Het leven in de Middeleeuwen

advertisement
Het leven in de Middeleeuwen
Bij Middeleeuwen denk je aan ridders, kastelen en heldhaftige gevechten. Het is een tijd waarover
heel wat boeken en films zijn gemaakt. Meestal lees of zie je daarin niet zoveel over de gewone
mensen. De boeren die hard moesten werken, hun vrouwen en kinderen die meewerkten. In het begin
van de Middeleeuwen waren dat vooral horigen, onvrije boeren. Ze woonden in kleine boerderijen die
ze zelf bouwden van hout, takken en leem. Beesten en mensen leefden vaak in één ruimte.
Horigen moesten de landheren gehoorzamen en mochten het land niet verlaten. Het was hun taak
ervoor te zorgen dat er in het kasteel genoeg voedsel was. In ruil daarvoor kregen ze bescherming
van de landheer en zijn soldaten. Als vijandelijke troepen kwamen plunderen, mochten ze schuilen in
het kasteel.
Iedereen werkte mee op het land. Kinderen van gewone mensen gingen niet naar school.
Duizend jaar
De Middeleeuwen duurden van 500 tot 1500. Een lange tijd dus, waarin veel gebeurde. In de vroege
Middeleeuwen was er nog geen geld. Alles werd geruild. Als een horige een zak graan over had,
ruilde hij die met de buurman voor wat eieren. Later werden er zilveren en gouden munten gemaakt.
Toen konden de mensen producten gaan verkopen. Geld werd steeds belangrijker. De landheer kon
zelfs, tegen betaling van een grote som duiten, een horige zijn vrijheid geven.
Vrije boeren bleven op het landgoed van de landheer wonen. Zij pachtten de grond en de boerderij.
Ze betaalden met geld of met een deel van de oogst. Echt vrij waren ze dus niet.
Halverwege de Middeleeuwen kwam er steeds meer geld in omloop. Er waren nu ook mensen die een
ambacht beoefenden. Zij maakten iets met hun handen en verkochten dat. Smeden, leerlooiers,
pottenbakkers en schoenmakers waren zulke ambachtslieden.
Er waren toen geen winkels. Rondtrekkende kooplieden, marskramers, verkochten allerlei spullen bij
de mensen thuis. Toen kooplieden zich op vaste plekken gingen vestigen, ontstonden de eerste
dorpen. Vaak bij doorwaadbare plaatsen in een rivier of bij een kruising van wegen. De dorpen lagen
meestal ook op de grond van een landheer. Die liet de dorpelingen belastingen betalen, in ruil voor
bescherming.
Een marskramer droeg manden vol potten, pannen, lepels, messen en wat er verder maar nodig was
in een middeleeuws huishouden.
Nog weer later ontstonden de eerste steden. Tegen betaling van heel veel geld kon een landheer een
stad stadsrechten geven. De burgers mochten de stad dan zelf besturen en ze mochten zelf
rechtspreken. Maar ze moesten de stad voortaan ook zelf verdedigen. Daarom lieten ze muren om de
stad bouwen met twee of vier poorten. Stadsbewoners werden toen poorters genoemd.
Poortwachters controleerden wie de stad inging of uitging.
Rijke poorters hadden mooie huizen, maar de arme mensen woonden in kleine, houten huisjes. Die
waren dicht op elkaar gebouwd. De gezinnen woonden en werkten in één kamer. De hele familie sliep
in één bed. In de Middeleeuwen was het niet gewoon om je vaak te wassen. Vuil, etensresten en de
inhoud van de po werden zo op straat gekieperd. Ratten, varkens en honden scharrelden los rond. Er
braken vaak besmettelijke ziektes uit. Maar niemand begreep waar die vandaan kwamen.
Download