Het sociale veld - Atheneum Keerbergen

advertisement
Humane Wetenschappen
Eef Haezebrouck, Petra Hendrickx, Magda Verheydt
Instroomcursus voor leerlingen die instromen in het vierde jaar Humane Wetenschappen
Koninklijk Atheneum Keerbergen
Schooljaar 2012-2013
Inleiding
Om de overstap naar het vierde jaar Humane Wetenschappen voor jou wat
makkelijker te maken, hebben we een bundel samengesteld. Deze bundel
bevat beknopt de thema’s die we in het derde jaar cultuur- en
gedragswetenschappen gezien hebben. Het is de bedoeling dat je aan de
hand van de theorie en oefeningen in deze bundel een algemeen beeld van
de leerstof krijgt. Op deze manier kan je met een voorkennis je
medeleerlingen vergezellen in het 4de jaar.
Veel succes!
Noteer dat de bundel moet afgegeven worden op donderdag 30 augustus
op het secretariaat van de school. Indien de bundel niet wordt afgegeven,
zal deze in een namiddagstudie moeten afgewerkt worden.
Naam:
Welke richting heb je VORIG schooljaar (2011-2012) gevolgd? Geef ook de
school waar je deze richting gevolgd hebt.
Welk attest heb je vorig jaar behaald?
Je motivatie om te kiezen voor Humane Wetenschappen is (minimum 6
lijnen):
2
Inhoudstafel
1. Onze maatschappij
1.1. Onze cultuur met haar tradities, gebruiken, waarden en
normen
1.2. De verschillende velden in onze maatschappij
2. Organisaties
2.1. Wat?
2.2. Formele en informele organisaties
2.3. De basis van organisaties
2.4. Het gezin
3. Socialisatie
3.1. Verschillende vormen van socialisatie
A. Het gezin
B. De school
C. De media
4. In wiens belang?
5. Interactie en gedrag
5.1. Wat is interactie?
5.2. Componenten van interactie
5.3. Hoe kunnen we gedrag verklaren
6. Emoties
6.1. Wat zijn emoties?
6.2. Functies van emoties
3
1. Onze maatschappij
1.1. Onze cultuur met haar tradities, gebruiken, waarden
en normen
Onze samenleving heeft een bepaalde cultuur: we hebben bepaalde
gewoonten, tradities, waarden en normen.
Waarden zeggen wat een groep als goed, als juist beschouwt. Het zijn de
maatstaven waarmee men het eigen gedrag en dat van anderen
beoordeelt. Wat we belangrijk of waardevol vinden, noemen we waarden.
Bijv. : In onze cultuur wordt zelfstandigheid en eerlijkheid aangemoedigd.
Andere waarden zijn bijvoorbeeld: arbeidszin, trouw, solidariteit,
behulpzaamheid, rechtvaardigheid, …
Normen zijn algemene richtlijnen die zeggen hoe we ons moeten gedragen.
Het zijn regels die uitdrukkelijk vastgelegd zijn of het zijn regels die gelden
binnen een bepaalde groep zonder dat ze uitdrukkelijk vastgelegd zijn.
Bijv. Je roddelt niet over je beste vriendinnen.
Opdracht: Vul deze tabel verder aan.
Waarden
Normen
trouw
milieubewustzijn
Je moet afval sorteren.
Je bent 18 en je moet je eigen potje
koken op kot en de week kunnen
doorkomen.
Alle
mensen
moeten
gelijk
behandeld worden. Discriminatie is
strafbaar.
behulpzaamheid
solidariteit
4
1.2. De verschillende velden in onze maatschappij
Onze maatschappij kan je indelen in verschillende velden:
Het politieke veld: Een beleid dat een overheid uitdenkt en uitvoert en dat
vertegenwoordigd wordt door verschillende partijen, elk met hun eigen
standpunten.
Het juridische veld: De overheid maakt regels waaraan de burgers zich
moeten houden. Indien ze dit niet doen worden ze bestraft.
Het economische veld:
betaling.
Produceren van goederen en diensten tegen
Het culturele veld: Het niet-tastbare en kunsthistorische dat mensen maken en
doorgeven aan volgende generaties. Bijv. kunstwerken, architectuur, festivals,
eetgewoonten.
Het sociale veld: Ontwikkelen en herverdelen van goederen en diensten. Bijv.
hulplijn, sociale zekerheid, hulporganisaties
Opdracht: Zoek in de krant (papieren of digitale versie) een artikel dat je
in elk veld kan plaatsen.
Vermeld telkens: titel van het artikel, datum van het artikel, naam krant of
website krant
Het politieke veld:
Titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Bron:
datum
en
naam
…………………………………………………………………………………………………
Het juridische veld:
Titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Bron:
datum
en
naam
…………………………………………………………………………………………………
5
Het economische veld:
Titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Bron:
datum
en
naam
…………………………………………………………………………………………………
Het culturele veld:
Titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Bron:
datum
en
naam
…………………………………………………………………………………………………
Het sociale veld:
Titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Bron:
datum
en
naam
…………………………………………………………………………………………………
Het is natuurlijk zo dat de verschillende velden elkaar beïnvloeden. Als politici
bepaalde beslissingen nemen heeft dit invloed op de andere velden. Uit
onderstaand voorbeeld kan je afleiden dat het politieke veld invloed
uitoefent op het culturele veld.
Antwerpen ondersteunt 25 topsportprojecten
Nieuwsbericht gepubliceerd op 22/05/2012
De stad Antwerpen investeert nog meer in topsport voor het
sportseizoen 2012-2013. Met een totaal van 1 565 000 euro aan subsidies
uit het Topsportfonds ondersteunt de stad nu 25 topsportprojecten,
waarvan negen individuele atleten. Opvallend is dat het Topsportfonds
veel meer aanvragen kreeg voor projecten waar jeugd en opleiding
centraal stonden, een model dat in Nederland al langer van kracht is en
ook succesvol blijkt.
6
2. Organisaties
2.1. Wat?
Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen die speciaal
voor het realiseren van doelen is opgericht.
Er bestaan veel verschillende soorten van samenwerkingsverbanden.
We leven in een volledig georganiseerde samenleving. We komen met tal
van organisaties in aanraking. Welke organisaties herken je op deze foto’s?
Je kan groepen indelen volgens hun structuur in formele en informele
organisaties. Hierover later meer. Daarnaast kan je groeperingen indellen
volgens de mate van interactie tussen de leden en het al dan niet aanwezig
zijn van gemeenschappelijke waarden en normen.
Een organisatie heeft heel wat kenmerken:
- Het is bewust opgericht om een bepaald doel te bereiken.
- Om dit doel te bereiken worden er activiteiten ontwikkeld binnen de
organisatie.
- Elk lid van de organisatie heeft een specifieke taak. Er is dus een zekere
mate van hiërarchie in organisaties.
- Een organisatie heeft regels en voorschriften zodat alles vlot verloopt.
Deze zijn vastgelegd in officiële documenten.
Opdracht:
Pas dit toe op de school: Toon aan met een voorbeeld:
-
Het K.A.K. is opgericht om een doel te bereiken:
………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………
-
Er worden activiteiten ontwikkeld die zorgen dat dit doel bereikt kan
worden:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
7
-
Elk lid van de school heeft een specifieke taak. Er is sprake van een
hiërarchische structuur.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
-
De school heeft regels en voorschriften:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2.2. Formele en informele organisaties
Formele organisaties zijn organisaties met een formele structuur. Die structuur
is voor iedereen zichtbaar of werd vastgelegd in wetten, reglementen, … je
komt in een formele organisatie omdat het moet, of omdat het van je
verwacht wordt: bijv. muziekschool, …
Opdracht: Geef 3 andere voorbeelden van een formele organisatie.
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………
Niet bij alle organisaties is de werking zo strict geregeld. Zo kunnen binnen
deze formele organisaties kliekjes ontstaan van collega’s die goed met elkaar
opschieten. Iedereen is ook lid van een gezin, van een peergroup
(vriendengroep). De leden van deze informele organisaties hebben een
emotionele band met elkaar. Er is solidariteit tussen de groepsleden.
Informele
organisaties
hebben
geen
vastgelegde structuur. Dit zijn
groeperingen
die
spontaan
gegroeid
zijn
en
door
persoonlijke contacten tussen de
leden
in
stand
werden
gehouden. Je komt in een
informele organisatie terecht
omdat je je er goed bij voelt. Bijv.
een gezin of een groep van
vrienden.
8
Opdracht:
organisaties?
Zijn
onderstaande
organisaties
Formele organisatie
formele
of
informele
Informele organisatie
Open VLD
Milieugroep waar je lid
van bent
Vrijwilligers die foldertjes
uitdelen voor de fuif
Vrienden die wekelijks
op café gaan
2.3. De basis van organisaties: groepen
Ieder van ons is lid van een groep. Je maakt deel uit van een gezin, je gaat
naar een jeugdbeweging, je bent misschien lid van je parochie.
Een groep is een verzameling mensen met heel specifieke kenmerken:
-
Een groep is vrij klein.
De groepsleden hebben direct contact met elkaar.
Er zijn gedeelde waarden, normen, doelen.
Er is een sterk samenhorigheidsgevoel.
Collectiviteit: Is een grote groep waarvan de leden op basis van
gemeenschappelijke kenmerken, waarden en normen een zeker
samenhorigheidsgevoel hebben maar waarin de leden geen directe
interactie met de meeste andere leden hebben. Bijv. leden van een fanclub,
een politieke partij, …
Sociale categorie: is een groepering zonder interactie, zonder
samenhorigheidsgevoel. De leden van de groepering hebben één kenmerk
gemeen. Bijv. de schoolgaande jeugd, de 65-plussers.
Opdracht: Geef telkens twee voorbeelden van volgende organisaties:
Politieke partij:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
- Hulporganisatie:
-
9
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
-
Sportvereniging:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2.4. Het gezin
Het klassieke nucleaire gezin bestaat uit vader, moeder en kinderen. Maar
ondertussen zijn verschillende nieuwe gezinstypes ontstaan.
Door echtscheiding kunnen gezinnen serieus op hun kop worden gezet.
Kinderen moeten bijvoorbeeld kiezen waar ze willen wonen: bij moeder of bij
vader. Soms zien de kinderen de ene ouder enkel in het weekend, soms is er
sprake van co-ouderschap: de kinderen leven de ene week bij mama, de
andere bij papa. Ook andere regelingen zijn mogelijk. Vaak onstaan op die
manier éénoudergezinnen.
Daarnaast heb je ook nieuw samengestelde gezinnen. Eén of beide ouders
kunnen na een echtscheiding in een nieuwe relatie stappen. De kinderen
krijgen een stiefmama of –papa. Misschien krijgt het kind er een stiefzus of –
broer bij.
Ook is het mogelijk dat kinderen worden opgevoed door 2 mama’s of 2
papa. Het zogenaamde holebi-gezin.
Opdracht: Hoe is jouw gezinssituatie? Wat vind je
van deze situatie (in vergelijking met anderen)?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
10
3. Socialisatie
3.1. Verschillende vormen van socialisatie
Socialisatie is het proces van inwijding in de cultuur van de groep waar men
leeft.
Elke groep hanteert eigen normen, waarden en opvattingen. Hoe beter je
deze afpsraken en regels kent en naleeft, hoe sterker je je socialiseert met de
cultuur van die groep. Door het hanteren van dezelfde afspraken en regels
zal je makkelijker in de groep worden opgenomen.
Socialisatie vindt vaak plaats via het gezin en via peers (vrienden). Thuis
gelden er andere afspraken over wat mag en niet mag dan bij je vrienden.
Met vrienden van school ga je misschien anders om dan met vrienden buiten
de school. Om tot de groep te behoren moet je je dus aanpassen.
Er zijn verschillende vormen van socialisatie.
3.1.1. Het gezin
We worden geboren in een gezin en brengen er heel wat jaren door. Geen
wonder dat onze gezinsleden ons gedrag mee zullen vormgeven.
Het gezin is een primaire groep. Er vindt dus primaire socialisatie plaats. In ons
gezin leren we namelijk de algemene gedragingen en rollen aan die een
bepaalde cultuur belangrijk vindt.
Deze primaire socialisatie wordt beïnvloed door verschillende factoren:
- Kinderen worden anders opgevoed afhankelijk van de sociaaleconomische status van het gezin waarin ze terecht komen. Zo zullen
kinderen uit een arbeidsgezin leren gehoorzaam en beleefd te zijn. In een
middenklassegezin ligt de nadruk op persoonlijke ontplooiing en
individuastische waarden. Deze kinderen leren zeflstandig en onafhankelijk te
zijn.
- Ook het geslacht van het kind speelt een rol tijdens het socialisatieproces.
Jongens moeten bijvoorbeeld stoerder zijn en minder hun emoties uiten.
- De samenstelling van het gezin is ook belangrijk. In een groot gezin
socialiseren broers en zussen elkaar. Er zal wel een verschil zijn volgens de
geboorterang van het kind. Omdat de ouders nog onzeker zijn, kan het
oudste kind die onzekerheid deels overnemen.
11
Opdracht: Probeer zo nauwkeurig jouw socialisatie in jullie gezin te
beschrijven:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
3.1.2. De school
De school is ook een belangrijke socialisator. We spreken hier van secundaire
socialisatie, omdat de waarden, normen worden aangeleerd door een
formele organisatie. De school als groep leert ons meer specifieke rollen,
waarden en normen aan die we later in ons beroepsleven nodig hebben.
Ook de klas speelt hier een belangrijke rol. Hoeveel klasgenootjes hebben
een niet-Belgische nationaliteit?...
3.1.3. De media
Kinderen en jongeren kijken ook naar tv, surfen op het internet en lezen
kratnen en tijdschriften. Ook hier worden we geconfronteerd met een
maatschappijvisie die we misschien zullen overnemen. Dit is tertiaire
socialisatie.
Opdracht:
Toon aan met een voorbeeld dat tv je ook waarden en normen doorgeeft:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
12
3.2. Sociale positie en sociale rollen
Mensen imiteren in hun gedrag bepaalde modellen. Deze modellen bestaan
in allerlei vormen: huismoeder, baas, personeelslid, voorzitter, ouder, …
De rol die wordt gespeeld hangt af van de verwachtingspatronen van de
omgeving. Zo wordt van een leerling verwacht dat die luistert in de klas,
toetsen maakt, studeert,… Een rol kan je zelf kiezen, maar soms ook niet, bijv.
door geboorte ben je man/vrouw, rijk/arm, …
Sarah is een druk bezette vrouw. Ze bekleedt verschillende sociale posities. En
die posities brengen een heel pak rollen met zich mee.
Een sociale positie is de plaats van een persoon in een netwerk van sociale
relaties.
Iedereen van ons heeft heel wat sociale posities.
Opdracht:
Welke
posities
kan
Sarah
hebben?
Sarah
als………………………,
Sarah
als……………………………..,
Sarah
als
…………………………………………..
Bij elke positie hoort een bepaalde rol: Bij je positie als ouder hangt de rol
van dat je moet zorgen voor je kinderen.
Soms kunnen er rolconflicten ontstaan, omdat je verschillende posities
inneemt: Sarah moet bijvoorbeeld veel tijd spenderen aan haar dochtertje,
maar ook op haar werk moet ze aan bepaalde verwachtingen voldoen. Ze
wil zowel er zijn voor haar dochter, maar ook haar baas tevreden stellen.
Opdracht: Welke sociale posities en rollen bekleed je zelf?
Op school
Positie:…………………………………………………………………………………………
Rollen: …………………………………………………………………………………………
Thuis
Positie:…………………………………………………………………………………………
Rollen: …………………………………………………………………………………………
Vereniging waar je lid van bent:
Positie:…………………………………………………………………………………………
Rollen: …………………………………………………………………………………………
13
4. In wiens belang?
In dit onderdeel nemen we het begrip ‘belang’ onder de loep. Als we
spreken over belangen, verwijzen we naar iets dat we waardevol en
belangrijk vinden als persoon, groep/organisatie of maatschappij. We maken
dus een onderscheid tussen individuele belangen, groepsbelangen en
maatschappelijke belangen.
Belangen zijn waardevolle dingen die je wil hebben of behouden, desnoods
ten koste van anderen.
Individuele belangen zijn de eigen, persoonlijke belangen van een persoon.
Groepsbelangen zijn de gemeenschappelijke belangen waarvoor een groep
is opgericht. Een groep kan opgericht met het doel de individuele belangen
van de leden te verdedigen of kan opgericht zijn om het algemeen belang te
verdedigen.
Een algemeen of maatschappelijk belang is een belang dat iedereen zich
zou kunnen aantrekken, en dat als gevolg daarvan niet persoonlijk is.
De belangen van individuen, groepen en de maatschappij durven wel eens
te botsen.
Opdracht:
Toon aan dat in volgend voorbeeld het eigenbelang kan ingaan tegen het
groepsbelang:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Tine speelt in een muziekgroepje. Volgende zaterdag treedt ze op met
haar groepje op het feest van een goede vriend. Iedereen kijkt er enorm
naar uit.
Maar gisteren ontdekte Tine dat haar favoriete muziekgroep op diezelfde
zaterdag een concert geeft in het Sportpaleis. Er zijn nog maar enkele
kaarten beschikbaar. Tine droomde er al zo lang van om naar een
concert van deze groep te gaan. Maar als ze een kaart koopt kan ze zelf
niet optreden op het verjaardagsfeest.
14
Opdracht: Geef zelf ook nog een voorbeeld van botsende belangen.
Gebruik een krantenartikel als inspiratiebron.
Korte inhoud krantenartikel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Datum krantenartikel:
Bron:
Individueel belang:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Groepsbelang:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Maatschappelijk belang:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
15
5. Interactie en gedrag
5.1. Interactie
Om te komen tot de definitie van gedrag vertrekken we best vanuit het
begrip gedrag. Lopen, leren, voetballen, drinken, eten, … zijn allemaal
voorbeelden van gedrag. Gedrag is dus waarneembaar. Onder gedrag
kunnen we verstaan: alles wat een persoon, dier doet en dus voor ons
waarneembaar is. We kunnen zien wanneer iemand huilt, eet, lacht, …
Gedrag wordt echter vaak veroorzaakt door zaken of personen in onze
omgeving. Zo komen we bij het begrip interactie tercht. Iemand loopt
bijvoorbeeld omdat hji vlucht voor een blaffende hond of iemand huilt
omdat hij een droevige film bekijkt, iemand is boos modat er teveel lawaai is
in de omgeving. Mensen vertonen dus gedrag omdat ze reageren op iets in
de omgeving. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn, mensen doen
dingen opdat iets zou gebeuren in de omgeving.
Mensen hebben dus een wederzijdse relatie met hun omgeving. Wij worden
beïnvloed door onze omgeving maar wij beïnvloeden ook onze omgeving.
Interactie is dus de wederzijdse relatie tussen een persoon en zijn omgeving
of het complexe proces waarin een persoon en zijn omgeving elkaar
wederzijds beïnvloeden.
5.2. Componenten van interactie
Een persoon staat continu in contact met zijn omgeving, en de wereld
errond.
Er zijn een aantal componenten die een rol spelen:
- de waarneming of perceptie: Je neemt constant dingen waar in je
omgeving: je ziet, hoort, ruikt, voelt en smaakt vanalles en je gaat
hieraan een betekenis geven.
- Het geheugen: Vroegere herinneringen worden in ons geheugen
opgeslagen. Door zijn geheugen aan te spreken, treedt een persoon in
contact met zijn verleden.
- De fantasie: Met zijn verbeeldingskracht maakt iemand plannen voor
de toekomst
- Het denken: Een persoon zal door te denken dit alles bundelen tot een
geheel, zodat hij zijn wereld beter begrijpt.
16
5.3. Hoe kunnen we gedrag verklaren?
Gedrag is een gevolg van interactie. Iemand vertoont gedrag (R = reactie)
als reactie op iets op iemand in zijn omgeving (die iets of iemand is de
Stimulus of prikkel = S). Maar zelf geven we een betekenis aan het gebeuren
vooraleer we tot gedrag overgaan (O = organisme geeft betekenis aan het
gedrag).
Schema:
Stimulus
->
Organisme
->
Reactie
Bijv. Je ziet een spin ( = stimulus), je denkt: oeps sebiet kruipt die spin op mij (O
= Organisme), je loopt snel weg en gilt (= Reactie).
Opdracht: Pas het SOR-schema toe op de volgende situaties:
- De baby huilt
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
- Mieke kijkt een romantische film:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
- Joris eet per ongeluk een rode peper op:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Je laat je door je omgeving beïnvloeden. Ook je eigen persoonlijkheid kan je
gedrag sturen. Wat je weet en denkt heeft ook invloed op je gedrag. Zo zal je
misschien een hoge universitaire studie aangaan omdat je weet dat je over
voldoende capaciteiten beschikt. Als je ouders je dan nog motiveren, is de
stap nog eens sneller gezet. Je gedrag wordt dus beïnvloed door heel wat
factoren.
17
6. Emoties
6.1. Wat zijn emoties?
Welke emoties herken je op volgende foto’s?
…………………………………………..
………………………………………….
Op deze foto’s zijn de emoties van de mensen snel te herkennen. Emoties zijn
een expressie, een uitdrukking van wat een persoon tot iets beweegt.
Emoties worden gekenmerkt door een aantal belangrijke elementen:
1. Emoties komen niet zomaar tot stand. Er is een aanleiding nodig.
Bijv. Je rijdt met de fiets naar huis in het donker en plots doemt er een man uit
de struiken op.
2. Impressies worden omgezet in lichaamsreacties en psychologische
reacties.
Lichaamsreactie: Je hart begint sneller te slaan.
Psychologische reactie: Je denkt dat hij achter je aan komt en bent bang.
3. Dit leidt tot bepaald gedrag. Dit is een expressie.
Je begint veel harder te fietsen.
We kunnen dit samenvatten in volgend schema:
1) Indrukken/
->
Impressies
2/ Lichaamsreacties/
->
Psychol. reacties
3/Gedrag/Expressie
18
Er zijn een aantal basisemoties: deze emoties zijn makkelijk te herkennen. Ze
zijn universeel, dit wil zeggen dat iedereen over de hele wereld over ze
beschikt. De zes basisemoties zijn:
- afkeer
- angst
- blijheid
- boosheid
- verbazing
- verdriet
6.2. Functies van emoties
Emoties hebben verschillende functies. Het is dus nuttig dat we emoties
hebben.
1. Waarschuwingsfunctie: emoties waarschuwen ons voor gevaar.
Als je angstig bent weet je dat er gevaar dreigt. Een positieve emotie kan ook
aantonen dat alles in orde is.
2. Aanpassingsfunctie: emoties helpen ons aan te passen aan een
wijzigende omgeving.
Als je bijvoorbeeld een negatieve ervaring hebt gehad dan ga je in de
toekomst wat voorzichtiger zijn in soortgelijke situaties.
Door een emotie kan je ook beter handelen: je bent zenuwachtig voor je
examen en je besluit maar harder te studeren.
3. Communicatieve functies:
communicatie met anderen.
emoties
ondersteunen
ons
in
de
Je kan bijv. door je emoties druk uitoefenen op anderen. Je bent heel lief
voor je mama en hoopt dat je naar de fuif kan.
Anderen kunnen ook uit je gedrag vaak een emotie afleiden. Zo weet Anna
dat haar vriendin verdrietig is als ze wat stiller is.
Soms kunnen mensen hun emoties niet verstoppen en dan kan je hier ook
rekening mee houden.
19
Opdracht: Geef van elke functie 2 voorbeelden waarin de functie
duidelijk tot uiting komt.
Waarschuwingsfunctie
1.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Aanpassingsfunctie
1.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Communicatieve functie
1.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
20
Evaluatieformulier
Waren de vragen duidelijk?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Heb je alles uitgebreid toegelicht?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Vond je de onderdelen boeiend? Geef je mening kort weer.
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Heb je door deze instroomcursus een beter idee van wat de richting Humane
Wetenschappen inhoudt? Zijn er nog algemene vragen/opmerkingen?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
21
Download