Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van hoofdstuk 9 Paragraaf 9.2 Vragen en opdrachten A2 a b c Polymeren zijn stoffen die uit lange moleculen bestaanl plastics en polyesters eiwitten en koolhydraten A3 a Nee, het kan een thermoplast met een hoog verwekingspunt zijn. Of een plastic een thermoharder of een thermoplast is, hangt af van het gedrag bij verwarming. Wordt de plastic zacht dan is het een thermoplast, zo niet dan behoort hij tot de thermoharders. De plastics verwarmen en kijken welke van de twee zacht wordt. Dat is de thermoplast. Een thermoplast bestaat uit lange ketenmoleculen die niet via dwarsverbindingen (atoombindingen) met elkaar zijn verbonden. Een stuk thermoharder kun je beschouwen als een 'reuzenmolecuul'. Alle ketens zijn via atoombindingen met elkaar verbonden tot één groot netwerk. Een thermoharder wordt niet zacht bij verwarmen en kan dus niet de vorm van een mal aannemen. b c d A4 a b zo’n stof noemen we een weekmaker De onderlinge afstand tussen de kunststofmoleculen wordt groter doordat er weekmakermoleculen tussen zitten.De vanderwaalsbindingen is zwakker en de kunststof zachter en flexibeler. B5 a In 100 g kunststof zit 28 g DOP. b De kunststoffles weegt 50 g. Hierin zit dus 14 g DOP (of 0,28 · 50 = 14 g) 1,0 L zonnebloemolie weegt 0,92 kg. 1,0 kg zonnebloemolie mag max. 40 mg DOP bevatten. c In 0,92 kg zit dus 0,92 · 40 = 37 mg DOP In de fles zit 14 g DOP. Daarvan mag 37.10-3 g DOP overgaan in de olie. Error!· 100 = 0,26 % Er mag maximaal 0,26% van de in de fles aanwezige DOP overgaan in de olie. B6 a b Dan wordt de kunststof te zacht en vloeit tussen de rollen weg. In een kunststof met een grote molecuulmassa zijn relatief sterke vanderwaalsbindingen tussen de moleculen aanwezig. Deze kunststof heeft een relatief hoog verwekingspunt en wordt niet zo snel vloeibaar. Een dergelijke kunststof is dus het meest geschikt. De dichtheid is de massa per volume-eenheid, bijvoorbeeld per m3. Het volume van de matras is 2,0 x 1,0 x 0,15 = 0,30 m3. 0,30 m3 polyurethaanschuim weegt 12 kg. 12;0 3 30 = 40 kg m De dichtheid van het polyurethaanschuim is 40 kg m-3. B7 Paragraaf 9.3 Vragen en opdrachten A10 a b c Monomeer is de grondstof voor het polymeer Polymeer is een groot molecuul waarbij je steeds een repeterend gedeelte hebt. polymersisatiereactie is een reactie waarbij moleculen aan elkaar gekoppeld worden tot een groot molecuul A11 a CH2 H2 C H2 C CH2 CH2 CH H2 C H2 C C H2 CH2 CH H C b c CH2 CH - CH3 CH3 CH3 CH2 CH CH2 Cl Cl Cl H C B12 De molecuulmassa van PVC is groter dan die van polyetheen. Daardoor zijn de vanderwaalsbindingen tussen PVC-moleculen groter dan die tussen polyetheenmoleculen. Dus heeft PVC het hoogste verwekingspunt. B13 a b C14 a Hoge dichtheid wil zeggen: veel massa per cm3, dus veel moleculen per cm3. Dan is de onderlinge afstand tussen de moleculen kleiner dan bij lage-dichtheid polyetheen. In hoge-dichtheid polyetheen is de onderlinge afstand tussen de moleculen kleiner dan in lage-dichtheid polyetheen. De vanderwaalsbindingen zijn dus sterker. Dat resulteert in een hoger verwekingspunt. HC CH CH3 b c CH3 H CH2 C H C CH3 CH3 CH3 CH CH3 H C CH3 CH CH3 De ontstane kunststof heet poly-2-buteen. C15 I thermoplast CH H2C monomeer C2H5 II thermoplast CH H2C monemeer OH III IV b thermoharder thermoharder polyester van etheendizuur en ethadiol Molecuul II bevat OH-groepen en kan dus H-bruggen vormen met andere moleculen. Deze stof zal het hoogste verwekingspunt hebben. Paragraaf 9.4 Vragen en opdrachten A17 a H H O H H O H N C C N C C N R b c d e f B18 a b H O C C R R aminozuren geven van structuur enzymen polymeren van monosachariden door hydrolyse van koolhydraten door verbranding van glucose kan in het lichaam de vrijgekomen energie gebruikt worden We zien de karakteristieke groep O H C N die kenmerkend is voor eiwitten O H2N CH H C O OH H2N CH C CH C2H5 CH3 OH B19 a b De dichtheid van melk is 1,03.103 kg m-3. 1,00 L melk weegt 1,03 kg. In 1,03 kg melk zit 25 g caseïne. Massapercentage = Error!· 100 = Error!· 100 = 2,4 % 5.109 L melk weegt 5.109 x 1,03 kg = 5,15.109 kg (we ronden pas op het eind af). Met behulp van het massapercentage kunnen we berekenen hoeveel kg caseòne hierin zit. 0,024 · 5,15 · 109 = 1,2 · 108 kg C20 a b c d e 90 · 103 · 1,0 = 9,0 · 102 mol thioglycolzuur Uit de reactievergelijking lezen we af dat voor het verbreken van 1,0 mol zwavelbruggen 2,0 mol thioglycolzuur nodig is. 9 2 : 1 dus 9,0 · 102 thioglycolzuur ≙ = 4,5 · 102 mol S-bruggen 0 · 102;2 Uit de reactievergelijking lezen we af dat er 1,0 mol S2O82--ionen nodig is om 1,0 mol S-bruggen te vormen. Om 4,5.10-2 mol S-bruggen te vormen is dus 4,5.10-2 mol S2O82--ionen nodig. 0,1 mol S2O82-. Per liter 1,0 mol in 10 liter Dus 4,5 · 102 mol in 4,5 · 101 liter 1 significant cijfer dus 5 ·102 mL basische oplossing nodig. B21 a 1 de bieten worden gewassen en in stukjes gesneden. 2 Ze worden met water gekookt. Dan wordt de suiker geëxtraheerd. 3 Dan volgt filtratie. Het filtraat is suikerwater. 4 Het filtraat wordt ingedampt. Bij het koken en indampen. b B22 a b c .Massa percentage 18 % Dus 18 kg in 100 kg aardappelen Dus 1 kg in Error!kg aardappelen Dus 7,0 · 103 kg in Error!· 7,0· 103 = 3,8 · 104 kg aardappelen (C6H10O5)n(aq) + n H2O(l) 6 n C6H12O6(aq) Volgens de wet van behoud van massa is de totale massa van zetmeel + water gelijk aan die van glucose. Er zal dus in theorie meer dan 7,0.103 kg glucose kunnen ontstaan. B23 a O Cellulose b B24 OH + HO O R Cellulose O C R Als alle OH-groepen veresterd zijn, is de stof hydrofoob geworden. Er kunnen dan geen H-bruggen meer gevormd worden tussen de OH-groepen van de cellulosemoleculen en de watermoleculen. a C6H12O6(aq) 2 C3H6O3(aq) b Sorbitol wordt niet omgezet in melkzuur, zodat het glazuur van de tanden niet wordt aangetast. Biologisch afbreekbaar betekent: bacteriën kunnen de stof omzetten in andere produkten, meestal kleinere moleculen. Biologisch afbreekbare kunststoffen belasten het milieu in veel mindere mate. Misschien zijn ze minder geschikt om te hergebruiken. De grondstoffen hoeven niet uit aardolie te worden gehaald: een besparing op onze fossiele brandstoffen. c e Paragraaf 9.5 Vragen en opdrachten A26 a,b B27 Eiwitten: bouwstof en hulpstof; vetten: brandstof en bouwstof; koolhydraten: brandstof. a eiwitten 250 g bruinbrood 40 g roomboter 40 g oude kaas 50 g leverworst 50 g honing 250 g volle melk totaal b c B28 a b vetten koolhydraten 2,5 · 7,9 = 20 2,5 · 2,5 = 6,3 2,5 · 43 = 108 0,40 · 0,5 = 0,2 0,40 · 83 = 33 0,40 · 0,4 = 0,2 0,40 · 25 = 10 0,40 · 29 = 12 0,40 · 1 = 0,4 0,50 ·17 = 8,5 0,50 ·25 = 13 0,50 · 1 = 0,5 0,50 ·0,4 = 0,2 0,50 · 3,2 = 8,0 0,50 · 80 = 40 2,5 · 3,3 = 8,3 2,5 · 3,2 = 8,0 2,5 · 4,6 = 11,5 47 72 161 47 g eiwitten : 47 x 22,1= 1,0.103 kJ 72 g vetten : 72 x 38,5 = 2,8.103 kJ 161 g koolhydraten : 161 x 17,1= 2,75.103 kJ totaal : = 6,6.103 kJ Gemiddelde dagelijkse energiebehoefte is 9,60.103 kJ tot 1,34.104 kJ. De maaltijd levert dus 49% tot 69% van de dagelijkse energiebehoefte. Cellulose Dan worden er onvoldoende hoeveelheden afgebroken voedingsstoffen via de wand van de dunne darm in het bloed opgenomen. B29 a Onverzadigd: in de moleculen komen één of meer dubbele bindingen tussen C-atomen voor. Met behulp van broomwater. Broom addeert aan de dubbele binding(en) waardoor de bruine kleur verdwijnt. b c H H C H O O C H C17H31 C OH O O H C O C C17H31 + 3H2O H C OH + 3 H O C C17H31 O H C H B30 a b c d O C C17H31 H C OH H Vitamine A moleculen zijn hydrofoob, vet is ook hydrofoob. Vitamine A en vet mengen daardoor goed. Vitamine C moleculen zijn hydrofiel. Ten gevolge van het grote aantal -OH groepen kunnen ze H-bruggen vormen met watermoleculen. Vitamine C lost goed op in water. Vitamine A voorkomen nachtblindheid Vitamine C voorkomt scheurbuik en verhoogd weerstan vitamine A margarine en vet vitamine C fruit, aardappelen en groenten Een pakje margarine bevat 250 x 20 = 5,0.103 I.E. vitamine A 5,0 · 103 I .E.vitamine A ≙ 1,5 mg vitamine A 1,0 I.E. vitamine A ≙ Error!= 3,0 · 104 mg vitamine A 1,0 I.E vitamine A komt dus overeen met 3,0.10-4 mg vitamine A