Humane Wetenschappen Eef Haezebrouck, Petra Hendrickx, Magda Verheydt Instroomcursus voor leerlingen die instromen in het vierde jaar Humane Wetenschappen Koninklijk Atheneum Keerbergen Schooljaar 2012-2013 Inleiding Om de overstap naar het vierde jaar Humane Wetenschappen voor jou wat makkelijker te maken, hebben we een bundel samengesteld. Deze bundel bevat beknopt de thema’s die we in het derde jaar cultuur- en gedragswetenschappen gezien hebben. Het is de bedoeling dat je aan de hand van de theorie en oefeningen in deze bundel een algemeen beeld van de leerstof krijgt. Op deze manier kan je met een voorkennis je medeleerlingen vergezellen in het 4de jaar. Veel succes! Noteer dat de bundel moet afgegeven worden op donderdag 30 augustus op het secretariaat van de school. Indien de bundel niet wordt afgegeven, zal deze in een namiddagstudie moeten afgewerkt worden. Naam: Welke richting heb je VORIG schooljaar (2011-2012) gevolgd? Geef ook de school waar je deze richting gevolgd hebt. Welk attest heb je vorig jaar behaald? Je motivatie om te kiezen voor Humane Wetenschappen is (minimum 6 lijnen): 2 Inhoudstafel 1. Onze maatschappij 1.1. Onze cultuur met haar tradities, gebruiken, waarden en normen 1.2. De verschillende velden in onze maatschappij 2. Organisaties 2.1. Wat? 2.2. Formele en informele organisaties 2.3. De basis van organisaties 2.4. Het gezin 3. Socialisatie 3.1. Verschillende vormen van socialisatie A. Het gezin B. De school C. De media 4. In wiens belang? 5. Interactie en gedrag 5.1. Wat is interactie? 5.2. Componenten van interactie 5.3. Hoe kunnen we gedrag verklaren 6. Emoties 6.1. Wat zijn emoties? 6.2. Functies van emoties 3 1. Onze maatschappij 1.1. Onze cultuur met haar tradities, gebruiken, waarden en normen Onze samenleving heeft een bepaalde cultuur: we hebben bepaalde gewoonten, tradities, waarden en normen. Waarden zeggen wat een groep als goed, als juist beschouwt. Het zijn de maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat van anderen beoordeelt. Wat we belangrijk of waardevol vinden, noemen we waarden. Bijv. : In onze cultuur wordt zelfstandigheid en eerlijkheid aangemoedigd. Andere waarden zijn bijvoorbeeld: arbeidszin, trouw, solidariteit, behulpzaamheid, rechtvaardigheid, … Normen zijn algemene richtlijnen die zeggen hoe we ons moeten gedragen. Het zijn regels die uitdrukkelijk vastgelegd zijn of het zijn regels die gelden binnen een bepaalde groep zonder dat ze uitdrukkelijk vastgelegd zijn. Bijv. Je roddelt niet over je beste vriendinnen. Opdracht: Vul deze tabel verder aan. Waarden Normen trouw milieubewustzijn Je moet afval sorteren. Je bent 18 en je moet je eigen potje koken op kot en de week kunnen doorkomen. Alle mensen moeten gelijk behandeld worden. Discriminatie is strafbaar. behulpzaamheid solidariteit 4 1.2. De verschillende velden in onze maatschappij Onze maatschappij kan je indelen in verschillende velden: Het politieke veld: Een beleid dat een overheid uitdenkt en uitvoert en dat vertegenwoordigd wordt door verschillende partijen, elk met hun eigen standpunten. Het juridische veld: De overheid maakt regels waaraan de burgers zich moeten houden. Indien ze dit niet doen worden ze bestraft. Het economische veld: betaling. Produceren van goederen en diensten tegen Het culturele veld: Het niet-tastbare en kunsthistorische dat mensen maken en doorgeven aan volgende generaties. Bijv. kunstwerken, architectuur, festivals, eetgewoonten. Het sociale veld: Ontwikkelen en herverdelen van goederen en diensten. Bijv. hulplijn, sociale zekerheid, hulporganisaties Opdracht: Zoek in de krant (papieren of digitale versie) een artikel dat je in elk veld kan plaatsen. Vermeld telkens: titel van het artikel, datum van het artikel, naam krant of website krant Het politieke veld: Titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bron: datum en naam ………………………………………………………………………………………………… Het juridische veld: Titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bron: datum en naam ………………………………………………………………………………………………… 5 Het economische veld: Titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bron: datum en naam ………………………………………………………………………………………………… Het culturele veld: Titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bron: datum en naam ………………………………………………………………………………………………… Het sociale veld: Titel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Bron: datum en naam ………………………………………………………………………………………………… Het is natuurlijk zo dat de verschillende velden elkaar beïnvloeden. Als politici bepaalde beslissingen nemen heeft dit invloed op de andere velden. Uit onderstaand voorbeeld kan je afleiden dat het politieke veld invloed uitoefent op het culturele veld. Antwerpen ondersteunt 25 topsportprojecten Nieuwsbericht gepubliceerd op 22/05/2012 De stad Antwerpen investeert nog meer in topsport voor het sportseizoen 2012-2013. Met een totaal van 1 565 000 euro aan subsidies uit het Topsportfonds ondersteunt de stad nu 25 topsportprojecten, waarvan negen individuele atleten. Opvallend is dat het Topsportfonds veel meer aanvragen kreeg voor projecten waar jeugd en opleiding centraal stonden, een model dat in Nederland al langer van kracht is en ook succesvol blijkt. 6 2. Organisaties 2.1. Wat? Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen die speciaal voor het realiseren van doelen is opgericht. Er bestaan veel verschillende soorten van samenwerkingsverbanden. We leven in een volledig georganiseerde samenleving. We komen met tal van organisaties in aanraking. Welke organisaties herken je op deze foto’s? Je kan groepen indelen volgens hun structuur in formele en informele organisaties. Hierover later meer. Daarnaast kan je groeperingen indellen volgens de mate van interactie tussen de leden en het al dan niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden en normen. Een organisatie heeft heel wat kenmerken: - Het is bewust opgericht om een bepaald doel te bereiken. - Om dit doel te bereiken worden er activiteiten ontwikkeld binnen de organisatie. - Elk lid van de organisatie heeft een specifieke taak. Er is dus een zekere mate van hiërarchie in organisaties. - Een organisatie heeft regels en voorschriften zodat alles vlot verloopt. Deze zijn vastgelegd in officiële documenten. Opdracht: Pas dit toe op de school: Toon aan met een voorbeeld: - Het K.A.K. is opgericht om een doel te bereiken: ……………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………… - Er worden activiteiten ontwikkeld die zorgen dat dit doel bereikt kan worden: ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 7 - Elk lid van de school heeft een specifieke taak. Er is sprake van een hiërarchische structuur. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… - De school heeft regels en voorschriften: ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 2.2. Formele en informele organisaties Formele organisaties zijn organisaties met een formele structuur. Die structuur is voor iedereen zichtbaar of werd vastgelegd in wetten, reglementen, … je komt in een formele organisatie omdat het moet, of omdat het van je verwacht wordt: bijv. muziekschool, … Opdracht: Geef 3 andere voorbeelden van een formele organisatie. ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………… Niet bij alle organisaties is de werking zo strict geregeld. Zo kunnen binnen deze formele organisaties kliekjes ontstaan van collega’s die goed met elkaar opschieten. Iedereen is ook lid van een gezin, van een peergroup (vriendengroep). De leden van deze informele organisaties hebben een emotionele band met elkaar. Er is solidariteit tussen de groepsleden. Informele organisaties hebben geen vastgelegde structuur. Dit zijn groeperingen die spontaan gegroeid zijn en door persoonlijke contacten tussen de leden in stand werden gehouden. Je komt in een informele organisatie terecht omdat je je er goed bij voelt. Bijv. een gezin of een groep van vrienden. 8 Opdracht: organisaties? Zijn onderstaande organisaties Formele organisatie formele of informele Informele organisatie Open VLD Milieugroep waar je lid van bent Vrijwilligers die foldertjes uitdelen voor de fuif Vrienden die wekelijks op café gaan 2.3. De basis van organisaties: groepen Ieder van ons is lid van een groep. Je maakt deel uit van een gezin, je gaat naar een jeugdbeweging, je bent misschien lid van je parochie. Een groep is een verzameling mensen met heel specifieke kenmerken: - Een groep is vrij klein. De groepsleden hebben direct contact met elkaar. Er zijn gedeelde waarden, normen, doelen. Er is een sterk samenhorigheidsgevoel. Collectiviteit: Is een grote groep waarvan de leden op basis van gemeenschappelijke kenmerken, waarden en normen een zeker samenhorigheidsgevoel hebben maar waarin de leden geen directe interactie met de meeste andere leden hebben. Bijv. leden van een fanclub, een politieke partij, … Sociale categorie: is een groepering zonder interactie, zonder samenhorigheidsgevoel. De leden van de groepering hebben één kenmerk gemeen. Bijv. de schoolgaande jeugd, de 65-plussers. Opdracht: Geef telkens twee voorbeelden van volgende organisaties: Politieke partij: ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… - Hulporganisatie: - 9 ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… - Sportvereniging: ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 2.4. Het gezin Het klassieke nucleaire gezin bestaat uit vader, moeder en kinderen. Maar ondertussen zijn verschillende nieuwe gezinstypes ontstaan. Door echtscheiding kunnen gezinnen serieus op hun kop worden gezet. Kinderen moeten bijvoorbeeld kiezen waar ze willen wonen: bij moeder of bij vader. Soms zien de kinderen de ene ouder enkel in het weekend, soms is er sprake van co-ouderschap: de kinderen leven de ene week bij mama, de andere bij papa. Ook andere regelingen zijn mogelijk. Vaak onstaan op die manier éénoudergezinnen. Daarnaast heb je ook nieuw samengestelde gezinnen. Eén of beide ouders kunnen na een echtscheiding in een nieuwe relatie stappen. De kinderen krijgen een stiefmama of –papa. Misschien krijgt het kind er een stiefzus of – broer bij. Ook is het mogelijk dat kinderen worden opgevoed door 2 mama’s of 2 papa. Het zogenaamde holebi-gezin. Opdracht: Hoe is jouw gezinssituatie? Wat vind je van deze situatie (in vergelijking met anderen)? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 10 3. Socialisatie 3.1. Verschillende vormen van socialisatie Socialisatie is het proces van inwijding in de cultuur van de groep waar men leeft. Elke groep hanteert eigen normen, waarden en opvattingen. Hoe beter je deze afpsraken en regels kent en naleeft, hoe sterker je je socialiseert met de cultuur van die groep. Door het hanteren van dezelfde afspraken en regels zal je makkelijker in de groep worden opgenomen. Socialisatie vindt vaak plaats via het gezin en via peers (vrienden). Thuis gelden er andere afspraken over wat mag en niet mag dan bij je vrienden. Met vrienden van school ga je misschien anders om dan met vrienden buiten de school. Om tot de groep te behoren moet je je dus aanpassen. Er zijn verschillende vormen van socialisatie. 3.1.1. Het gezin We worden geboren in een gezin en brengen er heel wat jaren door. Geen wonder dat onze gezinsleden ons gedrag mee zullen vormgeven. Het gezin is een primaire groep. Er vindt dus primaire socialisatie plaats. In ons gezin leren we namelijk de algemene gedragingen en rollen aan die een bepaalde cultuur belangrijk vindt. Deze primaire socialisatie wordt beïnvloed door verschillende factoren: - Kinderen worden anders opgevoed afhankelijk van de sociaaleconomische status van het gezin waarin ze terecht komen. Zo zullen kinderen uit een arbeidsgezin leren gehoorzaam en beleefd te zijn. In een middenklassegezin ligt de nadruk op persoonlijke ontplooiing en individuastische waarden. Deze kinderen leren zeflstandig en onafhankelijk te zijn. - Ook het geslacht van het kind speelt een rol tijdens het socialisatieproces. Jongens moeten bijvoorbeeld stoerder zijn en minder hun emoties uiten. - De samenstelling van het gezin is ook belangrijk. In een groot gezin socialiseren broers en zussen elkaar. Er zal wel een verschil zijn volgens de geboorterang van het kind. Omdat de ouders nog onzeker zijn, kan het oudste kind die onzekerheid deels overnemen. 11 Opdracht: Probeer zo nauwkeurig jouw socialisatie in jullie gezin te beschrijven: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 3.1.2. De school De school is ook een belangrijke socialisator. We spreken hier van secundaire socialisatie, omdat de waarden, normen worden aangeleerd door een formele organisatie. De school als groep leert ons meer specifieke rollen, waarden en normen aan die we later in ons beroepsleven nodig hebben. Ook de klas speelt hier een belangrijke rol. Hoeveel klasgenootjes hebben een niet-Belgische nationaliteit?... 3.1.3. De media Kinderen en jongeren kijken ook naar tv, surfen op het internet en lezen kratnen en tijdschriften. Ook hier worden we geconfronteerd met een maatschappijvisie die we misschien zullen overnemen. Dit is tertiaire socialisatie. Opdracht: Toon aan met een voorbeeld dat tv je ook waarden en normen doorgeeft: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 12 3.2. Sociale positie en sociale rollen Mensen imiteren in hun gedrag bepaalde modellen. Deze modellen bestaan in allerlei vormen: huismoeder, baas, personeelslid, voorzitter, ouder, … De rol die wordt gespeeld hangt af van de verwachtingspatronen van de omgeving. Zo wordt van een leerling verwacht dat die luistert in de klas, toetsen maakt, studeert,… Een rol kan je zelf kiezen, maar soms ook niet, bijv. door geboorte ben je man/vrouw, rijk/arm, … Sarah is een druk bezette vrouw. Ze bekleedt verschillende sociale posities. En die posities brengen een heel pak rollen met zich mee. Een sociale positie is de plaats van een persoon in een netwerk van sociale relaties. Iedereen van ons heeft heel wat sociale posities. Opdracht: Welke posities kan Sarah hebben? Sarah als………………………, Sarah als…………………………….., Sarah als ………………………………………….. Bij elke positie hoort een bepaalde rol: Bij je positie als ouder hangt de rol van dat je moet zorgen voor je kinderen. Soms kunnen er rolconflicten ontstaan, omdat je verschillende posities inneemt: Sarah moet bijvoorbeeld veel tijd spenderen aan haar dochtertje, maar ook op haar werk moet ze aan bepaalde verwachtingen voldoen. Ze wil zowel er zijn voor haar dochter, maar ook haar baas tevreden stellen. Opdracht: Welke sociale posities en rollen bekleed je zelf? Op school Positie:………………………………………………………………………………………… Rollen: ………………………………………………………………………………………… Thuis Positie:………………………………………………………………………………………… Rollen: ………………………………………………………………………………………… Vereniging waar je lid van bent: Positie:………………………………………………………………………………………… Rollen: ………………………………………………………………………………………… 13 4. In wiens belang? In dit onderdeel nemen we het begrip ‘belang’ onder de loep. Als we spreken over belangen, verwijzen we naar iets dat we waardevol en belangrijk vinden als persoon, groep/organisatie of maatschappij. We maken dus een onderscheid tussen individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke belangen. Belangen zijn waardevolle dingen die je wil hebben of behouden, desnoods ten koste van anderen. Individuele belangen zijn de eigen, persoonlijke belangen van een persoon. Groepsbelangen zijn de gemeenschappelijke belangen waarvoor een groep is opgericht. Een groep kan opgericht met het doel de individuele belangen van de leden te verdedigen of kan opgericht zijn om het algemeen belang te verdedigen. Een algemeen of maatschappelijk belang is een belang dat iedereen zich zou kunnen aantrekken, en dat als gevolg daarvan niet persoonlijk is. De belangen van individuen, groepen en de maatschappij durven wel eens te botsen. Opdracht: Toon aan dat in volgend voorbeeld het eigenbelang kan ingaan tegen het groepsbelang: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Tine speelt in een muziekgroepje. Volgende zaterdag treedt ze op met haar groepje op het feest van een goede vriend. Iedereen kijkt er enorm naar uit. Maar gisteren ontdekte Tine dat haar favoriete muziekgroep op diezelfde zaterdag een concert geeft in het Sportpaleis. Er zijn nog maar enkele kaarten beschikbaar. Tine droomde er al zo lang van om naar een concert van deze groep te gaan. Maar als ze een kaart koopt kan ze zelf niet optreden op het verjaardagsfeest. 14 Opdracht: Geef zelf ook nog een voorbeeld van botsende belangen. Gebruik een krantenartikel als inspiratiebron. Korte inhoud krantenartikel: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Datum krantenartikel: Bron: Individueel belang: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Groepsbelang: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Maatschappelijk belang: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 15 5. Interactie en gedrag 5.1. Interactie Om te komen tot de definitie van gedrag vertrekken we best vanuit het begrip gedrag. Lopen, leren, voetballen, drinken, eten, … zijn allemaal voorbeelden van gedrag. Gedrag is dus waarneembaar. Onder gedrag kunnen we verstaan: alles wat een persoon, dier doet en dus voor ons waarneembaar is. We kunnen zien wanneer iemand huilt, eet, lacht, … Gedrag wordt echter vaak veroorzaakt door zaken of personen in onze omgeving. Zo komen we bij het begrip interactie tercht. Iemand loopt bijvoorbeeld omdat hji vlucht voor een blaffende hond of iemand huilt omdat hij een droevige film bekijkt, iemand is boos modat er teveel lawaai is in de omgeving. Mensen vertonen dus gedrag omdat ze reageren op iets in de omgeving. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn, mensen doen dingen opdat iets zou gebeuren in de omgeving. Mensen hebben dus een wederzijdse relatie met hun omgeving. Wij worden beïnvloed door onze omgeving maar wij beïnvloeden ook onze omgeving. Interactie is dus de wederzijdse relatie tussen een persoon en zijn omgeving of het complexe proces waarin een persoon en zijn omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden. 5.2. Componenten van interactie Een persoon staat continu in contact met zijn omgeving, en de wereld errond. Er zijn een aantal componenten die een rol spelen: - de waarneming of perceptie: Je neemt constant dingen waar in je omgeving: je ziet, hoort, ruikt, voelt en smaakt vanalles en je gaat hieraan een betekenis geven. - Het geheugen: Vroegere herinneringen worden in ons geheugen opgeslagen. Door zijn geheugen aan te spreken, treedt een persoon in contact met zijn verleden. - De fantasie: Met zijn verbeeldingskracht maakt iemand plannen voor de toekomst - Het denken: Een persoon zal door te denken dit alles bundelen tot een geheel, zodat hij zijn wereld beter begrijpt. 16 5.3. Hoe kunnen we gedrag verklaren? Gedrag is een gevolg van interactie. Iemand vertoont gedrag (R = reactie) als reactie op iets op iemand in zijn omgeving (die iets of iemand is de Stimulus of prikkel = S). Maar zelf geven we een betekenis aan het gebeuren vooraleer we tot gedrag overgaan (O = organisme geeft betekenis aan het gedrag). Schema: Stimulus -> Organisme -> Reactie Bijv. Je ziet een spin ( = stimulus), je denkt: oeps sebiet kruipt die spin op mij (O = Organisme), je loopt snel weg en gilt (= Reactie). Opdracht: Pas het SOR-schema toe op de volgende situaties: - De baby huilt ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… - Mieke kijkt een romantische film: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… - Joris eet per ongeluk een rode peper op: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Je laat je door je omgeving beïnvloeden. Ook je eigen persoonlijkheid kan je gedrag sturen. Wat je weet en denkt heeft ook invloed op je gedrag. Zo zal je misschien een hoge universitaire studie aangaan omdat je weet dat je over voldoende capaciteiten beschikt. Als je ouders je dan nog motiveren, is de stap nog eens sneller gezet. Je gedrag wordt dus beïnvloed door heel wat factoren. 17 6. Emoties 6.1. Wat zijn emoties? Welke emoties herken je op volgende foto’s? ………………………………………….. …………………………………………. Op deze foto’s zijn de emoties van de mensen snel te herkennen. Emoties zijn een expressie, een uitdrukking van wat een persoon tot iets beweegt. Emoties worden gekenmerkt door een aantal belangrijke elementen: 1. Emoties komen niet zomaar tot stand. Er is een aanleiding nodig. Bijv. Je rijdt met de fiets naar huis in het donker en plots doemt er een man uit de struiken op. 2. Impressies worden omgezet in lichaamsreacties en psychologische reacties. Lichaamsreactie: Je hart begint sneller te slaan. Psychologische reactie: Je denkt dat hij achter je aan komt en bent bang. 3. Dit leidt tot bepaald gedrag. Dit is een expressie. Je begint veel harder te fietsen. We kunnen dit samenvatten in volgend schema: 1) Indrukken/ -> Impressies 2/ Lichaamsreacties/ -> Psychol. reacties 3/Gedrag/Expressie 18 Er zijn een aantal basisemoties: deze emoties zijn makkelijk te herkennen. Ze zijn universeel, dit wil zeggen dat iedereen over de hele wereld over ze beschikt. De zes basisemoties zijn: - afkeer - angst - blijheid - boosheid - verbazing - verdriet 6.2. Functies van emoties Emoties hebben verschillende functies. Het is dus nuttig dat we emoties hebben. 1. Waarschuwingsfunctie: emoties waarschuwen ons voor gevaar. Als je angstig bent weet je dat er gevaar dreigt. Een positieve emotie kan ook aantonen dat alles in orde is. 2. Aanpassingsfunctie: emoties helpen ons aan te passen aan een wijzigende omgeving. Als je bijvoorbeeld een negatieve ervaring hebt gehad dan ga je in de toekomst wat voorzichtiger zijn in soortgelijke situaties. Door een emotie kan je ook beter handelen: je bent zenuwachtig voor je examen en je besluit maar harder te studeren. 3. Communicatieve functies: communicatie met anderen. emoties ondersteunen ons in de Je kan bijv. door je emoties druk uitoefenen op anderen. Je bent heel lief voor je mama en hoopt dat je naar de fuif kan. Anderen kunnen ook uit je gedrag vaak een emotie afleiden. Zo weet Anna dat haar vriendin verdrietig is als ze wat stiller is. Soms kunnen mensen hun emoties niet verstoppen en dan kan je hier ook rekening mee houden. 19 Opdracht: Geef van elke functie 2 voorbeelden waarin de functie duidelijk tot uiting komt. Waarschuwingsfunctie 1. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 2. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Aanpassingsfunctie 1. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 2. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Communicatieve functie 1. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 2. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 20 Evaluatieformulier Waren de vragen duidelijk? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Heb je alles uitgebreid toegelicht? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vond je de onderdelen boeiend? Geef je mening kort weer. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Heb je door deze instroomcursus een beter idee van wat de richting Humane Wetenschappen inhoudt? Zijn er nog algemene vragen/opmerkingen? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 21