De spelling van de werkwoorden. Veel mensen denken dat de spelling van de werkwoorden moeilijk is. Sommigen denken zelfs dat er geen systeem in zit. Dat laatste is zeker niet waar, de spelling van de werkwoorden is heel systematisch geregeld. Wil je de werkwoordsvormen goed schrijven, dan moet je de regels kennen en deze kunnen toepassen. Alle regels worden hieronder besproken en uitgelegd. 1. De drie belangrijkste vormen van het werkwoord. - persoonsvorm: - voltooid deelwoord - de infinitief Martijn leest een boek Martijn heeft een boek gelezen Martijn gaat een boek lezen Er zijn nog enkele andere vormen, de zogenaamde afgeleide vormen: - bijvoeglijk naamwoord De verloren portemonnee is teruggevonden - tegenwoordig deelwoord Wachtend op de tram leest hij de krant - gebiedende wijs Loop toch door alstublieft - aanvoegende wijs Lang leve de koningin - zelfstandig naamwoord Lezen doet hij veel 1. De persoonsvorm De pv is het werkwoord dat van tijd kan veranderen. Nu kan ieder werkwoord van tijd veranderen, dus is deze regel onvolledig. Lees hier dan ook: de pv is het werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen, terwijl de zin goed geformuleerd blijft. Zin: Marco heeft de auto geparkeerd Fout: Marco had1 de auto geparkeerde Goed: Marco had de auto geparkeerd Bovenstaand voorbeeld impliceert niet, dat het niet mogelijk is dat meerdere werkwoorden in een zin veranderen wanneer deze in een andere tijd wordt gezet. Bij zogenaamde samengestelde zinnen veranderen er wel degelijk meerdere werkwoorden. Een samengestelde zin is namelijk opgebouwd uit meerdere zinnen. Als je nu weet dat in iedere Nederlandse zin een persoonsvorm voorkomt, dan snap je dat je bij het combineren van zinnen meerdere persoonsvormen moet tegenkomen. Zin: Tegenwoordige tijd Je weet toch dat de man die dit gedaan heeft, is gearresteerd, toen hij een strandwandeling maakte? Verleden tijd Je wist toch dat de man die dit gedaan had, was gearresteerd, toen hij een strandwandeling maakte? Opmerkingen: - Het laatste gedeelte staat al in de verleden tijd. Om hier de pv te kunnen bepalen herschrijf je de zin in de tegenwoordige tijd. - Soms veranderen er meer woorden mee ('toen' in 'als', 'gisteren' in 'vandaag'). Dit zijn echter geen werkwoorden en daarom ook geen pv's. 1 Persoonsvormen zullen, indien nodig, worden onderstreept. Een moeilijkheid Er zijn werkwoorden waarbij je het verschil tussen tegenwoordige en verleden tijd niet kunt horen. Je kunt het wel zien. - wij rusten uit wij rustten uit - wij verbranden de boom wij verbrandden de boom - wij wachten op de trein wij wachtten op de trein Probeer zo'n werkwoord in de zin te vervangen door een werkwoord waarbij je wel kunt horen dat het verandert. - de vliegtuigen landen allemaal te laat de vliegtuigen landden allemaal te laat - de vliegtuigen komen allemaal te laat aan de vliegtuigen kwamen allemaal te laat aan Samengevat: Als je wilt weten of een werkwoord persoonsvorm is, pas je de volgende regels toe: - zet de zin in de andere tijd - bij samengestelde zinnen kijk je bij ieder werkwoord of het van tijd kan veranderen - laat bepaalde woorden meeveranderen met de persoonsvorm daar anders de formulering onjuist wordt 1.1 De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd Veel werkwoorden schrijf je in de tegenwoordige tijd zoals je ze uitspreekt. Voor een juiste spelling ga je uit van de 'wij-vorm' van het werkwoord (ook wel hele werkwoord of infinitief genoemd). De vraag is dan of je achter het werkwoord wel of geen letter 't' moet schrijven bij enkelvoud. Je doet het volgende: Neem het hele werkwoord en verwijder daarvan de uitgang 'en', dus: werken. De stam (of ik-vorm) van het werkwoord blijft hierdoor over. Leer vervolgens het volgende schema uit je hoofd: Wij werken Ik werk Jij werkt Hij werkt Werk jij? 1e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud 3e persoon enkelvoud 2e persoon enkelvoud stam stam + t stam + t stam Bij een groot aantal werkwoorden moet je een aanpassing doen, om van de stam de juiste ikvorm te maken. Lopen lopen loop Reizen reizen reis Wrijven wrijven wrijf Beloven beloven beloof Uitzonderingen De werkwoorden 'kan', 'zal', 'ben' en 'heb' zijn zogenaamde onregelmatige werkwoorden. Ik kan zal ben heb Jij kunt zult is hebt Hij kan zal is heeft Wij kunnen zullen zijn hebben Jullie kunnen zullen zijn hebben Zij kunnen zullen zijn hebben Het onderwerp Als je de persoonsvorm(en) gevonden hebt, is het noodzakelijk het onderwerp van de zin te bepalen. Dit onderwerp geeft namelijk aan op welke wijze de persoonsvorm geschreven dient te worden. Zoals je je ongetwijfeld nog herinnert, wordt het onderwerp gevonden door de volgende vraag te stellen: Wie (of) wat + persoonsvorm. Hein koopt een boek voor Hedy. Wie (of) wat koopt? Onderwerp: Hein Als het onderwerp in het meervoud staat, dan schrijf je de persoonsvorm in de vorm van het hele werkwoord. In enkelvoud zijn er diverse mogelijkheden: - 1e persoon enkelvoud ik - 2e persoon enkelvoud je, jij, u - 3e persoon enkelvoud hij, zij, het, men, ieder, iedereen, elk en alle dieren, mensen en dingen, voorwerpen en verschijnselen in het enkelvoud 'Jij' of 'je' achter de persoonsvorm. Wanneer 'jij' achter de persoonsvorm staat, schrijf je alleen de stam. Als het woordje 'je' achter de persoonsvorm staat dan schrijf je alleen de stam wanneer je van dit 'je' 'jij' kunt maken. Als 'je' te vervangen is door 'jouw', dan schrijf je stam + t. Voorbeelden: Werk jij met ons mee vanavond? Werkt je broer vanavond? Werk je met ons mee vanavond? Werkt jouw broer vanavond? 1.2 De persoonsvorm in de verleden tijd In de verleden tijd heb je te maken met twee verschillende soorten werkwoorden, zogenaamde sterke en zwakke werkwoorden. Sterke werkwoorden veranderen van klank wanneer zij in de andere tijd worden geplaatst. De schrijfwijze is niet moeilijk, je schrijft altijd dezelfde vorm, al is er wel verschil bij enkelvoud en meervoud. Infinitief Lopen Vinden Enkelvoud Liep vond Meervoud liepen vonden In de verleden tijd wordt bij sterke werkwoorden nooit een 't' geschreven! De schrijfwijze van de zwakke werkwoorden is wat lastiger, hier zijn meer regels aan verbonden. Kenmerkend van een zwak werkwoord is dat de verleden tijd gevormd wordt door 'te' of 'de' achter de stam te zetten. In het meervoud zet je 'ten' of 'den' achter de stam. De vraag is nu wanneer 'te' en wanneer 'de' te schrijven. De regel: Je schrijft 'te' als de laatste letter van de stam van het werkwoord eindigt op één van de volgende letters: T - K - F - S - CH - P - X Als ezelsbrug wordt wel gezegd, de laatste letter uit het woord 't kofschip. Je ziet dat deze ezelbrug niet helemaal juist is. In de eerste plaats richt de regel zich enkel op medeklinkers, de 'o' en de 'i' doen dus niet mee, en daarbij mist het woord de letter 'x'. Voorbeelden Werken werken Rusten rusten Vermelden vermelden stam = werk stam = rust stam = vermeld Ik Jij Hij Wij Jullie Zij rustte rustte rustte rustten rustten rustten werkte werkte werkte werkten werkten werkten vermeldde vermeldde vermeldde vermeldden vermeldden vermeldden Let bij de volgende woordvormen goed op: Infinitief regel stam schrijfwijze Verhuizen verhuizen verhuis verhuisde Beloven beloven beloof beloofde Zoals je ziet, wordt bij de spelling in de verleden tijd uitgegaan van de stam zoals deze in de tweede kolom staat weergegeven. De 's' zit tenslotte wel bij de rij t k f s ch p x. Men gaat echter uit van de 'z' en daarom wordt voor de uitgang 'de' gekozen. Hetzelfde geldt voor de letter 'f' versus 'v'. Tot zover de spelling van de persoonsvorm. Bedenk je wel, je kunt al deze regels uit je hoofd leren, wanneer je ze niet toepast blijf je fouten maken. Maak daarom alle opdrachten die op deze website zijn gepubliceerd. En twijfel je dan nog over je kunnen, ga dan zelf op zoek naar nog meer oefenmateriaal. 2. Het voltooide deelwoord Wanneer je in een zin een werkwoord niet van tijd kunt veranderen, is het geen persoonsvorm. Het kan dan een voltooid deelwoord zijn. Zo'n voltooid deelwoord kun je op de volgende wijze herkennen: - Het kan niet van tijd veranderen. - De persoonsvorm die in de zin staat, staat in logisch verband met het voltooide deelwoord. Dit laatste is helaas niet altijd het geval. Vergelijk maar eens de volgende zinnen: - Als je eenmaal iets beloofd hebt, moet je het doen. Eenmaal beloofd, moet je het doen. Het woord 'beloofd' is in beide gevallen het voltooide deelwoord, maar staat in de tweede voorbeeldzin niet in logische combinatie met de persoonsvorm. Je moet de zin wat wijzigen om dit te bewerkstelligen. Het woord 'doen' is geen voltooid deelwoord. Voltooide deelwoorden beginnen meestal met 'ge' of 'be' . In de schrijfwijze voor het voltooide deelwoord bestaan drie mogelijkheden. 1. Het woord eindigt op 'en'. 2. Het woord eindigt op 't' 3. Het woord eindigt op 'd' Wanneer optie 1 zich voordoet, dan schrijf je het woord gewoon zoals je het hoort. - Cora heeft veel gelopen - Dick heeft het goed begrepen - Hij heeft het ei gebakken Optie 2 doet zich voor wanneer de laatste letter van de stam eindigt op een van de volgende medeklinkers: T - K - F - S - CH - P - X '. Hier eindigt het voltooide deelwoord op een 't'. Dit is dezelfde regel als die geldt voor de schrijfwijze van de persoonsvorm in de verleden tijd. - Fred heeft de auto gepakt. pakken - Monique heeft het haar geknipt. knippen - Ik heb dat nooit beseft. beseffen - Zij heeft het bericht gefaxt. faxen Optie 3 doet zich voor wanneer de laatste letter van de stam eindigt op een andere letter dan de volgende medeklinkers: T - K - F - S - CH - P - X '. Hier eindigt het voltooide deelwoord op een 'd'. Ook dit is dezelfde regel als die geldt voor de schrijfwijze van de persoonsvorm in de verleden tijd. - Ik heb het gevraagd vragen - Zij heeft een verhaal verteld vertellen - Zij hebben zich verloofd verloven (let op) - Martijn heeft veel gereisd reizen (let op) Moeilijkheid Bij werkwoorden die beginnen met 'ge' - 'be' - 'ver' - 'ont ' - 'onder' - 'her' valt soms moeilijk te bepalen of zij als voltooid deelwoord in de zin gebruikt worden. Voltooid deelwoord - De leraar heeft de stof herhaald - De directeur heeft het mij verteld - Wat is er gebeurd? Persoonsvorm De leraar herhaalt de stof De directeur vertelt het mij Er gebeurt wat Bij bovengenoemd voorbeeld is duidelijk te zien dat de voltooide deelwoorden in combinatie staan met de persoonsvormen. Je zult je dus niet snel vergissen. Als zo'n persoonsvorm echter achter in de zin staat, dan is vergissen niet uitgesloten. - Ik denk dat het niets aan de zaak verandert. - De heer De Graaff wilt graag dat u de zaak behandelt. - U krijgt korting, als u de rekening betaalt. Onthoud dat een werkwoord dat op een voltooid deelwoord lijkt, en dat bovendien ook nog achter in de zin staat, niet per definitie een voltooid deelwoord is. Door de zin in de andere tijd te zetten, wordt duidelijk of het om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord gaat. 3. Infinitief of hele werkwoord Deze werkwoordsvorm kun je niet foutief schrijven. Het hele werkwoord valt te herkennen aan: - de onmogelijkheid het te veranderen in de tijd - een gelijke vorm aan de schrijfwijze in het woordenboek Soms wordt het woord fout geschreven, omdat men het verwart met de persoonsvorm in de verleden tijd. Een voorbeeld zal dit verduidelijken. - Het vuur wilde maar niet branden Het vuur wilde maar niet brandden - Hij moest steeds hoesten hij moest steeds hoestten - Hij moest steeds kijken Hij moest steeds keken Aan de laatste zin valt duidelijk af te leiden dat de verleden tijdsvorm fout is. 4. Het bijvoeglijk naamwoord. Het voltooide deelwoord kan als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandige naamwoord waarna het verwijst. Als een werkwoord in een zin geen persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief is, dan is het een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord dat afgeleid is van een voltooid deelwoord eindigt op: 'e', 'en', 't' of 'd'. 'e' Die man is getrouwd Die getrouwd+e man Die getrouwde man Soms moet de laatste letter verdubbeld worden omwille van de uitspraak. Het plafond is gewit De stoel is bezet De atleet is uitgeput Het gewit+e plafond De bezet+e stoel De uitgeput+e atleet Het gewitte plafond De bezette stoel De uitgeputte atleet 'en' - De getroffen maatregelen blijken onvoldoende te zijn. - Het zojuist gewogen pakje weegt 500 gram. Zoals je ziet schrijf je deze woordvorm hetzelfde als bij het voltooide deelwoord. 't' Als je hoort, dat het bijvoeglijke naamwoord op een 'd' of op een 't' eindigt, dan moet je dezelfde regel toepassen als bij het voltooid deelwoord en als bij de persoonsvorm in de verleden tijd. Je schrijft een 't' als de laatste letter van de stam eindigt op een van de volgende medeklinkers: T - K - F - S - CH - P - X. - Een gebruikt boek is niet zo duur. Met een gericht schot trof hij de roos. 'd' Je schrijft een 'd', las de laatste letter van de stam van het werkwoord op een andere letter eindigt dan een medeklinker uit de volgende rij: T - K - F - S - CH - P - X. - Zo'n verdraaid verhaal geloof ik niet. Een bekend persoon zal de opening verrichten. Een moeilijkheid. Soms is het infinitief als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. In dat geval schrijf je het bijvoeglijke naamwoord met 'en' en niet met 'e'. Bijvoeglijk naamwoord als infinitief: - De te beantwoorden brief - Het te vertellen verhaal Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: - De beantwoorde brief - Het vertelde verhaal Het tegenwoordige deelwoord. Het tegenwoordige deelwoord is het tegenovergestelde van het voltooide deelwoord. Dit deelwoord geeft aan dat er iets aan de gang is. Bij het tegenwoordige deelwoord plaats je achter de infinitief 'd' of 'de'. Voorbeelden: 1. Wachtend op de trein, leest hij de krant. 2. Naar de wedstrijd kijkend, vergat ik het probleem. De gebiedende wijs. Een gebiedende wijs is een bevel waarbij het onderwerp in de zin ontbreekt. Het werkwoord is de persoonsvorm, maar kan niet veranderen daar een zin met een gebiedende wijs altijd in de tegenwoordige tijd genoteerd staat. Denk aan de volgende regels: 1. Gebiedende wijs enkelvoud: alleen de ik-vorm 2. Gebiedende wijs meervoud: ik-vorm + t (wordt steeds minder gebruikt) Loop door alsjeblieft. Houd je mond dicht. Doe toch gewoon. Komt allen tezamen. De aanvoegende wijs De aanvoegende wijs wordt niet vaak meer gebruikt omdat het als een vorm archaïsch taalgebruik wordt gezien. De aanvoegende wijs drukt een wens of een aansporing uit. De juiste schrijfwijze vind je door de laatste letter van het hele werkwoord weg te laten. Lang leve de koningin. Men hoede zich voor zakkenrollers. Het zelfstandig naamwoord. Een werkwoord kan als zelfstandig naamwoord gebruikt worden. In dat geval kun je er een lidwoord voor zetten, of het staat er al voor. Lezen doe zij veel. Loek is aan het bellen. Ivo geeft antwoord. Ivo antwoordt niet op die vraag. Om te weten of je een zelfstandig naamwoord met een 'd' of met een 't' schrijft, kijk je naar het meervoud. In het voorbeeld is dat 'antwoorden'.