Lettergrepenspel: Iedereen krijgt een kaartje met daarop een lettergreep. Die ene lettergreep is alles wat men tijdens het spel mag zeggen. Het is de bedoeling om met elkaar woorden te vormen. Dat gebeurt door rond te lopen en hardop je lettergreep te zeggen. Als je samen met iemand een ander woord of een deel van een woord kunt vormen, geef je elkaar de arm. De spelers die met elkaar het langste woord vormen hebben gewonnen. Het spel kan eventueel herhaalt worden, telkens met andere woorden. Lettergrepen of gedeeltes van woorden kunnen zijn: Speel, tuin, toe, stel, auto, tele, foon, bal, spel, net, foot, bus, knop, halte, stop, schoen, zool, sport, en, stoel, be, kleding, stof, wijzer, glas. Het balletje: De groep staat in een kring. De leerkracht gooit het balletje naar een kind terwijl hij of zij een woord roept. Het betreffende kind vangt het balletje het naar een ander kind terwijl hij een woord roept dat geassocieerd is op het woord dat hij heeft gehoord. Zo gaat het balletje rond. De leerkracht stimuleert het tempo door aan te geven dat iedere woord juist is en dat je mag zeggen wat er op dat moment in je opkomt. Duurt het te lang voordat het balletje wordt weggegooid, dan moet de deelnemer gaan zitten. Doel: De kinderen moeten goed opletten welk woord ervoor is verteld. Het balletje kan namelijk onverwacht bij een speler terecht komen. Het temperatuur-gordijnspel: De klas is verdeeld in twee groepen. Deze staan iedere aan een kant van het lokaal. Het midden wordt aangegeven door een voorwerp. Het middenstuk tussen de twee groepen heet het temperatuurgordijn. Als je hier overheen loopt kom je in een ander temperatuurklimaat terecht. De ene helft is warm, de andere helft is koud. Hoe verder je van het temperatuurgordijn af bent, hoe kouder of hoe warmer het is. De leerlingen kunnen de persoon aan de overkant bevrijden van de ijzige kou of de hevige hitte. Iemand loopt naar het temperatuurgordijn toe en gaat dus van heel koud, naar aangenamer weer, naar warmer weer, naar stikheet weer. Dit moet zo goed mogelijk worden uitgebeeld. De persoon die naar de overkant gaat, kiest iemand uit en gaat in zijn of haar plek staan. De andere persoon is dan aan de beurt om naar de overkant te gaan. www.pasjijdrama.nl Emoties verzinnen en nadoen: De kinderen staan in een kring met de ogen dicht. De leerkracht tikt iemand aan die mag kijken en neemt de emotie die de leerkracht uitbeeld over. De rest van de kinderen weten niet welk kind mijn emotie heeft overgenomen of wat deze emotie is. Alle kinderen gaan door de ruimte lopen en nemen emoties van elkaar over maar de kinderen moeten in het begin proberen zo neutraal mogelijk rond te lopen, zodat ze aan het einde van het verhaal de emotie hebben, die de leerkracht heeft doorgegeven. Doel: De kinderen kunnen emoties herkennen en snel uitvoeren. Uit de knoop halen: De kinderen worden verdeeld in kleine groepjes (max. 6 personenen). Ze gaan in een kring staan en doen de linkerhand op de rug. De rechterhand gaat omhoog en met de andere hand pakken ze de hand van een medeleerling. Dan gaat de rechterhand omlaag en met die hand pakken ze een andere leerling die ze met de andere hand nog niet vast hadden. Nu staan ze dus: “In de knoop”. Doel: Door middel van samenwerken en goed overleggen moeten ze uit de knoop proberen te komen. Doorassociëren: De leerkracht schrijft een woord op het bord. De kinderen verzinnen allerlei andere woorden die een verband hebben met dat woord dat de leraar op het bord heeft geschreven. Men kan net zolang doorgaan als men kan. Voorbeeld: Voetbalveld Scheenbeschermer Voet Teen etc. Fake-Hobby De spelers lopen door elkaar door de ruimte. Op een teken van de leerkracht gaan zij staan bij de dichtstbijzijnde persoon en stellen zich voor als zichzelf met een niet-bestaande hobby. Zij nemen de naam van de speler en de hobby over. Men loopt verder en stelt zich voor als degene van wie ze net de naam en hobby hebben overgenomen. Emotie doorgeven: Je staat in een kring. De leerkracht begint met een emotie, degene ernaast maakt die emotie heftiger of minder heftiger, maar de emotie blijft hetzelfde. Deze emotie gaat de kring door. Maar de emotie moet hetzelfde weer bij de leerkracht terugkomen zoals hij hem heeft doorgegeven. Als je weer met een nieuwe emotie begint, kun je de emotie beter de andere kant uit laten gaan. www.pasjijdrama.nl Om het moeilijker te maken kun je de emotie om en om doen. Dus het ene kind zacht en bij degene ernaast hard en daarnaast weer zacht enz. Uitbeelden: De spelers lopen door de ruimte, door elkaar heen. Op het teken van de leerkracht zoekt de speler een andere speler op. Nu beeldt de één een activiteit uit, zonder dat erbij gepraat wordt. De ander moet het beroep raden. Concentratieoefening: De kinderen staan in een kring met hun gezichten naar het midden. Iemand krijgt de beurt om te beginnen. Als je aan de beurt bent, knipoog je naar iemand en daar loop je dan naar toe. Het is een soort vertrouwensoefening, je moet elkaar in de ogen kijken als je ernaartoe loopt, dat is voor veel mensen moeilijk. Dat kan middels deze oefening getraind worden. Tellen tot 10: De kinderen zitten op hun plaats in de klas met hun ogen dicht. De leerkracht begint met het getal 1. Daarna moet iemand in de klas het getal “2” zeggen. Daarna 3 enz. Wanneer meerdere kinderen tegelijk een getal noemen, moet er opnieuw begonnen worden. Leuke afwisseling: Alfabet: A,B,C,D etc. Ik ben een letter!: Schrijf een aantal woorden op een stuk blad. Bijvoorbeeld: Hond, Stoel, Watje etc. Het is de bedoeling dat men de groep verdeeld in groepen van ongeveer 6-8 leerlingen. Het woord wordt uitgebeeld met een soort YMCA. Zorg dat iedereen van de groep meehelpt om een letter te maken. De andere groep moet raden welk woord er is uitgebeeld. Daarna wisselt men. Aaarrhhh!: De spelers staan in de kring. Om de beurt stapt er iemand naar voren en die roept een kreet of doet iets met zijn lichaam. De rest van de kring doet dat na. Dit doe je tot iedereen is geweest. (Ook leerlingen die zeggen: “Ik weet niets” nadoen!) De machine: Samen wordt er een machine gemaakt. Één leerling begint met een beweging en maakt er tegelijk een geluid bij. Een voorbeeld: Tikken op hoofd en tegelijk roepen: TOK! Het is de bedoeling dat de leerling het geluid niet te hard maakt. De leerling blijft deze handeling herhalen. De volgende leerling zoekt op een manier contact met de eerste leerling door bijvoorbeeld met zijn voet net doen of hij of zij op de voet van de eerst leerling gaat staan. Hij zegt dan: POK! Na verloop van tijd hebben alle leerlingen zich bij de groep aangesloten en is een grote machine aan het bewegen met allerlei verschillende geluiden door elkaar. www.pasjijdrama.nl