Onderzoek doen een methodische aanpak

advertisement
Onderzoek doen
een methodische aanpak
Uitvoeren (OVUR)
 Doel: bruikbare en betrouwbare informatie (gegevens/data)
verzamelen, beoordelen en verwerken om je
onderzoeksvraag (je hoofdvraag) en de deelvragen te
beantwoorden.
 Welke methode/techniek zal ik gebruiken om die informatie te
verzamelen en te verwerken?
Kan ik mijn bronnen bestuderen aan mijn tafel
(deskresearch) of moet ik naar buiten (fieldresearch)?
 Heb ik voldoende verschillende bronnen gebruikt?
 Hou ik mijn bronnenlijst goed bij?
uitvoeren
Uitvoeren (OVUR)












informatie zoeken voor deskresearch (7)
informatie zoeken op het internet (8)
enquête opstellen en afnemen (9)
Interviewen (10)
(lab)experiment opzetten en uitvoeren (11)
waarneming uitvoeren (12)
informatie lezen (13)
informatie beoordelen (14)
informatie verwerken: algemeen (15)
informatie verwerken: samenvatten en schematiseren (16)
informatie verwerken: statistisch (17)
Informatie verwerken: tabellen, grafieken en diagrammen (18)
uitvoeren
7 Informatie zoeken voor deskresearch (1/2)
Bij deskresearch (‘bureauonderzoek’) werk je met bestaande
gegevens in diverse bronnen (onderzoeksverslag; krant, tijdschrift,
encyclopedie, grafiek, diagram …).
Bruikbare en betrouwbare bronnen vinden vraagt een efficiënte
zoekactie.
uitvoeren
7 Informatie zoeken voor deskresearch (2/2)
Efficiënte zoekactie, een stapsgewijze aanpak.







gebruik kernbegrippen (zie OVUR)
zoek betekenis op van die kernbegrippen
formuleer zoektermen
gebruik die zoektermen in catalogi of zoekmachines
beoordeel zoekresultaten naar bruikbaarheid en betrouwbaarheid
noteer je bronvermelding(en)
zoek verschillende bronnen en vergelijk
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van deze zoekactie?
uitvoeren
8 Informatie zoeken op het internet
(1/3)
 Om binnen aanvaardbare tijd de meest bruikbare en betrouwbare
informatie te vinden is gericht zoeken noodzakelijk.
 Info zoeken met zoekmachine:
 zoekrobot (bv. Google): indexeert onophoudelijk relevante
zoektermen bij websites
 webgidsen (bv. Startpagina): samengesteld door redacteurs
 metazoekmachine (bv. Excite): je zoekopdracht wordt
tegelijk bij verschillende zoekmachines uitgevoerd
uitvoeren
8 Informatie zoeken op het internet
(2/3)
Een methodische aanpak verhoogt sterk de kans op bruikbare en
betrouwbare informatie.






Wat wil ik precies te weten komen?
Wat zijn kernbegrippen?
Ken ik er de precieze betekenis van?
Formuleer nu zoektermen of trefwoorden.
Toets je treffers op bruikbaarheid en betrouwbaarheid.
Noteer de bibliografische adressen.
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van je zoekactie?
uitvoeren
8 Informatie zoeken op het internet
(3/3)
Belangrijke tips
 Sommige websites zijn zeer uitgebreid. Maak waar mogelijk
gebruik van de sitemap (index, onderwerpregister).
 Google (Scholar) is zonder twijfel de populairste zoekmachine.
Gebruik hier bij voorkeur geavanceerd zoeken.
Bij geavanceerd zoeken zijn Boleaanse operatoren geïntegreerd.
uitvoeren
9 Enquête opstellen en afnemen (1/4)
 Een enquête afnemen is een veelgebruikte maar ook
arbeidsintensieve methode.
 Levert vooral kwantitatieve informatie.
 Een goede enquête levert bruikbare, betrouwbare en
verwerkbare informatie.
 Besteed dus heel veel zorg aan je vragenlijst.
uitvoeren
9 Enquête opstellen en afnemen (2/4)
Een enquête opmaken, een methodische aanpak:
 Wat wil ik precies te weten komen?
 Wat is mijn doelgroep?
 Wat wil ik van hen te weten komen?
 Hoe kom ik dat te weten?
 Hoe bevraag ik mijn doelgroep?
 Op welke manier (mondeling, schriftelijk, online, telefonisch …)?
 Hoe vaak?





Welk soort vragen stel ik (open, gesloten, meerkeuze …)?
Hoe bouw ik mijn vragenlijst op?
Hoe verwerk ik straks de verzamelde informatie?
Werk ik met een steekproef?
Is die representatief?
uitvoeren
9 Enquête opstellen en afnemen (3/4)
 Goede enquête = goede vragenlijst! Goede vragen zijn helder,
eenduidig, enkelvoudig, objectief en onafhankelijk.
 Voorzie enkele controlevragen.
 Licht de bedoeling en het belang van je onderzoek toe.
 Test je vragenlijst uit bij enkele proefpersonen en stuur bij waar
nodig!
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van je enquête?
(opbouw-uitvoering-verwerking)?
uitvoeren
9 Enquête opstellen en afnemen (4/4)
uitvoeren
10 Interviewen (1/3)
 Interviewen: ook vaak gebruikt om informatie te verzamelen.
 Interview geschikt om te peilen naar meningen, motieven,
ervaringen, waarden en overtuigingen.
Interviewen levert vooral kwalitatieve informatie.
 Een goed interview vraagt een degelijke voorbereiding.
uitvoeren
10 Interviewen (2/3)
Interviewen, een methodische aanpak:






Wat wil ik precies te weten komen?
Welke respondenten zijn hiervoor geschikt?
Weet ik voldoende over die interviewees?
Welke vragen wil ik zeker stellen?
In welke volgorde?
Wanneer vindt het interview plaats (datum, uur duur)?
uitvoeren
10 Interviewen (3/3)
Aandachtspunten bij het afnemen van het interview:







Kom je afspraken stipt na.
Schets nogmaals wat je beoogt.
Zorg voor aangename sfeer.
Vraag voor opname eerst toestemming.
Luister respectvol, onbevooroordeeld en actief.
Doe iets met de antwoorden: vraag door – parafraseer – vat samen.
Verduidelijk na het interview je verdere stappen.
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van het interview?
(voorbereiding- uitvoering)
uitvoeren
11 (Lab)experiment opzetten en uitvoeren (1/2)
 (Lab)experiment is een onderzoek met proefopstelling in een
gecontroleerde omgeving.
 Uitgangspunt: een hypothese (verondersteld correct)
 Doel van het experiment: nagaan of het resultaat overeenstemt
met de voorspelling
Een experiment dat de hypothese bevestigt, verhoogt enkel
de betrouwbaarheid van de hypothese en is dus (nog) geen
sluitend bewijs!
uitvoeren
11 (Lab)experiment opzetten en uitvoeren (2/2)
Belangrijke stappen bij uitvoering experiment:
 Welke hypothese wil ik onderzoeken?
 Wat heb ik daarvoor nodig?
 Maak een schets van de proefopstelling.
 Ik zet de proefopstelling klaar en respecteer hierbij alle
voorschriften met betrekking tot veiligheid en nauwkeurigheid.
 Ik laat mijn opstelling controleren.
 Ik voer uit en noteer de resultaten.
 Ik toets de resultaten aan mijn hypothese.
 Ik beoordeel de bruikbaarheid van de resultaten en noteer de
bronnen.
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van het experiment?
(voorbereiding- uitvoering)
uitvoeren
12 Waarneming uitvoeren (1/3)
 Bij waarneming zet je bewust je vijf zintuigen in om bruikbare
en betrouwbare informatie te verzamelen voor je onderzoek.
 Waarnemen kan op verschillende manieren:
 direct of indirect: is de waarnemer zichtbaar?
 verhuld of onverhuld: maak je je bekend als waarnemer?
 participerend of niet-participerend: neem je deel aan de
activiteit(en) of niet?
 gestructureerd of ongestructureerd: werk je met een vooraf
vastgelegd observatieschema of niet?
uitvoeren
12 Waarneming uitvoeren (2/3)
Waarneming, een methodische aanpak:








Wat wil ik door waarneming precies te weten komen?
Welke manier van waarnemen is het geschiktst?
Waar vindt de waarneming plaats?
Wat is de focus van mijn waarneming?
Ben ik voldoende geïnformeerd over mijn focus?
Wat zijn de begrippen die richting geven aan mijn waarneming;
m.a.w. waarop wil ik zoal letten?
Maak bij een gestructureerde waarneming een gedetailleerd
observatieschema (vaak een aankruis- of vragenlijst).
Maak een duidelijke afspraak (dag, uur, plaats, duur)
uitvoeren
12 Waarneming uitvoeren (3/3)
Aandachtspunten bij het uitvoeren van de waarneming:







Kom je afspraken stipt na.
Schets nogmaals wat je beoogt.
Voer je waarneming objectief en accuraat uit.
Vermeld onverwachte storende invloeden.
Herhaal eventueel je waarneming om betrouwbaarheid te
vergroten.
Beoordeel de bruikbaarheid van de resultaten.
Noteer je bronnen.
Hoe kijk je nu terug op je aanpak van het experiment?
(voorbereiding- uitvoering)
uitvoeren
13 Informatie lezen
(1/4)
 Bij een onderzoek moet vaak veel gelezen worden. Informatie
moet niet alleen gelezen, maar ook beoordeeld en verwerkt.
 Pas alles toe wat je al leerde over lezen en leesstrategieën.
 Pas dus je manier van lezen aan je leesdoel aan.
 oriënterend: deze informatie bruikbaar?
 globaal: grote lijnen?
 intensief lezen: hoofd- en bijzaken? verbanden?
 zoekend lezen: waar zit bruikbare info?
 kritisch lezen: betrouwbaar? representatief? actueel?
uitvoeren
13 Informatie lezen
(2/4)
 Niet alleen tekstbronnen dienen gelezen, ook tabellen, grafieken
en diagrammen met elk een eigen voorstellingswijze.
 Een tabel heeft rijen en kolommen die cellen vormen.
 Een grafiek geeft een x-as en y-as. De gegevens op beide assen
hebben een waarde van grootheid, uitgedrukt in een eenheid.
 Een diagram in een voorstelling van gegevens.
 staafdiagram
 beelddiagram
 strookdiagram
 cirkeldiagram
uitvoeren
13 Informatie lezen
(3/4)
 Ook een kaart is een informatiebron die gelezen moet worden.
 Elke kaartsoort geeft specifieke informatie.
 We onderscheiden:








staatkundige kaart
reliëfkaart
topografische kaart
historische kaart
wegenkaart
stadskaart
panoramakaart
plan
uitvoeren
13 Informatie lezen (4/4)
Hoe een kaart goed lezen?
oriënteer de kaart op het noorden
bepaal het onderwerp van de kaart (cf. titel)
raadpleeg de schaal van de kaart
raadpleeg de legende van de kaart (daar vind je de betekenis
van de kleuren, lijnen, symbolen, codes …)
 bekijk datum van uitgave
 lees de informatie op de kaart




uitvoeren
14 Informatie beoordelen
 Een goed onderzoeksresultaat kan verantwoord worden.
 Informatiebronnen dienen dus beoordeeld op hun kwaliteit.
 Een kwaliteitsvolle informatiebron is:
 representatief: biedt directe gegevens voor je onderzoek
 betrouwbaar: de bron biedt objectieve gegevens
 relevant: grondige en volledige uitwerking
 begrijpelijk: heldere taal, duidelijke begrippen
 actueel: recent (niet ouder dan 10 jaar)
uitvoeren
15 Informatie verwerken: algemeen
verzamelen en
ordenen
• vergaren
• per deelvraag
bewerken
analyseren
• klaarmaken
voor analyse
uitvoeren
• ontleden zodat je
snapt hoe het in
mekaar zit
(1/3)
interpreteren
en concluderen
• wat betekent
die analyse
voor de
antwoorden
die ik zoek?
15 Informatie verwerken: algemeen
(2/3)
 Informatie verwerken: verzamelde en beoordeelde gegevens op
een samenhangende manier met mekaar in verband brengen.
 Informatie bewerken en analyseren:
 analyse van tekstuele gegevens: schema of samenvatting
 analyse van cijfermatige gegevens: met statistische
verwerking tot kengetal, tabel of grafiek
 Informatie interpreteren en concluderen:
 confronteer en interpreteer de geanalyseerde en bewerkte
informatie
 trek een conclusie voor elke deelvraag
 trek je conclusie voor de hoofdvraag
uitvoeren
15 Informatie verwerken: algemeen
(3/3)
 Een goed onderzoek levert een goed onderzoeksresultaat.
 Dit resultaat is betrouwbaar en valide.
 betrouwbaarheid: toevalsfouten worden uitgesloten want
herhaling levert dezelfde resultaten
 validiteit: wat ik bedoel te onderzoeken komt overeen met
wat ik feitelijk doe in mijn onderzoek
Hoe kijk je terug op de verwerking van de informatie
uitvoeren
16 Informatie verwerken : samenvatten
en schematiseren
 Je samenvattingen of schema’s:
 bevatten de kerngedachte
 bevatten alle hoofdzaken
 zijn eenvoudig, feitelijk en logisch opgebouwd
 Je samenvattingen en schema’s leiden tot antwoorden op je
deelvragen en hoofdvraag.
 Aanpak




markeer bruikbare informatie
verwerk die bruikbare informatie grondig.
codeer die informatie (code- of kernwoorden)
sorteer je kernwoorden (groepeer en breng ze in verband)
uitvoeren
17 Informatie verwerken: statistisch (1/5)
 statistiek
een hulpmiddel om kwantitatieve informatie
(getallen) te ordenen, beschrijven en te presenteren.
 variabelen
kenmerken van een onderzoeksdomein of populatie
die kunnen variëren
 meetniveau geeft aan in welke mate je met een variabele kunt
rekenen
 frequentie
laat zien hoeveel variabelen gemeten zijn
 centrummaat geeft het midden van de metingen van een variabele
uitvoeren
17 Informatie verwerken: statistisch (2/5)
 Soorten variabelen:
 discreet: kan alleen gehele waarden aannemen
 continu: kan gehele of tussenliggende waarden aannemen
 kwalitatief: een variabele waarmee je niet kunt rekenen
 kwantitatief: een variabele waarmee je kunt rekenen
uitvoeren
17 Informatie verwerken: statistisch (3/5)
 nominaal meetniveau: een meetniveau waarmee je niet kunt
rekenen. Je kunt een code toekennen voor de verwerking.
 ordinale meetniveau: ook een meetniveau waarmee je niet
kunnen rekenen, maar je kunt wel een volgorde of rangorde
toekennen.
 intervalmeetniveau: variabelen zijn kwantitatief en continu, met
gelijke afstand tussen twee waarden. Er is geen natuurlijk
nulpunt.
 ratiomeetniveau: variabelen zijn continu, hebben gelijke
intervallen, gelijke verhoudingen en een natuurlijk nulpunt.
uitvoeren
17 Informatie verwerken: statistisch (4/5)
 frequentie: toont hoeveel variabelen zijn gemeten.
 frequentieverdeling: een overzicht van de metingen
Dit overzicht kan worden uitgebreid met:
 relatieve frequentie: het procentuele aandeel van een kenmerk in
een geheel
 geldige percentage: het procentuele aandeel van de geldige
antwoorden in het geheel
uitvoeren
17 Informatie verwerken: statistisch (5/5)
 centrummaat: geeft het midden van de meting van een variabele.
 We onderscheiden:
 het gemiddelde: de som van alle metingen gedeeld door het
totale aantal metingen
 de modus: een kengetal dat de waarde aangeeft die bij een
meting het meest voorkomt
 de mediaan: een kengetal dat de waarde van de middelste
waarneming weergeeft in een geordende reeks van klein naar
groot
uitvoeren
18 Informatie verwerken:
tabellen, grafieken en diagrammen
 Cijfergegevens moeten niet alleen geordend en beschreven, maar
ook gepresenteerd. Hiervoor gebruiken we tabellen, grafieken
en diagrammen.
 tabellen: een tabel geeft een geordend overzicht van de cijfers
in rijen en kolommen
 grafieken en diagrammen zijn visueel sterker en daardoor
geschikt om evolutie, verandering of onderlinge verhouding te
tonen. We onderscheiden:
 cirkeldiagram
 staafdiagram
 histogram
 spreidingsdiagram
uitvoeren
Download