N1-8 Natuurkunde opdracht voor de schoolpraktijk nummer 8 voor jaar 1 Titel: Mondeling toetsen (informatie) Als docent wil je regelmatig bepalen of de leerlingen de stof begrepen hebben. Een goed middel hiervoor is het mondeling toetsen. Hier willen we inzoomen op -voorkennisvragen om na te gaan wat leerlingen al weten van de leerstof, -checkvragen om na te gaan of de leerlingen de net behandelde leerstof begrepen hebben en - overhoorvragen om na te gaan in hoeverre de bestudeerde leerstof begrepen is. Ter voorbereiding maakt een docent een aantal toetsvragen. Leerdoel Om mondelinge toetsvragen te kunnen stellen is het verstandig eerst een leerdoel te formuleren. Op het eind van de opgaven staan in een schoolboek de volgende leerdoelen. Ik kan nu: - energieomzettingen weergeven in een blokschema; - uitleggen wat vermogen is; - berekeningen uitvoeren met energieverbruik (in kWh en J), vermogen en rendement; - berekeningen met verbrandingswarmte uitvoeren; - zeggen wat de wet van behoud van energie inhoudt. In de leerdoelen staan -een werkwoord dat het gedrag van de leerling beschrijft; -de inhoud waarop het leerdoel betrekking heeft. Werkwoordenlijst en soorten doelen Feitenkennis: reproductie Aangeven Benoemen Beschrijf Definiëren Opsommen Herkennen Inzicht Beredeneren Bepalen Berekenen Illustreren Onderscheiden Toelichten Interpreteren Formuleren Samenvatten Toepassing Berekenen Bepalen Beredeneren Oplossen Ontwerpen Onderzoeken Relateren Verbanden geven Verklaren Leerdoel kun je onderscheiden in soorten -feitenkennis: reproductie doet een beroep op het geheugen of staat letterlijk in de tekst; -inzicht: geleerde kennis wordt toegepast in vergelijkbare situaties -toepassing: geleerde kennis wordt toegepast in complexere nieuwe situaties; dit vraagt meerdere denkstappen. Bij ieder soort doel horen werkwoorden die je kunt gebruiken in de leerdoelen en de toetsvragen. Soorten vragen Er zijn diverse mogelijkheden om vragen in te delen in soorten. 1. Open vragen en gesloten vragen Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen open en gesloten vragen. Deze indeling heeft betrekking op de speelruimte die de gespreksverantwoordelijke met de vraag geeft. Gesloten vragen beperken de antwoordmogelijkheden. De gespreksverantwoordelijke vraagt naar feiten en verwacht een bepaald antwoord, hij formuleert de vraag zo dat hij controle uitoefent op de keuzemogelijkheden. Voorbeelden van gesloten vragen zijn: a) Ja - nee vragen (Heb je de les schriftelijk voorbereid? b) Herkenningsvragen (Pst deze werkvorm binnen activerende didactiek?) c) Alternatiefvragen (Kies je voor een onderwijsleergesprek of voor een klassengesprek?) d) Meerkeuzevragen Het voordeel van gesloten vragen is dat de gespreksleider snel gegevens kan opvragen. Een nadeel is dat er weinig ruimte is voor een productieve of persoonlijke inbreng. Veel gesloten vragen reduceren intervisie tot het reproduceren van informatie. Open vragen geven de leerlingen denkruimte, stimuleren tot productief denken, tot creativiteit. In tegenstelling tot gesloten vragen staat het goede antwoord of de goede oplossing niet bij voorbaat vast. Bij open vragen zijn antwoorden mogelijk die men vooraf mogelijk niet had voorzien. Vooral wanneer het gaat om denkprocessen te stimuleren, of om opinies, waardeoordelen, gevoelens verdient het aanbeveling open vragen te stellen. Enkele voorbeelden van open vragen zijn: a) Wat spreekt je bij deze werkwijze zo aan? b) Welke gevolgen zou de opstelling van de tafels voor je les hebben? c) Hoe zou je er voor kunnen zorgen dat deelnemers zich veilig voelen in je les? 2. Kennisvraag en denkvraag Een tweede veel gebruikte indeling betreft het onderscheid tussen kennis- en denkvragen Een kennis- of feitenvraag peilt de feitelijke informatie die in het geheugen is opgeslagen. Het zijn vragen waarbij voor het beantwoorden alleen nodig is dat men zich bepaalde zaken herinnert. Dat kunnen zijn feiten, observaties, definities, formules, e.d. Deze vragen worden ook vaak lagere-orde-vragen genoemd. Enkele voorbeelden van kennisvragen zijn: a) Hoe luidt de definitie van een competentie? b) Wat verstaat men onder interpersoonlijk competent? c) Welke vormen van reflectie ken je? Een denkvraag stimuleert tot het oplossen van een probleem, men kan geen rechtstreeks antwoord op de vraag formuleren, men zal op grond van kennis een antwoord construeren. Deze vragen worden ook hogere-orde-vragen genoemd. Enkele voorbeelden van denkvragen zijn: a) Bedenk mogelijke verklaringen waarom er verschil is tussen de door jouw ingevulde ‘roos van Leary’ en ‘de roos’ van je deelnemers? b) Wat kun je doen om je les boeiender te maken? c) Vind je dat deelnemers verantwoordelijk zijn voor hun eigen leerproces? De indeling in kennis- en denkvragen komt vaak overeen met die in gesloten en open vragen. 3. cognitieve, affectieve en doe-vragen Een derde indeling heeft betrekking op het doel dat de gespreksleider met een vraag heeft a) Cognitieve vragen peilen begripsmatige kennis. b) Affectieve vragen peilen waardeoordelen, attitudes, emoties. c) Handelingsvragen verzoeken om een handeling of plan uit te voeren. Voor mondeling toetsen gelden de volgende aandachtspunten Let op het denkniveau van de vragen: Feitenkennis: herinneren / onthouden Inzicht: begrijpen Toepassing Let op de formulering van de vraag: concreet open enkelvoudig Stel de vraag aan de hele klas en geeft iedereen denktijd en de kans op een beurt. -vraag aan de hele klas, denktijd, beurten, antwoord. -geen roepers accepteren maar vragen om vingers Reageren op antwoorden -onverstaanbaar: vragen om duidelijker te praten -onduidelijk: vragen om toelichting -onvolledig: vragen om aanvulling -fout: betrokkenheid waarderen, maar aangeven dat het antwoord fout is. Toelichting vragen aan anderen waarom dat zo is. -goed: aangeven dat het goed is, maar toelichting aan anderen vragen waarom het goed is. Nog wat aandachtspunten -gebruik niet de vraagvorm maar de stellende vorm met gebruikmaking van de werkwoorden voor leerdoelen. -vraag niet alleen naar definities maar ook naar voorbeelden. -stel geen twee vragen in een? Voorbeelden Niet: Wat is elektrische energie? Wel: Geef een voorbeeld van elektrische energie. Niet: Wat is elektrische energie en hoe bereken je dat? Wel: Geef de definitie van elektrische energie. Noem de formule waarmee je dat berekent. Niet: Wat is het rendement van een lamp? Wel: Noem de aanpak voor het berekenen van het rendement van een lamp.