te Amsterdam). Duidelijk zichtbaar zijn de
fluctuaties. Ook is te zien dat de AEX gedurende het jaar 1999 een aardige stijging heeft
doorgemaakt, om precies te zijn tussen de 23 en 24 procent. Dat geeft dus meteen een
indruk van de performance van aandelen gedurende dat jaar, en het betekent dat
aandelenbezitters doorgaans goede zaken hebben gedaan. Natuurlijk was er een hoger
rendement te behalen op bepaalde individuele aandelen, toch geeft de AEX een aardig
beeld. Zo zien we in 1998 een dramatische terugval van de AEX, en afgezien van enige
individuele aandelen zal het voor het gros van de aandelenbezitters toen geen vrolijke
periode geweest zijn.
Staatsleningen
Als men de kranten openslaat op de financiele pagina’s, dan zal men ook een
beleggingsvorm aantreffen die zich in hoge populariteit mag verheugen. Het betreft hier
de zogenaamde staatsleningen. De Nederlandse staat heeft vaak behoefte aan geld om
alles te kunnen doen wat in het regeerakkoord en de Tweede Kamer is afgesproken, en
om bijvoorbeeld de rente te kunnen betalen op geld wat in het verleden is geleend.
Daarom worden er zeer regelamtig leningen uitgeschreven door de minister van
financien, waarmee hij hoopt dat de Nederlandse beleggers hem van geld zullen voorzien.
Zoals met alle beleggingen zal de belegger erg kritisch kijken naar deze staatsleningen, en
het is voor de minister dan ook zaak om de lening een aantrekkelijk karakter te geven.
Anders haalt hij niet het gewenste totaalbedrag op. Die aantrekkelijkheid is te sturen door
een leuk rentepercentage te koppelen aan de lening. Natuurlijk moet de minister hier ook
weer niet al te hard van stapel lopen, anders betalen we ons in de toekomst blauw aan
rente op te dure leningen.
De minister schrijft dus een lening uit, formuleert het totaal gewenste bedrag en
publiceert een bijbehorend rentepercentage. Beleggers kunnen vervolgens inschrijven op
deze lening en krijgen na de sluitingstermijn of zij ‘uitverkoren’ zijn om hun geld te
mogen beleggen in de onderhavige staatslening. Afhankelijk van de belangstelling, en
van andere aspecten, wordt er ook een uitgiftekoers vastgesteld die, zoals we inmiddels
weten, wel in de buurt van 100 zal liggen.
Staatsleningen zijn aardig vergelijkbaar met obligaties, ze zijn verhandelbaar, hebben een
vaste periode en een vaste rente, worden door verschillende landen uitgegeven (dus in
andere valuta’s beleggen is ook mogelijk). De Staat der Nederlanden staat doorgaans te
boek als een betrouwbaar instiituut, het risico is dus niet erg groot bij staatsleningen. Dit
verklaart mede de populariteit van staatsleningen. In de krant kan men een hele lijst van
dit soort leningen vinden. Soms worden ze vervroegd afgelost, bijvoorbeeld als de
minister geld over heeft, of als het gunstiger is oude leningen af te lossen en nieuwe
commitments aan te gaan tegen een lager rentetarief.
Download