Beleggen Les 1 Over sparen, obligaties, aandelen, rendement en risico Inleiding Wat is beleggen? Van jongs af aan weten we dat we geld kunnen sparen. Als we nog maar nauwelijks geboren zijn, openen opa en oma al een spaarrekening, storten er een bedrag op en krijgen als aardigheidje een leuke knuffel of een mooie spaarpot. De geldelijke presentjes die we dan vervolgens krijgen op onze verjaardagen gaan netjes in de spaarpot, en als de spaarpot vol is brengen we het geld naar de bank en storten het bedrag op de rekening. Daar moeten we niet te lang mee wachten, want we weten ook dat het geld in de spaarpot niet meer waard wordt. En bij de bank krijgen we tenslotte rente! Maar wat is rente nu eigenlijk? In ieder geval iets waardoor je geld meer waard wordt. Je brengt 100 gulden naar de bank, en een jaar later kun je 103, 104 of 105 gulden op gaan halen. Dat is mooi. Waarom is de bank eigenlijk zo vriendelijk om ons meer terug te geven dan we ingelegd hebben? Een bank is een instelling die graag winst wil maken, en hoewel de bankmedewerkers doorgaans erg vriendelijke mensen zijn, geven ze ons dat extra geld niet omdat ze ons zo aardig vinden. Blijkbaar vindt de bank het aantrekkelijk om geld van ons te krijgen, want ze stellen ons een vergoeding in het vooruitzicht als we hen een tijdlang ons geld beschikbaar stellen. De oplossing van dit raadsel is natuurlijk simpel: de bank doet andere dingen met ons geld, leent het bijvoorbeeld uit aan iemand die geld nodig heeft voor een nieuwe auto. En vraagt daarvoor dan op haar beurt weer een vergoeding, die doorgaans wel hoger is dan wat de bank aan ons aan vergoeding betaalt. Op dit moment krijg je bij een bank ongeveer 3 procent rentevergoeding op je spaargeld, maar als je geld leent voor een auto kost dat al snel 8 procent per jaar aan rente. De bank betaalt ons dus na 1 jaar 103 gulden terug, krijgt echter 108 gulden van degene die het geld heeft geleend, en steekt zodoende dus 5 gulden in haar eigen zak. Een aardige winst, en niet verwonderlijk dus dat de bank bereid is ons een kleine vergoeding te geven. Sparen is ons dus met de paplepel ingegoten. Het wordt aangemoedigd door onze ouders, grootouders, ooms en tantes. “Stop maar in je spaarpot”, horen we als we met een goed rapport komen en daar wat geld voor krijgen. Je kunt je afvragen waarom we zo graag sparen, af en toe kriebelt dat geld toch ook wel en willen we er liever iets voor kopen. Het aantrekkelijke van sparen is natuurlijk dat we, door de rente, sneller in staat zijn om onze wensen in vervulling te laten geraken. Sparen kan erg snel gaan, vooral als we het geld wat langer bij de bank achterlaten. Stel de rente is 5 procent, en we leggen 100 gulden in. Na 1 jaar krijgen we van de bank 5 gulden rente, en staat er dus 105 gulden op onze spaarrekening. Omdat we dat volledige bedrag aan de bank lenen, krijgen we het jaar erna natuurlijk rente over de gehele 105 gulden, zijnde een bedrag van fl. 5,25. Met behulp van een simpel spreadsheet-modelletje (Excel) kunnen we eens nagaan hoe hard dat wel niet kan gaan: Begin Na 1 jr Na 2 jr Na 3 jr Na 4 jr Na 5 jr Na 6 jr Na 7 jr fl 100,00 fl 105,00 fl 110,25 fl 115,76 fl 121,55 fl 127,63 fl 134,01 fl 140,71 Na 8 jr Na 9 jr Na 10 jr Na 11 jr Na 12 jr Na 13 jr na 14 jr Na 15 jr fl 147,75 fl 155,13 fl 162,89 fl 171,03 fl 179,59 fl 188,56 fl 197,99 fl 207,89 We zien dat reeds na 14 jaar het oorspronkelijk ingelegde bedrag vrijwel is verdubbeld, zonder dat we er iets voor hebben hoeven doen. Nu zal niet iedereen 14 jaar willen wachten alvorens het geld weer van de bank te halen, maar het voorbeeld toont wel aan dat sparen lucratief kan zijn. Het zou zelfs nog lucratiever kunnen zijn, als de rente hoger zou zijn. Hetzelfde tabelletje, maar nu met een rentepercentage van 10 procent: Begin Na 1 jr Na 2 jr Na 3 jr Na 4 jr Na 5 jr Na 6 jr Na 7 jr fl 100,00 fl 110,00 fl 121,00 fl 133,10 fl 146,41 fl 161,05 fl 177,16 fl 194,87 Na 8 jr Na 9 jr Na 10 jr Na 11 jr Na 12 jr Na 13 jr na 14 jr Na 15 jr fl 214,36 fl 235,79 fl 259,37 fl 285,31 fl 313,84 fl 345,23 fl 379,75 fl 417,72 Nu hebben we al na 7 jaar nagenoeg een verdubbeling van ons spaargeld, en na 15 jaar zelfs een verviervoudiging! Dat klinkt nog veel aantrekkelijker. Helaas zijn banken meestal niet zo gek om ons 10 procent rente te vergoeden op onze spaarrekening, we zullen dus naar andere mogelijkheden moeten omkijken om dergelijke rendementen te kunnen behalen. De vraag is of het überhaupt wel mogelijk is om dat te behalen. De kranten doen ons de laatste jaren geloven dat het inderdaad mogelijk is, namelijk door ons geld te gaan beleggen. Sparen kan ook gezien worden als een vorm van beleggen, feitelijk een van de simpelste vormen. Beleggen kun je in alles wat waarde heeft en wat in waarde kan stijgen (maar ook: dalen!). Je kunt beleggen in obligaties, in aandelen, maar bijvoorbeeld ook in postzegels, munten, flessen wijn of schilderijen. Wat te denken van de immense bedragen die tegenwoordig voor een schilderij van Rembrandt of Van Gogh betaald worden? Het kan erg lucratief zijn zo’n schilderij te kopen, een paar jaar op zolder te laten liggen (bij wijze van spreken, niet echt aan te raden), en vervolgens weer te verkopen. Het verkoopbedrag zou het oorspronkelijke aankoopbedrag wel eens gigantisch kunnen overtreffen. Nu is zo’n belegging in schilderijen, en bijvoorbeeld ook in munten of wijn, niet voor iedereen weggelegd. Het is een moeilijke markt, en men moet er verstand van hebben. Voor obligaties en aandelen geldt dit natuurlijk ook wel, toch ligt dit dichter bij onze mogelijkheden. In deze eerste les zullen we ons dan ook bezig gaan houden met deze beleggingsmogelijkheden. Alvorens daar aan te beginnen, echter nog een aantal algemeenheden over het verschijnsel beleggen. Rendement en risico Bij beleggen staan er twee factoren centraal. De eerste factor zijn we al tegengekomen: rendement. Natuurlijk willen we een zo hoog mogelijke opbrengst als we ons geld beleggen, ofwel we willen een zo hoog mogelijk rendement. Als sparen slechts 4 procent oplevert, dan is het aantrekkelijk om te proberen op andere manieren meer rendement te verkrijgen. Misschien zegt je buurman wel: “Kun je mij 100 gulden lenen, ik heb dringend geld nodig, ik betaal je over 1 jaar 110 gulden terug.” Dit klinkt erg aantrekkelijk. Maar je vraagt je dan wel af: “Is die buurman eigenlijk wel betrouwbaar, zal hij me volgend jaar wel 110 gulden terug kunnen betalen?” Hoe aantrekkelijk die belegging dus ook klinkt, er zit een zeker risico aan. Bij sparen op de bank zal niemand aan risico denken (hoewel dat er theoretisch wel is natuurlijk), bij het uitlenen van geld aan je buurman wel. De twee factoren die bij beleggen een grote rol spelen zijn dus: Rendement Risico We zullen hier later nog uitgebreider op terugkomen. Wat we al wel kunnen zeggen is dat deze factoren niet los staan van elkaar. Vaak is het zo dat, als het rendement hoger is, het risico ook hoger is. Zie het voorbeeld van de buurman. Is men bereid meer risico te nemen, dan kan men als beloning hiervoor misschien wel een hoger rendement ontvangen. Anderzijds, als men te gretig en hebberig is en uit is op een zeer hoog rendement, dan kan men de kous op de kop krijgen omdat het aangegane risico achteraf onaanvaardbaar hoog bleek te zijn. Het is dus belangrijk om een goede afweging te maken, en misschien zelfs wel het beschikbare geld over verschillende beleggingen te spreiden. Een deel van het geld beleggen met een gering risico, maar daarnaast een klein deel risicovol beleggen zodat het totale resultaat gunstiger uitpakt. We moeten dan wel weten wat de risico’s zijn van de diverse mogelijke beleggingsvormen zoals obligaties en aandelen. Daarom gaan we nu eerst wat dieper in op deze beide beleggingsvormen, en komen daarna weer terug op risico en rendement. Obligaties Wat is een obligatie? Zoals we daarstraks al zagen worden we al vroeg bekendgemaakt met het begrip sparen, en we weten daardoor al op jonge leeftijd wat rente is. Rente krijg je dus door geld op een spaarrekening te zetten. Maar in plaats van je geld uit te lenen aan de bank, kun je ook geld uitlenen aan een bedrijf. Een bedrijf heeft misschien geld nodig om investeringen te doen, en is bereid om een iets hogere vergoeding dan de bank te betalen teneinde het benodigde geld te kunnen inzamelen. Degene die het geld uitleent wil wel garanties dat het geld eens terug zal komen, er zal dus een contractje opgemaakt dienen te worden om dat te garanderen. Omdat deze situatie (van bedrijven die geld lenen) vaak voorkomt, is het begrip obligatie in het leven geroepen. Het woord zelf zegt het al: het houdt een verplichting in, een verplichting om het geleende geld terug te betalen. En daarnaast ook een verplichting om de afgesproken vergoeding (rente) te betalen. En wellicht nog andere verplichtingen die afgesproken zijn ten tijde van het afgeven van de obligatie. Er is ook een precieze definitie van wat een obligatie is: Een obligatie is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder voor een bepaald bedrag, de zogenaamde nominale waarde. De nominale waarde staat op de obligatie vermeld. Vaak wordt een hele serie obligaties uitgegeven, omdat er meerdere beleggers nodig zijn om de totale som geld die het bedrijf nodig heeft te verzamelen. Daarom is de nominale waarde van een obligatie vaak een kleiner bedrag, bijvoorbeeld 1000 gulden, en kunnen beleggers 1, 10, 100, of een ander aantal, obligaties aanschaffen. Obligatieleningen behelzen in totaal vaak tientallen of honderden miljoenen guldens, zodat het aantal obligaties doorgaans ook erg groot is. Wat zijn de kenmerken van een obligatielening? De volgende kunnen we onderscheiden: De te vergoeden rente is van tevoren bekend Uitgifte van de obligatie vindt plaats door een bepaalde instelling of bedrijf in een bepaald jaar Terugbetaling van het geleende bedrag vindt plaats op een van tevoren vastgestelde datum of gedurende een van tevoren vastgelegde periode Wat betreft dit laatste punt: meestal worden de geleende gelden in 1 keer aan het einde van de zogenaamde looptijd terugbetaald. Met een duur woord heten deze obligatieleningen ook wel bulletleningen. Maar er zijn ook nog wel obligatieleningen die in gelijke termijnen jaarlijks worden afgelost, bovendien kan het zijn dat middels loting wordt bepaald welke obligaties worden terugbetaald en welke (nog) niet. Last but not least zijn er ook nog steeds obligatieleningen waarbij het geleende bedrag nooit wordt terugbetaald, dit zijn dan zogenaamde perpetuele of eeuwigdurende leningen. In de definitie van obligatie zagen we ook staan dat het een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder is. Dit betekent dat degene die de obligatie kan tonen, ook de rente en het geld kan incasseren. Vergelijkbaar in feite dus met gewoon geld, wat ook aan toonder is. Feitelijk is het wel handig dat een obligatie verhandelbaar is, mocht ik namelijk op een bepaald ogenblik onverhoopt toch het geld nodig hebben wat in de obligaties is geïnvesteerd, dan kan ik dat geld terugkrijgen door de obligatie te koop aan te bieden. Dat roept echter wel de vraag op, hoeveel ik er voor kan ontvangen. Stel ik heb een obligatie van 1000 gulden gekocht, met een afgesproken looptijd van 5 jaar en een overeengekomen rentepercentage van 5 procent. Zou ik deze obligatie willen verkopen, dan zou ik er 1000 gulden voor kunnen vragen, zijnde het belegde bedrag. Er zit hier echter een adder onder het gras. Degene die mijn obligatie koopt, zit ten eerste vast aan een restant van de rentevaste periode. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de rente op het tijdstip van verkoop nog precies 5 procent zal zijn. Als de rente bijvoorbeeld op dat tijdstip opgelopen is tot 6 procent, dan zal de koper van mijn obligatie niet blij worden van het rentepercentage van 5 procent, en dus bedingen dat hij mijn obligatie voor minder dan die 1000 gulden zal mogen kopen. Anderzijds, als de rente juist gedaald is naar bijvoorbeeld 4 procent, dan heb ik een extra aantrekkelijke obligatie in de aanbieding, en zou ik gek zijn niet meer te vragen dan 1000 gulden. Een ander aspect wat een rol speelt is de betrouwbaarheid van de instelling of het bedrijf wat de obligatielening heeft uitgegeven. Misschien is er in dat eerste jaar wel van alles gebeurd, en is het bedrijf nagenoeg failliet. Dan zal men niet staan springen om de obligatie van mij over te nemen. Al met al zijn er dus diverse aspecten die een rol spelen bij de prijsstelling van een obligatie. We onderscheiden de volgende factoren: De actuele rentestand De couponrente van de obligatielening De soliditeit van de uitgevende instantie De resterende looptijd De courantheid van de lening (hoe vaak wordt er in gehandeld) De valutasoort waarin de obligatie is genoteerd De belangrijkste factor is toch wel de actuele rentestand. Als de couponrente van de obligatie (dus de afgesproken rente) gelijk is aan de actuele, nu geldende, rente, dan is de zaak eenvoudig. Men betaalt dan simpelweg 1000 gulden, zijnde de nominale waarde. Dit wordt ook wel pari genoemd. Is de actuele rente echter 6 procent en de couponrente 5 procent, dan zal de waarde van de obligatie lager zijn dan 1000 gulden, en wel zodanig lager dat dat lagere bedrag uiteindelijk ook weer 1000 gulden zal opleveren tegen het einde van de looptijd. Immers, aan het einde van de looptijd wordt de lening a pari afgelost en krijg je er precies 1000 gulden voor terug. Niemand is zo gek, zowel de koper als de verkoper niet, om de andere partij hier een voordeeltje uit te laten slepen. Het voert te ver om de berekening van de waarde van een obligatie hier uit de doeken te doen, dit is een gecompliceerde berekening. Bovendien wordt de koers van een obligatie iedere dag in de krant gepubliceerd. Men dan dan het volgende lezen: vk slot aab 8½ 91 106,85 106,90 aab 6 ¾ 86-06 103,85 103,50 aab 4 ¾ 99-09euro 93,85 93,90 rend 4,41 5,61 5,59 Alledrie de obligatieleningen zijn door ABN-Amro uitgegeven, dus dat is de instelling waarover we het in het bovenstaande hadden. Dit wordt aangegeven met de afkorting ‘aab’. Vervolgens ziet men de couponrente, en de afgesproken duur van de lening. Zo loopt de tweede obligatielening van 1986 (het jaar van uitgifte) tot 2006. Het is dus een obligatielening waarbij oorspronkelijk een termijn van 20 jaar is afgesproken. Bij de derde obligatie staat nog de toevoeging ‘euro’, wat inhoudt dat de valutasoort daar de Euro is, men heeft dan als extra risico-factor de schommelingen van de Euro ten opzichte van de gulden. Omdat recent deze wisselkoers een vaste waarde heeft gekregen, is dit risico vanaf die tijd niet meer een factor om rekening mee te houden, maar voorheen was dat natuurlijk wel het geval. Nu we weten om welke obligatieleningen het gaat, kunnen we eens verder kijken in het tabelletje. Boven de tabel staan de termen ‘vk’, ‘slot’ en ‘rend’. Met ‘slot’ wordt aangeduid de laatste koers van gisteren, terwijl ‘vk’ de vorige koers aangeeft, zijnde de laatste koers eergisteren. Overigens dient men ‘gisteren’ en ‘eergisteren’ eigenlijk te interpreteren als ‘laatste handelsdag’ en ‘voorlaatste handelsdag’, en dat kan inderdaad gisteren/eergisteren zijn afhankelijk van het tijdstip van verschijnen van de krant en eventuele feestdagen. Voor de eerste 2 leningen zien we dat de koersen hoger zijn dan 100, en voor de derde onder de 100. Men dient hierbij in aanmerking te nemen dat ‘100’ de neutrale stand is. Dat wil zeggen: als een lening a pari zou noteren, dan zou de koers 100 zijn. In het tabelletje zien we dus meteen terug wat we eerder al aangaven: als de rente hoger is dan de actuele rente, dan zal men geneigd zijn meer te betalen voor de obligatie, en dus is de koers ook hoger dan 100. Voor de derde obligatie is dit juist omgekeerd, daar is het rentepercentage lager dan de actuele rentestand, en dus betaalt men voor deze lening een lager bedrag, onder 100 procent van de oorspronkelijke nominale waarde. Over de laatste kolom hebben we nog niets gezegd. ‘rend’ betekent eenvoudigweg ‘rendement’, om preciezer te zijn: effectief rendement. We hebben al eerder gezien dat diverse factoren een rol spelen bij de waardebepaling van een obligatie, daarom bestaat het rendement op een in guldens genoteerde obligatie dan ook uit twee bestanddelen: Effectief rendement = couponrendement + aflossingsrendement Het getal ‘rend’ geeft dus aan wat je effectief aan rente ontvangt als je geld in de betreffende obligatielening stopt. Zoals we zien in het tabelletje is dit niet gelijk voor alle obligaties. Weliswaar zal dit effectieve rendement bij de meeste obligaties in de buurt van de actuele rente zitten, maar er zijn blijkbaar obligaties die aantrekkelijker zijn dan andere, om allerlei redenen. Nu zou je in alle onschuld kunnen denken dat je dus enkel naar het effectieve rendement zou behoeven te kijken: je kijkt in de krant, zoekt de obligatielening uit met het hoogste effectieve rendement, en koopt op de beurs een aantal obligaties van die betreffende lening. Helaas zit de wereld niet zo simpel in elkaar, want de beide bestanddelen van het effectieve rendement worden door de belastingdienst verschillend behandeld. We weten allemaal dat er over ontvangen rente belasting is verschuldigd, en dat geldt ook voor het couponrendement wat men behaalt. Dit is namelijk simpelweg rente die men ontvangt. Voor het aflossingsrendement is dit niet zo, daar zit een zekere mate van risico in, en vaak is het in dat soort gevallen zo dat de fiscus de heffing van belasting achterwege laat (tot nog toe). Immers, men kan meer dan het ingelegde bedrag terugkrijgen op de datum van aflossing, maar ook minder. Het is dus koerswinst of –verlies wat men maakt bij de aflossing, en dat is in Nederland (nog) niet belast. Een belegger die voor de inkomstenbelasting in de hoogste schijf valt, zal dus bij obligatieleningen die hetzelfde effectieve rendement hebben, meestal die lening kiezen die het laagste couponrendement (en dus het hoogste aflossingsrdendement) heeft. Al met al zijn er dus nogal wat aspecten die een rol spelen bij het aankopen van obligaties. In eerste instantie is men geneigd te denken dat obligatieleningen veel gemeen hebben met het sparen bij de bank, maar zoals we gezien hebben spelen er veel meer aspecten een rol. Een aspect was we nog niet eerder genoemd hebben, is ook nog van belang om zich te realiseren: terwijl men op zijn spaarrekening meestal rente over rente krijgt (door de rente van het eerste jaar te laten staan groeit het bedrag waarover men de rente ontvangt), is het bij obligaties zo dat de som gelds waarover men de rente ontvangt constant blijft. De rente wordt uitgekeerd, en vergroot daarmee niet de totale som van belegd geld. Natuurlijk kan men de rente wel weer aanwenden om nieuwe stukken van de obligatie te kopen, maar men heeft dus zelf de keuze: wel of niet de belegde som geld vergroten. Overigens zijn er bij de bank ook spaarrekeingen, vaak met een vaste termijn van 5, 10 of 20 jaar, waarbij de rente op een andere rekening wordt gestort en men dus niet rente over rente ontvangt. Verschillende vormen van obligaties Er zijn behoorlijk veel verschillende vormen van obligaties. In de loop der jaren zijn allerlei constructies bedacht, sommige om de belastingdienst te omzeilen, anderen weer bedacht om beleggers op de een of andere manier weer iets extra’s te bieden. Het voert veel te ver om alle soorten te bespreken, bovendien zal een belegger zich pas gaandeweg een weg weten te banen in dit woud van obligatieleningen. Daarom dus slechts een aantal voorbeelden. Staffelleningen Feitelijk is dit een obligatie die we wel herkennen als we dit vergelijken met de verschillende spaarvormen bij een bank. Bij bepaalde spaarrekeningen wordt de trouwe spaarder beloond door een hoger rentepercentage in het vooruitzicht te stellen als men een langere periode spaart. Zo ook bij de staffel-obligatieleningen: hierbij wordt de rente tijdens de looptijd volgens een vooraf bepaald schema gewijzigd. Een voorbeeld: Tijdens de eerste 5 jaar krijgt men 5 procent rente Tijdens de volgende 5 jaar krijgt men 6 procent Winstdelende obligaties Bij deze obligaties kan men extra rendement behalen als de winst van de betreffende uitgevende instantie dit mogelijk maakt. Zero bonds Het Engelse woord voor obligatie is bond. Men kan uit bovenstaande term dus eenvoudigweg afleiden dat het hier wel om een obligatielening zal gaan die geen rente uitkeert, en inderdaad, dat is het geval. Het is dus een obligatie zonder coupons (overigens: de fysieke obligatie, dus het papiertje wat men of zijn bank in handen krijgt, heeft vaak een aantal afscheurbare coupons die men in kan sturen teneinde de rente van een bepaald jaar te kunnen incasseren). Nu kan men zich afvragen wat een belegger hier mee aan moet, in eerste instantie lijkt dit dus heel erg op de bekende spaarpot waarin het geld niet meer waard wordt. Het aantrekkelijke van deze zero bonds zit hem echter in het feit dat deze ruim onder pari worden verkocht, men betaalt dus in eerste instantie een veel lager bedrag dan de nominale waarde. Bij de aflossing van de lening, na de looptijd dus, wordt de nominale waarde uitgekeerd en steekt men de winst in de zak. De belastingdienst is echter ook niet van gisteren, en beschouwt deze winst niet als aflossingswinst doch als gewone rente, en dus dient er belasting over betaald te worden. Converteerbare obligaties Een belangrijke soort obligaties vormt de klasse van de converteerbare obligaties. Bij het aangaan van deze lening krijgt de koper het recht om de obligatie, als hij/zij dat wil, in te wisselen tegen aandelen van de uitgevende instelling. Deze omwisseling dient plaats te vinden binnen een vooraf vastgestelde periode, de conversieperiode. In de omgeving van Eindhoven is men zeer vertrouwd met deze materie, iedereen die bij Philips werkt heeft de mogelijkheid om zowel het vakantiegeld als zijn 13e maand geheel of gedeeltelijk in te ruilen voor een converteerbare personeelsobligatie, en deze obligatie kan binnen 3 jaar omgewisseld worden tegen aandelen Philips. Op de eerste plaats heeft een converteerbare obligatie het karakter van een gewone obligatie, met een vastgestelde looptijd en een vaste rente. Vaak is deze rente echter lager dan bij een soortgelijke niet-converteerbare obigatie, omdat er als extraatje de mogelijkheid is om om te wisselen tegen aandelen. Dit laatste zal men als belegger slechts doen als het voordeel oplevert, dus is er sprake van extra rendement, en daarom zal de uitgevende instantie geneigd zijn om minder rente te betalen op deze obligaties. Voor de belegger in converteerbare obligaties spelen dus een aantal extra factoren een rol. Een belangrijke is de conversieverhouding. Deze wordt bepaald door de nominale waarde van de obligatie en de koers van het aandeel ten tijde van de uitgifte van de obligatie., de zogenaamde conversiekoers. Stel de nominale waarde is 1000 gulden, en het aandeel noteert 100 gulden. Dan wordt vastgesteld dat men de obligatie kan omruilen tegen 10 aandelen. Deze conversieverhouding wordt dus aan het begin van de conversieperiode vastgesteld, en blijft geldig gedurende deze hele periode. Stel dat het aandeel in waarde stijgt en op een gegeven ogenblik 150 gulden waard is. Dan zal men zich achter de oren krabben en misschien besluiten om te gaan converteren. Immers, men kan dan 10 aandelen verwerven, en deze vervolgens op de beurs verkopen voor ongeveer 150 gulden per stuk en in totaal 1500 gulden verkrijgen, een winst van 500 gulden (en, aangezien dit koerswinst is, behoeft men er geen belasting over te betalen) Dit is veel aantrekkelijker dan nog een aantal jaren de obligatie aanhouden en steeds ‘slechts’ 3 procent te ontvangen. Natuurlijk kan het ook gebeuren dat het aandeel gedurende de conversieperiode lager noteert dan de conversiekoers. In dat geval zal men niet snel geneigd zijn de obligatie in te wisselen tegen aandelen, omdat men op de beurs de betreffende aandelen goedkoper kan aanschaffen. Als de koers van het onderliggende aandeel boven de conversieprijs noteert, dan kan de houder van de obligatie twee dingen doen. Allereerst zou hij kunnen converteren naar aandelen, en de aandelen zelf op de beurs verkopen. Een andere mogelijkheid is om de obligatie zelf te verkopen. Aangezien de obligatie zeer aantrekkelijk is geworden vanwege de hogere aandelenkoers, is het voor de hand liggend dat de koers van de obligatie ook navenant is aangepast, en men er dus meer voor zal kunnen ontvangen dan door de nominale waarde en het couponrendement wordt aangegeven. Hier komt dus het obligatiekarakter om de hoek kijken: de koers zal hoger zijn, en men heeft extra rendement. Dit alles is verdisconteerd in de koers die in de krant wordt gepubliceerd, en men ziet dan ook vaak een aparte rubriek ‘converteerbare obligaties’ staan. Risico en rendement bij obligaties In het voorgaande hebben we gezien dat diverse factoren het rendement bepalen van obligaties: de couponrente, koerswinsten- of verliezen, valutawinsten of –verliezen, specifieke eigenschappen van de betreffende obligatie, belastingtechnische aspecten, aandelenkoersen. Er zijn echter ook risico’s verbonden aan obligaties. Een van die risico’s is natuurlijk de rente: men spreekt af dat de rente gedurende een bepaalde periode vast zal staan, en dit kan goed of verkeerd uitpakken. De rente kan juist stijgen na aankoop van de obligatie, en dan heeft men wellicht spijt dat men voor een vaste periode van 5 jaar heeft gekozen. Anderzijds, als de rente daalt, dan zal men verheugd reageren en melden dat het maar goed was dat de rentevaste periode zo lang is. Een ander risico bij obligaties is de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling. Het zou kunnen voorkomen dat deze in staat van faillissement geraakt gedurende de looptijd, en afhankelijk van de hoogte van de schuldenlast zou men dan naast zijn ingelegde geld kunnen grijpen. Immers, de belastingdienst, en wellicht andere schuldeisers, hebben voorrang bij de verdeling van het nog beschikbare geld, en men zou dus het belegde geld deels of geheel niet meer terug kunnen zien. Dit risico is vaak echter niet zo groot, en bovendien heeft men als obligatiebezitter toch rechten die iets beter zijn dan van een aandelenbezitter. Obligaties worden dan ook vaak gezien als een risicomijdende belegging. Aangezien het risico echter toch iets hoger ligt dan bij spaarvormen, mag verwacht worden dat het rendement ook hoger is dan bij sparen. Een belegging in obligaties is dus in het algemeen geschikt voor beleggers die een hoger rendement wensen dan op een spaarrekening en bereid zijn daarvoor een gering hoger risico te aanvaarden. Echt spectaculair zijn de winsten op obligaties meestal niet. Dit kan men zelf constateren door de kranten eens een tijdje bij te houden. Men zal dan zien dat de rendementen van obligaties in een jaar niet erg hard zullen fluctueren. Wil men hogere rendementen, dan zal men dus zijn toevlucht moeten nemen tot meer risicovolle beleggingen, zoals bijvoorbeeld aandelen. Aandelen Wat is een aandeel? Ook voor aandelen kunnen we weer een precieze definitie geven: Een aandeel is een bewijs van deelname in het kapitaal van een onderneming. De houder van een aandeel is dus voor een deel mede-eigenaar van de onderneming waarin hij zijn geld heeft geinvesteerd. Dit moet rechtstechnisch wel mogelijk zijn, en kan dan ook alleen als de onderneming de juiste rechtsvorm heeft, zoals een naamloze vennootschap (NV) of een besloten vennootschap (BV). Er zijn nogal wat eisen waar aandelen aan dienen te voldoen, en dan doel ik met name op de uiterlijke kenmerken, zoals de duurzaamheid van het stuk papier, de inkt, enzovoorts. Het aandeel dient dus aan hoge kwaliteitseisen te voldoen. Daarnaast zijn er aanvullende eisen, zoals het feit dat de naam van de uitgevende instelling er op vermeld dient te zijn, alsmede de nominale waarde van het aandeel. Deze nominale waarde zal in het algemeen (sterk) afwijken van de waarde van het aandeel op de effectenbeurs, want deze laatste waarde wordt toegekend aan het aandeel op grond van winstontwikkeling van het bedrijf en andere aspecten. Bovendien zijn aandelen, in tegenstelling tot obligaties, vaak erg oud, dus vele jaren geleden uitgegeven, en daardoor kan het voorkomen dat de nominale waarde op een aandeel 1 gulden is terwijl de beurskoers momenteel honderden guldens is. De nominale waarde zegt dus niets over de waarde van het aandeel hedentendage. Een aandeelhouder is mede-eigenaar van een bedrijf, en deelt als zodanig ook mee in de lusten en lasten van de onderneming (tot maximaal het bedrag van het ingebrachte kapitaal). De rechten die een aandeelhouder heeft zijn: Recht op medezeggenschap Recht op uitkeringen uit de winst Deze rechten kunnen uitgeoefend worden, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, die iedere onderneming jaarlijks bijeen roept. Hierop kan men zijn grieven uiten over het management bijvoorbeeld, of suggesties doen ter verbetering van de winstgevendheid van de onderneming. De directie zal de vragen en kritieken van de aandeelhouders aanhoren en er zijn voordeel mee doen, of niet. Gedurende slechte tijden kan het er nogal onstuimig toegaan op de aandeelhoudersvergadering, mogelijk zelfs met dramatische gevolgen voor de onderneming of de directie. Overigens is de zeggenschap van de aandeelhouders vaak nogal ingeperkt, zowel door de wetgever als door het bestuur van de onderneming. Aandeelhouders zijn tegen deze inperking van hun rechten niet echt op de barricaden gesprongen, waaruit men kan concluderen dat zij niet zo geinteresseerd zijn in deze rechten. Vaak zijn zij meer geinteresseerd in de aardige presentjes die worden uitgedeeld tijdens de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering (bij Philips was het jarenlang gebruik om een CD-tje te schenken aan de aandeelhouders). Bovendien ligt, vooral de laatste jaren, de nadruk grotendeels op de extreme koerswinsten die met aandelen kunnen worden behaald, en beleggers nemen dan ook vaak snel afscheid van een aandeel als het even wat minder gaat. Loyaliteit met de onderneming is tegenwoordig vaak ver te zoeken, ondanks dat de term shareholder value (‘waarde voor de aandeelhouder’) bij managers erg in zwang is, men probeert op allerlei manieren het de aandeelhouder naar de zin te maken. Aandelen kunnen op allerlei momenten worden uitgegeven. Soms gaat een onderneming van start en geeft daarbij meteen aandelen uit om de benodigde investeringen te kunnen doen. Het kan ook voorkomen dat een onderneming eerst wordt opgestart met kapitaal van enige grote aandeelhouders, en dat pas na enige tijd men de markt op gaat en op zoek is naar andere geldschieters. Het uitgeven van aandelen kan dan de verkoop van een deel van de onderneming behelzen, of er worden aandelen uitgegeven om nieuwe investeringen te kunnen bekostigen. Dividend en koerswinst In tegenstelling tot een obligatie krijgt een aandeelhouder zijn belegde geld niet op een bepaalde datum weer uitgekeerd. Feitelijk heeft hij het ‘voor eeuwig’ in de onderneming gestopt, en als hij het terug wil krijgen zal hij zijn aandelen moeten verkopen aan een andere belegger, de onderneming zal de aandelen niet terugkopen (behalve in bepaalde gevallen, waar we niet op in zullen gaan). Een ander verschil met obligaties is dat er niet van tevoren is afgesproken welke vergoeding een aandeelhouder krijgt op zijn ingelegde geld. Bij aandelen hangt dit namelijk sterk samen met het reilen en zeilen van de instelling waarin hij aandelen heeft. Wordt er veel winst gemaakt, dan kan de onderneming besluiten een deel van de winst uit te keren aan de aandeelhouders. Dit is geen rente, maar wordt aangeduid met de term dividend. Vaak is redelijk precies geregeld wanneer de onderneming tot uitkering van een dividend zal overgaan. In de statuten is meestal vastgelegd dat een deel van de winst dient te worden toegevoegd aan de algemene reserve van de onderneming. Het resterende deel kan dan als dividend worden uitgekeerd, maar de directie kan ook voorstellen deze restwinst aan te wenden voor nieuwe investeringen in het bedrijf. Of voorstellen om de restwinst deels voor investeringen aan te wenden, en wat er daarna over is uit te keren in de vorm van dividend. Een voorstel hiervoor wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering besproken en in stemming gebracht. In de statuten staat hoe groot het dividend minimaal moet zijn om daadwerkelijk uitgekeerd te mogen worden. We noemen dit minimaal uit te keren dividend het statutair dividend ofwel het primaire dividend. Dividend kan op twee manieren worden uitgekeerd aan de aandeelhouders: In contanten In aandelen De Engelse term voor aandeel is stock, vandaar dat de laatste vorm van dividend ook wel wordt aangeduid met stock dividend. Het bestuur van de onderneming doet tijdens de aandeelhoudersvergadering dan ook niet alleen voorstellen betreffende de hoogte van het dividend, maar ook over de manier van uitkeren. Soms wordt een mix van beide vormen voorgesteld, dus een dividend wat deels bestaat uit contant geld, en deels uit stock dividend. Wat ook vaak gebeurt is dat het dividend in meerdere termijnen wordt uitbetaald, er wordt dan eerst een interim dividend uitgekeerd (na de halfjaar cijfers bijvoorbeeld), en bij de publicatie van de jaarcijfers het resterende deel. Dividend is iets anders als rente, maar toch weet de belastingdienst er wel raad mee. Hiertoe is de zogenaamde dividendbelasting ingevoerd, welke in Nederland momenteel 25 procent bedraagt. Dit betreft een zogenaamde voorheffing, de uiteindelijke verrekening vindt plaats middels de inkomstenbelasting. Het stock dividend wordt niet altijd belast, daarvoor zijn speciale regels waar we hier niet op in zullen gaan. Evenals bij obligaties kan men bij aandelen ook koerswinst maken. Als het erg goed gaat met de onderneming, dan zal men op de effectenbeurs geneigd zijn om meer voor het aandeel neer te tellen. Dit kan zelfs het geval zijn voor ondernemingen die verlies maken, als de vooruitzichten maar gunstig zijn. Beleggers kijken wat verder vooruit, en proberen een inschatting te maken van hoe het met de onderneming zal gaan in de nabije en iets verdere toekomst. Een belegger zal dus proberen om bedrijven te selecteren die gunstige vooruitzichten hebben, of solide zijn, of veel winst maken, en waarvan de aandelen volgens hem op dit moment gunstig geprijsd zijn, met een potentieel vooruitzicht op een aardige koerswinst. Dit is ter beoordeling van de belegger of zijn adviseur(s), en vaak zullen de meningen hierover verdeeld zijn. Later komen we hier nog uitgebreider op terug, als we de keuze van aandelen in de praktijk bespreken. Een ander aspect waar een belegger op zal letten is of een belegging in aandelen wel te prefereren is boven een belegging in bijvoorbeeld obligaties. Als obligaties aantrekkelijker zijn, dan heeft dat natuurlijk invloed op de marktwaarde van een aandeel en dus de koers er van. De koers van een aandeel hangt dus van een heleboel factoren af, en het is erg moeilijk om ‘de juiste koers’ van een aandeel te bepalen. Het is zelfs de vraag of dit berekend zou kunnen worden. Natuurlijk zijn er drommen economen en analisten die zich dagelijks bezighouden met de waardebepaling van aandelen, maar er zijn vaak ook even zoveel verschillende uitkomsten. Daardoor zien we dat op de beurs de waarde van een aandeel ook gedurende de dag vaak schommelt, de prijs die er voor wordt betaald is feitelijk nooit constant. Dit hangt niet alleen af van de verschillende inzichten die men heeft betreffende een bepaald aandeel, maar ook van de rentestand (misschien zijn obligaties wel aantrekkelijker, of zelfs een spaarrekening, of zelfs geld in de spaarpot stoppen of een oude sok), de economische toestand van Nederland, Europa, de rest van de wereld, en ook van psuchologische factoren. Als Irak Koeweit binnenvalt, dan worden beleggers nerveus en zullen hun aandelen liever even van de hand willen doen, tenslotte weet men maar nooit of dit kan leiden tot een grootser, wereldwijd conflict. Ook gretigheid speelt een rol bij de waardebepaling van een aandeel op de beurs, soms rollen de beleggers over elkaar heen om een bepaald aandeel zo snel mogelijk te kopen of misschien wel kwijt te raken, en dan kan de prijs van het aandeel erg op en neer gaan. Het is dus uitermate lastig om te bepalen hoeveel een aandeel werkelijk waard is, en men zal zich dus moeten spiegelen aan hetgeen er op de beurs momenteel voor wordt betaald. Later in deze cursus, als we de praktijk bespreken, zullen we dieper ingaan op waar deze informatie vandaan gehaald kan worden. De rustige belegger kan vaak volstaan met het ’s morgens openslaan van zijn krantje, want daarin staat een mooi overzicht van de beurskoersen van de vorige dag voor zeer vele ondernemingen. Een voorbeeld: slot Aegon Ahold 91,95 29,99 vk op la ho omzet 89,90 31,27 88,80 30,92 88,80 29,72 92,70 31,15 3275253 8623331 (overgenomen uit “de Volkskrant’ van woensdga 8 december 1999). We zien hier al enige bekende kreten: ‘slot’ is het slot van gisteren, en ‘vk’ het slot van eergisteren. Nieuw zijn ‘op’, ‘la’ en ‘ho’. Dit is vrij simpel echter: ‘op’ is de openingskoers, dus de allereerste rpijs die voor het aandeel is betaald gisteren toen de beurs open was. ‘la’ is de laagste prijs die er gedurende de dag voor is betaald, terwijl ‘ho’ de hoogste prijs aangeeft. In totaal geven ‘op’, ‘la’, ‘ho’ en ‘slot’ dus een aardig idee van hoe het koersverloop gedurende de dag is geweest. Het enige wat we niet uit deze informatie kunnen halen is of de laagste koers eerder op de dag is betaald dan de hoogste koers, of juist op een later tijdstip. Met andere woorden: is het aandeel eerst gestegen, en daarna gedaald, of andersom? De laatste kolom geeft aan hoeveel aandelen er verhandeld zijn, van eigenaar zijn verwisseld. Het gaat dus om enorme bedragen, want meer dan 3 miljoen aandelen Aegon heeft toch betrekking op een bedrag van om en nabij de 300 milh=joen gulden. Op slechts 1 dag! En voor slechts 1 bedrijf! Dagelijks gaan er dus enorme sommen geld om. Sommige kranten leveren nog meer informatie, zoals de hoogste en laagste koers van het aandeel gedurende het afgelopen jaar, met daarbij de datum waarop deze koersen actueel waren. Daarnaast publiceert men vaak het dividend wat is betaald de laatste maal, de winst per aandeel en de zogenaamde koers/winst-verhouding. Vooral deze laatste kentallen zijn van belang voor een belegger als hij een beslissing wil nemen over in welk bedrijf hij zijn geld wil steken. Voor genoemde datum in het bovenstaande voorbeeld was de k/w van Aegon gelijk aan 42,57 en die van Ahold 32,25. Voor een bedrijf als Buhrmann echter slechts 10,17. De koers/winst-verhouding geeft een aardige indicatie van hoe duur een aandeel eigenlijk is. Een k/w van 40 betekent dat de prijs die voor het aandeel wordt betaald reeds 40 maal de winst per aandeel is. Ofwel, de winst is ‘slechts’ 1/40 deel van het belegde geld, en aangezien de winst meestal niet volledig als dividend wordt uitgekeerd, zal men op zo’n aandeel minder dan 2.5 procent aan dividend ontvangen. Toch kan een belegging in zo’n aandeel nog lucratief zijn, want een k/w van 40 geeft aan dat beleggers veel vertrouwen hebben in het betreffende bedrijf, en het zou dan ook best kunnen zijn dat de waarde van het aandeel elk jaar met een behoorlijk percentage stijgt. De betreffende koerswinst kan men dan in de zak steken, en dat is op dit moment nog onbelaste winst, terwijl het (magere) dividend slechts tot een klein bedrag aan te betalen belasting leidt. Bij bedrijven met een lage k/w zou men kunnen denken dat het bedrijf aantrekkelijk is, omdat het dividendrendement wellicht hoog is. Anderzijds zal men zich achter de oren krabben en zich afvragen waarom de k/w relatief laag is, zou het bedrijf misschien slechte vooruitzichten hebben? Kranten bieden dus uitkomst als men van plan is in aandelen te gaan beleggen. Allerlei kenmerken van de diverse aandelen worden gepubliceerd, en het is dan meestal niet nodig om de jaarverslagen van een onderneming door te ploeteren. Grotere beleggers doen dat laatste wel, zij doen een zogenaamde fundamentele analyse van bedrijven en proberen op grond daarvan tot goed-gefundeerde beslissingen te komen. Voor particuliere beleggers is dit vaak niet weggelegd, zij zullen zich vast moeten klampen aan gepubliceerde gegevens. Verschillende vormen van aandelen We hebben gezien dat obligaties er zijn in een veelheid van verschijningen, en dit is ook bij aandelen het geval. Hoewel de ‘wildgroei’ bij aandelen waarschijnlijk minder is dan bij obligaties, het is dus wat overzichtelijker. We onderscheiden de volgende vormen: Naar voorrang bij dividendbetaling (preferente aandelen) Naar aard van zeggenschap Preferente aandelen Deze aandelen hebben voor een vast percentage voorrang bij de uitbetaling van het dividend. Dit percentage staat vermeld op de aandelen. Als we bijvoorbeeld een 6 procents preferent aandeel hebben, dan betekent het dat de betreffende aandeelhouder in ieder geval 6 procent van de nominale waarde van het aandeel uitgekeerd krijgt. Pas als aan alle houders van preferente aandelen dit dividend is uitgekeerd, komen de overige aandeelhouders aan bod. Mocht er zich bijvoorbeeld een situatie voordoen waarin de winst slechts toereikend, of niet eens, is voor de uitbetaling van dit preferente dividend, dan krijgen de overige aandeelhouders helemaal niets. Cumulatief preferente aandelen Dit zijn preferente aandelen, maar waarbij wordt bijgehouden of het dividend in voorgaande jaren wel geheel is uitbetaald. Als bijvoorbeeld de winst niet toereikend was om vorig jaar het 6 procents dividend geheel uit te keren, dan zal het restant van het dividend van het voorgaande jaar (of zelfs voorgaande jaren) alsnog worden uitgekeerd in een volgend jaar, plus het dividend voor dat volgende jaar. Men is dan dus als aandeelhouder verzekerd van de volledige somma van 6 procent dividend, het kan echter zijn dat men er jaren op moet wachten voordat men het uitgekeerd krijgt. Prioriteitsaandelen Sommige vennootschappen kunnen de zeggenschap van hun gewone aandeelhouders beperken door het uitgeven van zogenaamde prioriteitsaandelen. De houders van deze aandelen kunnen een voorstel doen voor de benoeming van een directielid, en dit voorstel is dan bindend. Ook hebben houders van prioriteitsaandelen vaak een zeg in bepaalde belangrijke beslissingen, zoals het uitgeven van nieuwe aandelen. Certificaten van aandelen Bij prioriteitsaandelen wordt de zeggenschap van gewone aandeelhouders beperkt, dit kan echter ook op een andere manier bewerkstelligd worden. Daartoe worden de orginele aandelen van de onderneming ondergebracht bij een administratiekantoor, wat op zijn beurt weer evenveel certificaten uitgeeft. Zo’n certificaat heeft dezelfde rechten als het aandeel, behalve het stemrecht. Dat laatste wordt dan namelijk door het administratiekantoor uitgeoefend. Wel worden de dividenden op de aandelen geincasseerd door het administratiekantoor en doorgegeven aan de houders van de certificaten. Risico en rendement bij aandelen Bij aandelen bestaat het rendement, zoals we hebben gezien, uit een aantal bestanddelen. Op de eerste plaats is er het dividend, wat wel of niet wordt uitbetaald, en wat belast is. Daarnaast is er de koerswinst- of verlies, en, als er belegd wordt in aandelen in andere landen, de winst of het verlies behaald met de schommelingen in de onderliggende muntsoorten. Bij obligaties hebben we gezien dat een aantal van de bestanddelen van het rendement vast staan, bij aandelen is geen van de bestanddelen vast en van tevoren te bepalen. Dit betekent automatisch dat het beleggen in aandelen een hoger risico met zich mee brengt. Een additioneel risico is dat, bij faillissement van een onderneming, de aandeelhouders vaak het nakijken hebben, zowel de belastingdienst als de houders van obligaties hebben voorrang bij de verdeling van de resterende gelden. Aandelen mogen dan behept zijn met een hoog risico, zoals we in de inleiding al hebben gezien gaat dit ook vaak wel gepaard met een hoog rendement. De afgelopen jaren hebben aandelen beleggers dan ook geen windeieren gelegd, veel aandelen zijn zeer fors gestegen. Sommige aandelen zijn verdubbeld, verdrievoudigd of zelfs verviervoudigd in waarde. Andere aandelen hebben een respectabel rendement opgeleverd van percentages die in de dubbele cijfers lopen, 20 of 30 procent per jaar is zeker geen uitzondering. Omdat er heel erg veel aandelen zijn, heeft de belegger behoefte aan een samenvatting van de performance van aandelenbeleggingen in het algemeen. Hiertoe zijn allerlei instrumenten in het leven geroepen, maar de meest bekende zijn toch wel de diverse indices of beurs-indexen. Deze pogen een beeld te geven van de aandelenmarkt, en in slechts 1 getalletje dit weer te geven. De bekendste index van Nederlandse origine is wel de AEX, ofwel de Amsterdam Exchanges Index. Dit is een gemiddelde van de aandelenkoersen van de 25 grootste (dit is niet helemaal nauwkeurig gezegd) Nederlandse beursfondsen, zoals bijvoorbeeld de grote banken (ABN-Amro, ING), verzekeringsmaatschappijen (Aegon, Fortis), voedingsconcerns (Ahold, Unilever), uitgevers (Elsevier, Wolters-Kluwer) en grote internationals (KLM, Philips, Koninklijke Olie). De manier waarop de AEX wordt berekend wordt ieder jaar opnieuw weer vastgesteld, maar waar het op neer komt is dat er van ieder van de 25 ondernemingen een (ieder jaar opnieuw) vastgesteld aantal aandelen wordt opgenomen. De berekening van de AEX is dan verder vrij simpel: vermenigvuldig het aantal aandelen van een onderneming met de actuele waarde van het aandeel, en tel dit op voor alle 25 bedrijven. Men verkrijgt dan een groot getal, dit wordt nog even door 100 gedeeld, en dat is dan de definitie van de waarde van de AEX. Overigens wordt de waarde van de aandelen tegenwoordig in Euro’s genoteerd, en dus is de AEX enige tijd geleden ook overgegaan van een notering in guldens naar een notering in Euro’s. Waren we een aantal jaren geleden bezig met de doorbraak van de 1300-grens voor de AEX, tegenwoordig praten we over de mogelijke doorbraak van de 700-grens, maar dat zijn dus Euro’s. In de grafiek op de volgende bladzijde zien we de AEX gedurende de afgelopen anderhalf jaar (overgenomen van de website van Behr de Ruiter van het CWI te Amsterdam). Duidelijk zichtbaar zijn de fluctuaties. Ook is te zien dat de AEX gedurende het jaar 1999 een aardige stijging heeft doorgemaakt, om precies te zijn tussen de 23 en 24 procent. Dat geeft dus meteen een indruk van de performance van aandelen gedurende dat jaar, en het betekent dat aandelenbezitters doorgaans goede zaken hebben gedaan. Natuurlijk was er een hoger rendement te behalen op bepaalde individuele aandelen, toch geeft de AEX een aardig beeld. Zo zien we in 1998 een dramatische terugval van de AEX, en afgezien van enige individuele aandelen zal het voor het gros van de aandelenbezitters toen geen vrolijke periode geweest zijn. Staatsleningen Als men de kranten openslaat op de financiele pagina’s, dan zal men ook een beleggingsvorm aantreffen die zich in hoge populariteit mag verheugen. Het betreft hier de zogenaamde staatsleningen. De Nederlandse staat heeft vaak behoefte aan geld om alles te kunnen doen wat in het regeerakkoord en de Tweede Kamer is afgesproken, en om bijvoorbeeld de rente te kunnen betalen op geld wat in het verleden is geleend. Daarom worden er zeer regelamtig leningen uitgeschreven door de minister van financien, waarmee hij hoopt dat de Nederlandse beleggers hem van geld zullen voorzien. Zoals met alle beleggingen zal de belegger erg kritisch kijken naar deze staatsleningen, en het is voor de minister dan ook zaak om de lening een aantrekkelijk karakter te geven. Anders haalt hij niet het gewenste totaalbedrag op. Die aantrekkelijkheid is te sturen door een leuk rentepercentage te koppelen aan de lening. Natuurlijk moet de minister hier ook weer niet al te hard van stapel lopen, anders betalen we ons in de toekomst blauw aan rente op te dure leningen. De minister schrijft dus een lening uit, formuleert het totaal gewenste bedrag en publiceert een bijbehorend rentepercentage. Beleggers kunnen vervolgens inschrijven op deze lening en krijgen na de sluitingstermijn of zij ‘uitverkoren’ zijn om hun geld te mogen beleggen in de onderhavige staatslening. Afhankelijk van de belangstelling, en van andere aspecten, wordt er ook een uitgiftekoers vastgesteld die, zoals we inmiddels weten, wel in de buurt van 100 zal liggen. Staatsleningen zijn aardig vergelijkbaar met obligaties, ze zijn verhandelbaar, hebben een vaste periode en een vaste rente, worden door verschillende landen uitgegeven (dus in andere valuta’s beleggen is ook mogelijk). De Staat der Nederlanden staat doorgaans te boek als een betrouwbaar instiituut, het risico is dus niet erg groot bij staatsleningen. Dit verklaart mede de populariteit van staatsleningen. In de krant kan men een hele lijst van dit soort leningen vinden. Soms worden ze vervroegd afgelost, bijvoorbeeld als de minister geld over heeft, of als het gunstiger is oude leningen af te lossen en nieuwe commitments aan te gaan tegen een lager rentetarief.