Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van

advertisement
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
Paragraaf 18.2
Vragen en opdrachten
A2
Er reageren twee (alcoholische) OH-groepen met elkaar (onder afsplitsing van water
en vorming van een C-O-C-atoombinding). De binding tussen twee
monosacharidemoleculen ontstaat dus door ethervorming.
A3
O
O
O
O
CH2
O
O
O
H
O
O
O
a
O
O
H
CH 2
H
H
H
O
O
O
B4
O
H 2C
O
O
O
Tussen α-D-(+)-glucose en β-D-(+)-glucose stelt zich een evenwicht in:
α-D-(+)-glucose ⇆ β-D-(+)-glucose
Bij bepaalde temperatuur heeft de evenwichtsconstante een bepaalde waarde.
Als de temperatuur constant is, geldt dus dat de concentraties van zowel de αals de β-vorm van glucose ook constant moeten zijn. Aangezien beide
isomeren optisch actief zijn zal er, afhankelijk van hoe dit evenwicht ligt, een
bepaalde draaiingshoek zijn. Of je nu begint met de α- of de zuivere β-vorm, er
zal zich altijd hetzelfde evenwicht instellen, dat bij deze temperatuur blijkbaar
de draaiingshoek van 52,5º oplevert.
b
c
Draaiingshoek = (x/100) · 112º + ((100-x)/100) · 18,7º = 52,5º
1,12x + 18,7 - 0,187x = 52,5 0,933x =33,8  x = 36,2
Dus er is 36,2% α-D-(+)-glucose en 63,8% β-D-(+)-glucose in oplossing
aanwezig.
Wanneer sacharose wordt gehydrolyseerd, ontstaat er α-D-(+)-glucose en
(evenveel) fructose.Het eerder genoemde evenwicht tussen de α-D-(+)-glucose
en de β-D-(+)-glucose stelt zich in. Dat levert reeds een draaiing op van +
52,5º. Men meet echter een negatieve draaiingshoek voor het totale mengsel.
Derhalve moet wel gelden dat de specifieke rotatie van fructose kleiner is dan 52,5º.
B5
Nee, dierlijk zetmeel (glycogeen) wordt in het lichaam opgebouwd uit glucose, dat
met het voedsel is ingenomen.
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
B6
a
Per cellulose eenheid zijn er 3 OH-groepen.
Deze OH-groepen kunnen H-bruggen vormen
met en H-bruggen ontvangen van
watermoleculen. Dit maakt dat cellulose een
zeer goed absorberend polymeer wordt
genoemd.
CH3
O
O
O
O
b
O
O
O
c
Celluloseacetaat bevat geen H-brugvormende
groepen meer. Er is nog wel een aantal Hbrugontvangende C=O groepen, waarmee het
geringe absorberende vermogen van
celluloseacetaat verklaard kan worden.
CH2
O
CH3
O
CH3
Paragraaf 18.3
Vragen en opdrachten
B7
a
Gly- Ala
O
H2N
CH
C
O
O
NH
H
b
CH
OH
CH3
Bij Ala-Gly heeft alanine een vrije NH2-groep en glycine een vrije COOHgroep.
Bij Gly-Ala is dat omgekeerd.
O
H2N
CH
CH3
B8
C
C
O
O
NH
CH
C
OH
H
c
Gly-Ala-Phe; Gly-Phe-Ala; Phe-Ala-Gly; Phe-Gly-Ala; Ala-Gly-Phe;
Ala-Phe-Gly
a
Er komen relatief veel aminozuurfragmenten in voor met OH-groepen, die Hbruggen kunnen vormen met watermoleculen.
In leer (huiden) komt collageen voor, dat gemakkelijk water opneemt,
waardoor het leer soepel wordt.
b
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
C9
a
-
O
O
N+
+
F
H2N
CH
O
O
C
O
NH
H
N+
O-
CH
C
CH
CH3
OH
CH3
O
O
-
O
H
N
N+
CH
O
O
C
O
NH
H
N+
O-
CH
C
OH
CH
CH3
+HF
CH3
O
-
O
O
b
H
N
N+
O
CH
C
O
O
NH
H
+
N
CH
C
CH
CH3
+ H2O
OH
-
O
CH3
O
-
O
O
H
H
N
N+
O
CH
O
C
OH
+
H2N
H
N+
O-
CH
C
CH
CH3
OH
CH3
O
c
O
H2N
CH
C
O
O
NH
H
CH
C
CH
CH3
OH
+
H2N
NH2
CH3
O
O
H2N
H2N
CH
C
O
NH
NH2
CH
C
CH
CH3
OH
+
H
CH3
d
Ala-Gly-Val
Ala als eerste omdat de NH2 groep van het eerste aminozuur met de 1fluor-2,4
dinitrobenzeen heeft gereageerd en dus niet als vrij aminozuur terug te vinden
is.
Bij de reactie met hydrazine ontstaat alleen Val dus Val was met zijn NH2
gebonden aan de zuur groep van glycine
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
C10
a
b
c
d
In haar en eiwit komt veel keratine voor. Dit eiwit bevat relatief veel cysteïne.
Daardoor zijn er veel zwavelbruggen aanwezig, met als gevolg een veel
stabielere tertiaire structuur van het eiwit.
R1-S-S-R2 + 2 H-S-CH2-COO-CH3 
R1-S-H + R2-S-H + CH3-OOC-CH2-S-S-CH2-COO-CH3
R1-S-H + R2-S-H + 2OH- → R1-S-S-R2 + H2O + 2eS2O82– + 2e- → 2SO42–
De nieuwe zwavelbruggen zorgen voor een permanente modellering van het
haar (tot het geknipt wordt).
Paragraaf 18.4
Vragen en opdrachten
OH
A11
a
O
NH2
C
CH
O
H2
C
H
C
C
O
NH2
O
H
O
H2
C
CH
C
O
OH
b
c
B12
a
b
C13
De H-bruggen worden verbroken doordat de H-brugvormende COOH-groep
met het hydroxide reageert:
R-COOH + OH-  R-COO- + H2O
Wanneer de structuur van het katalytisch centrum van het enzym bepaald
wordt door intramoleculaire H-bruggen zal verbreken van deze H-bruggen
zeker tot gevolg hebben dat de katalytische werking van dat enzym verloren
gaat. Het enzym wordt dan bij pH-verhoging als het ware `opengevouwen'.
De afbraak van alcohol is constant en dus niet afhankelijk van de hoeveelheid
Alcohol. Dus heeft de concentratie geen invloed op de afbraaksnelheid
Omdat di-ethyleenglycol niet wordt afgebroken zal het dus minder makkelijk
binden aan het enzym dan alcohol. De bindingssterkte tussen alcohol en enzym
is dus sterker dan met di-ethyleenglycol
Het pH-optimum van koolzuuranhydrase ligt bij een pH hoger dan 7. Bij lagere pH
worden immers de basische histidinefragmenten geprotoneerd en dat is niet
overeenkomstig het plaatje uit figuur 18.11 waar een actief centrum van
koolzuuranhydrase staat afgebeeld. Deze vorm is niet geprotoneerd. (De drie
histamine moleculen zitten nl gebonden aan een (positief) zinkion, dat kan niet als de
stikstof atomen in de ring een H+ hebben opgenomen)
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
Paragraaf 18.5
Vragen en opdrachten
A14
a
A15
overeenkomst beide zijn opbebouwd uit de basen Cytosine,Guanine en Adenine en
Fosforzuur en een monosacharide
Verschil
RNA bevat de base uracyl en DNA bevat de base thymine
RNA bevat als monosacharide D-ribose en DNA D-2 doxyribose
A16
a
b
c
CTAGTTGGA
CUAGUUGGA
Leu-Val-Gly
B17
a
b
T + C = (100 - 30 - 24) = 46%
T = 30%; C = 24%; A + G = 46%
C18
Als de volgorde van de nucleotiden (basen) in het DNA bekend is, kan daaruit de
volgorde van de aminozuren worden afgeleid.
C19
a
b
c
d
e
genoom is alle genen tezamen die de erfelijke informatie bevatten van het
organisme
Chromosoom zijn staafjes die bestaan uit steuneiwit waaromheen het DNA is
gewonden
Genetische code is de code die de aminozuurvolgorde voor de eiwitten bevat
Gen is een gedeelte van het DNA dat de code voor een eiwit bevat
Replicatie is het proces waarbij het DNA verdubbeld
Transciptie is het proces waarbij het mRNA wordt gevormd
Translatie is het proces waarbij uit het mRNA het eiwit wordt gevormd
puntmutatie de 4e base adenine is vervangen door cytosine
deletie het 6et/m 8e is verdwenen en puntmutatie de 12e adenine is vervangen
door thyamine
deletie 9 tot 13 is verdwenen
duplicatie 7 tot 9 is gedupliceerd
puntmutatie 9e T vervangen door A
Paragraaf 18.6
Vragen en opdrachten
A20
Groene planten zetten CO2 en water met behulp van zonlicht (en chlorofyl) om in
glucose en zuurstof. Vanwege de omzetting van CO2 in O2 worden ze vergeleken met
onze longen, alhoewel het proces in onze longen juist in omgekeerde richting verloopt.
(Daar wordt uiteraard O2 ingeademd en CO2 uitgeademd!)
Gezien het feit dat de tropische regenwouden (vooralsnog) een niet onaanzienlijk
gedeelte van het aardoppervlak voor hun rekening nemen, worden ze wel omschreven
als `de longen van de wereld'.
A21
Dit zijn goede vleesvervangers, zij bevatten veel eiwitten
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
B22
a
b
Ja, zowel bij onweer als in een verbrandingsmotor treedt stikstofbinding op. In
beide gevallen reageert stikstof uit de lucht (in dit geval met zuurstof uit de
lucht) tot de stikstofverbinding NO.
Zowel in een verbrandingsmotor als bij bliksem treedt stikstofbinding op: bij
beide processen reageert N2(g) tot NO(g). Er is geen principieel verschil tussen
beide aanwijsbaar. Opmerkelijk is wel dat het uitgestoten NO(g) ten gevolge
van het gemotoriseerde verkeer in verband wordt gebracht met
milieuvervuiling, terwijl een fikse zomerse onweersbui nimmer als
milieuverontreinigend wordt aangemerkt. Integendeel: men zegt dat `de natuur'
er weer lekker van opknapt!
B23
a
b
Cellulose
Dan worden er onvoldoende hoeveelheden (afgebroken) voedingsstoffen via de
wand van de dunne darm in het bloed opgenomen. Na verloop van tijd kunnen
dan ziekteverschijnselen ontstaan, die hun oorzaak vinden in bepaalde tekorten
van voedingsstoffen.
B24
a
Meng een beetje van het voedingsmiddel met broomwater. De Br2 zal aan de
dubbele binding adderen, wanneer deze aanwezig is. De bruinrode kleur van
het broom zal verdwijnen.
R1-CH=CH-R2 + Br2  R1-CHBr-CHBr-R2
Vetten zijn brand- en bouwstoffen.
b
c
B28
a
b
c
d
e
CH2 - O - C - C17H31
|
||
|
O
|
CH - O - C - C17H31
|
||
|
O
|
CH2 - O - C - C17H31
||
O
+
3 H2O

CH2 - O - H
|
|
|
CH - O - H
|
|
|
CH2 - O - H
+
3 C17H31 - C - O-H
||
O
Een molecuul vitamine C bevat 4 H-brugvormende O-H-groepen en een Hbrugontvangende C=O-groep. Vitamine C is een hydrofiele stof die goed
oplost in water.
Vitamine A bevat slechts één O-H groep en daarnaast veel C=atomen. Het is
dus een molecuul waarin het hydrofobe deel overheerst. Vitamine A lost goed
op in vetten, want vetten zijn ook hydrofoob.
SPE's zijn hydrofobe stoffen. Door hun hydrofobe interactie met vetoplosbare
(hydrofobe) vitamines, nemen zij deze vitamines <mee>, wanneer zij het
lichaam worden uitgescheiden (via de ontlasting). Op deze wijze kan een
vitaminedeficiëntie ontstaan.
Het vitamine-C-gehalte van de resterende groente zal lager worden. (zit
opgelost in kookvocht)
Langdurig verhitten heeft niet alleen een vitamineverlaging tot gevolg, ook de
smaak wordt negatief beïnvloed.
Een pakje Blue Band van 250 g bevat 250 · 20 = 5000 I.E. vitamine A.
5000;1
1 mg vitamine A komt overeen met 5
= 3,3 · 103 I.E.
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
1 I.E. komt overeen met
1;3
= 3·104 mg ≙ 0,30 μg vitamine A.
3·103
Paragraaf 18.7
A26
a
b
Ja want in water waar zuurstof is opgelost gaat de bacterie direct dood
Er komt nu meer waterverontreining voor
A27
a
b
om het gewas te beschermen tegen ziekten en aantasting
Bij te grote inname wel, vooral kinderen waarbij de dosis lager is kunnen hier
eerder last van krijgen
A28
Uit grondwater wordt op veel plaatsen drinkwater gemaakt.
B29
a
Op deze wijze is onderscheid te maken tussen kinderen en volwassenen.
b
Een persoon van 70 kg mag volgens de norm 70 · 40 = 2800 mg aspartaam
binnenkrijgen. In één liter Cola-Light bevindt zich 800 mg aspartaam.
Deze persoon mag dagelijks drinken: 2800/800 = 3,5 L Cola-Light.
Het is ondoenlijk om iemand gedurende langere tijd bijvoorbeeld 10 L ColaLight per dag te laten drinken.
c
B30
a
1 · 104 moleculen acetylcholine is:
1·104;6
= 1,7 · 10-20 mol
02 · 1023
Molariteit =Error!= Error! = 4 mol L-1.
b Bij aanwezigheid van slechts een molecuul van het enzym cholinesterase zou
de splitsing in beslag nemen:
1 · 104;2
= 0,4 s
5 · 104
In werkelijkheid zijn er 2 · 103 enzymmoleculen aanwezig. Om de inhoud van
een transmitterblaasje enzymatisch te splitsen is nodig:
0
= 2 · 10-4 s
4;2 · 103
C31
a
b
C32
a
Deze aminozuren beschikken over reactieve karakteristieke groepen
(zoals O-H, N-H, NH2 en COOH), die niet betrokken zijn bij de vorming van
peptide bindingen. Zij zijn als onderdeel van de zijketen beschikbaar voor
reactie met een substraat.
Enzymen met het aminozuur cysteine in het reactieve centrum of op andere
cruciale plaatsen in de polypeptideketen.
30 ratten = 100%
Dosis Wegau log
(mg kg-1)
dosis
0,05
- 1,3
0,5
- 0,3
1,5
- 0,18
5,0
0,70
Pijnstillend
effect (%)
0
20
33
73
Totale
sterfte (%)
0
0
3
17
VWO NG/NT 2 hoofdstuk 12
25
100
750
1,4
2,00
2,90
93
97
100
47
77
97
b
c
d
e
log LD50 = 1,45 ==> LD50 = 101,45 = 28 mg/kg
log ED50 = 0,40 ==> ED50 = 100,40 = 2,5 mg/kg
log NTD = -0,30 ==> NTD = 10-0,30 = 0,50 mg/kg
Nee, want de ED50 is groter dan de NTD. Met andere woorden: de dosis die
therapeutisch effect tot gevolg heeft, ligt een factor 5 hoger dan de dosis die als
ongevaarlijk mag worden beschouwd.
f
Error!· 100% =
34% van de populatie.
Download