VOLMACHT IN ONMACHT - Nieuwe Liefde Leerhuis

advertisement
BLOEMLEZING HOOFDSTUK 4 ‘VOLMACHT IN ONMACHT’
Verantwoording
Dit stuk is geschreven met het oog op de studiemiddag van vrijdag 24 februari 2017, over het
Europese vluchtelingenbeleid. Ik heb uit hoofdstuk 4 ‘De gemeente in de wereld’ die onderwerpen
en passages gekozen die de discussie over het thema van de studiemiddag kunnen helpen verdiepen.
Ik heb dus subjectief en doelgericht geselecteerd. Ook maak ik, om de leesbaarheid te bevorderen,
geen onderscheid tussen letterlijk overgenomen citaten en in mijn eigen woorden samengevatte
passages. Alinea’s die verwijzen naar de studiemiddag zijn vanzelfsprekend door mij geschreven.
Andere toevoegingen van eigen hand heb ik zichtbaar gemaakt met mijn initialen E.t.S. Dit stuk is dus
geen samenvatting van het hoofdstuk, maar een handreiking voor een vruchtbare discussie.
Volmacht in onmacht
Over de titel van zijn boek schrijft Ter Schegget op bladzijde 285: Wij zullen alleen dan macht over de
macht krijgen, als wij ons in onze onmacht laten begenadigen met de volmacht van de Messias tot
dienst aan de naasten en aan allen die verre zijn, met een verantwoordelijkheid dus die de grenzen
onzer vrijheid overschrijdt (en zo verlegt) omdat zij ons noopt borg te staan voor de ander.
Christelijke ethiek
Wie het Europese vluchtelingenbeleid vanuit humanitair oogpunt bekritiseert moet ervoor waken
vanuit een onbetwistbaar gelijk te spreken. Dat verdiept geen enkele discussie en één over een
complexe zaak als deze al helemaal niet. Om ons te helpen de goede toon te vinden en de juiste
snaar te raken open ik met het volgende citaat van Bert ter Schegget:
Christelijke ethiek is er om onze praxis kritisch te begeleiden en niet om goed en kwaad te kennen en
van daaruit te oordelen (om zelf buiten het schot van het oordeel te blijven). Zij dient zich ervan
bewust te zijn, dat mensen in de geschiedenis leven, dat er veel goeds is gedaan en vorm heeft
gekregen, maar dat er ook veel kwaads als hypotheek op het menselijk leven rust. Een ethiek van een
ideale beschouwer en beoordelaar is onmogelijk. De christelijke ethicus moet zo wijs zijn te weten,
dat het goede dat we willen vaak ongedaan blijft, of bij de handen afbreekt of onbedoelde
neveneffecten heeft – en dat het kwaad dat wij niet willen toch gedaan wordt. Hij moet ook zo wijs
zijn te weten, dat we onszelf niet uit die ellendige toestand kunnen verlossen. Dat is de situatie
waarin wij verkeren. Vanuit die situatie maken wij ons op weg om met een goed geweten uitwegen
der liefde te zoeken, hopend op vergeving. Dat was vroeger de opdracht van de mens. Dat is nog zijn
opdracht, ook in onze technische tijd. Er staat steeds meer op het spel. Onze verantwoordelijkheid is
niet anders, wel groter en wijder, omdat wij over steeds meer middelen beschikken die liefdevolle
weg te gaan.
Status confessionis
In de kringen rondom Barmen 1934 werd deze term veel gebruikt. Zij wilden ermee zeggen dat het er
in het jaar 1934 en daarna definitief op aankwam om het belijden van Christus niet te verloochenen
Wat in concreto betekent op de belijdenis staan, volgens de belijdenis wandelen, willen en handelen.
1
Belijdenis betekent: zich verzetten! Belijden betekent: lijden! Aanleiding om de vraag naar de status
confessionis te stellen was dat de heersende nazipartij de kerk wilde gelijkschakelen. Wat onder
meer tot uitdrukking kwam in de eis aan joodse predikanten hun ambt te ontnemen. Als een van de
eersten die inzag dat de status confessionis was ingetreden heeft Bonhoeffer daarover geschreven
dat deze in twee gevallen kon optreden. Ten eerste: bij een te veel aan orde en recht, als door de
staat in het wezen en de verkondiging van de kerk wordt ingegrepen. Ten tweede: bij een te weinig
van orde en recht, als de staat nalaat zijn burgers te beschermen tegen geweld en hen rechteloos
maakt. In beide gevallen is de kerk tot spreken gedwongen. Een derde mogelijkheid is verzet. Te
beslissen door een bijeen te roepen evangelisch concilie. In aanvulling op het te veel en te weinig
orde en recht geldt voor Barth dat geweld en dwang niet tot het wezen van de staat hoort (al moet
deze het soms als opus alienum uitoefenen), maar dat de staat er is om voor recht, vrede en vrijheid
te zorgen. Bonhoeffer vatte de status confessionis ook persoonlijk op, wat hem tot de beslissing
bracht deel te nemen in een samenzwering teneinde Hitler te vermoorden. De meesten volgden dit
niet na en bleven erbij dat de status confessionis een binnenkerkelijk karakter heeft en moet houden.
Karl Barth echter maakte in 1938 ook de stap naar de politieke actie als consequentie en uitdrukking
van belijdend geloven. In een brief schrijft hij daarover: Merkwaardige tijden collega, waarin je bij je
gezond verstand onmogelijk iets anders kunt zeggen dan dat het om der wille van het geloof geboden
is, de vrees voor geweld en de liefde tot de vrede vastbesloten op de tweede plaats te zetten en de
vrees voor onrecht, de liefde tot de vrijheid even vastbesloten op de eerste plaats. Bonhoeffer en
Barth gaven met hun keuze een uitbreiding aan de status confessionis, want noch in de zestiende
eeuw noch daarna zijn politieke vragen benaderd vanuit het begrip van de status confessionis. Is
daarmee vastgesteld dat zij nieuwlichters zijn? Volgens Ter Schegget niet echt. Het begrip status
confessionis, dat uit 1548 stamt, betekent namelijk volgens de Konkordien-formel: in statu (casu)
confessionis nihil est adiaphoron. Wat wil zeggen dat in de situatie waar het op belijden aankomt
niets onverschillig (een middelding) is. Plotseling kan wat gisteren nog onverschillig was worden tot
een zaak waar het op aan komt. Een hedendaags voorbeeld daarvan is, dat als het dragen van een
hoofddoek morgen wettelijk verboden wordt, het vandaag nog niet uitmaakt of je er één draagt,
maar overmorgen wel (E.t.S.). Ook Luther en Calvijn stellen dat wij God meer gehoorzaam moeten
zijn dan de mens, als de overheid niet zonder zonde kan worden gehoorzaamd. Hieruit blijkt dat de
politiek, de staat en de andere standen (economie, familie) voor hun geen adiaphora zijn. De staat is
dus geen onverschillig ding. Hij staat onder de kritiek van de wet van God. Dit betekent dat het
overbodig is in politieke zaken de status confessionis vast te stellen. Die is altijd gegeven. In
aansluiting hierop zegt artikel 2 van Barmen: de valse leer moet worden verworpen, dat er terreinen
van ons leven zouden zijn, waar wij Jezus Christus niet nodig zouden hebben, maar aan andere Heren
(en dus ook andere wetten E.t.S.) zouden zijn onderworpen. Verderop in het hoofdstuk, op bladzijde
297, komt Ter Schegget, Kierkegaard navolgend, tot uitspraken die te verstaan zijn als een verdere
uitwerking van dit artikel. Hij zegt daar: Door het in de gemeente (bedoeld is de christelijke E.t.S.)
actueel werkende Woord van Christus wordt het ik van de persoon uitgeheven boven de opgelegde
rolpatronen en in ruimte en vrijheid gesteld. De ware mens in vrijheid is niet het cartiaanse ego, dat
de wereld verovert en onderwerpt aan zijn ratio, maar het ik van het credo, dat zich ledig uitstrekt
naar God, dat afziet van eigenwaan en eigeneer, afziet van alle andere zekerheid en veiligheid,
omdat het het evangelie hoort en aanvaardt en vanuit dit geschenk der vrijheid zich wendt tot de
wereld. Het ontrukt de mens aan massalisering en stelt hem in de zuster- en broederschap van de
vele enkelingen. Deze enkeling is eigenstandig tegenover ordeningen als staat of kerk. En het zijn die
enkelingen, die de gemeente voortbrengt en die haar bouwen, die in deze vrijheid de moed vinden
waar nodig de daad van de burgerlijke ongehoorzaamheid te stellen. Ter Schegget noemt als
voorbeeld van burgerlijke ongehoorzaamheid de weigering belastinggeld te betalen teneinde de
financiering van vernietigingswapens tegen te gaan.
2
De stelling van Karl Barth dat geweld en dwang niet tot het wezen van de staat behoren is actueel,
omdat het regeringsbeleid in het algemeen en t.a.v. de vluchtelingen in het bijzonder, met een
beroep op onze veiligheid, steeds repressiever wordt met als gevolg dat geweld en dwang steeds
prominentere middelen van onze staat worden. Het zou goed zijn dit op de studiemiddag te
betrekken bij de vraag in hoeverre dit, naast humanitaire redenen, aanleiding zou moeten zijn tot
burgerlijke ongehoorzaamheid t.a.v. het Europese vluchtelingenbeleid.
In de volgende paragrafen behandelt Ter Schegget de onderwerpen Racisme, Wereldeconomie,
Milieu en Massavernietigingswapens vanuit het perspectief van de status confessionis in kerk en
christelijke gemeente. Voor zover deze thema’s niet het onderwerp van de studiemiddag zijn, blijven
ze hier buiten beschouwing. Ook ligt in het kader van de studiemiddag de focus niet op kerk en
christelijke gemeente al was het alleen al, omdat wat Ter Schegget hierbij voor ogen stond van een
geheel andere orde is dan de wijze waarop kerk en christelijke gemeente zich vandaag manifesteren.
Dat onderwerp zou op zich een studiemiddag waard zijn, maar op deze middag is de vraag in
hoeverre de status confessionis met het oog op het vluchtelingenbeleid van toepassing is, ook in
persoonlijke zin en wat dat dan voor onze handel en wandel zou betekenen. Om daar zinvol op te
reflecteren doet Ter Schegget uitspraken voor de christelijke gemeente, die ook onze discussie
zouden kunnen verdiepen.
Zo zegt hij dat de status confessionis om duidelijke beslissingen vraagt, die niet ter wille van de
zogenaamde eenheid ontlopen kunnen worden. De christelijke gemeente weert wat haar belijden
weerspreekt, ter wille van haar integriteit. Daarvan spreekt zij, daarom staat zij slachtoffers bij,
daarom pleegt zij verzet. Zij weet dat zij ermee staat of valt, of zij nu al dan niet adequaat reageert
op de status confessionis. Zij weet dat zij niet door vervolging, niet door geweld haar aangedaan, niet
door lijden en martelaarschap bedreigd wordt, maar door nalatigheid in het getuigen. En daarom
zegt zij: dit is onze positie en daarmee staan of vallen wij. Ter Schegget valt Berkhof bij die vanuit het
onvoorwaardelijke neen (tegen kernwapens) de vraag naar de alternatieven ervoor preciezer wil
beantwoorden. Het zoeken naar andere mogelijkheden en uitwegen der liefde is volgens Ter
Schegget de uitdaging die volgt op elk neen. En hij gaat daarin nog iets verder als hij zegt: Een
belijdend woord is allereerst schuldbelijdenis, dat wil zeggen dat de solidariteit in de schuld dient
mee te worden beleden. Juist het onvoorwaardelijke nee, vraagt van ons creatieve solidariteit. Hij
stelt dat de het belijden en verzet dat uit de status confessionis volgt niet tegen de staat of de
ondermijning daarvan is gericht. Het is namelijk de staat die zijn bevoegdheden overschrijdt en zijn
macht misbruikt of een economie die tot de dood van miljoenen leidt, die zichzelf ondermijnen.
Tegen die zelfvernietiging is het belijden en verzet gericht.
Het vluchtelingenvraagstuk is ook een economisch vraagstuk. Zowel de ‘economische’ vluchteling
zelf, als de weigering om deze toe te laten, waarvan één van de oorzaken een verarmende westerse
middenklasse zou kunnen zijn, roepen de vraag op naar een eerlijkere verdeling van welvaart. Om
het denken daarover tijdens de studiedag voeding te geven volgen hier enkele citaten van Ter
Schegget over de wereldeconomie.
Dat de economie van de vrije markt een soort absolute status heeft in onze westerse wereld, is niet
te ontkennen. De economie geldt voor zeer velen als een eigen wettelijk systeem waarin door
niemand, ook door de democratie niet, mag worden ingegrepen. Dit economisme dat de
vrijemarkteconomie tot godheid verheft (idolatrie) is in feite een hele ketterse theologie. De mens
wordt geheel en al opgeofferd aan dit zichzelf verabsoluterende systeem. Met de verschrikkelijkste
gevolgen. De economie zou er voor de mens moeten zijn en niet omgekeerd. Want de Christuswerkelijkheid betekent: er voor anderen zijn! Toch zijn er veel mensen van goeden wille, die tegen
wil en dank in dit systeem meedoen, omdat zij immers geen alternatief hebben. Daarom is het
3
gevaarlijk het radicale oordeel van demonie voor absoluut te houden, omdat het toch niet voor al
deze mensen kan gelden. De duivel verschilt daarin van God, zei Luther, dat hij geen mens kan
worden. Zo mogen wij ook geen mens voor de duivel aanzien of hem zo noemen. Dus ook als wij
spreken over de demonische, tot zelfdestructie gedoemde wereldeconomie, moeten wij dat doen in
een taal waarin ook een uitweg uit deze medeplichtigheid en uit het profiteurschap wordt geboden.
De confrontatie met onze schuld, onze medeplichtigheid en profiteurschap, gaat vooraf aan het
ontwaken van ons verantwoordelijkheidsbesef. Eerst is er de vraag van Godswege: Mens, waar ben
je? (Gen. 3:10) en Mens waar is je zuster, je broeder? (Gen. 4:9). Zo worden wij aangedaan met een
verantwoordelijkheid die veel verder reikt dan onze vrijheid. Nu zijn wij in een vrijheid en
verantwoordelijkheid gesteld, opgenomen als zij zijn in Gods beweging, die ons daarbovenuit voert.
Van daaruit gaan we nu zoeken: uitwegen der liefde. Over die uitwegen zegt Ter Schegget dat er
geen mens kan worden uitgesloten alsof hij overbodig was. Het is materialistisch de geestelijke en
materiele noden van de naaste te negeren; geestelijk is het deze te zien en erin te voorzien.
Ethiek en politieke beslissing
Sommigen denken dat ethiek niet anders is dan een emotionele uiting. Een ethisch oordeel brengt in
dat geval het gevoel van de spreker tot uitdrukking. Hij of zij lucht zijn gemoed erin. Vaak vanuit
traditionele bindingen of belangen. Zulke uitingen voegen niets toe aan onze kennis of inzicht. Deze
emoties hebben weliswaar een samenbindende functie, in die zin dat zij een sfeer scheppen van
wederzijdse herkenning, maar dienen vaak evenzeer als zelfrechtvaardiging. Voor het oplossen van
problemen zijn we op de rede aangewezen, op het verstand, niet (in de eerste plaats E.t.S.) op het
gevoel. Ook politici worstelen met deze tegenstelling. Zij moeten immers staan voor de publieke
zaak, het algemeen belang, maar mogen tegelijkertijd de steun van hun achterban, de stemmen niet
verliezen waarvoor zij zich inzetten. Zo botsen in de politicus het particuliere belang en de publieke
idee. Meestal ten koste van de idee. Ethiek is uiterst geschikt om deze blamage te camoufleren. Is er
dan nog wel een écht ethisch moment, als het gaat om beslissingen van politieke aard? Politieke
besluiten worden vaak met grote ethische stelligheid verdedigd. Achter die besluiten zit veeleer een
uiterst ingewikkelde, machiavellistische afweging van de factoren macht en tegenmacht (en de
tegenmacht is tot alles in staat, dus moeten wij wel!). De ethische stelligheid is dus eigenlijk een
verkoopargument. Zonder te beseffen hoe cynisch het eigenlijk is, zeggen politici dat ook: de politiek
moet goed verkocht worden. Maar: goede wijn behoeft toch geen krans! Het ziet ernaar uit, dat het
ethische moment er niet of nauwelijks is. Het komt te laat of onder valse vlag. De ethiek schijnt op te
gaan in ideologie (en pragmatisme E.t.S.). En de apocalyptische olifant blaast het verhaaltje uit!
Maar er is een andere kant! Namelijk als er zoveel waarden geschonden en vertrapt worden, dat er
een beweging van ver-ont-waardiging ontstaat. Ter Schegget noemt als voorbeeld de
standrechtelijke executie van een man en het rennende, brandende meisje. Onuitwisbare beelden
uit de Vietnamoorlog, die ons tot op de dag van vandaag op het netvlies staan, die leidden tot de
massaprotesten tegen die koloniale oorlog. En zegt dan: Wij zien dan mensen vanuit een
oorspronkelijke vrijheid (een vrijheid die ze nemen!) zich inzetten tegen wat zij als ethisch verboden
horen. Ze doen dit vanuit de diepste lagen van (wat ik nu maar aanduid als) hun ‘luisterend wezen’.
Dat ethos heeft dan in zijn directe uitingen een ongekende en onvermoede kracht. Vanuit het lijden
onder het conflict tussen de gewelddadige praxis en de beleden waarden, ontstaat de
verontwaardiging van waaruit in de doem-wereld een andere mogelijkheid opdoemt. Het is leven
vanuit de kern die wijder en verder ziet, het is leven op het gehoor, het is: niet opgeven, maar
volhouden-ziende wat je nog niet ziet. Dat geloven is fundamenteel en staat aan het begin. Ter
Schegget zag de christelijke gemeente als voorhoede van zo een beweging, omdat daar vanuit de
4
bijbelse verhalen dat geloof gevoed en het geweten gevormd wordt. Toch beantwoordt hij de vraag
Hoe komt dit ethos de politiek binnen? met: niet door christelijke organisaties of partijen, niet door
programma’s of marsroutes, want dat alles vervalt aan het machtenspel, het gaat ermee op en
onder. Ethiek die een factor is onder deze factoren, is reeds machteloos en ook al geen ethiek meer.
Ethiek als iets dat erbij komt is machteloos. Ze wordt dan misbruikt. Onze wereld gaat dan kapot aan
de negatieve dialectiek van het rationele verstand. Daarom kan dit nieuwe ethos alleen door de
dragers ervan in een direct engagement in het geding worden gebracht, doordat het in actie komt
vanuit de passie, doordat verontwaardiging zich baan breekt via hen die willen luisteren, het hart
laten spreken, die sensibel en zachtmoedig durven zijn. Aan die zachte, onweerstaanbare kracht zal
tenslotte de zegen zijn. Het is een ethiek die niet oordeelt, die niet goed en kwaad meent te kennen,
maar een ethiek van solidairen, die zich geoordeeld weten, eerder dan anderen - en die dat melden.
Alleen als op deze wijze de ethiek vóórgaat, zal zij geen quantité négligable zijn. Het is geen weten,
maar puur een zaak van geloven.
Met het oog op het thema van de studiedag roept bovenstaande vragen op als: wat leert Ter
Schegget’s visie op ethiek en politiek ons over het opkomend populisme en waarom, terwijl er ook
vandaag genoeg beelden zijn die diepe ver-ont-waardiging oproepen, is er tot op heden geen brede
protestbeweging, zoals in de tijd van de Vietnamoorlog?
Het getuigenis van de gans Andere
De vraag naar de verhouding van geloof en politiek staat in het kader van de worsteling om het
verband van het gans andere met het leven der geschiedenis. Ter Schegget distantieert zich van
degenen die zeggen dat God als gans andere zó anders is dat er geen brug tussen hem en de
geschiedenis te slaan is. Het veronderstelt volgens hem een kennis over God die wij niet hebben. Wie
zo denkt mag dat natuurlijk, maar het kan alleen op straffe van isolement. Hij stelt hier tegenover
Max Horkheimer, die zegt: politiek, die al is ze ook hoogst gereflecteerd, geen theologie in zich heeft,
blijft, hoe vaardig ze ook bedreven wordt als het erop aankomt een kwestie van handel. Horkheimer
bedoeld hier niet wetenschap van God, maar verlangen naar God, een verlangen dat ook bij hem als
agnosticus niet alleen ondoofbaar is, maar ook onmisbaar, willen wij niet aan de barbarij vervallen.
Theologie is dan het bewustzijn dat de wereld de absolute waarheid niet is en dat zij niet de laatste
is. Verlangen naar het gans andere betekent praktisch: het verlangen dat de moordenaar niet over
het slachtoffer zegeviert, dat het onrecht niet het laatste woord is. Op God als gans andere kunnen
wij ons niet beroepen, maar wij kunnen wel handelen vanuit dit verlangen naar Hem. Het gans
andere blijft het gans andere. Het wordt nooit gewoon en het wordt nooit positief. Ter Schegget
haalt Horkheimer aan om te laten zien dat een begrip als het gans andere alleen betekenis houdt in
zijn dialectische context. Doet men dat niet dan wordt het begrip zo veelzeggend dat het niets meer
zegt; van louter waarheid zit er dan geen gram juistheid meer in. Dan is het begrip filosofisch en
theologisch onaanvaardbaar, heeft het afgedaan en is een inhoudelijke relatie tussen geloof en
politiek niet meer te leggen. In dat geval is volgens Horkheimer politiek geen politiek meer, maar een
zaakje: het gaat dan om macht en winst; geen greintje utopie is dan meer in het geding.
Daartegenover stelt hij dat de betrekking tot het gans andere met de politiek gegeven is. Het is geen
betrekking die vanuit de politiek of vanuit het geloof nog gelegd moet worden. Zij kan wel ontkend
worden. Dat voert altijd tot barbarij, want socialisme dat niet de vervulling van het individu
meebrengt wordt totalitair en individualisme dat geen kans ziet tot sociale gerechtigheid te komen,
slaat ook om in totalitarisme. En dus, stelt Horkheimer (citaat): Wij moeten ons daarvoor inzetten,
dat de mensheid door de gruwelijke gebeurtenissen van de tegenwoordige tijd niet geheel en al
5
ontmoedigd wordt, dat een geloof in een menswaardige vredige en gelukkige toekomst van de
maatschappij niet van de aarde verdwijnt.
Ter Schegget stelt dat niet misverstaan moet worden dat ook in een evangelische theologie, die op
de Bijbelse woorden wil stoelen, van God als de gans Andere wordt gesproken. Daarmee zijn vier
dingen gezegd: ten eerste dat God niet in een theologie, ook niet in een christelijke, kan worden
gevat. Hij maakt zichzelf bekend door zich te openbaren in een gebeuren. Ten tweede is God de gans
Andere, omdat hij anders is dan de goden en machten die de wereld feitelijk regeren. Wie in deze
gans andere Naam gelooft, bukt niet meer voor de machten en gegevenheden, bindt zich niet aan
heilige woorden, gaat niet in op de parolen, die de oude orde willen stutten. Vooral is deze God
daarin gans anders dat Hij zijn wil niet dwingend oplegt zoals de machten, maar bevrijdend werkt in
de geschiedenis. Het is kortom een God die stoort. Ten derde is God daarin de gans Andere dat Hij
zich indentificeert met de minste der mensen, de zondaars, de slaven, de verachten, de
uitgestotenen. De God dus die geheel ergens anders is dan waar god wordt verwacht. Politiek die
zich niet het lot van zwakken en geringen aantrekt moet worden weersproken. Ten vierde is Hij
daarin de gans Andere, dat Hij het is die mens en wereld nieuw maakt, ja herschept. Hij is dus de
gans veranderende, de gans vernieuwende God, die ons uitnodigt mee te gaan in Zijn beweging naar
het Rijk van vrede en gerechtigheid. Daarop is onze hoop gevestigd en die heeft geen
geschiedenisfilosofie of overspannen teleologie nodig. Omdat er méér en hóger te verlangen is moet
politiek altijd zwevend blijven. Als de politiek het verlangen naar vrede en gerechtigheid zou
vergeten, hoe onvervulbaar misschien ook, was zij van stonde aan geen politiek maar
machtshantering en belangenstrijd. Volgens Ter Schegget is het bijbelse woord zelf politiek-kritisch.
In de vertolking van dat woord waagt de prediker dit woord in de actuele situatie te vertalen, anders
zou hij in raadselen blijven spreken. Hij doet dit evenwel niet om een laatste oordeel over de situatie
te vellen, maar om het woord dat hij te brengen heeft beter te verstaan in de hoop om van daaruit
meer inzicht en doorzicht te krijgen in de vragen van het heden. Het is dus een anti-absolutistisch
spreken. Tegengesproken en afgewezen wordt het bukken voor andere goden, het opblazen van
mensenwoorden tot Gods woord en het in regie nemen daarvan. Evenals vanzelfsprekende en eigen
wettelijke machtsuitoefening of als de staat haar kennis van goed en kwaad (nodig om te regeren)
zou verabsoluteren. Protest is geboden overal in de wereld waar macht zichzelf verabsoluteert en
losmaakt uit de dienst aan de menselijkheid. Het komende Rijk van vrede en gerechtigheid is niet
maakbaar (dat zou leiden tot een overspannen teleologie waarin het doel de middelen heiligt), maar
de komst ervan verwachten geeft positieve onderwijzing over de te volgen politieke en ethische
methoden: het dienen uitwegen der liefde te zijn uit de tragische selbstverschuldete knoop van
onrecht, geweld en leugen, waarin wij met elkaar verkeren.
Recht van spreken
Hoewel onze samenleving er relatief goed voor staat moeten wij volgens Ter Schegget niet ophouden
vragen te stellen bij het functioneren van onze democratie, liberaliteit, tolerantie, rechten van mens
en burger. Het gaat niet aan, zegt hij, te stellen dat de wereld niet zo slecht is als wij denken: wij
waggelen nog steeds langs de rand van de ondergang. Wij leven collectief in een wereldwijde
noodsituatie, die ons gijzelaars van de angst maakt. Hij waarschuwt ervoor deze angst te bezweren
door een religie van troost voor de enkele ziel, een kerk voor het persoonlijk leven. Hij noemt dat een
uiterst gevaarlijk religieus cynisme met een tendentie naar nihilisme, waar Marx en Feuerbach
terecht tegen hebben gefulmineerd. Maar hij gaat niet mee in hun atheïsme, omdat wij daarmee dan
ook de gans andere God verliezen. Ter Schegget maakt zich zorgen over het bestaan van een
persoonlijk leven en een leven daarbuiten met verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Het
6
leidt tot twee identiteiten die naast elkaar bestaan en wie twee identiteiten heeft, heeft altijd een
alibi. Wie twee gewetens heeft, heeft daar geen hartzeer van. Ook staat hij kritisch tegenover het ik
van Descartes Cogitio ergo sum (eenheid van denken en zijn), dat niets in zich wil opnemen wat niet
met de bepalingen van het eigen zelfbewustzijn samenvalt. De triomf van de natuurlijke mens die
uiteindelijk tot zijn nederlaag leidt. Hij gaat met Kierkegaard mee die zegt: zoals je gelooft, zo ben je.
Het is de enkeling waarvan het ik in gebed en credo wordt geconstitueerd, die afziet van alle valse
zekerheid, die vertwijfeld durft te zijn, die de knoop van schuld en lot waarin hij gevangen zit erkent,
die ja zegt tegen het nieuwe begin en de voorwaartse vrijheid. Deze enkeling ontleent zijn recht van
spreken aan de opdracht dat hij in dienst van de humaniteit staat. Jegens de openbaarheid, jegens de
politiek. Die beseft dat onze geseculariseerde wereld behoefte heeft aan een onbevreesd
zelfonderzoek naar het vanwaar en waarheen en dat hij niet mag zwijgen als ontrechte of
benadeelde mensen geen stem hebben of monddood zijn gemaakt. Deze rechtvaardige enkeling is
niet, maar wordt steeds door Gods roeping (het verlangen naar het gans andere E.t.S.). Dat is haar
enige identiteit waarvoor hij/zij altijd weer heeft uit te komen.
De vraag die hier in het kader van onze studiedag bijna als natuurlijk op volgt is: als wij ons
bovenstaande ter harte nemen, is ons recht van spreken dan, het vluchtelingenvraagstuk in
ogenschouw nemend, niet een plicht tot spreken geworden?
Profetisch spreken
In de laatste paragraaf van hoofdstuk 4, bepreekt Ter Schegget aard en opdracht van kerk en
christelijke gemeente in relatie tot apostoliciteit en profetisme. In dat kader zegt hij dingen, die het
waard zijn in de discussie op onze studiedag te betrekken.
De kerk beschikt niet over een principe van beter-weten en dieper-inzicht. Daarom kan haar toon
nooit hoog zijn. De gemeente getuigt van hoop door te dienen in liefde. Door haar getuigenis kan zij
de wereld niet in het Rijk veranderen, maar zij kan haar wel oproepen in die richting te bewegen. Zij
doet dat weerloos, omdat daarin alleen maar gelóófd kan worden.
Het profetische spreken is altijd concreet, nooit docetisch! Er is een karakteristieke dialectiek eigen
aan dit spreken. In een modern beeld uitgedrukt: de Schrift lezend denkt de profeet aan de krant, de
krant lezend denkt hij aan de Schrift. De profeet kijkt niet in het licht, maar hij kijkt om zich heen bij
het licht van het woord. In het licht kijkend, zou hij juist verblind worden. Daar komt zeker
deskundige analyse van de situatie bij, maar die vindt van stonde af aan plaats onder erkenning van
het Woord, dat weerloos is en richting geeft. Het volk van God in het wereldgebeuren beschikt niet
over een geschiedenisfilosofie: zij verbindt niet in een dialectiek goed en kwaad, want Gods Rijk (dat
nog moet komen E.t.S.) is de onthulling van die scheiding: de overwinning van licht over duisternis.
Levend vanuit de verwachting van het Rijk ontwikkelt zij een meteorologisch sensorium: zij ziet regen
en hitte aankomen aan de tekenen van wolken en wind. Zij onderkent de tijd! en maakt zich op voor
de toekomst in het rotsvaste geloof dat de liefde teneinde zal overwinnen in deze wereld van nog
steeds meer onrecht en geweld en dood.
Elfriede ter Schegget
7
Download