Tentamen Moleculaire Engineering Dinsdag 12 maart 2002 8S030 9.00 - 12.00 uur. Bij het begin van elke opgave staat de geadviseerde tijdsbesteding en het aantal punten dat te verdienen is. Succes! 1. Statements 30 punten, 40 minuten Aromaticiteit leidt tot grote stabilisatie van een molecule. a. Naftaleen, I, pyrrool, II, en 2-pyron, III, zijn cyclische geconjugeerde systemen. Welk(e) van deze 3 moleculen is(zijn) aromatisch? Motiveer met behulp van de relevante resonantiestructuur en rekening houdend met vrije elektronenparen. H O N I II O III Conformeren zetten meestal uiterst snel om in elkaar maar kunnen onderling aanzienlijk in energie verschillen. b. 1(R),2(R)-Dimethylcyclohexaan komt voornamelijk voor in één conformatie. Welke is dit (Teken ze!) en waarom zijn andere stoel- of bootconformaties minder waarschijnlijk? Chemische en biochemische activiteit vertonen vaak een duidelijke correlatie. c. Een aantal meervoudig onverzadigde vetzuren is belangrijk in onze voeding. Geef de chemische structuur van een dergelijk polyonverzadigd vetzuur. Zuurtegraad en moleculaire structuur zijn gelieerd. d. Hieronder worden steeds twee moleculen vergeleken voor wat betreft hun pKa-waarden. Welk fenomeen verklaart het grote verschil in aciditeit? H H H H versus pKa 16 H H pKa 33 H H O pKa 21 H versus pKa 50 O H H H versus pKa 16 Reacties worden onderverdeeld in substituties, addities, eliminaties en omleggingen. e. Geef van onderstaande reacties A - F aan tot welk reactietype ze behoren. H H pKa 48 A. Ph3P + CH2Cl Ph3P H Br N3 H O B. + O NaN3 O C. CH2 + NaBr O H B2H6 2 2 B H D. + NH2 Ac2O + N HOAc Me O N H E. H2 O + n C C H C OMe HO O O + O nH H H O F. NC CO2Me HO C OH O H2O H O H O O G. + O KOtBu + KI + tBuOH O I H. + + MeOOC OMe spiegelbeeld COOMe OMe De meeste reacties uit de organische chemie zijn te verklaren vanuit de interactie tussen een elektrondonor (nucleofiel) en een elektronacceptor (elektrofiel). f. Geef van bovenstaande omzettingen A - F aan welke reactanten links van de reactiepijl de elektrofielen en welke de nucleofielen zijn. 2. Vitamines. 20 punten, 30 minuten Vitamines zijn structureel zeer uiteenlopende stoffen die in een bepaald organisme essentieel zijn maar die niet zelf kunnen worden gegenereerd en dus via een externe bron (voeding) dienen te worden opgenomen. Wat voor het ene organisme een vitamine is kan voor het andere een eigen metaboliet zijn. Vitamine A, I, vitamine M, II, en vitamine C, III, zijn drie voorbeelden van humane vitamines respectievelijk van belang voor het zien, als C 1overdrager en als antioxidans . OH O COOH N I H O H 6 H HO OH 5 O 4 H HO 3 1 O H2N COOH H N N N N N II 2 OH III a. Geef aan op de structuur van vitamine A, I, hoe het is opgebouwd uit isopreeneenheden. b. Vergelijk de structuur van vitamine A met die van 11-cis-retinal, IV, het essentiële chromofoor nodig voor het zien. H O IV c. Wat is van vitamine A het te verwachten absorptiemaximum met de grootste golflengte? Motiveer. d. Welk aminozuur is geïncorporeerd in de structuur van foliumzuur, II? e. Het centrale fragment van foliumzuur, II, correspondeert met 4-aminobenzoëzuur. Hoe kan 4-aminobenzoëzuur worden gesynthetiseerd uitgaande van benzeen? f. Wat is de meest basische positie in het heterocyclische fragment van foliumzuur, II? Motiveer. g. Leg uit waarom vitamine C een sterk zuur is (pKa ~ 4). Welk proton in III is het meest zure? Verduidelijk dit eventueel met behulp van resonantiestructuren. h. Teken de structuur van dehydro-ascorbinezuur, V, dat ontstaat door interactie van vitamine C, III, met het biradicaal zuurstof wetende dat de vorming ervan sneller verloopt in basisch milieu. i. Wat is de ruimtelijke structuur van het door katalytische hydrogenatie van vitamine C, III, gevormde L-gulono-1,4-lacton, VI, en hoe verklaart U de stereoselectiviteit van het proces? 3. Van klein molecule tot materiaal en tot geneesmiddel 20 punten, 30 minuten Organische chemie is bij uitstek geschikt om in enkele reactiestappen macromoleculen met materiaaleigenschappen te genereren uit heel kleine moleculen. In onderstaand schema wordt dit geïllustreerd met de vorming van polycarbonaat (CD-schijfjes!) uit benzeen en propeen. van benzeen tot polycarbonaat H A H + I H3C H I II + O B III O 2 n IV + n III VI H3C C + H3C + IV CH3 V 2 + CH3 D CH3 O O O + CH3 2n III n a. Identificeer de reactiecondities A - D en de intermediairen/reactanten I - VI reactiecondities: identificeer A - D H2SO4, H+, Lewis-zuur, katalytisch katalytisch intermediairen/reactanten: identificeer I - VI CH3 O O H O O H HO OH CH3 CH3 OH O O CH3 b. Geef aan welke van de 4 bovenstaande reacties elektrofiele aromatische substituties zijn. Duid telkens aan wat de elektrofiele en wat de nucleofiele reactanten zijn. c. Geef aan welke van de 4 bovenstaande reacties nucleofiele carboxylsubstituties zijn. Duid telkens aan wat de elektrofiele en wat de nucleofiele reactanten zijn. van benzeen tot aspirine Benzeen is eveneens geschikt als grondstof voor aspirine, VIII (acetylsalicylzuur; acetoxybenzoëzuur). 2- OCOCH3 COOH VIII d. Hoe kan U benzeen omzetten in aspirine, VIII? Geef alle reactievergelijkingen en tussenproducten. (Hint: dit is mogelijk in 4 reactiestappen). e. Beschrijf het 1H NMR-spectrum van aspirine, VIII, met opgave van alle verschillende protonen en de chemical shift van hun signalen op 0,5 ppm nauwkeurig. 4. Peptiden en katalyse 30 punten, 40 minuten Poly(-benzyl-L-glutamaat), I, heeft een helixstructuur. In principe is dit polymeer te verkrijgen via de "solid phase" synthese van Merrifield. H CH2CH2COOCH2Ph N H O n I a. Welke monomeer II is nodig voor de stapsgewijze opbouw van het polymeer I? Hoe zou U conceptueel glutaminezuur selectief kunnen omzetten in dat monomeer II? b. Beschrijf het 1H NMR-spectrum van monomeer II: duid in de structuur alle verschillende protonen aan met een nummer en geef voor het corresponderende signaal in het spectrum de geschatte chemical shift ( 0,5 ppm). Ga ervan uit dat diastereotopie slechts tot expressie komt voor CH2-protonen onmiddellijk naast een stereocentrum. c. Welk fenomeen is primair verantwoordelijk voor de heliciteit van poly(-benzyl-Lglutamaat), I? Hoe kan de benzylgroep een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de helix? d. Uit hoeveel eenheden moet oligo(-benzyl-L-glutamaat), III, minimaal opgebouwd zijn om heliciteit te vertonen? e. Ontwikkel dan een "solid phase" synthese voor dit oligo(-benzyl-L-glutamaat), III, met opgave van alle individuele reactiestappen. Bij terugkerende (iteratieve) stappen volstaat een verwijzing. Tentamen Moleculaire Engineering, 8S030 Woensdag 10 juli 2002, 14-17 uur. Bij het begin van elke opgave staat het aantal punten dat te verdienen is en de geadviseerde tijdsbesteding. Succes! 1. Statements 20 punten, 25 minuten Reacties zijn onder te verdelen in substituties, addities, eliminaties en omleggingen. a. Geef van elk van onderstaande omzettingen A - F aan over welk(e) reactietype(s) het gaat. A. + NaOC2H5 + C2H5OH + NaCl Cl H Br N3 O B. + H O NaN3 O + NaBr O C. + H O [H+] H2O CH3 O D. NH2 + N N_ HSO 4 F. + OMe N + H3C E. H O NaI + O + CH3 CH3 O I + MeO N2 + + O CH3COOH NaHSO4 spiegelbeeld COOMe OMe De meeste reacties uit de organische chemie zijn te verklaren vanuit de interactie tussen een elektrondonor (nucleofiel) en een elektronacceptor (elektrofiel). b. Geef voor elk van de reacties A - F aan welke de elektrofiele en welke de nucleofiele reactiepartners (links van de pijl) zijn. Houd rekening met de eventuele katalysator! 2. Geneesmiddelen : pijnstillers of analgetica 30 punten, 40 minuten Twee universeel bekende pijnstillers zijn paracetamol, I, en aspirine, II. Ze verschillen hierin dat de eerste geen en de tweede wel ontstekingsremmende (anti-inflammatoire) eigenschappen bezit. Beide verbindingen kunnen afgeleid worden van fenol, III. O H CH3 O O H O O H N O OH CH3 I III II a. Geef de correcte scheikundige naam van paracetamol, I, en van aspirine, II. b. Duid in paracetamol, I, en in aspirine, II, het meest zure proton aan. Welke benaderende pKa-waarde verwacht u voor beide verbindingen? c. Teken het 1H NMR spectrum van paracetamol, I, met inachtname van de verwachte chemical shift ( 0.5 ppm) en eventuele koppelingen. d. Hoe kan paracetamol, I, verkregen worden uit fenol, III? Antwoord schematisch met de structuren van reële intermediairen. Aspirine, II, is afkomstig van salicylzuur of 2-hydroxybenzoëzuur en dit wordt op zijn beurt verkregen uit fenol, III. e. Via welke aromatische substitutie is 2-hydroxybenzoëzuur toegankelijk uit fenol, III? Welke reactanten zijn daarbij nodig en wordt er onder zure of basische condities gewerkt? f. Welk reagens is nodig om 2-hydroxybenzoëzuur om te zetten in aspirine, II? g. Waarom wordt aspirine, II, vaak als bruistablet toegediend? Welk fenomeen is verantwoordelijk voor het bruisen? 3. Biologisch actieve stoffen 30 punten, 40 minuten Penicillines zoals I (Pen G) en cefalosporines zoals II (Ceclor) vertonen een vergelijkbare antibiotische werking. H NH2 N H N S O N S O O N Cl O COOH COOH I II a. Teken zo exact mogelijk het structuurfragment dat gemeenschappelijk aanwezig is in penicilline I en in cefalosporine II. b. Waar situeert zich in de moleculen I en II de biologische activiteit? Antwoord omstandig. Kinine (quinine), III, en (-)-deprenyl, IV, zijn neurologisch actieve verbindingen. De eerste is actief tegen malaria en is aanwezig in tonic; de tweede dient voor de behandeling van depressies. H H HO H H N H CH3 CH3O H N H H3C H N III IV c. Hoe wordt kinine (quinine), III, dat op grote schaal nodig is, verkregen? d. Welk product zou ontstaan door reactie van kinine, III, met 1 molequivalent broom (Br2)? e. Welk product zou ontstaan door reactie van (-)-deprenyl, IV, met 1 molequivalent ethyljodide (joodethaan) 1. in neutraal milieu; 2. in sterk basisch milieu (NaNH2)? Kinine, III, en morfine,V, interageren met gelijkaardige receptoren in de hersenen. CH3 N HO O H H OH V f. Teken zo exact mogelijk het structuurfragment dat gemeenschappelijk aanwezig is in kinine, III, en in morfine, V. g. Duid in kinine, III, en in morfine, V, de meest basische site aan. Motiveer. 4. Peptiden en katalyse 20 punten, 30 minuten Het cyclisch dipeptide I is opgebouwd uit de -aminozuren fenylalanine en histidine. Het is katalytisch actief in de additie van waterstofcyanide aan benzaldehyde. In tolueen beneden 0ºC wordt R-2-hydroxyfenylacetonitril, R-II, in grote enantiomere overmaat gevormd (97% e.e.). H N N O H N H N H O H I O + H H C N OH 2 mol % I tolueen H CN R-II a. Duid aan welke configuratie fenylalanine en histidine moeten bezitten om cyclisch dipeptide I te kunnen geven. b. Hoe kan u selectief cyclisch dipeptide I synthetiseren uit de gepaste enantiomeerzuivere fenylalanine en histidine? Maak gebruik van de noodzakelijke beschermings-, activatieen ontschermingsstappen en noteer de reacties. c. Wat is de meest basische "site" in het cyclische dipeptide I? Welke interactie zou HCN (pKa ~9) dan kunnen vertonen met katalysator I? d. Hoe dient benzaldehyde zich te positioneren ten opzichte van de katalysator om preferentieel het R-enantiomeer II te doen ontstaan? [Hint: houd rekening met de mogelijkheid tot H-bruginteracties en interacties tussen aromatische kernen]