Staten-Generaal In de Nederlanden was in de 15e eeuw en in latere eeuwen sprake van een sterk decentraal bestuur. Voor de inwoners was de overheid in eerste instantie het stadsbestuur of, op het platteland, het dorpsbestuur. De afzonderlijke gewesten werden zelfstandig bestuurd door de zogenoemde Gewestelijke Staten. Hierin kwamen afgevaardigden van de stedelijke burgerij en de adel bijeen. Om meer grip te krijgen op het bestuur in de gewesten richtte Filips de Goede de Staten-Generaal op. Hierin kwamen de vertegenwoordigers van de gewesten samen. Filips en zijn opvolgers wilden via de Staten-Generaal vooral geld lospeuteren bij de gewesten via zogenoemde ‘bedes’. Belastingen zoals wij die nu kennen, bestonden namelijk nog nauwelijks. Rechtskamer voor alle gewesten in. Karel voerde constant oorlog in zijn streven om zijn rijk te vergroten. In 1477 sneuvelde hij tijdens het beleg van de stad Nancy, de stad waar hij een koninklijk hof had willen vestigen. Ook later in de 17e eeuw – toen de Nederlanden zich losmaakten van het Spaanse Rijk – waren de gewesten op veel punten nog zelfstandige staatjes met eigen wetten, een eigen rechtspraak, een eigen munt, enz. De gewestelijke afgevaardigden in de Staten-Generaal moesten stemmen volgens opdracht van de Gewestelijke Staten die zij vertegenwoordigden. Bij onverwachte gebeurtenissen moesten ze ruggespraak houden in het gewest zelf; daardoor konden de Staten-Generaal dus vaak geen snelle beslissingen nemen. Maar in de Staten-Generaal werden toen al wel de grote beslissingen genomen over oorlogvoering en buitenlandse politiek. Niet onbelangrijk in deze eeuwen van conflicten en oorlogen. Karels dochter Maria moest ervoor zorgen dat het rijk niet uit elkaar zou vallen. Frankrijk eiste een deel van Bourgondië op (en zou het niet meer afstaan); de Nederlandse gewesten dwongen haar het Groot Privilege te bron 4 De gekleurde gebieden vormden het rijk waar Karel V in meer of mindere mate zijn macht kon laten gelden. 8 HOOFDSTUK 1 EEN KEIZER MET 72 TITELS (1477-1555) tekenen, waarin was vastgelegd hoe de vorst zich tegenover de gewesten had te gedragen. Er stond in dat de StatenGeneraal voortaan op eigen gezag bijeen mochten komen en dat de vorst niet zonder toestemming belasting mocht innen of een oorlog beginnen. Maria trouwde met de zoon van de Duitse keizer en kreeg daardoor steun van deze heerser over het Habsburgse Rijk. Maria’s zoon Filips de Schone trouwde op zijn beurt met een erfgename uit het Spaanse koningshuis. En door al deze verbintenissen erfde hun zoon Karel V (1500-1558) een gigantisch rijk. In dit Spaans-Habsburgse Rijk woonde – bij benadering – 40% van de Europese bevolking. 1.2 Een eenheidsstaat als levenswerk Karel V erfde bijna al zijn 72 titels. In 1525 bezat hij 27 kleine en grote koninkrijken, 13 hertogdommen, 22 graafschappen en 9 heerlijkheden. De keizerlijke titel, die hij niet had geërfd maar zich had toegekend, kreeg hij in 1519. Een eenheid waren al die vorstendommen niet. Allemaal hadden ze hun eigen geschiedenis, cultuur en bestuurlijke traditie. Het was gekkenwerk om ze tot een eenheidsstaat samen te smeden. Toch maakte Karel V daar zijn levenswerk van. Dit streven noemen we CENTRALISATIEPOLITIEK. Een bijna onoverkomelijk probleem waarmee Karel geconfronteerd werd, was de uitgestrektheid van zijn rijk. Hoewel Karel ongeveer een kwart van zijn tijd aan reizen besteedde, kon hij niet zonder plaatsvervangers. Hij koos daarvoor meestal familieleden – broers en zussen, tantes en soms een neef. Hij hoopte dat die meer dan ‘vreemden’ genegen zouden zijn de rijksdelen in zijn geest te besturen, vooral met het oog op een mooie erfenis. Voor de Nederlanden benoemde Karel een LANDVOOGDES: zijn tante Margaretha van Oostenrijk. Ondeelbare eenheid Hoewel de Nederlanden maar een klein deel van zijn rijk vormden, besteedde Karel V er veel aandacht aan. De Vlaamse en later de Hollandse steden waren rijk en konden dus jaarlijks via belastingen flink bijdragen in de kosten voor zijn oorlogen. Karels centralisatiepolitiek was dan ook in eerste instantie gericht op de Nederlandse gewesten. Om te beginnen maakte hij af waar de Bourgondische heersers mee begonnen waren: via veroveringen maakte hij van de Nederlanden een aaneengesloten geheel. Bij zijn aantreden in 1515 bezat hij in de noordelijke Nederlanden alleen Holland en Zeeland, tien jaar later had hij daar Friesland, Groningen, Drenthe, het Sticht (Utrecht) en het Oversticht (Overijssel) en uiteindelijk ook Gelre aan toegevoegd. Door deze veroveringen verkreeg Karel de titel ‘Heer der zeventien provinciën’, hij werd de LANDSHEER. Om te voorkomen dat de Nederlanden opnieuw verdeeld zouden raken, sloot Karel een verdrag met Frans I dat moest garanderen dat deze Franse koning geen rechten meer op delen van de Nederlanden kon laten gelden. Een ander belangrijke stap in zijn centralisatiepolitiek was de Pragmatieke Sanctie in 1549, waarin werd vastgelegd dat de zeventien gewesten voortaan één ondeelbaar erfgoed waren. Toen Karel in 1555 afstand deed van de troon, volgde zijn zoon Filips hem dan ook vanzelfsprekend in alle Nederlandse gewesten op. Boven de gewesten In 1530 stierf landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Karel koos zijn zuster Maria van Hongarije als opvolgster. Hij nam meteen de gelegenheid te baat om haar positie te versterken: hij stelde drie nieuwe bestuurlijke organen in, CENTRALE RADEN die boven de gewesten kwamen te staan, alle drie gevestigd in Brussel. De Raad van State bestond al, maar kreeg nu nieuwe inhoud; de leden zouden de landvoogdes met raad en daad bijstaan. Daarbij kwamen de Geheime Raad, een soort ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie, en de Raad van Financiën. In deze beide raden zaten respectievelijk juristen en rekenmeesters, hoogopgeleide mannen die vanwege hun kennis en niet vanwege hun afkomst waren uitverkoren. Met andere woorden: de hoge burgerij kreeg meer invloed ten koste van de edelen. De edelen behielden wel veel macht in de Raad van State. De Reformatie Op 31 oktober 1517 publiceerde de Duitse monnik en theoloog Maarten Luther een plakkaat met 95 stellingen tegen misstanden in de KATHOLIEKE kerk. Daarin uitte hij vooral kritiek op de handel in aflaten. Door het kopen van een aflaat – een overeenkomst op papier – konden gelovigen bij een priester of monnik hun zonden afkopen. Ze hoefden dan geen berouw meer te hebben over hun zonden of boete te doen, en de kerk werd slapend rijk. Luther had veel kritiek op de rijkdom van de kerk. De pracht en praal van de gebouwen leidde alleen maar af van de werkelijke boodschap van God, zo meende hij. Daarom vond hij het belangrijk dat kerkdiensten in de volkstaal gehouden werden in plaats van in het Latijn en dat gelovigen de Bijbel in hun eigen taal konden lezen. Het was bron 5 Dit schilderij verbeeldt hoe Maarten Luther tegenover Karel V verklaarde waarom hij de pauselijke brief met de banvloek heeft verbrand. Luther eindigde zijn slotverklaring met de beroemde woorden ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’. Luther was vooraf een vrijgeleide beloofd en daar hield Karel zich aan. Tegelijkertijd verklaarde Karel dat alle geschriften van Luther verbrand moesten worden. niet Luthers bedoeling om te breken met Rome, hij wilde een hervorming van de kerk, vandaar de naam Hervorming of REFORMATIE. Maar omdat de paus de ban over hem uitsprak, koos Luther ervoor uit de kerk te stappen. Dit was het begin van een nieuwe christelijke stroming: het PROTESTANTISME. Luther was de eerste hervormer, maar hij was niet de enige. Een andere criticus van de katholieke kerk was de Franse theoloog Johannes Calvijn. Ook hij brak met Rome. Hij vond – anders dan Luther – dat mensen het recht hadden om in opstand te komen als de vorst in strijd met Gods gebod optrad. Een ander kenmerk van de leer van Calvijn, het CALVINISME, is de almacht die deze leer aan God toekent. We noemen dit de leer van de predestinatie: het lot van elke mens is voorbeschikt, maar als je hard werkt en sober leeft, kun je dat als teken zien dat God je voorbestemd heeft om in de hemel te komen. De ideeën van Luther vonden vooral weerklank in het Duitse Rijk. Het calvinisme kwam met name in de Nederlanden tot bloei. HOOFDSTUK 1 EEN KEIZER MET 72 TITELS (1477-1555) 9